21.12.2010   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 336/43


BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 17 november 2010

betreffende de financiële steun ter dekking van de kosten verbonden aan de verwijdering en vernietiging van dierenkadavers afkomstig van landbouwbedrijven in het Waals Gewest (Steunmaatregel C 1/10 — België)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2010) 7263)

(Slechts de teksten in de Franse en de Nederlandse taal zijn authentiek)

(2010/789/EU)

DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie, en met name artikel 108, lid 2, eerste alinea, (1)

Gezien de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name artikel 62, lid 1, onder a) (2),

Na de belanghebbenden overeenkomstig het genoemde artikel te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (3),

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

Naar aanleiding van een op 23 april 2007 ontvangen klacht heeft de Commissie besloten een onderzoek te openen naar vermeende staatssteun die door België is toegekend ter dekking van de kosten die zijn verbonden aan de verwijdering en vernietiging van dierenkadavers afkomstig van landbouwbedrijven in het Waals Gewest.

(2)

Bij brief van 2 juli 2007 heeft de Commissie de Belgische autoriteiten om informatie over de desbetreffende maatregel verzocht. De Belgische autoriteiten hebben inlichtingen verstrekt bij brief van 27 juli 2007, geregistreerd op 3 augustus 2007. Op verzoek van de bevoegde Belgische autoriteiten is op 21 augustus 2007 een technische vergadering gehouden. Naar aanleiding van deze vergadering hebben de Belgische autoriteiten op 4 oktober 2007 aanvullende inlichtingen over de zaak verstrekt.

(3)

De diensten van de Commissie hebben België bij brief van 10 september 2007 laten weten, dat de steunmaatregel onder nummer NN 56/07 was opgenomen in het register van niet-aangemelde steunmaatregelen, aangezien duidelijk was geworden dat de middelen al gedeeltelijk waren uitbetaald.

(4)

Op verzoek van de bevoegde Belgische autoriteiten is op 12 oktober 2007 een tweede technische vergadering gehouden.

(5)

Bij brief van 25 oktober 2007 hebben de diensten van de Commissie de Belgische autoriteiten om meer informatie verzocht. Aangezien binnen de voorgeschreven termijn geen antwoord is ontvangen, is de Belgische autoriteiten op 21 december 2007 een aanmaning gestuurd met een nieuwe antwoordtermijn.

(6)

Aangezien de diensten van de Commissie op 4 juni 2008 ook na de eerste aanmaning nog geen antwoord hadden ontvangen binnen de voorgeschreven termijn, hebben zij de Belgische autoriteiten een tweede aanmaning gezonden, waarbij de Belgische autoriteiten erop werden gewezen dat, indien zij zich niet hielden aan de termijn van vier weken voor het beantwoorden daarvan, de Commissie een bevel tot het verstrekken van informatie overeenkomstig artikel 10, leden 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (4) kon verzenden. Deze termijn is op 4 juli 2008 verstreken. Bijgevolg heeft de Commissie op 1 oktober 2008 een beschikking gegeven, die de Belgische autoriteiten ertoe verplichtte de vereiste informatie te verstrekken. In deze beschikking heeft de Commissie de Belgische autoriteiten onder meer verzocht, de bij Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (5) vastgestelde informatieformulieren toe te zenden voor de beoordeling van de na 31 januari 2007 toegekende steun.

(7)

De Belgische autoriteiten hebben uiteindelijk geantwoord bij schrijven van 27 november 2008 en aanvullende inlichtingen verstrekt op 5 december 2008. De Belgische autoriteiten hebben echter de door de Commissie bij de beschikking van 1 oktober 2008 geëiste informatieformulieren niet verstrekt.

(8)

Op 27 januari 2009 zond de Commissie de Belgische autoriteiten een verzoek om aanvullende informatie. De Belgische autoriteiten hebben inlichtingen verstrekt bij brief van 16 maart 2009, geregistreerd op 19 maart 2009.

(9)

Bij brief van 14 januari 2010 heeft de Commissie België in kennis gesteld van haar besluit, de procedure van artikel 108, lid 2, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie („VWEU”) ten aanzien van de aangemelde steunmaatregel in te leiden. Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is op 15 juli 2010 bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie. De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen over de betrokken steun te maken. Geen enkele derde heeft opmerkingen gemaakt.

(10)

Bij schrijven van 19 februari 2010 hebben de Belgische autoriteiten verzocht de door de Commissie bij schrijven van 14 januari 2010 vastgestelde termijn met een maand te verlengen. Bij schrijven van 5 maart 2010 is de Commissie ingegaan op het verzoek om de antwoordtermijn met een maand te verlengen. Ten slotte hebben de Belgische autoriteiten bij schrijven van 12 maart 2010 gereageerd op het besluit tot inleiding van de procedure.

II.   CONTEXT

II.1.   Beschikking van de Commissie — Steunmaatregel NN 48/03

(11)

Tijdens het onderzoek werd duidelijk, dat de klacht betrekking heeft op de tenuitvoerlegging van de door de Commissie op 26 november 2003 in het kader van steunmaatregel NN 48/03 (ex. N. 157/03) goedgekeurde steunregeling, getiteld „Beheer van verwijdering en vernietiging van dierenkadavers, afkomstig van landbouwbedrijven in het Waals Gewest”. Deze zaak betrof een door de Belgische autoriteiten aangemelde regeling volgens welke de Belgische overheid door gesubsidieerde diensten steun aan landbouwbedrijven zou verlenen ter dekking van alle kosten die zijn verbonden aan het verwijderen, opslaan, verwerken en vernietigen van dierenkadavers.

(12)

Met het oog op de vaststelling van de goedkeuringsbeschikking en op de nakende inwerkingtreding van de communautaire richtsnoeren inzake staatssteun betreffende TSE-tests, gestorven dieren en slachthuisafval („de TSE-richtsnoeren”) (6) op 1 januari 2004, hebben de Belgische autoriteiten zich ertoe verbonden hun regeling aan te passen. De aanpassingen waren nodig om te voldoen aan de voorwaarden van met name punt 29 van de TSE-richtsnoeren. In dit punt is bepaald, dat lidstaten staatssteun mogen verlenen tot 100 % van de kosten van het afvoeren van gestorven dieren en tot 75 % van de kosten van de vernietiging van dergelijke kadavers. De aangemelde Belgische regeling was niet in overeenstemming met deze bepaling, omdat daarin is bepaald dat de steun 100 % van de kosten van de vernietiging van de kadavers mag dekken.

(13)

Op grond van het overwogene in de overwegingen 11 en 12 hebben de Belgische autoriteiten zich ertoe verbonden (de overwegingen 33 en 34 van de beschikking van de Commissie betreffende steunmaatregel NN 48/03), hun steunregeling in dier voege aan te passen, dat vanaf 1 januari 2004 de steun de kosten van de vernietiging van de kadavers nog slechts dekt tot maximaal 75 % in plaats van 100 %. De Belgische autoriteiten hebben verder toegezegd, de Commissie uiterlijk medio december 2003 bewijsstukken over te leggen waaruit blijkt dat de nodige wijzigingen in de steunregeling zijn aangebracht.

(14)

Op grond van deze verbintenissen keurde de Commissie deze regeling goed voor een termijn van vijf jaar, die inging op 31 januari 2002. Deze termijn verstreek dus op 31 januari 2007.

II.2.   Klacht

(15)

Op 23 april 2007 ontving de Commissie een klacht, waarin werd gesteld dat de Belgische autoriteiten de TSE-richtsnoeren schonden door steun te blijven verlenen tot 100 % voor zowel het verwijderen van gestorven dieren als voor de vernietiging van kadavers.

III.   GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE MAATREGEL

(16)

De onderhavige steunregeling betreft een regionale maatregel ter dekking van de totale kosten van het verwijderen, vervoeren, opslaan, verwerken en vernietigen van dierenkadavers afkomstig van landbouwbedrijven in het Waals Gewest.

(17)

Om de organisatie en het beheer van de vernietiging van de kadavers van de op de landbouwbedrijven gestorven dieren in goede banen te leiden, heeft de overheid van het Gewest een overheidsopdracht voor dienstverlening geplaatst. Ter afsluiting van een algemene openbare aanbesteding die via de bekendmaking van de overheidsopdracht voor dienstverlening (7) is bekendgemaakt, werd het contract voor deze overheidsopdracht op 31 januari 2002 gegund aan het bedrijf RENDAC-UDES nv. De aanbesteding was opgesplitst in drie afzonderlijke delen; voor elk deel waren specifieke diensten vereist:

het ophalen van de kadavers op de landbouwbedrijven en het vervoeren ervan naar een verwerkingseenheid, eventueel via een verzamelcentrum of een inrichting waar de kadavers tijdelijk worden opgeslagen,

het verwerken van de kadavers, die in hun geheel als specifiek risicomateriaal worden beschouwd, en het vervoeren van het verwerkingsafval naar verbrandingsinstallaties, en

het volledig vernietigen van het na deze behandeling ontstane restmateriaal in daartoe bestemde installaties.

(18)

RENDAC-UDES nv heeft als enige bedrijf ingeschreven op de aanbesteding. Het deed dat voor de drie onderdelen. Daarom werd het contract met een looptijd van 5 jaar op 31 januari 2002 aan dit bedrijf gegund. Volgens de door de Belgische autoriteiten verstrekte informatie is de looptijd van het contract ten minste vier keer verlengd: tot 31 december 2007, tot 31 december 2008, tot 30 juni 2009 en ten slotte tot de toekomstige uitvoering van de nieuwe aanbesteding, die volgens de Belgische autoriteiten gepland was voor het derde trimester van 2010.

(19)

De betrokken steunregeling is een vorm van indirecte steun aan de eigenaren van landbouwbedrijven. De Belgische autoriteiten hebben verklaard dat, hoewel de steun rechtstreeks aan RENDAC-UDES nv als dienstverlenend bedrijf werd verleend voor de kosten van de aan landbouwbedrijven verleende diensten, hij volledig aan de eigenaren van de landbouwbedrijven werd doorbetaald ter dekking van de aan het ophalen, vervoeren, opslaan, verwerken en vernietigen verbonden kosten, die de laatstgenoemden anders zelf hadden moeten dragen. Verder hebben de Belgische autoriteiten verklaard dat de bedragen die rechtstreeks aan RENDAC-UDES nv voor de diensten aan landbouwbedrijven zijn betaald, volledig overeenstemmen met de marktprijzen van de geleverde diensten.

(20)

Het Waalse afvalbureau (Office wallon des déchets), dat onder het ministerie van Milieu van het Waals Gewest ressorteert, was verantwoordelijk voor de betaling — deels volgens een forfaitaire regeling, deels op basis van prijsopgave — van de door RENDAC-UDES nv ingediende facturen.

(21)

In het kader van het onderzoek van steunmaatregel NN 48/2003 hebben de Belgische autoriteiten bevestigd, dat de regeling enkel betrekking heeft op kadavers van dieren die zijn gestorven op landbouwbedrijven in het Waals Gewest. Kadavers van op veemarkten of in slachthuizen gestorven dieren vallen niet onder de regeling.

IV.   BESLUIT VAN DE COMMISSIE VAN 13 JANUARI 2010

(22)

In haar besluit van 13 januari 2010 tot inleiding van de onderzoeksprocedure heeft de Commissie haar twijfel geuit over de verenigbaarheid van de steunregeling met de staatssteunregels van de Europese Unie. De Commissie heeft met name geconcludeerd dat de maatregelen van de steunregeling ter dekking van meer dan 75 % van de kosten voor het vernietigen van kadavers als onverenigbaar met de interne markt kunnen worden beschouwd op grond van de TSE-richtsnoeren en de Communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector 2007-2013 („de richtsnoeren 2007-2013”) (8).

(23)

Gelet op het feit dat de Commissie de tot en met 31 januari 2007 geldende steunregeling goedkeurde op grond van de verbintenissen van de Belgische autoriteiten om de regeling aan te passen met het oog op de naleving vanaf 1 januari 2004 van de TSE-richtsnoeren en dat de Belgische autoriteiten deze verbintenissen niet gestand hebben gedaan, concludeerde de Commissie dat de steun ter dekking van meer dan 75 % van de kosten van de vernietiging van de kadavers ten onrechte was toegekend.

(24)

Overeenkomstig artikel 4, lid 4, van Verordening (EG) nr. 659/1999 juncto artikel 16 van die verordening betreffende het misbruik van steun heeft de Commissie daarom besloten de formele onderzoeksprocedure in te leiden en heeft België verzocht zijn opmerkingen te maken.

V.   OPMERKINGEN VAN BELGIË

(25)

In hun antwoord van 12 maart 2010 lieten de Belgische autoriteiten de Commissie weten, dat zij de vereiste stappen zouden ondernemen om een nieuwe aanbesteding voor dienstverlening te publiceren. Volgens de Belgische autoriteiten moest het bestek voor de toekomstige aanbesteding voor dienstverlening ten laatste op 15 april 2010 gereed zijn en moest de aanbesteding voltooid zijn tegen het derde trimester van 2010. Intussen lieten de Belgische autoriteiten weten dat de op 31 januari 2002 toegewezen overheidsopdracht door een aanhangsel zou worden verlengd onder dezelfde voorwaarden als bij de toewijzing op 31 januari 2002.

(26)

Daarnaast betoogden de Belgische autoriteiten: i) dat het Waals Gewest de toepassing zal vragen van het de-minimisprincipe om de situatie van de landbouwbedrijven in de periode van 1 januari 2004 tot en met 30 juni 2008 te regulariseren en ii) dat zij binnen drie maanden zou overgaan tot de terugvordering van 25 % van de kosten voor verwerking en vernietiging van kadavers, berekend over de periode van 1 juli 2008 tot en met de datum van inwerkingtreding van de volgende aanbesteding.

(27)

Ten slotte hebben de Belgische autoriteiten de Commissie meegedeeld, dat zij elk bedrag van de de-minimissteun groter dan 3 000 EUR over een periode van drie jaar zouden terugvorderen op basis van Verordening (EG) nr. 1860/2004 van de Commissie van 6 oktober 2004 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de de-minimissteun in de landbouwsector (9). De Belgische autoriteiten hebben ook verklaard, dat het maximaal toegestane bedrag van 3 000 EUR door 58 landbouwers is overschreden.

VI.   BEOORDELING VAN DE MAATREGEL

VI.1.   Aanwezigheid van een steunmaatregel in de zin van artikel 107, lid 1, van het VWEU

(28)

Overeenkomstig artikel 107, lid 1, van het VWEU zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de interne markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

(29)

In het onderhavige geval is wat betreft de steun ten gunste van de eigenaren van landbouwbedrijven aan deze voorwaarden voldaan. De betrokken steunmaatregel wordt toegekend door de overheidsinstanties van het Waals Gewest en bevoordeelt eigenaren van landbouwbedrijven in het Waals Gewest, door vergoeding van de kosten van de verwijdering en vernietiging van dierenkadavers, die zij onder normale omstandigheden zelf hadden moeten dragen.

(30)

Volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie wijst het loutere feit dat de concurrentiepositie van een onderneming wordt versterkt ten opzichte van andere, concurrerende ondernemingen, door deze onderneming een economisch voordeel te geven dat deze anders bij de normale bedrijfsuitoefening niet zou hebben gekregen, op een mogelijke verstoring van de mededinging (10).

(31)

Steunverlening aan een onderneming die actief is op een voor het handelsverkeer binnen de Europese Unie openstaande markt, kan het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden (11). In de betrokken sector is er aanzienlijk intracommunautair handelsverkeer. De onderhavige maatregel kan dus een ongunstige invloed op het handelsverkeer tussen de lidstaten hebben.

(32)

Rekening houdende met het voorgaande, is het duidelijk dat aan de voorwaarden van artikel 107, lid 1, van het VWEU is voldaan, behalve voor steunmaatregelen die onder het toepassingsgebied van de de-minimiswetgeving vallen.

VI.1.1.   De-minimissteun

(33)

De Belgische autoriteiten hebben meermalen gesteld, dat zij de de-minimisregels voor de landbouwsector hebben toegepast. De verordeningen die tijdens de periode van de steun van toepassing waren, zijn Verordening (EG) nr. 1860/2004 en de nieuwe de-minimisverordening, Verordening (EG) nr. 1535/2007 van de Commissie van 20 december 2007 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun in de landbouwproductiesector (12), waarbij Verordening (EG) nr. 1860/2004 wordt ingetrokken.

(34)

Steunmaatregelen die voldoen aan de toepassingsvoorwaarden van Verordening (EG) nr. 1860/2004 of Verordening (EG) nr. 1535/2007 voldoen niet aan alle criteria van artikel 107, lid 1, van het VWEU.

(35)

Niettemin zij erop gewezen, dat overeenkomstig artikel 3, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1535/2007 de-minimissteun niet mag worden gecumuleerd met staatssteun voor dezelfde in aanmerking komende uitgaven, indien deze cumulatie ertoe leidt dat de steunintensiteit hoger uitkomt dan de intensiteit die voor de specifieke omstandigheden van elke zaak bij de regelgeving van de Europese Unie is vastgesteld. Deze bepaling is in het onderhavige geval van toepassing: de de-minimissteun (die overeenkomt met de door de landbouwers te dragen 25 % van de kosten van de vernietiging van de kadavers) mag niet worden gecumuleerd met de overblijvende 75 %, die overeenkomstig de regelgeving van de Europese Unie (punt 133 van de richtsnoeren 2007-2013 in samenhang met artikel 16, lid 1, onder d), van Verordening (EG) nr. 1857/2006 van de Commissie van 15 december 2006 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen die landbouwproducten produceren, en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 70/2001 (13) als verenigbaar met artikel 107, lid 3, onder c), van het VWEU kan worden beschouwd.

(36)

Volgens de bij Verordening (EG) nr. 1860/2004 vastgestelde regeling zou de cumulering van de-minimissteun met de bedragen die overeenstemmen met 75 % van de kosten voor de vernietiging van de kadavers echter niet uitgesloten zijn. Dit kan worden afgeleid uit overweging 7 van Verordening (EG) nr. 1860/2004: „De de-minimisregel laat de mogelijkheid onverlet, dat ondernemingen voor hetzelfde project ook staatssteun ontvangen die door de Commissie is goedgekeurd of die binnen het toepassingsgebied van een groepsvrijstellingsverordening valt.”. Uiteraard moeten de toepassingsvoorwaarden van de verordening en met name de maximale steundrempel van 3 000 euro worden nageleefd, zodat elke vorm van steun die 3 000 euro overschrijdt, niet van Verordening (EG) nr. 1860/2004 kan profiteren en dit voor het volledige steunbedrag. Overeenkomstig artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1535/2007 is cumulatie mogelijk tot zes maanden na de inwerkingtreding van die verordening, namelijk tot en met 30 juni 2008. Na die datum gelden de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1535/2007.

VI.2.   Wettigheid van de steun

(37)

De door de Commissie onder dossiernummer NN 48/03 goedgekeurde steunmaatregel is aangemeld en goedgekeurd voor de periode van 31 januari 2003 tot en met 31 januari 2007. De Commissie stelt echter vast dat, hoewel België de steunregeling na 1 februari 2007 bleef toepassen, het heeft nagelaten de Commissie daarvan overeenkomstig artikel 108, lid 3, van het VWEU in kennis te stellen. Bijgevolg is de steunregeling vanaf 1 februari 2007 een onwettige staatssteunmaatregel geworden.

VI.3.   Verenigbaarheid van de steun

(38)

Overeenkomstig artikel 107, lid 3, onder c), van het VWEU kunnen steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijke belang wordt geschaad, als verenigbaar met de interne markt worden beschouwd.

(39)

De betrokken regelingheeft betrekking op de verlening van steun, in de vorm van gesubsidieerde diensten, die alle kosten dekt van diensten die zijn verbonden aan het verwijderen, vervoeren, verwerken en vernietigen van dierenkadavers afkomstig van landbouwbedrijven in het Waals Gewest.

(40)

Met betrekking tot de periode tussen 31 januari 2002 en 31 december 2003 kon de regeling volgens de beschikking van de Commissie betreffende steunmaatregel NN 48/2003 in aanmerking komen voor de in artikel 107, lid 3, onder c), van het VWEU bedoelde afwijking. Zoals hiervoor uiteengezet, hebben de Belgische autoriteiten zich ertoe verbonden voor de periode vanaf 1 januari 2004 de regeling in dier voege aan te passen, dat deze strookt met de vanaf 1 januari 2004 geldende TSE-richtsnoeren. De Belgische autoriteiten zouden zich met name ertoe verbinden, de steun te beperken tot 75 % van de kosten voor de vernietiging van de kadavers en uiterlijk medio december 2003 bewijsstukken aan de Commissie over te leggen, waaruit blijkt dat de nodige wijzigingen in de steunregeling waren aangebracht.

(41)

Dit vereiste is vervat in de TSE-richtsnoeren, die destijds de geldende wettelijke regeling was. Punt 29 van de TSE-richtsnoeren luidt als volgt:

„29.

Met ingang van 1 januari 2004 mogen de lidstaten staatssteun verlenen tot 100 % van de kosten voor het afvoeren van gestorven dieren die moeten worden verwijderd, en tot 75 % van de kosten voor het vernietigen van dergelijke kadavers; […]”.

(42)

In de punten 30 en 31 van de TSE-richtsnoeren zijn uitzonderingen vastgesteld op de regel dat steun maximaal 75 % van de kosten van het vernietigen van kadavers mag dekken:

„30.

Bij wijze van alternatief mogen de lidstaten staatssteun verlenen tot 100 % van de kosten voor het afvoeren en vernietigen van kadavers, wanneer de steun wordt gefinancierd uit heffingen of verplichte bijdragen voor de financiering van de vernietiging van dergelijke kadavers, mits die heffingen of bijdragen beperkt blijven tot en rechtstreeks opgelegd worden aan de vleessector.

31.

De lidstaten mogen staatssteun verlenen tot 100 % van de kosten voor het afvoeren en vernietigen van gestorven dieren wanneer verplicht TSE-tests moeten worden uitgevoerd op de betrokken gestorven dieren.”.

(43)

Er zij op gewezen, dat de Belgische autoriteiten in het kader van het onderzoek van steunmaatregel NN 48/03 nooit hebben aangevoerd dat een van deze uitzonderingen gold.

(44)

De TSE-richtsnoeren zijn met ingang van 1 januari 2007 ingetrokken, zoals bepaald in punt 194, onder c), van de richtsnoeren 2007-2013. In punt 134 van de richtsnoeren 2007-2013 is bepaald, dat staatssteun met betrekking tot TSE-tests en gestorven dieren door de Commissie als verenigbaar met artikel 108, lid 3, onder c), van het VWEU wordt aangemerkt, indien hij voldoet aan alle voorwaarden die zijn vastgesteld in artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1857/2006.

(45)

Artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1857/2006 laat de beoordeling van de steunverlening voor het afvoeren en vernietigen van kadavers inhoudelijk ongewijzigd. Evenals de TSE-richtsnoeren bepaalt artikel 16, lid 1, onder d), van Verordening (EG) nr. 1857/2006, dat steun tot 100 % van de kosten van het afvoeren van gestorven dieren en steun tot 75 % van de kosten van de vernietiging van dergelijke kadavers als verenigbaar met de interne markt wordt beschouwd. Artikel 16, lid 1, onder e) en f), herhaalt de uitzondering op het plafond van 75 %, aangezien het bepaalt dat de steun kan worden verhoogd tot 100 %, indien: i) de steun wordt gefinancierd uit heffingen of verplichte bijdragen voor de financiering van de vernietiging van dergelijke kadavers, mits die heffingen of bijdragen beperkt blijven tot en rechtstreeks worden opgelegd aan de vleessector; ofii) TSE-tests op de betrokken dieren moeten worden uitgevoerd.

(46)

Daar de nieuwe regelgeving (de richtsnoeren 2007-2013 en Verordening (EG) nr. 1857/2006) inhoudelijk niet is gewijzigd ten opzichte van de oude (de TSE-richtsnoeren), gelden bij de beoordeling van de onderhavige maatregel dezelfde voorschriften van de Europese Unie voor de gehele betrokken periode (1 januari 2004 - heden).

(47)

Zoals reeds uiteengezet, hebben de Belgische autoriteiten zich ertoe verbonden in het kader van het onderzoek naar steunmaatregel NN 48/03 hun steunregeling in dier voege aan te passen, dat vanaf 1 januari 2004 de voor de kosten van het vernietigen van de kadavers bestemde steun nog slechts 75 % van die kosten dekt. In de loop van het onderzoek van de onderhavige zaak hebben de Belgische autoriteiten evenwel niet ontkend, dat de door hen toegezegde aanpassingen van de steunregeling niet zijn doorgevoerd.

(48)

Bovendien hebben de Belgische autoriteiten in deze zaak herhaaldelijk betoogd (bijvoorbeeld bij brief van 27 november 2008), dat de tweede van de in overweging 42 genoemde uitzonderingen wel degelijk kan worden toegepast en dat de steun tot 100 % van de kosten van de vernietiging van de kadavers mag dekken. De reden die de Belgische autoriteiten hiervoor gaven, was dat er verplicht TSE-tests op de betrokken gestorven dieren moesten worden uitgevoerd (punt 31 van de TSE-richtsnoeren en artikel 16, lid 1, onder f), van Verordening (EG) nr. 1857/2006). De Belgische autoriteiten hebben echter geen bewijzen ter staving van deze bewering overgelegd.

(49)

Het voornaamste argument dat de Belgische autoriteiten tot staving van hun bewering aanvoeren, is dat zij verplicht zijn dergelijke tests uit te voeren ingevolge Verordening (EG) nr. 999/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2001 houdende vaststelling van voorschriften inzake preventie, bestrijding en uitroeiing van bepaalde overdraagbare spongiforme encefalopathieën (14). Dit argument kan echter niet worden aanvaard. Op grond van deze verordening zijn de Waalse autoriteiten namelijk verplicht om gestorven dieren als volgt op TSE te testen:

tussen 1 juli 2001 en 31 december 2008, alle runderen ouder dan 24 maanden die op het landbouwbedrijf zijn gestorven, en

vanaf 1 januari 2009, alle runderen ouder dan 48 maanden die op het landbouwbedrijf zijn gestorven. Het staat een lidstaat evenwel vrij door te gaan met het testen van dieren in de leeftijdsgroep van 24-48 maanden.

(50)

Bijgevolg geldt de verplichting om tests uit te voeren enkel voor dieren boven een bepaalde leeftijd (24 maanden voor de periode 1 juli 2001-31 december 2008 en 48 maanden vanaf 1 januari 2009). Bovendien geldt de verplichting enkel voor runderen. Op een landbouwbedrijf gestorven dieren van andere soorten (varkens, paarden, pluimvee enz.) behoeven niet verplicht op TSE te worden getest. Uit de informatie die de Belgische autoriteiten hebben verstrekt (bij brief van 27 november 2008), blijkt dat het aantal kadavers dat mogelijk in aanmerking komt voor deze vrijstelling op grond van Verordening (EG) nr. 999/2001, minder dan 20 % - 25 % bedraagt van de totale kosten van de verwerking van gestorven dieren in het kader van de opdracht voor dienstverlening. Voortaan zal alleen steun betreffende kosten die strikt verband houden met de verplichting de TSE-tests uit te voeren zoals bepaald bij Verordening (EG) nr. 999/2001, verenigbaar worden verklaard, op voorwaarde dat het mogelijk is die kosten nauwkeurig te kwantificeren.

(51)

De Commissie stelt ook vast, dat de eerste uitzondering, waarbij de kosten voor het afvoeren en vernietigen van kadavers tot 100 % kunnen worden gedekt door de heffingen en verplichte bijdragen in de vleessector, in dit geval niet van toepassing is. De Belgische autoriteiten hebben deze uitzondering nooit ingeroepen, noch enig element met betrekking daartoe aangevoerd.

(52)

Op grond van het voorgaande concludeert de Commissie, dat de maatregelen in het kader van de betrokken steunregeling die zijn bedoeld ter dekking van meer dan 75 % van de kosten van de vernietiging van kadavers, op grond van de TSE-richtsnoeren en van de richtsnoeren 2007-2013 niet verenigbaar zijn met de interne markt, met uitzondering van de kosten die rechtstreeks verband houden met de behandeling van kadavers waarvoor een verplichting bestaat TSE-tests uit te voeren.

(53)

Gelet op het feit dat de Commissie de tot en met 31 januari 2007 geldende steunregeling heeft goedgekeurd op grond van de verbintenissen van de Belgische autoriteiten om de regeling aan te passen met het oog op de naleving vanaf 1 januari 2004 van de TSE-richtsnoeren en op het feit dat de Belgische autoriteiten deze verbintenissen niet gestand hebben gedaan, concludeert de Commissie dat de steun ter dekking van meer dan 75 % van de kosten van de vernietiging van de kadavers ten onrechte is toegekend, ten minste wat betreft steunmaatregelen die niet zijn bedoeld ter vergoeding van de verplichting om TSE-tests uit te voeren.

(54)

Wanneer onrechtmatig verleende staatssteun onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt blijkt te zijn, moet deze steun op grond van artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 659/1999 worden teruggevorderd van de begunstigden. Dat doel is bereikt zodra de betrokken steun, eventueel vermeerderd met vertragingsrente, door de begunstigde is terugbetaald dat wil zeggen door de ondernemingen die deze daadwerkelijk hebben genoten.

(55)

Dit besluit heeft betrekking op de onderzochte steunmaatregelen en moet onverwijld ten uitvoer worden gelegd, met name wat de terugvordering van alle in het kader van deze steunregeling toegekende individuele steun betreft, met uitzondering van de steun voor specifieke projecten die, op het moment van de toekenning van de steun, aan alle voorwaarden voldeden van de de-minimisverordening of vrijstellingsverordening die van toepassing was krachtens de artikelen 1 en 2 van Verordening (EG) nr. 994/98 van de Raad van 7 mei 1998 houdende de toepassing van de artikelen 92 en 93 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap op bepaalde soorten van horizontale steunregelingen (15) of van een door de Commissie goedgekeurde steunregeling.

VII.   CONCLUSIES

(56)

De Commissie stelt vast, dat België in strijd met artikel 108, lid 3, van het VWEU de betrokken staatssteun op onwettige wijze ten uitvoer heeft gelegd. Daar de steun gedeeltelijk onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, dient België deze beëindigen en de onwettig toegekende bedragen van de begunstigden terug te vorderen,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   De door België ten uitvoergelegde steunregeling ten gunste van landbouwers in het Waals Gewest ter dekking van de kosten verbonden aan de verwijdering en vernietiging van dierenkadavers afkomstig van landbouwbedrijven in het Waals Gewest is gedeeltelijk onverenigbaar met de interne markt.

2.   Alleen het deel van de steun dat uitsluitend bedoeld is ter vergoeding van de verplichting voor de landbouwers om TSE-tests uit te voeren overeenkomstig Verordening (EG) nr. 999/2001, is verenigbaar met de interne markt, op voorwaarde dat de kosten nauwkeurig kunnen worden gekwantificeerd.

Artikel 2

België dient de in artikel 1 bedoelde steunregeling in te trekken.

Artikel 3

De individuele steun die is toegekend op grond van de in artikel 1 van dit besluit bedoelde steunregeling is geen steun in de zin van het Verdrag, indien deze steun op het moment van de toekenning ervan aan de voorwaarden voldeed die zijn vastgelegd in een verordening die is vastgesteld op grond van artikel 2 van Verordening (EG) nr. 994/98, en die op dat moment van toepassing was.

Artikel 4

De individuele steun die is toegekend op grond van de in artikel 1 van dit besluit bedoelde regeling en die op het moment waarop hij werd toegekend, aan de voorwaarden voldeed die zijn vastgelegd in een op grond van artikel 1 van Verordening (EG) nr. 994/98 vastgestelde verordening of in een andere goedgekeurde steunregeling, is verenigbaar met de gemeenschappelijke markt tot de maximaal toegestane steunintensiteit die voor deze soort steun geldt.

Artikel 5

1.   Onder voorbehoud van artikel 1, lid 2 en de artikelen 3 en 4 neemt België alle nodige maatregelen om de in artikel 1 bedoelde en reed onwettig toegekende steun van de begunstigden terug te vorderen.

2.   De terugvordering geschiedt onverwijld volgens de procedures van nationaal recht, mits deze procedures de onmiddellijke en doeltreffende uitvoering van dit besluit niet in de weg staan. De terug te vorderen steun omvat rente vanaf de datum waarop de steun de begunstigden ter beschikking is gesteld tot de datum van de daadwerkelijke terugbetaling ervan. De rente wordt berekend op grond van het referentiepercentage dat wordt gebruikt voor de berekening van het subsidie-equivalent bij regionale steun.

Artikel 6

België deelt de Commissie binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van dit besluit mee welke maatregelen het heeft genomen om hieraan te voldoen.

België houdt de Commissie op de hoogte van de stand van uitvoering van de nationale maatregelen die het heeft genomen om dit besluit ten uitvoer te leggen, en dit tot de in artikel 1 bedoelde steun volledig is terugbetaald. Het verstrekt, op eenvoudig verzoek van de Commissie, onverwijld alle inlichtingen over de reeds genomen en de voorgenomen maatregelen om aan dit besluit te voldoen, evenals nadere inlichtingen over de reeds door de begunstigden terugbetaalde steunbedragen en rente.

Artikel 7

Dit besluit is gericht tot het Koninkrijk België.

Gedaan te Brussel, 17 november 2010.

Voor de Commissie

Dacian CIOLOŞ

Lid van de Commissie


(1)  Met ingang van 1 december 2009 zijn de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag respectievelijk de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie („VWEU”) geworden. De twee paar bepalingen zijn inhoudelijk identiek. In dit besluit dienen, waar nodig, de verwijzingen naar de artikelen 107 en 108 van het VWEU te worden gelezen als verwijzingen naar respectievelijk de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag.

(2)  PB L 1 van 3.1.1994, blz. 3.

(3)  PB C 191 van 15.7.2010, blz. 12.

(4)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.

(5)  PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1.

(6)  PB C 324 van 24.12.2002, blz. 2.

(7)  PB S 156 van 16.8.2001.

(8)  PB C 319 van 27.12.2006, blz. 1.

(9)  PB L 325 van 28.10.2004, blz. 4.

(10)  Arrest van het Hof van 17 september 1980 in zaak 730/79 Philip Morris Holland BV tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. 1980, blz. 2671.

(11)  Zie in het bijzonder het arrest van het Hof van 13 juli 1988 in zaak C-102/87, Frankrijk tegen Commissie van de Europese Gemeenschappen, Jurispr. 1988, blz. 4067.

(12)  PB L 337 van 21.12.2007, blz. 35.

(13)  PB L 358 van 16.12.2006, blz. 3.

(14)  PB L 147 van 31.5.2001, blz. 1.

(15)  PB L 142 van 14.5.1998, blz. 1.