2.7.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 172/18


RICHTLIJN 2009/71/EURATOM VAN DE RAAD

van 25 juni 2009

tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name op de artikelen 31 en 32,

Gezien het voorstel van de Commissie, opgesteld na advies van een door het Wetenschappelijk en Technisch Comité aangewezen groep van deskundigen uit de lidstaten, en na raadpleging van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

In artikel 2, onder b), van het Verdrag is bepaald dat er uniforme veiligheidsnormen voor de gezondheidsbescherming van de bevolking en de werkers moeten worden vastgesteld.

(2)

In artikel 30 van het Verdrag is bepaald dat voor de bescherming van de gezondheid van de bevolking en de werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren binnen de Gemeenschap basisnormen moeten worden vastgesteld.

(3)

Bij Richtlijn 96/29/Euratom van de Raad van 13 mei 1996 zijn basisnormen vastgesteld voor de bescherming van de gezondheid van de bevolking en de werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren (3). De bepalingen van die richtlijn zijn aangevuld met meer specifieke wetgeving.

(4)

Zoals in de jurisprudentie (4) van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna „het Hof van Justitie” genoemd) wordt erkend, heeft de Gemeenschap met de lidstaten gedeelde bevoegdheden op gebieden die vallen onder het Verdrag inzake nucleaire veiligheid (5).

(5)

Zoals in de jurisprudentie van het Hof van Justitie wordt erkend, vormen de bepalingen van hoofdstuk 3 van het Verdrag, met betrekking tot gezondheid en veiligheid, een samenhangend geheel, waarbij de Commissie vrij ruime bevoegdheden worden toegekend met het oog op de bescherming van de bevolking en het milieu tegen de gevaren van radioactieve besmetting.

(6)

Zoals in de jurisprudentie van het Hof van Justitie wordt erkend, betekent de bij artikel 2, onder b), van het Verdrag aan de Gemeenschap opgelegde taak om uniforme veiligheidsnormen vast te stellen voor de gezondheidsbescherming van de bevolking en van de werkers, niet dat wanneer die normen eenmaal zijn vastgesteld een lidstaat niet in een striktere bescherming mag voorzien.

(7)

Bij Beschikking 87/600/Euratom van de Raad van 14 december 1987 inzake communautaire regelingen voor snelle uitwisseling van informatie in geval van stralingsgevaar (6) is er een kader vastgesteld voor de kennisgeving en de verstrekking van informatie die door de lidstaten kan worden gebruikt om in geval van noodsituaties met stralingsgevaar de bevolking te beschermen. Bij Richtlijn 89/618/Euratom van de Raad van 27 november 1989 betreffende de informatie van de bevolking over de bij stralingsgevaar toepasselijke maatregelen ter bescherming van de gezondheid en over de alsdan te volgen gedragslijn (7) zijn aan de lidstaten verplichtingen opgelegd voor informatieverstrekking aan de bevolking bij eventueel stralingsgevaar.

(8)

Nationale verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties is het grondbeginsel op basis waarvan op internationaal niveau de regelgeving inzake nucleaire veiligheid is opgesteld, zoals bekrachtigd door het Verdrag inzake nucleaire veiligheid. Dit beginsel van nationale verantwoordelijkheid, en dat van de hoofdverantwoordelijkheid van de vergunninghouder voor de nucleaire veiligheid van een kerninstallatie die onder het toezicht van de nationale bevoegde regelgevende autoriteit staat, moet worden versterkt en de rol en de onafhankelijkheid van de bevoegde regelgevende autoriteit moeten door deze richtlijn worden versterkt.

(9)

Het is aan de lidstaten om in overeenstemming met het betrokken nationale beleid over hun eigen energiemix te beslissen.

(10)

Indien krachtens deze richtlijn een passend nationaal kader wordt ontwikkeld, dient rekening te worden gehouden met de nationale omstandigheden.

(11)

De lidstaten hebben al maatregelen uitgevoerd voor een hoog niveau van nucleaire veiligheid in de Gemeenschap.

(12)

Hoewel deze richtlijn voornamelijk de nucleaire veiligheid van kerninstallaties betreft, is het tevens van belang te zorgen voor het veilige beheer van verbruikte splijtstof en radioactief afval, ook in opslagfaciliteiten en bergingsinstallaties.

(13)

De lidstaten dienen, waar passend, na te gaan welke fundamentele veiligheidsbeginselen van de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (8) een kader zouden moeten vormen voor de praktijken die de lidstaten bij de toepassing van deze richtlijn in acht moeten nemen.

(14)

Het is nuttig voort te bouwen op het proces waarin de nationale veiligheidsautoriteiten van de lidstaten met kerncentrales op hun grondgebied in het kader van de West-Europese Associatie van Nucleaire Regelgevers (WENRA) hebben samengewerkt en vele gemeenschappelijke referentieniveaus voor de veiligheid van kernreactoren hebben vastgelegd.

(15)

Naar aanleiding van het verzoek van de Raad om in de Europese Unie een groep op hoog niveau op te richten, zoals vervat in zijn conclusies van 8 mei 2007 over nucleaire veiligheid en het veilige beheer van afgewerkte splijtstof en radioactieve afvalstoffen, is bij Beschikking 2007/530/Euratom van de Commissie van 17 juli 2007 tot instelling van de Europese groep op hoog niveau voor nucleaire veiligheid en afvalbeheer (9) de Groep Europese Regelgevers op het gebied van nucleaire veiligheid (ENSREG) opgericht, teneinde bij te dragen tot de verwezenlijking van de communautaire doelstellingen op het gebied van nucleaire veiligheid.

(16)

Het is nuttig om een uniforme rapportagestructuur vast te stellen voor verslagen van de lidstaten over de toepassing van deze richtlijn aan de Commissie. Gelet op de ruime ervaring van de leden van de ENSREG, zou deze groep ter zake een waardevolle bijdrage kunnen leveren en de raadpleging van en samenwerking met de nationale regelgevende autoriteiten kunnen faciliteren.

(17)

Op 15 oktober 2008 heeft de ENSREG tijdens haar vijfde vergadering tien beginselen aangenomen die moeten worden gevolgd bij de opstelling van een nucleaire veiligheidsrichtlijn, zoals vervat in de notulen van de groep van 20 november 2008.

(18)

Vorderingen in de nucleaire technologie, lering uit de met de bedrijfsvoering opgedane ervaring en regelgevingskaders zouden de veiligheid verder kunnen verbeteren. Overeenkomstig de verbintenis om de veiligheid te handhaven en te verbeteren moeten de lidstaten met deze factoren rekening houden wanneer zij hun kernenergieprogramma uitbreiden of voor het eerst besluiten nucleaire energie te gebruiken.

(19)

De totstandbrenging van een solide veiligheidscultuur binnen een kerninstallatie is een van de fundamentele beginselen op het gebied van veiligheidsbeheer om de veilige werking te verwezenlijken.

(20)

De handhaving en verdere ontwikkeling van deskundigheid en bekwaamheid op het gebied van nucleaire veiligheid moeten, onder meer, zijn gebaseerd op een proces van lessen trekken uit de tijdens de bedrijfsvoering opgedane ervaring met gebruikmaking van de ontwikkelingen in methodologie en wetenschap, waar van toepassing.

(21)

In het verleden zijn in de lidstaten, in nauwe samenwerking met internationale toetsing door vakgenoten onder auspiciën van de IAEA, zelfevaluaties verricht in de vorm van missies van het International Regulatory Review Team of de Integrated Regulatory Review Service. Deze zelfevaluaties en missies op verzoek van de lidstaten, werden verricht op vrijwillige basis in een geest van openheid en transparantie. De zelfevaluaties en de bijbehorende toetsing door vakgenoten van het juridische, regelgevende en organisatorische kader dienen gericht te zijn op de versterking en verscherping van het nationale kader van de lidstaten met erkenning van hun bevoegdheden om op hun eigen grondgebied de veiligheid van kerninstallaties te waarborgen. De zelfevaluaties, gevolgd door internationale toetsing door vakgenoten, zijn geen inspecties of audits, maar vormen een mechanisme voor wederzijds leren, waarin er voor de bevoegde regelgevende autoriteit ruimte is voor verschillende benaderingen inzake organisatie en praktijk en waarin tegelijk aandacht is voor vraagstukken op het gebied van regelingen, techniek en beleid, die meehelpen een sterk nucleaireveiligheidssysteem te waarborgen. De internationale toetsing door vakgenoten moet worden beschouwd als een kans om in een open en constructieve geest beroepservaring uit te wisselen en lessen en goede praktijken te delen op basis van advies van vakgenoten, en niet door controles of het vellen van oordelen. In het besef dat flexibiliteit en geschiktheid voor de verschillende bestaande systemen in de lidstaten van belang zijn, moet een lidstaat zelf kunnen bepalen welke segmenten van zijn systeem worden onderworpen aan de specifieke verlangde toetsing door vakgenoten, met als doel de nucleaire veiligheid continu te verbeteren.

(22)

Overeenkomstig punt 34 van het Interinstitutioneel Akkoord „Beter wetgeven” (10) worden de lidstaten aangespoord voor zichzelf en in het belang van de Gemeenschap hun eigen tabellen op te stellen die, voor zover mogelijk, het verband weergeven tussen de richtlijn en de omzettingsmaatregelen, en deze openbaar te maken,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

DOELSTELLINGEN, DEFINITIES EN TOEPASSINGSGEBIED

Artikel 1

Doelstellingen

De doelstellingen van deze richtlijn zijn:

a)

een communautair kader instellen om de nucleaire veiligheid en de regelgeving ter zake in stand te houden en de continue verbetering ervan te bevorderen;

b)

ervoor zorgen dat de lidstaten voorzien in passende nationale regelingen voor een hoog niveau van nucleaire veiligheid om werkers en de bevolking te beschermen tegen de aan ioniserende straling van kerninstallaties verbonden gevaren.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze richtlijn is van toepassing op civiele kerninstallaties met een vergunning als bedoeld in artikel 3, punt 4, die geldig is voor elk in die vergunning genoemd stadium.

2.   Deze richtlijn belet niet dat de lidstaten voor het toepassinggebied van deze richtlijn strengere veiligheidsmaatregelen vaststellen, mits die voldoen aan het Gemeenschapsrecht.

3.   Deze richtlijn vormt een aanvulling op de basisnormen bedoeld in artikel 30 van het Verdrag betreffende de nucleaire veiligheid van kerninstallaties en laat Richtlijn 96/29/Euratom onverlet.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn gelden de volgende definities:

1.   „kerninstallatie”:

a)

een verrijkingsinstallatie, een installatie voor de fabricage van kernbrandstof, een kerncentrale, een opwerkingsfabriek, een onderzoeksreactor, opslaginstallaties voor bestraalde kernbrandstof, en

b)

opslaginstallaties voor radioactief afval die zich op dezelfde locatie bevinden van en rechtstreeks in verband staan met de onder a) genoemde kerninstallaties;

2.   „nucleaire veiligheid”: de toestand van deugdelijke bedrijfsomstandigheden, de voorkoming van ongevallen en de beperking van de gevolgen van ongevallen, die ervoor zorgen dat werkers en de bevolking beschermd worden tegen de aan ioniserende straling van kerninstallaties verbonden gevaren;

3.   „bevoegde regelgevende autoriteit”: een autoriteit of stelsel van autoriteiten als bedoeld in artikel 5, door een lidstaat aangewezen op het gebied van regulering van de veiligheid van kerninstallaties;

4.   „vergunning”: een onder de bevoegdheid van een lidstaat afgegeven wettig document, op grond waarvan de verantwoordelijkheid wordt toebedeeld voor de keuze van de vestigingsplaats, het ontwerp, de bouw, de inbedrijfstelling, de bedrijfsvoering en de buitenbedrijfstelling van een kerninstallatie;

5.   „vergunninghouder”: een rechtspersoon of natuurlijke persoon die de in een vergunning gespecificeerde algemene verantwoordelijkheid voor een kerninstallatie draagt.

HOOFDSTUK 2

VERPLICHTINGEN

Artikel 4

Kader voor wetgeving, regelgeving en organisatie

1.   Er wordt door de lidstaten een passend nationaal wettelijk, regelgevend en organisatorisch kader voor de veiligheid van kerninstallaties ingesteld en in stand gehouden (hierna het „nationale kader” genoemd) waarmee de verantwoordelijkheden worden toegewezen en wordt voorzien in coördinatie tussen de betrokken overheidsinstanties. In het nationale kader worden verantwoordelijkheden vastgesteld voor:

a)

de vaststelling van nationale nucleaire veiligheidsvoorschriften. De bepaling van de wijze van vaststelling en het instrument met behulp waarvan zij worden toegepast, valt onder de bevoegdheid van de lidstaten;

b)

de instelling van een stelsel van vergunningen en verboden op de bedrijfsvoering van kerninstallaties zonder vergunning;

c)

de instelling van een stelsel voor toezicht op de nucleaire veiligheid;

d)

handhavingsmaatregelen, waaronder de schorsing van de bedrijfsvoering en de wijziging of intrekking van een vergunning.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat het nationale kader in stand wordt gehouden en indien nodig verbeterd wordt waarbij rekening wordt gehouden met tijdens de bedrijfsvoering opgedane ervaring, de inzichten verkregen door veiligheidsanalyses voor reeds in bedrijf zijnde kerninstallaties, de ontwikkeling van de technologie en de resultaten van veiligheidsonderzoek, indien van toepassing en beschikbaar.

Artikel 5

De bevoegde regelgevende autoriteit

1.   Er wordt door de lidstaten een bevoegde regelgevende autoriteit op het gebied van veiligheid van kerninstallaties ingesteld en in stand gehouden.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde regelgevende autoriteit functioneel gescheiden is van andere organen of organisaties die betrokken zijn bij de bevordering of het gebruik van kernenergie, met inbegrip van de elektriciteitproductie, teneinde te zorgen voor de daadwerkelijke onafhankelijkheid van ongewenste beïnvloeding van haar besluitvorming op regelgevingsgebied.

3.   De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde regelgevende autoriteit de juridische bevoegdheden en de personele en financiële middelen krijgt om haar verplichtingen in verband met het in artikel 4, lid 1, omschreven nationale kader te vervullen, met de nodige voorrang aan veiligheid. Dit omvat mede de bevoegdheden en de middelen om:

a)

van de vergunninghouder te eisen dat hij de nationale voorschriften inzake nucleaire veiligheid en de voorwaarden van de betrokken vergunning naleeft;

b)

te eisen dat die naleving wordt aangetoond, met inbegrip van de voorschriften uit hoofde van artikel 6, leden 2 tot en met 5;

c)

deze naleving te verifiëren door middel van op de regelgeving gestoelde evaluaties en inspecties, en

d)

handhavingsacties uit te voeren, waaronder het schorsen van de bedrijfsvoering van kerninstallaties overeenkomstig de voorwaarden van het nationale kader als bedoeld in artikel 4, lid 1.

Artikel 6

Vergunninghouders

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat de hoofdverantwoordelijkheid voor de veiligheid van een kerninstallatie bij de vergunninghouder berust. Deze verantwoordelijkheid kan niet worden overgedragen.

2.   De lidstaten zorgen ervoor dat met het ingestelde nationale kader van vergunninghouders wordt vereist dat zij, onder toezicht van de bevoegde regelgevende autoriteit, op systematische en verifieerbare wijze de nucleaire veiligheid van hun kerninstallaties regelmatig beoordelen en onderzoeken, en zoveel als redelijkerwijs mogelijk continu verbeteren.

3.   Tijdens de in lid 2 bedoelde evaluaties wordt ook nagegaan of er maatregelen zijn genomen ter voorkoming van ongevallen en de verdere beperking van de gevolgen ervan, inclusief de evaluatie van welke fysieke beschermingsmechanismen en administratieve beschermingsprocedures van vergunninghouders zouden moeten falen voordat werkers en de bevolking op significante wijze door ioniserende straling worden getroffen.

4.   De lidstaten zorgen ervoor dat met het ingestelde nationale kader van vergunninghouders wordt vereist dat zij hun beheerssystemen met gepaste voorrang voor nucleaire veiligheid instellen en uitvoeren, en dat die door de bevoegde regelgevende autoriteit regelmatig worden gecontroleerd.

5.   De lidstaten zorgen ervoor dat met het ingestelde nationale kader van vergunninghouders wordt vereist dat zij zorgen voor adequate personele en financiële middelen om te voldoen aan de in de leden 1 tot en met 4 genoemde verplichtingen inzake de nucleaire veiligheid van een kerninstallatie.

Artikel 7

Deskundigheid en bekwaamheid inzake nucleaire veiligheid

De lidstaten zorgen ervoor dat met het ingestelde nationale kader van alle partijen wordt vereist dat zij voorzien in een regeling voor opleiding en training van hun personeelsleden die verantwoordelijk zijn voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties, teneinde de deskundigheid en bekwaamheid op het gebied van nucleaire veiligheid in stand te houden en verder te ontwikkelen.

Artikel 8

Publieksvoorlichting

De lidstaten zorgen ervoor dat de informatie met betrekking tot de regelgeving op het gebied van nucleaire veiligheid voor de werkers en het publiek beschikbaar wordt gesteld. Deze verplichting houdt in dat de bevoegde regelgevende autoriteit de bevolking informeert op de gebieden die onder zijn bevoegdheid vallen. De informatie wordt aan het publiek beschikbaar gesteld overeenkomstig de nationale wetgeving en internationale verplichtingen, mits hiermee geen andere, in nationale wetgeving en internationale verplichtingen erkende belangen, onder meer die inzake beveiliging, in gevaar worden gebracht.

Artikel 9

Rapportering

1.   De lidstaten brengen verslag uit aan de Commissie over de uitvoering van deze richtlijn voor de eerste maal uiterlijk op 22 juli 2014 en vervolgens om de drie jaar, en maken daarbij gebruik van de toetsings- en rapportagecycli van het Verdrag inzake nucleaire veiligheid.

2.   Op basis van de verslagen van de lidstaten rapporteert de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement over de vooruitgang die is gemaakt met de uitvoering van deze richtlijn.

3.   De lidstaten organiseren ten minste om de tien jaar periodieke zelfevaluaties van hun nationale kader en de bevoegde regelgevende autoriteit, en verzoeken om een internationale toetsing door vakgenoten van relevante segmenten van hun nationale kader en/of autoriteiten teneinde de nucleaire veiligheid continu te verbeteren. De resultaten van iedere internationale toetsing door vakgenoten worden aan de lidstaten en de Commissie bekendgemaakt wanneer zij beschikbaar zijn.

HOOFDSTUK 3

SLOTBEPALINGEN

Artikel 10

Omzetting

1.   De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk 22 juli 2011 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor de verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.   De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen, alsmede van elke latere wijziging van die bepalingen.

Artikel 11

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 12

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Luxemburg, 25 juni 2009.

Voor de Raad

De voorzitter

L. MIKO


(1)  Advies van 10 juni 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(2)  Advies van het Europees Parlement van 22 april 2009 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).

(3)  PB L 159 van 29.6.1996, blz. 1.

(4)  C 187/87 (1988 Jurispr. blz. 5013), C 376/90 (1992 Jurispr. blz. I-6153), C 29/99 (2002 Jurispr. blz. I-11221).

(5)  PB L 318 van 11.12.1999, blz. 21.

(6)  PB L 371 van 30.12.1987, blz. 76.

(7)  PB L 357 van 7.12.1989, blz. 31.

(8)  IAEA — Veiligheidsbeginselen: fundamentele veiligheidsbeginselen, IAEA Safety Standard Series No SF-1 (2006).

(9)  PB L 195 van 27.7.2007, blz. 44.

(10)  PB C 321 van 31.12.2003, blz. 1.