13.1.2010 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 8/32 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 26 november 2009
tot vaststelling van de milieucriteria voor de toekenning van de communautaire milieukeur voor houten vloerbekledingen
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 9427)
(Voor de EER relevante tekst)
(2010/18/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 1980/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 inzake een herzien communautair systeem voor de toekenning van milieukeuren (1), en met name op artikel 6, lid 1, tweede alinea,
Na raadpleging van het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In Verordening (EG) nr. 1980/2000 wordt bepaald dat per productengroep specifieke criteria voor de milieukeur, opgesteld op grond van de door het Bureau voor de milieukeur van de Europese Unie vastgelegde criteria, worden vastgesteld. |
(2) |
De milieucriteria en de daarmee samenhangende eisen inzake beoordeling en controle moeten geldig zijn tot vier jaar na de datum van kennisgeving van deze beschikking. |
(3) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 17 van Verordening (EG) nr. 1980/2000 ingestelde comité, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
De productgroep „houten vloerbekledingen” omvat bekledingen op hout- en op plantbasis: met inbegrip van houten bekledingen, laminaatvloeren, bekledingen van kurk en bamboevloeren die voor meer dan 90 massaprocent (in het eindproduct) zijn gemaakt van hout, houtpoeder en/of materiaal op hout/plantbasis. Wandbekledingen, wanneer dit duidelijk is aangegeven, bekledingen voor gebruik buitenshuis of bekledingen met een structurele functie vallen buiten de productengroep.
Bekleding die tijdens enige fase van het productieproces is behandeld met biociden valt buiten de productengroep, behalve wanneer deze biociden zijn opgenomen in bijlage IA bij Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad (2), en wanneer het gebruik in kwestie van de werkzame stof is toegestaan volgens bijlage V bij Richtlijn 98/8/EG.
Artikel 2
Om de communautaire milieukeur krachtens Verordening (EG) nr. 1980/2000 te kunnen verkrijgen, moet een houten vloerbekleding vallen binnen de productengroep „houten vloerbekledingen”, zoals gedefinieerd in artikel 1, en voldoen aan de in de bijlage bij deze beschikking vermelde milieucriteria.
Artikel 3
De milieucriteria voor de productengroep „houten vloerbekledingen” en de eisen voor beoordeling en controle zijn vier jaar geldig vanaf de datum van de kennisgeving van deze beschikking.
Artikel 4
Voor administratieve doeleinden wordt aan de productengroep „houten vloerbekledingen” het codenummer „35” toegekend.
Artikel 5
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 26 november 2009.
Voor de Commissie
Stavros DIMAS
Lid van de Commissie
(1) PB L 237 van 21.9.2000, blz. 1.
(2) PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1.
BIJLAGE
KADER
Doelstellingen van de criteria
Deze criteria zijn met name gericht op de bevordering van:
— |
vermindering van de effecten op habitats en hiermee samenhangende hulpbronnen, |
— |
vermindering van het energieverbruik, |
— |
vermindering van lozingen van toxische of anderszins verontreinigende stoffen in het milieu, |
— |
vermindering van het gebruik van gevaarlijke stoffen in de materialen en in de eindproducten, |
— |
veiligheid en afwezigheid van risico’s voor de gezondheid in de leefomgeving, |
— |
het geven van voorlichting aan de consument zodat deze het product op een efficiënte manier kan gebruiken, waarbij de milieueffecten tot een minimum worden beperkt. |
De criteria worden op een zodanig niveau vastgesteld dat wordt gestimuleerd dat vloerbekledingen met weinig milieueffecten de milieukeur krijgen.
Eisen inzake beoordeling en controle
Bij elk criterium worden de specifieke eisen inzake beoordeling en controle vermeld.
Deze productgroep omvat „houten bekledingen”, „laminaatvloeren”, „bekledingen van kurk” en „bamboevloeren”.
Houten bekledingen zijn „houten vloeren of wandbekledingen uit één massief stuk hout met van messing en groef voorziene zijden of opgebouwd uit meerdere houtlagen die tot een plaat met verschillende lagen aan elkaar zijn gelijmd. Een houten bekleding kan niet-afgewerkt zijn, en na installatie worden geschuurd en vervolgens ter plekke worden afgewerkt, of van tevoren in de fabriek worden afgewerkt.”.
De criteria voor houten bekledingen kunnen op zowel wand- als vloerbekledingen worden toegepast, mits het productieproces hetzelfde blijft en dezelfde materialen en productiemethoden worden gebruikt. De criteria worden uitsluitend voor gebruik binnenshuis gesteld.
De industrie die houten vloerbekledingen produceert, bepaalt haar technische standpunt in CEN/TC 112 van het Europees Comité voor normalisatie.
Laminaatvloeren zijn „vaste vloerbekledingen waarvan de oppervlaktelaag bestaat uit een of meer dunne lagen van een vezelig materiaal (gewoonlijk papier), geïmpregneerd met thermohardende aminoharsen (gewoonlijk melamine), geperst of gehecht op een dragende laag, en normaliter afgewerkt met een onderlaag”.
De criteria voor laminaatbekledingen kunnen slechts worden toegepast op vloerbekledingen en voor gebruik binnenshuis.
De industrie die laminaatvloeren produceert, bepaalt haar technische standpunt in CEN/TC 134 van het Europees Comité voor normalisatie.
Bekledingen van kurk zijn vloer- of wandbekledingen waarvan de hoofdcomponent kurk is. De kurkkorrels worden gemengd met een bindmiddel en vervolgens gehard of meerdere lagen kurk (geagglomereerd/fineer) kunnen met lijm op elkaar worden geperst.
De bekledingen van kurk kunnen worden onderverdeeld in natuurkurktegels (waarvan de hoofdcomponent geagglomereerde met lijm geperste kurk is die bedoeld is om te gebruiken met een afwerking) en technische kurkplaten (bestaande uit verscheidene lagen met inbegrip van een vezelplaat waarvan de hoofdcomponent geagglomereerde kurk is of kurk als technische oplossing heeft, en die bedoeld zijn om te gebruiken met een slijtlaag als afwerking).
De criteria voor bekledingen van kurk kunnen op zowel wand- als vloerbekledingen worden toegepast, mits het productieproces hetzelfde blijft en dezelfde materialen en productiemethoden worden gebruikt. De criteria worden uitsluitend voor gebruik binnenshuis gesteld.
De Europese industrie die vloerbekledingen van kurk produceert, bepaalt haar technische standpunt in CEN/TC 134 van het Europees Comité voor normalisatie.
Bamboevloeren zijn gemaakt van massieve stukken bamboe of van bamboeagglomeraten als hoofdcomponent.
De criteria voor bamboevloeren kunnen slechts worden toegepast op vloerbekledingen en voor gebruik binnenshuis.
De functionele eenheid waartoe de diverse in- en outputs moeten worden herleid, is 1 m2 eindproduct.
In voorkomend geval mogen andere testmethoden worden gebruikt dan voor elk criterium worden vermeld, indien deze door de bevoegde instantie die de aanvraag beoordeelt als gelijkwaardig worden geaccepteerd.
Voor zover mogelijk worden tests verricht door erkende laboratoria of laboratoria die voldoen aan de algemene eisen geformuleerd in norm EN ISO 17025.
Indien nodig kunnen de bevoegde instanties aanvullende documentatie verlangen en onafhankelijke controles uitvoeren.
CRITERIA VOOR HOUTEN VLOERBEKLEDINGEN
1. GRONDSTOFFEN
Alle kurk, bamboe en primair hout moet afkomstig zijn uit bossen die worden beheerd, zodat de beginselen en maatregelen met het oog op certificeren van duurzaam bosbeheer worden toegepast.
1.1. Duurzaam bosbeheer
De producent moet een beleid van duurzame houtaanschaf voeren en daarnaast een systeem hanteren om de herkomst van hout te traceren en te controleren alsmede om het van het bos naar het eerste punt van ontvangst te volgen.
Van alle hout moet de oorsprong worden gedocumenteerd. De producent moet ervoor zorgen dat alle hout uit legale bronnen afkomstig is. Het hout mag niet voortkomen uit beschermde gebieden of gebieden waarvoor de officiële beschermingsprocedure loopt, noch uit oude bossen of hoogwaardige bossen zoals gedefinieerd in nationale processen van stakeholders, tenzij de aankopen duidelijk beantwoorden aan de nationale regels aangaande bosbehoud.
— |
Tot 30 juni 2011 moet voor op de markt gebrachte houten producten die de milieukeur dragen, ten minste 50 % van het massieve hout en 20 % van het materiaal op houtbasis afkomstig zijn van hetzij duurzaam beheerde bossen die zijn gecertificeerd door onafhankelijke derde partijen die beantwoorden aan de criteria die zijn opgesomd in punt 15 van de Resolutie van de Raad van 15 december 1998 over een bosbouwstrategie voor de Europese Unie (1) en verdere ontwikkeling daarvan, hetzij van gerecycleerde materialen. |
— |
Van 1 juli 2011 tot 31 december 2012 moet voor op de markt gebrachte houten producten die de milieukeur dragen, ten minste 60 % van het massieve hout en 30 % van het materiaal op houtbasis afkomstig zijn van hetzij duurzaam beheerde bossen die zijn gecertificeerd door onafhankelijke derde partijen die beantwoorden aan de criteria die zijn opgesomd in punt 15 van de Resolutie van de Raad van 15 december 1998 over een bosbouwstrategie voor de Europese Unie en verdere ontwikkeling daarvan, hetzij van gerecycleerde materialen. |
— |
Vanaf 1 januari 2013 moet voor op de markt gebrachte houten producten die de milieukeur dragen, ten minste 70 % van het massieve hout en 40 % van het materiaal op houtbasis afkomstig zijn van hetzij duurzaam beheerde bossen die zijn gecertificeerd door onafhankelijke derde partijen die beantwoorden aan de criteria die zijn opgesomd in punt 15 van de Resolutie van de Raad van 15 december 1998 over een bosbouwstrategie voor de Europese Unie en verdere ontwikkeling daarvan, hetzij van gerecycleerde materialen. |
om aan deze voorwaarden te voldoen, moet de aanvrager aantonen dat elk willekeurig van de milieukeur voorzien houten product dat voor het eerst op de markt wordt gebracht na de in het criterium genoemde data, het juiste gehalte gecertificeerd hout heeft. Als zulks niet kan worden aangetoond, verstrekt de bevoegde instantie de milieukeur slechts voor de periode waarvoor kan worden aangetoond dat aan de voorwaarden is voldaan. De aanvrager dient adequate documentatie voor te leggen van de houtleverancier met opgave van de soorten, hoeveelheden en precieze oorsprong van het hout dat bij de productie van vloerbekledingen is gebruikt. De aanvrager dient de nodige certificaten voor te leggen waaruit blijkt dat de certificering voldoet aan de eisen zoals vastgesteld in punt 15 van de Resolutie van de Raad van 15 december 1998 over een bosbouwstrategie voor de Europese Unie.
materiaal op houtbasis: materiaal dat is vervaardigd door een of meer van de volgende materialen met kleefstoffen en/of lijm aan elkaar te binden: houtvezels en/of ontschorste of geschaafde houten platen en/of houtresten uit bossen, plantages, gezaagd hout, resten uit de pulp- en papierindustrie en/of gerecycleerd hout. Onder materiaal op houtbasis kunnen vallen: hardboard, vezelplaat, middelhardboard (MDF), spaanplaat, OSB (Oriented Strand Board), triplex/multiplex en massief houten platen. Onder de term „materiaal op houtbasis” vallen ook composietmaterialen die zijn gemaakt van platen op basis van hout die zijn gecoat met kunststof, kunststoflaminaat, metaal of andere coatingmaterialen, en afgewerkte/halfafgewerkte platen op basis van hout.
1.2. Materialen uit gerecycleerd hout en planten (voor laminaatvloeren en meerlaagse houten bekledingen)
Gebruikt hout („postconsumptiehout”), spaanders of vezels die bij de productie van materialen op houtbasis worden gebruikt (grondstof), dienen ten minste te voldoen aan de bepalingen van de EPF-industrienorm, zoals vermeld in hoofdstuk 6 van het document „EPF Standard for delivery conditions of recycled wood” van 24 oktober 2002.
De totale hoeveelheid gerecycleerd materiaal moet voldoen aan de grenswaarden die worden opgegeven in onderstaande tabel:
Elementen en verbindingen |
Grenswaarden (mg/kg totale droge plaat) |
Arseen |
25 |
Cadmium |
50 |
Chroom |
25 |
Koper |
40 |
Lood |
90 |
Kwik |
25 |
Fluor |
100 |
Chloor |
1 000 |
Pentachloorfenol (PCP) |
5 |
Teerolie (benzo(a)pyreen) |
0,5 |
er dient een verklaring te worden overlegd dat materialen van gerecycleerd hout of planten voldoen aan de grenswaarden die in de tekst zijn vastgesteld. Als kan worden bewezen dat de opgegeven stoffen niet in enige voorgaande behandeling zijn gebruikt, behoeft geen test te worden uitgevoerd om aan te tonen dat aan deze eis is voldaan.
1.3. Impregneermiddelen en conserveermiddelen
Houten vloerbekleding mag niet worden geïmpregneerd.
Massief hout mag na het kappen niet worden behandeld met stoffen of preparaten die stoffen bevatten die in een van de volgende lijsten zijn opgenomen:
— |
stoffen die volgens de door de WHO aanbevolen indeling van pesticiden zijn ingedeeld als categorie 1a (uiterst gevaarlijk); |
— |
stoffen die volgens de door de WHO aanbevolen indeling van pesticiden zijn ingedeeld als categorie 1b (zeer gevaarlijk). |
Daarnaast moet hout worden behandeld overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 79/117/EEG van de Raad (2) en Richtlijn 76/769/EEG van de Raad (3).
de aanvrager dient een verklaring voor te leggen waaruit blijkt dat aan dit criterium is voldaan, met een lijst van gebruikte stoffen en voor elk van die stoffen een inlichtingenblad.
1.4. Genetisch gemodificeerd hout
Het product mag geen genetisch gemodificeerd hout bevatten.
de aanvrager moet een verklaring indienen dat alleen GGO-vrij hout is gebruikt.
2. GEBRUIK VAN GEVAARLIJKE STOFFEN
2.1. Gevaarlijke stoffen voor behandelingen van ruw hout en onbewerkt plantmateriaal
a) |
Er mogen geen stoffen of preparaten aan het houten product worden toegevoegd waarvoor ten tijde van de aanvraag een van de volgende risicozinnen geldt of kan gelden (of combinaties daarvan):
als bepaald in Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen (richtlijn gevaarlijke stoffen) (4) en de daaropvolgende wijzigingen ervan, en met inachtneming van Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad (5) (richtlijn gevaarlijke preparaten). Als alternatief kan indeling overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1272/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2008 betreffende de indeling, etikettering en verpakking van stoffen en mengsels tot wijziging en intrekking van de Richtlijnen 67/548/EEG en 1999/45/EG en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1907/2006 (6) in overweging worden genomen. In dat geval mogen er aan de grondstoffen geen stoffen of preparaten worden toegevoegd waarvoor op het ogenblik van de aanvraag een van de volgende gevarenaanduidingen (of combinaties daarvan) wordt of kan worden voorgeschreven: H300, H301, H310, H311, H317, H330, H331, H334, H351, H350, H340, H350i, H400, H410, H411, H412, H413, H360F, H360D, H361f, H361d, H360FD, H361fd, H360Fd, H360Df, H341, H370, H372. |
b) |
Het product mag geen gehalogeneerde organische bindmiddelen, aziridine en polyaziridines bevatten, alsmede pigmenten en additieven op basis van:
|
2.2. Gevaarlijke stoffen in coatings en oppervlaktebehandelingen
Generieke vereisten
a) |
De eisen van punt 2.1 inzake Gevaarlijke stoffen voor behandelingen van ruw hout en onbewerkt plantmateriaal zijn ook van toepassing op coatings en oppervlaktebehandelingen. |
b) |
Chemische stoffen die door de producent/leverancier van de chemische stoffen overeenkomstig het communautair indelingsysteem (28e wijziging van Richtlijn 67/548/EEG) als schadelijk voor het milieu zijn ingedeeld, voldoen aan de twee volgende beperkingen:
de aanvrager dient een verklaring in te dienen dat aan dit criterium wordt voldaan, alsmede documenten ter ondersteuning van deze verklaring, met inbegrip van:
Om het verbruik van product voor oppervlaktebehandeling en van de opgebrachte hoeveelheid te berekenen, wordt gebruikgemaakt van de volgende efficiëntiewaarden: spuitapparaat zonder recycling 50 %, spuitapparaat met recycling 70 %, elektrostatisch spuiten 65 %, bell/disk spuiten 80 %, opbrengen met roller 95 %, „blanket” opbrengen 95 %, vacuüm opbrengen 95 %, dompelen 95 %, spoelen 95 %. |
c) |
Het gehalte aan vrij formaldehyde van producten of preparaten die in de platen worden gebruikt, mag niet hoger zijn dan 0,3 % (g/g). Het gehalte aan vrij formaldehyde van bindmiddelen, kleefstoffen en lijmen voor triplex/multiplex platen of gelamineerde houtplaten mag niet hoger zijn dan 0,5 % (g/g). de aanvrager dient adequate verklaringen in te dienen om aan te tonen dat aan bovenstaande eisen wordt voldaan. Voor de chemische producten die bij de productie worden gebruikt, dient een veiligheidsinformatieblad of gelijkwaardige documentatie te worden ingediend met informatie over de indeling met het oog op de gevaren voor de gezondheid. |
Kleefstoffen
a) |
De eisen van punt 2.1 inzake Gevaarlijke stoffen voor behandelingen van ruw hout en onbewerkt plantmateriaal zijn ook van toepassing op kleefstoffen. de aanvrager dient de nodige verklaringen in te dienen om aan te tonen dat aan bovenstaande eisen wordt voldaan. Voor elk chemisch product dat bij de assemblage van het product wordt gebruikt, dient een veiligheidsinformatieblad of gelijkwaardige documentatie te worden ingediend met informatie over de indeling met het oog op de gevaren voor de gezondheid. Voor het gehalte aan vrij formaldehyde dienen testverslagen of een verklaring van de leverancier te worden ingediend. |
b) |
Het VOS-gehalte van de bij de assemblage van het product gebruikte kleefstoffen mag ten hoogste 10 % (g/g) bedragen. de aanvrager moet een verklaring indienen waarin alle bij de assemblage van het product gebruikte kleefstoffen worden vermeld en wordt verklaard dat aan bovenstaand criterium wordt voldaan. |
Formaldehyde
De emissie van formaldehyde uit stoffen en preparaten voor oppervlaktebehandeling waaruit formaldehyde vrijkomt, dient lager dan 0,05 ppm te zijn.
de aanvrager en/of zijn leverancier moet het veiligheidsinformatieblad of een gelijkwaardige verklaring dat aan deze eis is voldaan, indienen, evenals informatie over de formulering van de oppervlaktebehandeling.
Weekmakers
De eisen van punt 2.1 inzake Gevaarlijke stoffen voor behandelingen van ruw hout en onbewerkt plantmateriaal zijn ook van toepassing op eventuele bij het productieproces gebruikte ftalaten.
DNOP (di-n-octylftalaat), DINP (diisononylftalaat) en DIDP (diisodecylftalaat) zijn evenmin in het product toegelaten.
de aanvrager dient een verklaring in te dienen waaruit blijkt dat aan dit criterium wordt voldaan.
Biociden
Uitsluitend biociden die in bijlage IA bij Richtlijn 98/8/EG opgenomen werkzame stoffen bevatten, en die zijn goedgekeurd voor gebruik in vloerbekledingen, zijn toegestaan.
de aanvrager moet een verklaring indienen dat aan de eisen van dit criterium is voldaan, alsmede een lijst met de gebruikte biociden.
3. PRODUCTIEPROCES
3.1. Energieverbruik
Het energieverbruik moet worden berekend als de energie die wordt gebruikt bij het productieproces van de bekledingen.
De voor het proces benodigde energie, die wordt berekend zoals aangegeven in het technisch aanhangsel, moet de volgende limieten overschrijden (P = score):
Productfamilie |
Grenswaarde (P) |
Houten bekledingen en bamboevloeren |
10,5 |
Laminaatvloeren |
12,5 |
Bekledingen van kurk |
9 |
de aanvrager dient het energieverbruik van het productieproces te berekenen overeenkomstig het technisch aanhangsel en de desbetreffende resultaten en ondersteunende documentatie te verstrekken.
3.2. Afvalbeheer
De aanvrager moet adequate documentatie voorleggen over de procedures die worden gehanteerd voor de benutting van uit het proces afkomstige bijproducten. De aanvrager overlegt een rapport dat de volgende informatie bevat:
— |
soort en hoeveelheid teruggewonnen afval, |
— |
soort afvalverwijdering, |
— |
informatie over het hergebruik (in of buiten het productieproces) van afval en secundaire grondstoffen tijdens de productie van nieuwe producten. |
de aanvrager moet adequate documentatie overleggen die is gebaseerd op bijvoorbeeld massabalansberekeningen en/of milieurapportagesystemen, waaruit blijkt welke percentages terugwinning extern of intern worden gerealiseerd, bijvoorbeeld door middel van recycling, hergebruik of terugwinning/opwerking.
4. GEBRUIKSFASE
4.1. Vrijkomen van gevaarlijke stoffen
Het formaldehyde dat vrijkomt uit de platen kurk, bamboe of houtvezel die de bekleding vormen, mag niet meer dan 0,05 mg/m3 bedragen.
de aanvrager dient adequate documentatie voor te leggen van testen volgens de kamermethode overeenkomstig methode EN 717-1.
Vluchtige organische stoffen (VOS)
De eindproducten mogen de volgende emissiewaarden niet overschrijden:
Stof |
Eis (na 3 dagen) |
Totaal aan organische verbindingen C6 – C16 (TVOC) |
0,25 mg/m3 lucht |
Totaal aan organische verbindingen > C16 – C22 (TSVOC) |
0,03 mg/m3 lucht |
Totaal aan VOS zonder LCI (8) |
0,05 mg/m3 lucht |
de aanvrager dient een testcertificaat overeenkomstig emissietests prEN 15052 of EN ISO 16000-9 voor te leggen.
5. VERPAKKING
Verpakkingen moeten zijn gemaakt van een van de volgende materialen:
— |
gemakkelijk recycleerbaar materiaal, |
— |
materialen uit hernieuwbare hulpbronnen, |
— |
materialen die zijn bedoeld om herbruikbaar te zijn. |
bij de aanvraag dient een beschrijving van de verpakking van het product te worden ingediend, alsmede een bijbehorende verklaring dat aan dit criterium wordt voldaan.
6. GESCHIKTHEID VOOR GEBRUIK
Het product moet geschikt voor gebruik zijn. Het bewijs mag bestaan uit gegevens van geschikte ISO- of CEN-testmethoden of gelijkwaardige testmethoden, zoals nationale testprocedures.
(9) wordt een product geschikt voor gebruik geacht wanneer het voldoet aan een geharmoniseerde norm, een Europese technische goedkeuring of een op communautair niveau erkende niet-geharmoniseerde technische specificatie. Het EG-conformiteitsmerkteken „CE” voor bouwproducten geeft producenten een gemakkelijk herkenbaar bewijs van conformiteit en mag in dit verband als voldoende worden beschouwd.
er dienen nadere bijzonderheden van de testprocedures en -resultaten te worden verstrekt, samen met een verklaring dat het product geschikt is voor gebruik op basis van alle andere informatie over de beste toepassing door de eindgebruiker. Overeenkomstig Richtlijn 89/106/EEG van de Raad7. INFORMATIE VOOR DE CONSUMENT
Het product dient te worden verkocht met de relevante gebruikersinformatie, die advies geeft over het juiste en beste algemene en technische gebruik van het product, alsmede over het onderhoud van het product. De volgende informatie moet worden gegeven op de verpakking en/of in de documentatie die bij het product wordt geleverd:
a) |
informatie dat aan het product de EU-milieukeur is toegekend samen met een korte maar specifieke uitleg over wat dit inhoudt, naast de algemene informatie die in kader 2 van het logo wordt verstrekt; |
b) |
aanbevelingen voor het gebruik en het onderhoud van het product. Deze informatie moet alle belangrijke aanwijzingen bevatten, met name voor het onderhoud en gebruik van producten. Zo nodig moet er worden verwezen naar de kenmerken van het gebruik van het product onder moeilijke omstandigheden, bijvoorbeeld waterabsorptie, vlekkenbestendigheid, bestendigheid tegen chemicaliën, noodzakelijke voorbereiding van de ondergrond, reinigingsvoorschriften en aanbevolen soorten reinigingsmiddelen en reinigingsintervallen. De informatie moet ook een mogelijke levensverwachting van het product in technische termen aangeven, hetzij als gemiddelde, hetzij als interval; |
c) |
een indicatie van de recycling- of verwijderingsroute (uitleg om de consument te informeren over de mogelijke performantie van een dergelijk product); |
d) |
informatie over de EU-milieukeur en de gerelateerde productengroepen, met inbegrip van de volgende (of vergelijkbare) tekst: „Meer informatie is te vinden op de website van de EU-milieukeur: http://ec.europa.eu/environment/ecolabel/.”. |
de aanvrager dient een voorbeeld van de verpakking en/of de bijgeleverde teksten te verstrekken.
8. INFORMATIE OP DE MILIEUKEUR
Kader 2 van de milieukeur dient de volgende tekst te bevatten:
— |
duurzaam beheerde bossen en minder schadelijke gevolgen voor habitats, |
— |
beperking van gevaarlijke stoffen, |
— |
energiebesparing bij het productieproces, |
— |
lager gezondheidsrisico in het leefmilieu. |
(1) PB C 56 van 26.2.1999, blz. 1.
(2) PB L 33 van 8.2.1979, blz. 36.
(3) PB L 262 van 27.9.1976, blz. 201.
(4) PB 196 van 16.8.1967, blz. 1.
(5) PB L 200 van 30.7.1999, blz. 1.
(6) PB L 353 van 31.12.2008, blz. 1.
(7) PB L 85 van 29.3.1999, blz. 1.
(8) LCI = Lowest Concentration of Interest (hoogste concentratie zonder nadelige gevolgen); zie „Health risk assessment process for emissions of volatile organic compounds (VOC) from building products” (Federaal Milieuagentschap).
(9) PB L 40 van 11.2.1989, blz. 12.
Technisch aanhangsel voor bekledingen op hout- en plantbasis
BEREKENING VAN HET ENERGIEVERBRUIK
Het energieverbruik wordt berekend als de energie die tijdens het productieproces (exclusief verwarming van gebouwen) van grondstof tot eindproduct wordt verbruikt, en uitgedrukt als jaargemiddelde. Dat betekent bijvoorbeeld dat de berekening van de verbruikte energie voor producten op hout- en plantbasis wordt gemeten vanaf de aankomst van de grondstof in de fabriek tot de afwerking, verpakking inbegrepen.
De energie-inhoud van de grondstof (d.w.z. de feedstockenergie) wordt niet in de berekening opgenomen.
De energie die nodig is voor het fabriceren van kleefstoffen en vernis of coatings wordt niet in de berekeningen opgenomen.
De voor de berekeningen gekozen eenheid is de MJ/m2.
Elektriciteitsverbruik verwijst naar elektriciteit die bij een externe leverancier is aangekocht.
Indien de producent een energieoverschot heeft dat wordt verkocht als elektriciteit, stoom of warmte, kan de verkochte hoeveelheid van het brandstofverbruik worden afgetrokken. Uitsluitend de brandstof die echt voor de productie van vloerbekleding wordt gebruikt, wordt in de berekeningen meegenomen.
Massief houten vloeren en bamboevloeren
Milieuparameter
A |
= |
hout uit gecertificeerde, duurzame bossen (%) |
B |
= |
aandeel van hernieuwbare brandstoffen (%) |
C |
= |
elektriciteitsverbruik (MJ/m2) |
D |
= |
brandstofverbruik (MJ/m2) |
Laminaatvloeren
Milieuparameter
A |
= |
kurk, bamboe of hout uit gecertificeerde, duurzame bossen (%) |
B |
= |
aandeel van grondstoffen uit gerecycleerd hout (%) |
C |
= |
aandeel van hernieuwbare brandstoffen (%) |
D |
= |
elektriciteitsverbruik (MJ/m2) |
E |
= |
brandstofverbruik (MJ/m2) |
Bekledingen van kurk
Milieuparameter
A |
= |
aandeel van gerecycleerde kurk (%) |
B |
= |
aandeel van hernieuwbare brandstoffen (%) |
C |
= |
elektriciteitsverbruik (MJ/m2) |
D |
= |
brandstofverbruik (MJ/m2) |
In de volgende tabel wordt de energie-inhoud van verschillende brandstoffen vermeld.
Tabel voor het berekenen van het brandstofverbruik
Productieperiode (één jaar)
Dagen
Van
Tot
Brandstof |
Hoeveelheid |
Eenheden |
Omrekeningsfactor |
Energie (MJ) |
Stro (15 % W) |
|
kg |
14,5 |
|
Pellets (7 % W) |
|
kg |
17,5 |
|
Afvalhout (20 % W) |
|
kg |
14,7 |
|
Houtspaanders (45 % W) |
|
kg |
9,4 |
|
Turf |
|
kg |
20 |
|
Aardgas |
|
kg |
54,1 |
|
Aardgas |
|
Nm3 |
38,8 |
|
Butaan |
|
kg |
49,3 |
|
Kerosine |
|
kg |
46,5 |
|
Benzine |
|
kg |
52,7 |
|
Diesel |
|
kg |
44,6 |
|
Gasolie |
|
kg |
45,2 |
|
Zware stookolie |
|
kg |
42,7 |
|
Magerkool |
|
kg |
30,6 |
|
Antraciet |
|
kg |
29,7 |
|
Houtskool |
|
kg |
33,7 |
|
Industriële cokes |
|
kg |
27,9 |
|
Elektriciteit (van net) |
|
kWh |
3,6 |
|
Totaal energie (MJ) |
|