23.7.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 191/28 |
AANBEVELING VAN DE RAAD
van 13 juli 2010
betreffende de globale richtsnoeren voor het economische beleid van de lidstaten en de Unie
(2010/410/EU)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name op artikel 121, lid 2,
Gezien de aanbeveling van de Commissie,
Gezien de conclusies van de Europese Raad,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Volgens het Verdrag dienen de lidstaten hun economische beleid te beschouwen als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang en dit beleid in het kader van de Raad te coördineren. In overeenstemming met de Verdragsbepalingen heeft de Europese Unie coördinatie-instrumenten ontwikkeld en ingevoerd voor het begrotingsbeleid (het stabiliteits- en groeipact) en het macrostructurele beleid. |
(2) |
Volgens het Verdrag dient de Raad werkgelegenheidsrichtsnoeren en globale richtsnoeren voor het economische beleid vast te stellen teneinde het beleid van de lidstaten aan te sturen. |
(3) |
De Lissabonstrategie, die in 2000 is gestart, berustte op het inzicht dat de Europese Unie haar werkgelegenheid, productiviteit en concurrentievermogen moest opvoeren en daarbij haar sociale cohesie moest versterken, gezien de wereldwijde concurrentie, de technologische veranderingen, de milieuproblemen en de vergrijzing. De Lissabonstrategie is opnieuw gestart in 2005, na een tussentijdse evaluatie die leidde tot een sterker accent op groei en op meer en betere banen. |
(4) |
De Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid heeft bijgedragen tot een consensus over de algemene richting waarin het economische en werkgelegenheidsbeleid van de Unie zich moet ontwikkelen. In het kader van de strategie heeft de Raad in 2005 (1) zowel globale richtsnoeren voor het economische beleid als werkgelegenheidsrichtsnoeren vastgesteld, en deze in 2008 (2) aangepast. Deze 24 richtsnoeren lagen ten grondslag aan de nationale hervormingsprogramma’s en omvatten de belangrijkste prioriteiten voor de macro-economische, micro-economische en arbeidsmarkthervormingen voor de Unie als geheel. De ervaring wijst echter uit dat de prioriteiten in de richtsnoeren niet duidelijk genoeg waren en dat de dwarsverbanden hechter hadden kunnen zijn. Dit beperkte de impact van de richtsnoeren op de nationale beleidsvorming. |
(5) |
Door de in 2008 begonnen financiële en economische crisis zijn de werkgelegenheid en het productiepotentieel sterk gedaald en zijn de overheidsfinanciën enorm verslechterd. Mede door het Europese economische herstelplan (3) hebben de lidstaten echter het hoofd kunnen bieden aan de crisis — dankzij onder meer een gecoördineerde begrotingsstimulans, met de euro als anker voor macro-economische stabiliteit. De crisis heeft dan ook duidelijk gemaakt dat krachtiger en doelmatiger coördinatie van het economische beleid op het niveau van de Unie goede resultaten oplevert. De crisis heeft ook laten zien dat de economieën en arbeidsmarkten van de lidstaten onderling nauw vervlochten zijn. |
(6) |
De Commissie heeft voorgesteld om voor de komende tien jaar een nieuwe strategie vast te stellen. Deze Europa 2020-strategie (4) moet de Unie in staat stellen sterker uit de crisis tevoorschijn te komen en haar economie af te stemmen op slimme, duurzame en inclusieve groei. Uitgangspunt voor het beleid van de lidstaten, met inachtneming van hun uiteenlopende uitgangsposities en nationale omstandigheden, en van de Unie zijn de gedeelde doelstellingen, die in de vorm van vijf centrale streefcijfers zijn vervat in de desbetreffende richtsnoeren. De lidstaten dienen alles in het werk te stellen om de nationale streefcijfers te halen en belemmeringen voor groei weg te nemen. |
(7) |
Als onderdeel van bredere „exitstrategieën” voor de economische crisis dienen de lidstaten ambitieuze hervormingsprogramma’s uit te voeren, om voor macro-economische stabiliteit te zorgen, de overheidsfinanciën op lange termijn op orde te kunnen houden, het concurrentievermogen op te voeren, macro-economische onevenwichtigheden terug te dringen en de arbeidsmarktprestaties te verbeteren. Wanneer het herstel bestendig blijkt, dienen de tijdelijke crisismaatregelen, waar mogelijk, op gecoördineerde wijze te worden ingetrokken. De afbouw van de begrotingsstimulans moet in het kader van het groei- en stabiliteitspact worden doorgevoerd en gecoördineerd. |
(8) |
Binnen de Europa 2020-strategie dienen de lidstaten en de Unie hervormingen ten uitvoer te leggen die gericht zijn op „slimme groei”, ofwel groei aangedreven door kennis en innovatie. Teneinde innovatie en kennisoverdracht in de hele Unie te stimuleren, dienen deze hervormingen de kwaliteit van het onderwijs te verhogen, iedereen toegang tot scholing te bieden, en de onderzoeks- en bedrijfsresultaten te verbeteren en de regelgeving verder te verbeteren. Zij dienen het ondernemerschap te bevorderen en creatieve ideeën te helpen omzetten in innovatieve producten, diensten en processen die groei, kwaliteitsbanen en zowel territoriale, economische als sociale cohesie opleveren en die Europese en mondiale maatschappelijke problemen doeltreffender oplossen. Hierbij komt het erop aan optimaal gebruik te maken van informatie- en communicatietechnologie. |
(9) |
Het beleid van de Unie en van de lidstaten dient, mede door middel van hun hervormingsprogramma’s, op „duurzame groei” gericht te zijn. Voor duurzame groei dient economische groei te worden losgekoppeld van het gebruik van hulpbronnen, dient een duurzame, competitieve economie te worden opgebouwd waarin efficiënt met energie, mensen en middelen wordt omgegaan, dienen kosten en baten billijk te worden verdeeld, en dient in de race om de ontwikkeling van nieuwe processen en (onder meer groene) technologieën te worden gebruikgemaakt van de leidende positie van Europa. De lidstaten en de Unie dienen de nodige hervormingen ten uitvoer te leggen om de uitstoot van broeikasgassen te beperken en hulpbronnen efficiënt te gebruiken, waarmee schade aan het milieu en verlies van biodiversiteit worden tegengegaan. Ook dienen zij het ondernemingsklimaat te bevorderen, groene werkgelegenheid te stimuleren en hun industriële basis te helpen moderniseren. |
(10) |
Ten slotte dienen de lidstaten en de Unie met hun hervormingsprogramma’s ook „inclusieve groei” na te streven. Inclusieve groei veronderstelt een hechte samenleving waarin mensen de kans krijgen om zich voor te bereiden op en om te gaan met verandering, zodat zij actief kunnen deelnemen aan het sociale en economische leven. De hervormingen van de lidstaten dienen dan ook te waarborgen dat iedereen zijn leven lang kansen en mogelijkheden krijgt, zodat armoede en sociale uitsluiting worden tegengegaan, door drempels voor arbeidsparticipatie weg te nemen voor met name vrouwen, oudere werknemers, jongeren, gehandicapten en legale migranten. Bij al deze beleidsmaatregelen moeten zij rekening houden met het genderperspectief. Ook moeten zij verzekeren dat economische groei alle burgers en alle regio’s ten goede komt. De hervormingsprogramma’s van de lidstaten dienen er dan ook bovenal voor te zorgen dat de arbeidsmarkten doeltreffend functioneren, door te investeren in arbeidsmobiliteit, in de ontwikkeling van de juiste vaardigheden en in betere arbeidsvoorwaarden, en door segmentering, structurele werkloosheid en inactiviteit terug te dringen; tegelijkertijd zijn passende en houdbare sociale zekerheid en actieve integratie geboden voor de bestrijding van armoede, terwijl tegelijkertijd de overeengekomen begrotingsconsolidatie moet worden uitgevoerd. |
(11) |
Het is essentieel dat de lidstaten en de Unie zich nog meer inzetten voor een betere regelgeving, vooral voor Europese ondernemingen. Door hun slimme regelgeving te versterken moeten de lidstaten en de Unie garanderen dat de wetgeving weldoordacht is, in verhouding staat tot het doel, regelmatig geëvalueerd wordt en geen onnodige lasten met zich meebrengt. Het verminderen van de beoogde administratieve lasten blijft een prioriteit. |
(12) |
De Unie en de lidstaten kunnen met hun structurele hervormingen daadwerkelijk groei en werkgelegenheid creëren door het mondiale concurrentievermogen van de Unie te versterken, de Europese export nieuwe mogelijkheden te verschaffen en concurrerende toegang te bieden tot de belangrijkste importgoederen. Bij de hervormingen dient dan ook rekening te worden gehouden met de gevolgen voor het concurrentievermogen, teneinde de Europese groei via open en eerlijke wereldmarkten te bevorderen. |
(13) |
De Europa 2020-strategie moet worden gebaseerd op een aantal geïntegreerde Europese en nationale beleidslijnen, die de lidstaten en de Unie onverkort en gelijktijdig ten uitvoer dienen te leggen, om de positieve spill-overeffecten van gecoördineerde structurele hervormingen te bereiken, alsmede een samenhangendere bijdrage van het Europese beleid aan de doelstellingen van de strategie, met inachtneming van de nationale beginposities. |
(14) |
Hoewel deze richtsnoeren gericht zijn tot de lidstaten en de Europese Unie, dient de Europa 2020-strategie ten uitvoer te worden gelegd in partnerschap met alle nationale, regionale en lokale autoriteiten, in nauwe samenwerking met de parlementen, de sociale partners en de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld, die moeten worden betrokken bij het uitwerken en uitvoeren van de nationale hervormingsprogramma’s en bij de algemene berichtgeving over de strategie. |
(15) |
In de Europa 2020-strategie hebben de 24 eerdere richtsnoeren plaatsgemaakt voor een kleiner aantal richtsnoeren, die werkgelegenheid en brede economische beleidskwesties op coherente wijze benaderen. De richtsnoeren voor het economische beleid van de lidstaten en van de Unie, opgenomen als bijlage bij deze aanbeveling, hangen wezenlijk samen met de ter zake doende richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid. Samen vormen zij de geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020. |
(16) |
Deze nieuwe geïntegreerde richtsnoeren stemmen overeen met de conclusies van de Europese Raad. Aan de hand van deze richtsnoeren kunnen de lidstaten op samenhangende wijze en in overeenstemming met het groei- en stabiliteitspact hun nationale hervormingsprogramma’s opstellen en hervormingen doorvoeren. De richtsnoeren vormen de basis voor landenspecifieke aanbevelingen die de Raad tot de lidstaten kan richten, of, in het geval van de globale richtsnoeren voor het economische beleid, voor beleidswaarschuwingen die de Commissie kan geven ingeval de respectieve landenspecifieke aanbevelingen onvoldoende gevolg krijgen. |
(17) |
Deze richtsnoeren dienen tot 2014 grotendeels stabiel te blijven, zodat alle aandacht kan uitgaan naar de uitvoering, |
BEVEELT AAN:
1. |
De lidstaten en, indien nodig, de Europese Unie, dienen bij hun economische beleid rekening te houden met de in de bijlage opgenomen richtsnoeren. |
2. |
De lidstaten dienen nationale hervormingsprogramma’s op te stellen die in overeenstemming zijn met de „Geïntegreerde richtsnoeren van Europa 2020”. |
Gedaan te Brussel, 13 juli 2010.
Voor de Raad
De voorzitter
D. REYNDERS
(1) COM(2005) 141.
(2) COM(2007) 803.
(3) COM(2009) 615 van 19.11.2009.
(4) COM(2010) 2020 van 3.3.2010.
BIJLAGE
Globale richtsnoeren voor het economische beleid van de lidstaten en van de Unie
Richtsnoer 1: De kwaliteit en houdbaarheid van de overheidsfinanciën waarborgen
De lidstaten dienen op krachtige wijze uitvoering te geven aan de in het groei- en stabiliteitspact (GSP) opgenomen strategieën voor begrotingsconsolidatie, en met name aan de aanbevelingen die tot hen zijn gericht in het kader van de procedure bij buitensporige tekorten, en/of in memoranda van overeenstemming, in het geval van betalingsbalanssteun. De lidstaten dienen met name tot een consolidering te komen die aansluit bij de aanbevelingen van de Raad en voldoen aan de doelstellingen voor de middellange termijn conform het GSP. Ongeacht het regelgevingskader van het GSP, betekent dit dat de meeste lidstaten tot een structurele consolidering moeten komen die aanzienlijk verder gaat dan de benchmark van 0,5 % van het bruto binnenlands product (bbp) per jaar, totdat de overheidsschuld aanzienlijk afneemt. Mits de prognoses van de Commissie blijven uitwijzen dat het herstel toeneemt en duurzaam blijkt, dient uiterlijk in 2011 aan begrotingsconsolidatie te worden begonnen (en eerder in bepaalde lidstaten, als de economische situatie hier rijp voor is).
De lidstaten dienen bij het vaststellen en uitvoeren van strategieën voor begrotingsconsolidatie prioriteit te geven aan uitgavencategorieën die groei bevorderen, zoals onderwijs, vaardigheden en inzetbaarheid op de arbeidsmarkt, onderzoek en ontwikkeling (O&O), innovatie, investering in netwerken met een positieve invloed op de productiviteit, zoals snel internet, energienetwerken en vervoersverbindingen en infrastructuur. Als belastingverhogingen nodig blijken, dienen deze zoveel mogelijk vergezeld te gaan van maatregelen die het belastingstelsel „werkgelegenheids-, groei en milieuvriendelijker” maken bijvoorbeeld door de belastingdruk te verschuiven naar activiteiten die het milieu schaden. De belasting- en uitkeringsstelsels dienen er beter voor te zorgen dat werken loont.
Bovendien dienen de lidstaten hun nationale begrotingskaders te verstevigen, de kwaliteit van de overheidsuitgaven te verbeteren en de overheidsfinanciën beter houdbaar te maken door middel van een overtuigende schuldafbouw, hervorming van de leeftijdsgerelateerde overheidsuitgaven (zoals die voor pensioenen en gezondheidszorg) en een beleid dat bijdraagt aan een verhoging van de werkgelegenheid en de daadwerkelijke pensioenleeftijd. Gewaarborgd dient te worden dat de leeftijdsgerelateerde overheidsmaatregelen en de socialezekerheidsstelsels financieel haalbaar zijn.
Begrotingsefficiëntie en kwaliteit van de overheidsfinanciën zijn ook op het niveau van de Unie van belang.
Richtsnoer 2: Macro-economische onevenwichtigheden verhelpen
De lidstaten dienen te voorkomen dat de ontwikkelingen op het gebied van met name lopende rekeningen, activamarkten en de vermogenspositie van huishoudens en het bedrijfsleven tot onhoudbare macro-economische onevenwichtigheden leiden. lidstaten waarvan de lopende rekening door een aanhoudend gebrek aan concurrentievermogen of door andere oorzaken grote onevenwichtigheden vertoont, dienen de onderliggende oorzaken aan te pakken bijvoorbeeld door werk te maken van het begrotingsbeleid, de loonontwikkeling, structurele hervormingen op het gebied van de financiële en productmarkten (zoals de stroom van kapitaal dat de productiviteit stimuleert), de arbeidsmarkt (overeenkomstig de werkgelegenheidsrichtsnoeren), en elk ander relevant beleidsterrein. In dit kader dienen de lidstaten de juiste randvoorwaarden voor loononderhandelingen te bevorderen, alsmede een ontwikkeling van de arbeidskosten die in overeenstemming is met prijsstabiliteit, productiviteitstrends voor de middellange termijn en de vereiste beperking van macro-economische onevenwichtigheden. Waar nodig, moet een adequate loonvorming in de overheidssector gebruikt worden als een belangrijk signaal om loonmatiging in de privésector te bewerkstelligen, om zo het concurrentievermogen te vergroten. De kaders voor de vaststelling van de lonen, ook de minimumlonen, moeten leiden tot een loonvorming waarbij rekening wordt gehouden met de verschillen in vaardigheden en de lokale arbeidsmarktomstandigheden, en beantwoorden aan de grote verschillen in economische prestaties tussen de regio’s, sectoren en ondernemingen in een land. De sociale partners hebben hierbij een belangrijke rol te vervullen. Lidstaten met grote overschotten op de lopende rekening moeten structurele hervormingen doorvoeren die de potentiële groei versterken en daarmee ook de binnenlandse vraag stimuleren. Het wegnemen van macro-economische onevenwichtigheden, onder meer tussen de lidstaten, zou de economische cohesie ten goede komen.
Richtsnoer 3: Onevenwichtigheden in de eurozone beperken
Lidstaten die de euro als munt hebben dienen grote en aanhoudende verschillen op de lopende rekeningen en andere macro-economische onevenwichtigheden als een aangelegenheid van gemeenschappelijk belang te beschouwen en snel actie te ondernemen om deze onevenwichtigheden zo nodig te beperken. Actie is vereist in alle lidstaten van de eurozone, maar de aard, de omvang en de urgentie van de beleidstaken verschillen per land aanzienlijk. Gelet op de zwakke punten en de omvang van de vereiste aanpassing, is actie vooral dringend in de lidstaten met aanhoudende tekorten op de betalingsbalans en met een tanend concurrentievermogen. Zij moeten het tekort op de lopende rekening structureel aanmerkelijk verlagen. Deze eurolanden moeten ook de loonkosten per eenheid product verlagen, rekening houdend met de ontwikkelingen in de productiviteit op het niveau van de regio, de sector en de bedrijven, en zij moeten de concurrentie op de productmarkten vergroten. Lidstaten in de eurozone met grote overschotten op de lopende rekening moeten structurele hervormingen doorvoeren die de potentiële groei versterken en daarmee ook de binnenlandse vraag stimuleren. Daarnaast dienen de lidstaten in de eurozone ook alle andere macro-economische onevenwichtigheden aan te pakken, zoals buitensporig hoge particuliere schulden en inflatieverschillen. Institutionele hinderpalen voor flexibele loon- en prijsaanpassingen aan de marktsituatie moeten weggenomen worden. De eurogroep dient de macro-economische onevenwichtigheden daarom nauwkeurig te controleren en, zo nodig, corrigerende maatregelen voor te stellen.
Richtsnoer 4: De steun voor O&O en innovatie optimaliseren, de kennisdriehoek intensiveren en het potentieel van de digitale economie benutten
De lidstaten dienen hun nationale (en regionale) stelsels voor O&O en innovatie te hervormen en te zorgen voor doeltreffende, adequate randvoorwaarden voor overheidsinvesteringen binnen de in het groei- en stabiliteitspact opgenomen strategieën voor begrotingsconsolidatie (richtsnoer 1), en worden gebruikt om de groei te bevorderen en, waar nodig, op kosteneffectieve wijze het hoofd te bieden aan grote maatschappelijke uitdagingen (zoals energie, efficiënt gebruik van hulpbronnen, klimaatverandering, biodiversiteit, sociale en territoriale cohesie, vergrijzing, volksgezondheid en veiligheid). In het bijzonder moeten overheidsinvesteringen dienen om particuliere investeringen in onderzoek en ontwikkeling te genereren. De hervormingen dienen expertise en intelligente specialisatie te stimuleren, wetenschappelijke integriteit te bevorderen, interne en internationale samenwerking aan te moedigen tussen universiteiten, onderzoekscentra en partijen uit de publieke, private en derde sector, en te zorgen voor de ontwikkeling van infrastructuren en netwerken voor kennisverspreiding. Het bestuur van onderzoekscentra dient te worden verbeterd om de nationale onderzoeksstelsels kosteneffectiever en productiever te maken. Dit vereist modernisering van het universitaire onderzoek, de ontwikkeling van een toegankelijke infrastructuur van wereldklasse, en de bevordering van de carrièremogelijkheden en de mobiliteit van onderzoekers en studenten. Regelingen voor financiering en voor het plaatsen van opdrachten dienen te worden aangepast en vereenvoudigd om, waar nodig, dankzij synergieën, grensoverschrijdende samenwerking, kennisoverdracht en selectie op grond van verdiensten te vereenvoudigen, en meerwaarde te creëren.
De lidstaten dienen zich met hun beleid inzake O&O en innovatie rechtstreeks te richten op nationale kansen en problemen, rekening houdend met het kader van de Unie, zodat de publieke en particuliere middelen beter kunnen worden samengebracht op gebieden waarop de Unie een meerwaarde biedt, om synergie met Uniemiddelen te benutten door gebruik te maken van schaalvoordelen en versnippering te voorkomen. De lidstaten en de Unie dienen innovatie op alle relevante beleidsterreinen te integreren en innovatie in ruime zin te bevorderen (met inbegrip van niet-technologische innovatie). Ter bevordering van particuliere investeringen in onderzoek en innovatie dienen de lidstaten en de Unie de randvoorwaarden te verbeteren (met name wat betreft het ondernemingsklimaat en concurrerende en open markten en het grote economische potentieel van de culturele en de creatieve sector), waar mogelijk, kosteneffectieve begrotingsprikkels, afhankelijk van de begrotingsruimte van elke lidstaat, en andere financiële instrumenten te combineren met maatregelen die de toegang tot particuliere financieringsbronnen vergemakkelijken (waaronder risicokapitaal), de toegang voor het mkb verbeteren, de vraag te doen stijgen, vooral op het gebied van eco-innovatie (waar mogelijk, door groene overheidsopdrachten en interoperabele normen), innovatievriendelijke markten en regels te bevorderen, en intellectuele-eigendomsrechten efficiënt en doeltreffend te beschermen en te beheren tegen een betaalbare prijs. Alle zijden van de driehoek onderwijs-onderzoek-innovatie moeten elkaar steunen en voeden. Overeenkomstig de richtsnoeren 8 en 9 dienen de lidstaten de burger in staat te stellen het scala aan vaardigheden te ontwikkelen dat voor innovatie in al haar vormen nodig is, ook eco-innovatie, en ernaar te streven dat er voldoende natuurwetenschappers, mathematici en technologen worden opgeleid.
De lidstaten en de Unie dienen te zorgen voor passende randvoorwaarden voor de snelle ontwikkeling van een digitale interne markt met op ruime schaal toegankelijke online-inhoud en -diensten. De lidstaten dienen de aanleg en het gebruik van snel internet te bevorderen als een wezenlijk middel voor kennisverwerving en -vermeerdering. Publieke financiering moet kosteneffectief zijn en ingezet worden tegen een falende marktwerking. Beleid dient in overeenstemming te zijn met het beginsel van technologische neutraliteit. De lidstaten dienen de aanlegkosten van de netwerken te drukken, met name door een betere coördinatie van de openbare werken. De lidstaten en de Unie dienen het gebruik van moderne onlinediensten te bevorderen door onder meer de e-overheid, e-handtekening, e-identiteit en e-betaling verder te ontwikkelen. Actieve deelname aan de digitale samenleving te ondersteunen, met name door de toegang tot culturele inhoud en diensten te verbeteren (ook door middel van media en digitale geletterdheid), en een klimaat van veiligheid en vertrouwen te bevorderen.
De centrale doelstelling van de Europese Unie, waarop de lidstaten hun nationale streefcijfers zullen afstemmen, is het verbeteren van de voorwaarden voor onderzoek en ontwikkeling, met name om de gecombineerde publieke en private investeringen in deze sector in 2020 met 3 % van het bbp te verhogen. De Commissie zal een indicator ontwikkelen die de O&O- en de innovatie-intensiteit weergeeft.
Richtsnoer 5: Zuiniger omgaan met hulpbronnen en de uitstoot van broeikasgassen beperken
De lidstaten en de Unie moeten maatregelen nemen om de economische groei los te koppelen van het gebruik van hulpbronnen, door milieuproblemen op te vatten als groeimogelijkheden, hun natuurlijke hulpbronnen efficiënter te gebruiken, waarmee schade aan het milieu en verlies van biodiversiteit worden tegengegaan. Zij dienen de nodige structurele hervormingen door te voeren om het hoofd boven water te kunnen houden bij de toenemende beperkingen op het gebied van CO2-uitstoot en het gebruik van hulpbronnen en nieuwe mogelijkheden te scheppen voor bedrijven en werkgelegenheid. De Unie en de lidstaten moeten vaart zetten achter de totstandbrenging van een geïntegreerde, volledig functionerende interne energiemarkt met een onbelemmerde gas- en elektriciteitsvoorziening. Om de uitstoot te verminderen en de energie-efficiëntie te verhogen, dienen de lidstaten op grote schaal gebruik te maken van marktinstrumenten, met doorberekening van externe kosten, zoals belasting, en andere doeltreffende steunmiddelen voor emissievermindering en een betere aanpassing aan de klimaatverandering, duurzame groei en werkgelegenheid en zuinig omgaan met bronnen te steunen, het gebruik van hernieuwbare energie en koolstofarme, klimaatneutrale technologie en het overstappen op meer milieuvriendelijke, op elkaar aansluitende vervoerswijzen te stimuleren en energiebesparing en eco-innovatie te bevorderen. De lidstaten dienen subsidies die schadelijk zijn voor het milieu af te bouwen en ervoor te zorgen dat de kosten en baten billijk worden verdeeld.
De lidstaten en de Unie dienen gebruik te maken van regelgevende, niet-regelgevende en begrotingsinstrumenten (bijvoorbeeld voor de gehele Unie geldende normen voor de energieprestatie van producten en gebouwen, etikettering en „groene overheidsopdrachten”), teneinde een kosteneffectieve overgang van productie- en consumptiepatronen te stimuleren en recyclage te bevorderen, de overgang te maken naar energie-efficiëntie en een zorgvuldig gebruik van bronnen en een veilige, duurzame koolstofarme economie, en stappen te zetten naar een duurzamer vervoer en een veilige, schone energieproductie, door optimaal gebruik te maken van de Europese synergieën op dit gebied en rekening te houden met de bijdrage van de duurzame landbouw. De lidstaten dienen een beslissende stap te zetten op de weg naar een slimme, gemoderniseerde en volledig aaneengesloten vervoers- en energie-infrastructuur, overeenkomstig richtsnoer 4 gebruik te maken van informatie- en communicatietechnologie, productiviteitswinst te waarborgen, te zorgen voor gecoördineerde tenuitvoerlegging van infrastructuurprojecten, en de ontwikkeling van open, concurrerende en geïntegreerde netwerkmarkten te ondersteunen.
De centrale doelstelling van de Europese Unie, waarop de lidstaten hun nationale streefcijfers zullen afstemmen, houdt in dat er in 2020 20 % minder broeikasgassen worden uitgestoten dan in 1990, dat het aandeel hernieuwbare energiebronnen in ons energieverbruik wordt opgevoerd tot 20 %, en dat zij naar een verbetering van de energie-efficiëntie met 20 % toewerken; de Unie zal een besluit nemen om uiterlijk in 2020 tot een verlaging te komen met 30 % ten opzichte van 1990 als voorwaardelijk aanbod met het oog op een wereldwijde en brede overeenkomst voor de periode na 2012, op voorwaarde dat andere ontwikkelde landen zich tot vergelijkbare emissiereducties verbinden en dat ontwikkelingslanden een bijdrage leveren die in verhouding staat tot hun verantwoordelijkheden en capaciteiten.
Richtsnoer 6: Het ondernemings- en consumentenklimaat verbeteren en de industriële basis moderniseren en ontwikkelen voor een optimaal functioneren van de interne markt
De lidstaten dienen te verzekeren dat de markt goed werkt voor burgers, consumenten en ondernemers. De lidstaten en de Unie moeten de consument beschermen en zorgen voor betrouwbare randvoorwaarden en goed functionerende, open en concurrerende markten voor goederen en diensten, Die maatregelen moeten streven naar een betere werking van de interne markt en van de regelgeving, met name in de financiële sector, naar gelijke voorwaarden in de financiële markten in de hele wereld, en naar de gedegen uitvoering en toepassing van de internemarkt- en mededingingsregels, en dienen de nodige fysieke infrastructuur te ontwikkelen, onder meer om regionale verschillen terug te dringen.
De externe dimensie van de interne markt moet verder worden ontwikkeld met het doel handel en investeringen te verbeteren. In de context van de interne markt moet worden nagegaan of het verlenen van diensten van algemeen belang adequaat is. De lidstaten dienen het ondernemingsklimaat verder te verbeteren door hun overheidsapparaat te moderniseren, het ondernemingsbestuur te verbeteren, resterende hinderpalen voor de interne markt te verwijderen, onnodige administratieve lasten af te schaffen en nieuwe onnodige lasten te vermijden met behulp van slimme regelgeving (bijvoorbeeld door interoperabele diensten voor e-overheid verder te ontwikkelen, fiscale belemmeringen weg te nemen en conform de „Small Business Act” voor Europa en het „think small first”-principe kmo’s te ondersteunen en hun toegang tot de interne markt te verbeteren), te zorgen voor stabiele en geïntegreerde markten voor financiële diensten, toegang tot financiering te vergemakkelijken, het eenvoudiger te maken om intellectuele-eigendomsrechten te promoten en te beschermen, de internationalisering van kmo’s te bevorderen en ondernemerschap, ook door vrouwen, aan te moedigen. Overheidsopdrachten moeten innovatie aanmoedigen, met name wat kmo’s betreft, en zij moeten de overgang steunen naar een energie-efficiënte economie die bronnen spaart (conform richtsnoer 5), met inachtneming van de beginselen van marktopenheid, transparantie en effectieve mededinging.
De lidstaten dienen een modernere, innovatieve, gediversifieerde en competitieve koolstofarme industriële basis te ondersteunen, waarin zuinig wordt omgegaan met hulpbronnen en energie; hiertoe dienen zij onder meer de nodige kosteneffectieve herstructureringen mogelijk te maken, met onverkorte inachtneming van de regels van de Unie voor mededinging en andere relevante regelgeving. De lidstaten dienen de Uniemiddelen in de eerste plaats hiervoor in te zetten. Zij dienen in nauwe samenwerking met het bedrijfsleven en andere belanghebbende partijen bij te dragen tot de leidende en concurrerende positie van de Unie op het gebied van mondiale, duurzame ontwikkeling, en wel door maatschappelijk verantwoord ondernemerschap aan te moedigen, knelpunten te signaleren en veranderingen mogelijk te maken.