30.4.2009   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 109/14


RICHTLIJN 2009/46/EG VAN DE COMMISSIE

van 24 april 2009

tot wijziging van Richtlijn 2006/87/EG van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2006/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 december 2006 tot vaststelling van de technische voorschriften voor binnenschepen en tot intrekking van Richtlijn 82/714/EEG van de Raad (1), en met name op artikel 20, lid 1, eerste zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Sedert de goedkeuring van Richtlijn 2006/87/EG in december 2006 werden wijzigingen aangebracht in het Reglement onderzoek schepen op de Rijn overeenkomstig artikel 22 van de Herziene Rijnvaartakte. Richtlijn 2006/87/EG moet daarom dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(2)

Het communautaire vaarcertificaat en het overeenkomstig het Reglement onderzoek schepen op de Rijn afgeleverde vaarcertificaat moeten worden verstrekt op basis van technische vereisten die een gelijkwaardig veiligheidsniveau garanderen.

(3)

Soortgelijke voorzieningen als die van het Reglement onderzoek schepen op de Rijn voor de installatie en de controle tijdens het gebruik van motoren die onder het toepassingsgebied vallen van Richtlijn 97/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 1997 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake maatregelen tegen de uitstoot van verontreinigende gassen en deeltjes door inwendige verbrandingsmotoren die worden gemonteerd in niet voor de weg bestemde mobiele machines (2) moeten worden toegevoegd.

(4)

Om de mededinging niet te verstoren en om te voorkomen dat er verschillende veiligheidsniveaus bestaan, moeten de wijzigingen van Richtlijn 2006/87/EG zo snel mogelijk ten uitvoer worden gelegd.

(5)

De maatregelen van deze richtlijn stroken met het advies van het comité als bedoeld in artikel 7 van Richtlijn 91/672/EEG van de Raad van 16 december 1991 inzake de wederzijdse erkenning van de nationale vaarbewijzen voor het besturen van schepen in het goederen- en personenvervoer over de binnenwateren (3),

HEEFT DE VOLGENDE RICHLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage I bij Richtlijn 2006/87/EG wordt het item betreffende de Italiaanse Republiek in hoofdstuk 3 als volgt vervangen:

Italiaanse Republiek

Alle bevaarbare nationale waterwegen.”.

Artikel 2

Bijlage II bij Richtlijn 2006/87/EG wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage I bij deze richtlijn.

Artikel 3

Bijlage V bij Richtlijn 2006/87/EG wordt gewijzigd overeenkomstig bijlage II bij deze richtlijn.

Artikel 4

De lidstaten die beschikken over binnenwateren als bedoeld in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2006/87/EG doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om ten laatste op 30 juni 2009 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

Artikel 5

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 6

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten die beschikken over binnenwateren als bedoeld in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2006/87/EG.

Gedaan te Brussel, 24 april 2009.

Voor de Commissie

Antonio TAJANI

Vicevoorzitter


(1)  PB L 389 van 30.12.2006, blz. 1.

(2)  PB L 59 van 27.2.1998, blz. 1.

(3)  PB L 373 van 31.12.1991, blz. 29.


BIJLAGE I

1.

De inhoudsopgave wordt als volgt gewijzigd:

a)

de titel van HOOFDSTUK 8a wordt als volgt gelezen:

b)

de volgende artikelen met betrekking tot hoofdstuk 8a worden ingevoegd na de titel van HOOFDSTUK 8a:

„Artikel 8a.01 —

Definities

Artikel 8a.02 —

Algemene bepalingen

Artikel 8a.03 —

Erkende typegoedkeuringen

Artikel 8a.04 —

Inbouwkeuring en tussentijdse en speciale test

Artikel 8a.05 —

Technische diensten”,

c)

De titel van artikel 10.03a wordt vervangen door:

 

Vast ingebouwde brandblusinstallaties ter bescherming van verblijven, stuurhuizen en passagiersruimten”,

d)

De titel van artikel 10.03b wordt vervangen door:

 

Vast ingebouwde brandblusinstallaties ter bescherming van machinekamers, ketelruimen en pompkamers”,

e)

Na artikel 24.07 wordt de volgende titel ingevoegd:

Artikel 24.08

Overgangsbepaling voor artikel 2.18

f)

Na artikel 24a.04 wordt de volgende titel ingevoegd:

Artikel 24a.05

Overgangsbepaling voor artikel 2.18”,

g)

Na AANHANGSEL II worden de volgende aanhangsels toegevoegd:

AANHANGSEL III

MODEL VAN HET UNIEK EUROPEES SCHEEPSIDENTIFICATIENUMMER

AANHANGSEL IV

GEGEVENS VOOR SCHEEPSIDENTIFICATIE

AANHANGSEL V

MOTORPARAMETERPROTOCOL”.

2.

Artikel 1.01 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Punt 52 komt als volgt te luiden:

„52.   „verzamelruimten”: ruimten op het schip die speciaal beschermd zijn en waar personen zich in geval van gevaar moeten ophouden;”

b)

Punt 76 komt als volgt te luiden:

„76.   „diepgang (T)”: de verticale afstand van het laagste punt van de scheepsromp aan de onderkant van de bodembeplating zonder rekening te houden met de kiel of andere vaste onderdelen en het vlak van de grootste inzinking van de scheepsromp;”,

c)

Punt 76a wordt ingevoegd na punt 76:

„76a.   „grootste diepgang (TT)”: de verticale afstand van het laagste punt van de scheepsromp aan de onderkant van de bodembeplating met inbegrip van de kiel of andere vaste onderdelen en het vlak van de grootste inzinking van de scheepsromp;”,

d)

De punten 97a en 97b worden ingevoegd na punt 97:

„97a.   „navigatielichten”: navigatieverlichting voor de identificatie van schepen;”,

„97b.   „lichtsignalen”: verlichting om visuele of geluidssignalen te begeleiden;”.

3.

Artikel 2.07, lid 1, wordt vervangen door:

„1.

Elke verandering van naam, overdracht van eigendom, hermeting van een vaartuig, elke wijziging in de teboekstelling of thuishaven moet door de eigenaar of zijn vertegenwoordiger ter kennis worden gebracht van de bevoegde instantie. Hij moet daarbij tevens het communautaire binnenvaartcertificaat aan deze instantie ter wijziging voorleggen.”

4.

Artikel 7.04 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Lid 3 wordt vervangen door:

„3.

De richting van de door de aandrijving op het schip werkende voortstuwingskracht alsmede het toerental van de schroeven of voortstuwingsmotoren moeten worden aangegeven.”.

b)

Lid 9, tweede zin, komt als volgt te luiden:

„Voor deze installaties zijn het eerste tot en met achtste lid met inachtneming van de bijzondere kenmerken en de gekozen opstelling van de genoemde actieve stuurinrichtingen en de voortstuwingsinrichtingen van overeenkomstige toepassing. Naar analogie van lid 2 moet elke inrichting worden bediend door één enkele hefboom die beweegt volgens een cirkelboog in een verticaal vlak dat nagenoeg evenwijdig is aan de lengteas van de inrichting. Uit de positie van de hefboom moet duidelijk de richting van de aandrijving van het schip blijken.

Als de roerpropeller- of cycloïdaalschroefsystemen niet door middel van hefbomen worden bediend, kan de controle-instantie afwijkingen van lid 2 toestaan. Deze afwijkingen worden vermeld in het communautaire certificaat in vak 52.”.

5.

Na hoofdstuk 8 wordt het volgende hoofdstuk 8a ingevoegd:

„HOOFDSTUK 8a

EMISSIES VAN VERONTREINIGENDE GASSEN EN DEELTJES DOOR DIESELMOTOREN

Artikel 8a.01

Definities

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

1.

„motor”: een motor die werkt volgens het principe van compressieontsteking (dieselmotor);

1a.

„voortstuwingsmotor”: een motor voor de aandrijving van een binnenschip, als bedoeld in artikel 2 van Richtlijn 97/68/EG (1);

1b.

„hulpmotor”: een motor die wordt gebruikt voor andere toepassingen dan de aandrijving van een schip;

1c.

„vervangingsmotor”: een gebruikte, gecontroleerde motor die bedoeld is om een operationele motor te vervangen en die hetzelfde ontwerp (motor in lijn, V-motor) en hetzelfde aantal cilinders heeft als de te vervangen motor, en waarvan het vermogen en het toerental niet meer dan 10 % verschillen van die van de te vervangen motor;

2.

„typegoedkeuring”: de procedure als bedoeld in artikel 2, tweede streepje, van Richtlijn 97/68/EG, als gewijzigd, waarbij een lidstaat verklaart dat een motortype of een motorfamilie wat de verontreinigende gassen en deeltjes door de motor(en) betreft aan de desbetreffende technische vereisten voldoet;

3.

„inbouwkeuring”: de procedure waarbij de bevoegde instantie ervoor zorgt dat, wanneer een scheepsmotor sedert de afgifte van de typegoedkeuring wijzigingen of aanpassingen met betrekking tot het emissieniveau van verontreinigende gassen en deeltjes heeft ondergaan, die motor nog steeds aan de technische vereisten van dit hoofdstuk voldoet;

4.

„tussentijdse test”: de procedure waarbij de bevoegde instantie ervoor zorgt dat, wanneer een scheepsmotor sedert de inbouwkeuring wijzigingen of aanpassingen met betrekking tot het emissieniveau van verontreinigende gassen en deeltjes heeft ondergaan, die motor nog steeds aan de technische vereisten van dit hoofdstuk voldoet;

5.

„speciale test”: de procedure waarbij de bevoegde instantie ervoor zorgt dat, na iedere ingrijpende wijziging van een scheepsmotor met betrekking tot het emissieniveau van verontreinigende gassen en deeltjes, die motor nog steeds aan de technische vereisten van dit hoofdstuk voldoet;

6.

(Zonder inhoud);

7.

„motorfamilie”: de door een fabrikant gemaakte indeling in groepen van motoren die door hun ontwerp geacht worden soortgelijke kenmerken te vertonen wat de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes betreft, als bedoeld in artikel 2, vierde streepje, van Richtlijn 97/68/EG, als gewijzigd, en die voldoen aan de vereisten van artikel 8a.03;

8.

(Zonder inhoud);

9.

(Zonder inhoud);

10.

(Zonder inhoud);

11.

„fabrikant” als bedoeld in artikel 2 van Richtlijn 97/68/EG, zoals gewijzigd: de persoon of instantie die tegenover de goedkeuringsinstantie verantwoordelijk is voor alle aspecten van het typegoedkeuringsproces en voor het verzekeren van de conformiteit van de productie. Het is niet noodzakelijk dat deze persoon of organisatie rechtstreeks betrokken is bij alle fasen van de bouw van de motor;

12.

(Zonder inhoud);

13.

(Zonder inhoud);

14.

(Zonder inhoud);

15.

(Zonder inhoud);

16.

„motorparameterprotocol”: het document overeenkomstig bijlage V, waarin alle parameters, samen met de wijzigingen, en met inbegrip van onderdelen en motorinstellingen die een invloed hebben op het emissieniveau van verontreinigende gassen en deeltjes door de motor, naar behoren worden geregistreerd;

17.

„de instructies van de motorfabrikant betreffende de controle van onderdelen en motorparameters die van belang zijn voor de uitlaatgassen”: het document dat voor het uitvoeren van de inbouwkeuring en de tussentijdse of speciale tests wordt afgegeven.

Artikel 8a.02

Algemene bepalingen

1.

Onverminderd de vereisten van Richtlijn 97/68/EG zijn de bepalingen van dit hoofdstuk van toepassing op alle motoren met een nominaal vermogen van gelijk aan of groter dan 19 kW die in binnenschepen of in machines aan boord van die schepen zijn geïnstalleerd.

2.

De motoren moeten voldoen aan de vereisten van Richtlijn 97/68/EG.

3.

De naleving van de maximale uitlaatgasemissiewaarden van de desbetreffende fase wordt bepaald op basis van een typegoedkeuring overeenkomstig artikel 8a.03.

4.

Inbouwkeuringen

a)

Na de installatie van de motor aan boord, maar vóór de indienstneming, wordt een inbouwkeuring uitgevoerd. Deze test, die deel uitmaakt van de initiële inspectie van het schip of van een speciale inspectie omdat een bepaalde motor is geïnstalleerd, leidt ofwel tot de registratie van de motor in het communautaire certificaat dat voor het eerst wordt afgegeven, ofwel tot een wijziging van het bestaande communautaire certificaat.

b)

De controle-instantie kan afzien van de onder a) bedoelde inbouwkeuring indien een motor met een nominaal vermogen PN van minder dan 130 kW vervangen wordt door een motor waarvoor dezelfde typegoedkeuring geldt. Absolute voorwaarde is wel dat de eigenaar van het schip of zijn gemachtigde de controle-instantie op de hoogte brengt van de vervanging van de motor en een exemplaar van het typegoedkeuringsdocument met vermelding van het identificatienummer van de geïnstalleerde motor voorlegt. De controle-instantie brengt de nodige wijzigingen aan in het communautaire certificaat (vak 52).

5.

De tussentijdse tests van de motor worden uitgevoerd in het kader van de periodieke controle overeenkomstig artikel 2.09.

6.

Na elke ingrijpende wijziging van een motor moet een speciale test worden uitgevoerd indien de wijzigingen een invloed kunnen hebben op de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door de motor.

6a.

De resultaten van de tests overeenkomstig artikel 8a.02, leden 4 tot 6, worden geregistreerd in het motorparameterprotocol.

7.

De controle-instantie geeft in vak 52 van het communautaire certificaat de typegoedkeuringsnummers en de identificatienummers aan van alle motoren die aan boord van het schip geïnstalleerd zijn en die onderworpen zijn aan de vereisten van dit hoofdstuk. Voor motoren die onderworpen zijn aan artikel 9, lid 4, onder a), van Richtlijn 97/68/EG volstaat het identificatienummer.

8.

In het kader van de delegatie van taken overeenkomstig dit hoofdstuk mag de bevoegde instantie een technische dienst inschakelen.

Artikel 8a.03

Erkende typegoedkeuringen

1.

De volgende typegoedkeuringen worden erkend op voorwaarde dat de motortoepassing onder de gepaste typegoedkeuring valt:

a)

typegoedkeuringen overeenkomstig Richtlijn 97/68/EG;

b)

typegoedkeuringen die overeenkomstig Richtlijn 97/68/EG (2) als gelijkwaardig worden beschouwd.

2.

Voor elke goedgekeurde motor dienen de volgende documenten of kopieën ervan aan boord beschikbaar te zijn:

a)

het typegoedkeuringsdocument;

b)

de instructies van de motorfabrikant inzake de controle van de onderdelen en de motorparameters betreffende de uitlaatgassen;

c)

het motorparameterprotocol.

Artikel 8a.04

De installatie-, de tussentijdse en de speciale test

1.

Op het tijdstip van de inbouwkeuring overeenkomstig artikel 8a.02, lid 4, en bij tussentijdse tests overeenkomstig artikel 8a.02, lid 5, en speciale tests overeenkomstig artikel 8a.02, lid 6, inspecteert de bevoegde instantie de huidige staat van de motor met betrekking tot de onderdelen, aanpassingen en parameters als gespecificeerd in de instructies overeenkomstig artikel 8a.01, lid 17.

Als de instantie vindt dat de motor niet in overeenstemming is met het erkende motortype of de goedgekeurde motorfamilie, kan zij:

a)

eisen dat

aa)

maatregelen worden getroffen om ervoor te zorgen dat de motor opnieuw conform wordt,

bb)

de nodige aanpassingen worden aangebracht aan het typegoedkeuringsdocument, of

b)

eisen dat de daadwerkelijke emissies worden gemeten.

Wanneer de motor niet opnieuw conform kan worden gemaakt of bij gebrek aan de nodige aanpassingen van het typegoedkeuringsdocument of indien de metingen wijzen op een gebrek aan overeenstemming met de maximale emissiewaarden, weigert de bevoegde instantie een communautair certificaat af te geven of trekt zij reeds afgegeven communautaire certificaten in.

2.

Bij motoren met uitlaatgasnabehandeling worden in het kader van de inbouwkeuring en de tussentijdse of speciale tests controles uitgevoerd om na te gaan of deze systemen behoorlijk functioneren.

3.

De tests overeenkomstig lid 1 worden uitgevoerd op basis van de instructies van de motorfabrikant inzake de controle van de onderdelen en de motorparameters betreffende de uitlaatgassen. In de instructies, die worden opgesteld door de fabrikant en moeten worden goedgekeurd door een bevoegde instantie, worden de relevante onderdelen, aanpassingen en parameters gespecificeerd, op grond waarvan kan worden aangenomen dat de maximale uitlaatgasemissiewaarden worden nageleefd. De instructies bevatten minstens de volgende bijzonderheden:

a)

motortype en, waar aangewezen, motorfamilie met een indicatie van het nominaal vermogen en het nominale toerental;

b)

lijst met onderdelen en motorparameters die van belang zijn voor de uitlaatgasemissie;

c)

ondubbelzinnige kenmerken ter identificatie van de toegestane onderdelen die van belang zijn voor de uitlaatgasemissie (bv. nummering van de onderdelen);

d)

motorparameters die van belang zijn voor de uitlaatgasemissie, zoals het instellen van het bereik voor de injectie, toegestane koelwatertemperatuur, maximale uitlaatgastegendruk, enz.

Bij motoren met uitlaatgasnabehandeling bevatten de instructies ook procedures om te controleren of de nabehandelinginstallatie efficiënt werkt.

4.

De installatie van motoren in schepen dient in overeenstemming te zijn met de beperkingen die in de typegoedkeuring zijn uiteengezet. Bovendien mogen de inlaat onder druk en de uitlaatgastegendruk de waarden die voor de goedgekeurde motor worden aangegeven, niet overschrijden.

5.

Als de aan boord geïnstalleerde motoren tot een motorfamilie behoren, mogen geen aanpassingen of wijzigingen worden aangebracht die een negatieve invloed kunnen hebben op de emissie van uitlaatgassen en deeltjes of die de voorgestelde aanpassing overschrijden.

6.

Als na de typegoedkeuring aanpassingen of wijzigingen aan de motor dienen te worden aangebracht, moeten deze nauwkeurig in het motorparameterprotocol worden vermeld.

7.

Als de installatie- en tussentijdse tests aantonen dat de aan boord geïnstalleerde motoren wat de parameters, onderdelen en aanpasbare kenmerken betreft, voldoen aan de specificaties die overeenkomstig artikel 8a.01, lid 17, in de instructies worden bepaald, dan mag men ervan uit gaan dat de emissies van uitlaatgassen en deeltjes van de motoren eveneens aan de maximale waarden voldoen.

8.

Wanneer voor een motor een typegoedkeuring is afgegeven, kan de bevoegde instantie naar eigen goeddunken de inbouwkeuring of de tussentijdse test beperken overeenkomstig deze bepalingen. Niettemin moet de volledige test worden uitgevoerd met betrekking tot minstens één cilinder of één motor van een motorfamilie en kan de test alleen worden beperkt als mag worden aangenomen dat alle andere cilinders of motoren zich op dezelfde manier gedragen als de geteste cilinder of motor.

Artikel 8a.05

Technische diensten

1.

De gemachtigde testinstelling moet voldoen aan de Europese normen inzake de algemene eisen betreffende de bekwaamheid van test- en kalibreerlaboratoria (EN ISO/IEC 17025:2000), en is onderworpen aan de volgende voorwaarden:

a)

Motorfabrikanten kunnen niet erkend worden als technische diensten.

b)

In het kader van dit hoofdstuk mag de technische dienst, met toestemming van de bevoegde instantie, faciliteiten gebruiken die zich buiten het eigen testlaboratorium bevinden.

c)

Indien de bevoegde instantie dat vraagt, dienen de technische diensten aan te tonen dat zij erkend zijn om binnen de Europese Unie het in dit lid beschreven soort activiteiten uit te voeren.

d)

Diensten in derde landen kunnen alleen als erkende technische dienst worden aangemeld in het kader van een bilaterale of multilaterale overeenkomst tussen de Europese Unie en het derde land in kwestie.

2.

De lidstaten delen de Commissie naam en adres mee van de technische diensten die samen met hun nationale bevoegde instantie verantwoordelijk zijn voor de toepassing van dit hoofdstuk. De Commissie stelt deze informatie beschikbaar aan de lidstaten.

6.

De titel van artikel 10.03a komt als volgt te luiden:

 

„Vast ingebouwde brandblusinstallaties ter bescherming van verblijven, stuurhuizen en passagiersruimten”.

7.

De titel van artikel 10.03b komt als volgt te luiden:

 

„Vast ingebouwde brandblusinstallaties ter bescherming van machinekamers, ketelruimen en pompkamers”.

8.

Artikel 15.06, lid 5, onder a), wordt vervangen door:

„a)

zij moeten een vrije breedte hebben van ten minste 0,80 m. Wanneer zij naar ruimten leiden die door meer dan 80 passagiers worden gebruikt, dienen zij te voldoen aan de bepalingen van lid 3, onder d) en e), betreffende de breedte van de uitgangen die naar verbindingsgangen leiden.”.

9.

Artikel 15.06, lid 8, wordt als volgt gewijzigd:

a)

Punt e) wordt vervangen door:

„e)

Indien zich in een ruimte waarin een verzamelruimte aangewezen is, vast ingebouwde zitplaatsen bevinden, behoeft het aantal personen waarvoor de ruimte geschikt is bij de berekening van het totaal van de oppervlakken van de in onderdeel a) bedoelde verzamelruimten niet in acht te worden genomen. Het aantal personen waarvoor in een ruimte vast ingebouwde zitplaatsen aanwezig zijn, mag echter niet groter zijn dan het aantal personen waarvoor in dezelfde ruimte verzamelruimten beschikbaar zijn.”,

b)

Punt f) wordt vervangen door:

„f)

Vanuit de evacuatieruimten moeten de reddingsmiddelen eenvoudig toegankelijk zijn.”,

c)

Punt g) wordt vervangen door:

„g)

Een veilige evacuatie van personen uit deze evacuatieruimten moet aan beide zijden van het schip mogelijk zijn.”,

d)

Punt h) wordt vervangen door:

„h)

De verzamelruimten moeten boven de indompelingsgrenslijn liggen.”,

e)

Punt i) wordt vervangen door:

„i)

De verzamel- en evacuatieruimten moeten in het veiligheidsplan als zodanig worden aangegeven en aan boord worden gemarkeerd.”,

f)

Punt j) wordt vervangen door:

„j)

De voorschriften onder d) en e) gelden eveneens voor open dekken waarop verzamelruimten zijn aangewezen.”,

g)

Punt l) wordt vervangen door:

„l)

Het totaaloppervlak bedoeld onder a) moet echter voor alle gevallen, waarbij een reductie overeenkomstig de onderdelen e), j) en k) wordt toegepast, voor ten minste 50 % van het ten hoogste toegelaten aantal passagiers aan boord toereikend zijn.”,

10.

Artikel 15.08, lid 6 wordt vervangen door:

„6.

Een lenspompsysteem met permanent geïnstalleerde pijpleidingen moet beschikbaar zijn.”.

11.

De tabel bij artikel 24.02, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:

a)

De rubriek met betrekking tot artikel 7.02, lid 5 wordt de rubriek met betrekking tot artikel 7.02, lid 6.

b)

De volgende rubrieken worden ingevoegd na de rubriek met betrekking tot artikel 7.04, lid 2:

„lid 3

Display

Als er geen stuurhuis is dat geschikt is voor radarnavigatie door één persoon: nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 1.1.2010

lid 9 derde zin

Controle via een hefboom

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 1.1.2010

vierde zin

Stuwrichting duidelijk aangeven

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 1.1.2010”

c)

De rubriek betreffende artikel 8.02, lid 4, wordt vervangen door:

„lid 4

Afscherming van verbindingen van leidingen

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 1.1.2025”

d)

De volgende rubrieken worden ingevoegd na de rubriek met betrekking tot artikel 8.02, lid 4:

„lid 5

Dubbelwandig leidingsysteem

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 1.1.2025

lid 6

Isolatie van motoronderdelen

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat”

e)

De rubriek met betrekking tot artikel 8.05, lid 9, eerste zin wordt de rubriek bij artikel 8.05, lid 9, tweede zin.

f)

De volgende rubrieken worden ingevoegd na de rubriek met betrekking tot artikel 8.05, lid 13:

„8.06

Tanks voor smeerolie, pijpleidingen en toebehoren

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 1.1.2045

8.07

Tanks voor oliën in systemen voor het overbrengen van vermogen, bedienings-, bekrachtigings- en verwarmingssystemen, pijpleidingen en toebehoren

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 1.1.2045”

g)

De rubriek betreffende hoofdstuk 8a wordt vervangen door:

 

„HOOFDSTUK 8a

 

8a.02, leden 2 en 3

Naleving van de vereisten/maximale uitlaatgasemissiewaarden

De voorschriften zijn niet van toepassing

a)

voor motoren die vóór 1.1.2003 zijn geïnstalleerd en

b)

voor vervangingsmotoren die tot 31.12.2011 worden geïnstalleerd aan boord van schepen die op 1.1.2002 operationeel waren

Voor motoren die geïnstalleerd zijn

a)

in schepen tussen 1.1.2003 en 1.7.2007, zijn de maximale uitlaatgaswaarden als bepaald in bijlage XIV bij Richtlijn 97/68/EG van toepassing;

b)

in schepen of in machines aan boord na 30.6.2007, zijn de maximale uitlaatgaswaarden als bepaald in bijlage XV bij Richtlijn 97/68/EG van toepassing.

De eisen betreffende de categorieën:

aa)

V voor aandrijvingsmotoren en voor hulpmotoren boven 560 kW en

bb)

D, E, F, G, H, I, J, K voor hulpmotoren, als bedoeld in Richtlijn 97/68/EG, zijn gelijkwaardig van toepassing.”

h)

De rubriek met betrekking tot artikel 9.15, lid 9 wordt de rubriek bij artikel 9.15, lid 10.

i)

De volgende rubriek wordt ingevoegd na de titel „HOOFDSTUK 15”:

„15.01, lid 1, onder c)

Niet van toepassing zijn van artikel 8.08, lid 2, tweede zin

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 1.1.2007”

j)

De rubriek betreffende artikel 15.01, lid 1, onder d) wordt vervangen door:

„d)

Niet van toepassing zijn van artikel 9.14, lid 3, tweede zin, bij nominale spanning van meer dan 50 V

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 1.1.2010”

12.

De tabel bij artikel 24.06, lid 5, wordt als volgt gewijzigd:

a)

De volgende rubrieken worden ingevoegd na de rubriek met betrekking tot artikel 7.02, lid 2:

„7.04, lid 3

Display

Als er geen stuurhuis is dat geschikt is voor radarnavigatie door één persoon: nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 1.1.2010

1.4.2007

lid 9, derde zin

Controle via een hefboom

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 1.1.2010

1.4.2007

vierde zin

Verbod om de richting van de straal aan te geven

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 1.1.2010

1.4.2007”

b)

De tabel betreffende artikel 8.02, lid 4, wordt vervangen door:

„8.02, lid 4

Afscherming van verbindingen van leidingen

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 2025

1.4.2007”

c)

De volgende rubrieken worden ingevoegd na de rubriek met betrekking tot artikel 8.02, lid 4:

„lid 5

Dubbelwandig leidingsysteem

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 1.1.2025

1.4.2007

lid 6

Isolatie van motoronderdelen

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 1.1.2025

1.4.2003”

d)

De rubriek met betrekking tot artikel 8.05, lid 9, eerste zin wordt de rubriek bij artikel 8.05, lid 9, tweede zin.

e)

De volgende rubrieken worden ingevoegd na de rubriek met betrekking tot artikel 8.05, lid 13:

„8.06

Tanks voor smeerolie, pijpleidingen en toebehoren

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 1.1.2045

1.4.2007

8.07

Tanks voor oliën in systemen voor het overbrengen van vermogen, bedienings-, bekrachtigings- en verwarmingssystemen, pijpleidingen en toebehoren

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 1.1.2045

1.4.2007”

f)

De rubriek betreffende hoofdstuk 8a wordt vervangen door:

 

„HOOFDSTUK 8a

 

 

 

 

De voorschriften zijn niet van toepassing

a)

voor motoren die vóór 1.1.2003 zijn geïnstalleerd, en

b)

voor vervangingsmotoren die tot 31.12.2011 worden geïnstalleerd aan boord van schepen die op 1.1.2002 operationeel waren

1.1.2002

8a.02, leden 2 en 3

Naleving van de vereisten/maximale uitlaatgasemissiewaarden

Voor motoren die geïnstalleerd zijn

a)

in schepen tussen 1.1.2003 en 1.7.2007, zijn de maximale uitlaatgaswaarden als bepaald in bijlage XIV bij Richtlijn 97/68/EG van toepassing;

b)

in schepen of in machines aan boord na 30.6.2007, zijn de maximale uitlaatgaswaarden als bepaald in bijlage XV bij Richtlijn 97/68/EG van toepassing.

De eisen betreffende de categorieën:

aa)

V voor aandrijvingsmotoren en voor hulpmotoren boven 560 kW, en

bb)

D, E, F, G, H, I, J, K voor hulpmotoren, als bedoeld in Richtlijn 97/68/EG, zijn gelijkwaardig van toepassing.”

1.7.2007

g)

De tabel betreffende artikel 15.01, lid 1, onder c), wordt vervangen door:

„15.01, lid 1, onder c)

Niet van toepassing zijn van artikel 8.08, lid 2, tweede zin

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat

1.1.2006”

13.

Na artikel 24.07 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 24.08

Overgangsbepaling voor artikel 2.18

Wanneer een communautair certificaat wordt afgegeven voor een schip dat na 31 maart 2007 over een geldig scheepscertificaat beschikt overeenkomstig het Reglement onderzoek schepen op de Rijn, wordt het reeds toegewezen uniek Europees scheepsidentificatienummer gebruikt, waar nodig voorafgegaan door het cijfer „0”.”

14.

De tabel van artikel 24a.02, lid 2, wordt als volgt gewijzigd:

a)

De rubriek met betrekking tot artikel 7.02, lid 5 wordt de rubriek bij artikel 7.02, lid 6.

b)

De volgende rubrieken worden ingevoegd na de rubriek met betrekking tot artikel 7.04, lid 2:

„lid 3

Display

Als er geen stuurhuis is dat geschikt is voor radarnavigatie door één persoon: nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 30.12.2024

lid 9, derde zin

Controle via een hefboom

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 30.12.2024

vierde zin

Verbod om de richting van de straal aan te geven

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 30.12.2024”

c)

Na de rubriek met betrekking tot artikel 8.02, lid 1 wordt de rubriek

„lid 4

Isolatie van machineonderdelen

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat”

vervangen door de volgende rubrieken:

„lid 4

Afscherming van verbindingen van leidingen

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 30.12.2024

lid 5

Dubbelwandig leidingsysteem

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 30.12.2024

lid 6

Isolatie van motoronderdelen

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat”

d)

De tabel betreffende artikel 8.05, lid 7, wordt vervangen door:

„lid 7, eerste alinea

Snelsluitende afsluiter die van het dek af kan worden bediend, zelfs indien de desbetreffende kamers gesloten zijn

nvO., uiterlijk bij afgifte of verlenging van het communautair binnenvaartcertificaat na 1.1.2029”

e)

De rubriek met betrekking tot artikel 8.05, lid 9, eerste zin wordt de rubriek bij artikel 8.05, lid 9, tweede zin.

f)

De volgende rubriek met betrekking tot hoofdstuk 8a wordt ingevoegd na de rubriek met betrekking tot artikel 8.10, lid 3:

 

„HOOFDSTUK 8a

 

 

 

De voorschriften zijn niet van toepassing op

a)

aandrijvingsmotoren en hulpmotoren met een nominaal vermogen meer dan 560 kW van volgende categorieën volgens aanhangsel I, afdeling 4.1.2.4 van Richtlijn 97/68/EG:

aa)

V1:1 tot V1:3, die tot 31 december 2006

bb)

V1:4 en V2:1 tot V2:5, die tot 31 december 2008

in een schip of in machines aan boord zijn geïnstalleerd.

b)

hulpmotoren met een nominaal vermogen tot 560 kW en veranderlijk toerental, van de volgende categorieën volgens artikel 9.4a van Richtlijn 97/68/EG:

aa)

H die tot 31 december 2005

bb)

I en K die tot 31 december 2006

cc)

J die tot 31 december 2007;

in een schip of in machines aan boord zijn geïnstalleerd.

c)

hulpmotoren met een nominaal vermogen tot 560 kW en constant toerental, van de volgende categorieën volgens artikel 9.4a van Richtlijn 97/68/EG:

aa)

D, E, F en G die tot 31 december 2006 (3);

bb)

H, I en K die tot 31 december 2010

cc)

J die tot 31 december 2011;

in een schip of in machines aan boord zijn geïnstalleerd.

d)

motoren die voldoen aan de waarden als bedoeld in bijlage XIV bij Richtlijn 97/68/EG en die tot 30 juni 2007 in een schip of in machines aan boord zijn geïnstalleerd.

e)

vervangingsmotoren die tot 31 december 2011 in een schip of in machines aan boord zijn geïnstalleerd ter vervanging van een motor waar de voorschriften, overeenkomstig de bovenstaande punten a) tot en met d), niet van toepassing zijn.

De in de punten a), b), c) en d) genoemde data zullen met twee jaar worden verlengd voor motoren die vóór de vermelde data zijn vervaardigd.

15.

Na artikel 24a.04 wordt het volgende artikel ingevoegd:

Artikel 24a.05

Overgangsbepaling voor artikel 2.18

Artikel 24.08 is van overeenkomstige toepassing.”.

16.

In bijlage II wordt administratieaanwijzing nr. 23 vervangen door:

Administratieaanwijzing nr. 23

Motortoepassing die onder de passende typegoedkeuring valt

(artikel 8a.03, lid 1, van bijlage II)

1.   Inleiding

Volgens artikel 8a.03, lid 1, worden typegoedkeuringen overeenkomstig Richtlijn 97/68/EG en typegoedkeuringen die overeenkomstig Richtlijn 97/68/EG als gelijkwaardig worden erkend, erkend op voorwaarde dat de motortoepassing onder de passende typegoedkeuring valt.

Bovendien is het mogelijk dat de motoren aan boord van binnenschepen voor meer dan één toepassing worden gebruikt.

In afdeling 2 van deze administratieaanwijzing wordt aangegeven wanneer motortoepassingen beschouwd kunnen worden als vallend onder de passende typegoedkeuring. In afdeling 3 wordt verduidelijking gegeven met betrekking tot de vraag hoe men dient om te gaan met motoren die in de loop van de activiteiten aan boord voor meer dan één motortoepassing worden gebruikt.

2.   Passende typegoedkeuring

Motortoepassingen worden geacht onder de passende typegoedkeuring te vallen als de motor aan de typegoedkeuring is toegewezen op basis van de onderstaande tabel. De motortypes, de fasen van de grenswaarden en de testcycli worden vermeld overeenkomstig de toewijzing van het typegoedkeuringsnummer.

Motortoepassing

Rechtsgrondslag

Type motor

Fase grenswaarde

Test

vereiste

cyclus ISO 8178

Voortstuwingsmotoren met propellerkenmerken

I

Richtlijn 97/68/EG

V

IIIA

C (4)

E3

ROSR

I, II (5)

E3

Hoofdvoortstuwingsmotoren met constant toerental (met inbegrip van installaties met dieselelektrische aandrijving en variabele schuine propeller)

II

Richtlijn 97/68/EG

V

IIIA

C (4)

E2

ROSR

I, II (5)

E2

Hulpmotoren met

constant toerental

III

Richtlijn 97/68/EG

D, E, F,G

II

B

D2

H, I, J, K

IIIA

V (6)

ROSR

I, II (5)

D2

variabel toerental en variabele belasting

IV

Richtlijn 97/68/EG

D,E,F,G

II

A

C 1

H, I, J, K

IIIA

V (6)

L, M, N, P

IIIB

Q, R

IV

ROSR

I, II (5)

C1

3.   Speciale motortoepassingen

3.1.

Motoren die tijdens de activiteiten aan boord voor meer dan één motortoepassing moeten worden gebruikt, zijn als volgt geregeld:

a)

hulpmotoren die eenheden of machines aandrijven die overeenkomstig de tabel in afdeling 2 moeten worden ondergebracht bij de toepassingen III of IV, moeten over een typegoedkeuring beschikken voor elk van de respectieve toepassingen die in deze lijst worden bedoeld.

b)

hoofdvoortstuwingsmotoren die extra eenheden of machines aandrijven moeten enkel over de typegoedkeuring beschikken die vereist is voor het desbetreffende type van hoofdvoortstuwing overeenkomstig de tabel in afdeling 2, voor zover de belangrijkste toepassing van de motor de voortstuwing van het schip is. Als de tijd die de enige hulptoepassing in beslag neemt, meer dan 30 % bedraagt, dient de motor, naast de typegoedkeuring voor de hoofdvoortstuwingstoepassing, over een extra typegoedkeuring voor de hulptoepassing te beschikken.

3.2.

Motoren die boegschroeven aandrijven, rechtstreeks of met behulp van een generator met:

a)

variabel toerental en belasting, kunnen worden ondergebracht bij de toepassingen I of IV overeenkomstig de lijst in afdeling 2;

b)

constant toerental, kunnen worden ondergebracht bij de toepassingen II of III overeenkomstig de lijst in afdeling 2.

3.3.

De motoren worden geïnstalleerd met het vermogen als toegestaan in de typegoedkeuring en als vermeld op de motor door middel van type-identificatie. Als dergelijke motoren eenheden of machines met een lager energieverbruik moeten aandrijven, mag het vermogen slechts worden verminderd door ingrepen die losstaan van de motor, om het vermogensniveau te bereiken dat nodig is voor de toepassing.”.

17.

Het volgende aanhangsel V wordt toegevoegd:

„Aanhangsel V

Motorparameterprotocol

Image

Image

Image

Image


(1)  PB L 59 van 27.2.1998, blz. 1.

(2)  De overeenkomstig Richtlijn 97/68/EG erkende alternatieve typegoedkeuringen worden opgesomd in bijlage XII, punt 2, van Richtlijn 97/68/EG.”

(3)  Overeenkomstig bijlage I, onder 1A, punt ii), van Richtlijn 2004/26/EG, tot wijziging van Richtlijn 97/68/EG, zijn de waarden voor deze hulpmotoren met constant toerental slechts vanaf deze datum van toepassing.”

(4)  De toepassing „aandrijving met propellerkenmerken” of „aandrijving tegen constant toerental” moet in het typegoedkeuringsdocument worden gespecificeerd.

(5)  De in het ROSR (Reglement onderzoek schepen op de Rijn) bepaalde fase II-grenswaarden zijn van toepassing vanaf 1 juli 2007.

(6)  Alleen van toepassing voor motoren met nominaal vermogen van meer dan 560 kW.


BIJLAGE II

Bijlage V, deel 1, wordt als volgt gewijzigd:

1)

Het derde lid van de opmerking op bladzijde 1 wordt vervangen door:

„De eigenaar van het schip of zijn gemachtigde moet de bevoegde instantie op de hoogte stellen van een eventuele verandering van de naam of het eigendom van het schip, van een eventuele hermeting en van eventuele wijzigingen in de teboekstelling of de thuishaven, en haar het communautaire certificaat ter wijziging toezenden.”.

2)

De eerste zin van vak 12 van het model komt als volgt te luiden:

„Het nummer van het certificaat (1), het uniek Europees scheepsidentificatienummer (2), het registratienummer (3) en het nummer van de meting (4) zijn met de bijbehorende tekens op de volgende plaatsen op het schip aangebracht.”.

3)

In vak 15 van het model komt item 2 als volgt te luiden:

„2.   Koppelingen:

Soort koppelingen: …

Aantal koppelingsdraden: …

Breeksterkte per langsverbinding: … kN

Aantal koppelingen per zijde: …

Lengte per koppelingsdraad: … m

Breeksterkte per draad: … kN

Aantal windingen van de draden:”

4)

Vak 19 van het model wordt vervangen door:

(..) (..)

(..) (..)

(..)

(..)

„19.

Grootste diepgang

m

19b

Diepgang T

m”

(..)

5)

Vak 35 van het model wordt vervangen door:

„35.   Lensinrichtingen

Aantal lenspompen …,

waarvan gemotoriseerd …

Minimale pompcapaciteit

eerste lenspomp … l/min

tweede lenspomp … l/min”

6)

Vak 42 van het model wordt vervangen door:

„42.   Overige uitrusting

werplijn

loopplank

overeenkomstig artikel 10, lid 2, onder d) (*)

overeenkomstig artikel 15.06, lid 12 (*)

Lengte … m

spreekverbinding

tweezijdig afwisselend (*)

tweezijdig tegelijkertijd/telefoon (*)

interne radiotelefoonverbinding (*)

bootshaak

verbandtrommel

verrekijker

bord met aanwijzingen betreffende het redden van drenkelingen

radiotelefonie-installatie

schip-schipverkeer

nautische informatie

schip-havendienst

brandbestendige verzamelreservoirs

kranen

overeenkomstig artikel 11.12, lid 9 (*)

andere kranen met bedrijfslast tot 2 000 kg (*)”

buitenboordtrap/ladder (*)

 

 

7)

Vak 43 van het model wordt vervangen door:

„43.   Inrichtingen voor brandbestrijding

Aantal draagbare blustoestellen …, brandbluspompen …, brandkranen …

Vast ingebouwde brandblusinstallaties in verblijven enz.

Neen/Aantal … (*)

Vast ingebouwde brandblusinstallaties in motorruimten enz.

Neen/Aantal … (*)

De motorlenspomp vervangt een brandbluspomp … Ja/Neen (*)”

8)

Vak 44 van het model wordt vervangen door:

„44.   Reddingsmiddelen

Aantal reddingsboeien …, waarvan … met licht …, met lijn … (*)

Een reddingsvest voor ieder zich regelmatig aan boord bevindend persoon/overeenkomstig EN 395:1998, EN 396:1998, EN ISO 12402-3:2006 or EN ISO 12402-4:2006 (*)

Een bijboot met een stel roeiriemen, een meertouw en een hoosvat/overeenkomstig EN 1914:1997 (*)

Platform of installatie overeenkomstig artikel 15.15, lid 5 of 6 (*)

Aantal, type en plaats(en) van installatie van het materiaal om personen veilig naar ondiep water, naar de oever of naar een ander schip te brengen overeenkomstig artikel 15.09, lid 3 …

Aantal individuele reddingsmiddelen voor boordpersoneel …,

waarvan… overeenkomstig artikel 10.05, lid 2 (*)

Aantal individuele reddingsmiddelen voor passagiers … (*)

Gemeenschappelijke reddingsmiddelen, wat betreft hun aantal overeenstemmend met individuele reddingsmiddelen (*)

Twee sets ademhalingsapparatuur, twee sets overeenkomstig artikel 15.12, lid 10, onder b), aantal vluchtmaskers (*)

Veiligheidsrol en veiligheidsplan geafficheerd op: …

…”

9)

In vak 52 van het model wordt de laatste rij vervangen door:

„Vervolg op pagina (*)

Einde communautair certificaat (*)”