18.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 108/23


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 11 december 2007

betreffende staatssteun C 32/07 (ex N 389/06) tijdelijk defensief mechanisme voor de scheepsbouw — Portugal

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 6063)

(Slechts de tekst in de Portugese taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2008/315/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1), en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

Portugal heeft de steunmaatregel op 20 juni 2006 aangemeld. De Commissie heeft Portugal daarop bij brief van 6 juli 2006 om aanvullende informatie verzocht en heeft voorgesteld de termijn voor het nemen van een besluit over de aangemelde steun, in overeenstemming met artikel 4, lid 5, van Verordening (EG) nr. 659/1999 (2), te verlengen tot het moment waarop de Commissie een besluit neemt over een eerdere soortgelijke zaak die door Portugal is aangemeld, maar die nog in de beoordelingsfase is (3). Portugal heeft dit voorstel bij brief van 25 juli 2006 aangenomen.

(2)

De Commissie heeft de beoordeling van de aanmelding bij brief van 11 mei 2007 hervat en Portugal eraan herinnerd dat de aanmelding nog niet volledig was. Portugal heeft bij brieven van 5 juli en 26 juli 2007 aanvullende informatie verstrekt.

(3)

De Commissie stelde Portugal bij brief van 10 augustus 2007 in kennis van haar besluit om ten aanzien van deze steunmaatregel de procedure van artikel 88, lid 2, van het Verdrag in te leiden.

(4)

Bij brief van 17 september 2007 maakten de Portugese autoriteiten opmerkingen in het kader van de bovengenoemde procedure.

(5)

Het besluit van de Commissie om de procedure in te leiden werd in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4) gepubliceerd. De Commissie heeft de belanghebbenden gevraagd hun opmerkingen kenbaar te maken. Er werden geen opmerkingen van belanghebbenden ontvangen.

II.   BESCHRIJVING VAN DE STEUN

(6)

De steun was bestemd voor de scheepswerf van Viana do Castelo (Estaleiros Navais de Viana do Castelo S.A., hierna „ENVC” genoemd), een Portugese scheepswerf waar thans ongeveer 1 000 personen werkzaam zijn.

(7)

Portugal was voornemens ENVC rechtstreekse steun ten belope van 6 575 558 EUR te verlenen voor zeven scheepsbouwcontracten, die tussen 4 februari en 31 maart 2005 werden ondertekend. De gegevens van deze contracten en de voorgestelde steunbedragen zijn de volgende:

Multifunctionele zwareladingschepen

Datum van ondertekening van het contract

Reder

Beoogde staatssteun (EUR)

C 228

24.2.2005

JMS Schiffahrtsgesellschaft GmbH & CO KG MS

1 212 766

C 229

24.2.2005

JMS Schiffahrtsgesellschaft GmbH & CO KG MS

1 212 766

C 230

4.2.2005

MARE Schiffahrtsgesellschaft

1 212 766

C 231

4.2.2005

MARE Schiffahrtsgesellschaft

661 102

C 232

4.2.2005

MARE Schiffahrtsgesellschaft

630 328

C 233

4.2.2005

MARE Schiffahrtsgesellschaft

433 064

C 210

31.3.2005

Mutualista Açoreana

1 212 766

(8)

Volgens de informatie die in de aanmelding is verstrekt, werd de steunaanvraag voor alle zeven contracten in juli 2005 door de scheepswerf ingediend, dat wil zeggen na de ondertekening van de contracten. Portugal heeft de steun goedgekeurd, op voorwaarde dat de Commissie ermee zou instemmen, middels een gezamenlijk besluit van het ministerie van Financiën en Overheidsdienst en het ministerie van Economische Zaken en Innovatie van 7 augustus 2006.

(9)

De vaartuigen zijn inmiddels geleverd of worden op de volgende data geleverd:

Vaartuig

Leveringsdatum

C 228

30 september 2007

C 229

30 december 2007

C 230

28 juli 2006

C 231

30 oktober 2006

C 232

3 januari 2007

C 233

24 april 2007

C 210

10 juli 2007

(10)

Portugal is voornemens de steun te verlenen op basis van Verordening (EG) nr. 1177/2002 van de Raad van 27 juni 2002 betreffende een tijdelijk defensief mechanisme voor de scheepsbouw (5), als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 502/2004 van de Raad (6) (de „TDM-verordening”). De TDM-verordening trad op 3 juli 2002 in werking en op 31 maart 2005 liep de geldigheid ervan af. De genoemde verordening was dus al niet meer geldig op het moment waarop Portugal de steun goedkeurde en aanmeldde.

(11)

Portugal is van mening dat de contracten binnen het toepassingsgebied van de TDM-verordening vallen, aangezien zij zijn ondertekend toen de verordening nog van kracht was.

III.   REDENEN VOOR HET INLEIDEN VAN DE FORMELE ONDERZOEKSPROCEDURE

(12)

De Commissie wees er in haar besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure op dat zij twijfelde aan de verenigbaarheid van de steun met de gemeenschappelijke markt op grond van de TDM-verordening, en wel om de hieronder genoemde redenen.

(13)

In de eerste plaats had de Commissie twijfels omtrent de stimulerende werking van de steun. De Commissie merkte op dat de steunaanvraag pas na de ondertekening van de contracten werd ingediend. Ook keurde Portugal ruim een jaar na de indiening van de steunaanvraag de steun pas intern goed (op voorwaarde dat de Commissie ermee zou instemmen). Portugal voerde geen bewijsmateriaal aan waaruit bleek dat ENVC, op het moment waarop het contract werd ondertekend, de garantie had gekregen dat de scheepswerf steun zou ontvangen. Bijgevolg twijfelde de Commissie eraan of ENVC door de staatssteun tot de verwezenlijking van de betrokken projecten gestimuleerd was.

(14)

In de tweede plaats twijfelde de Commissie aan de rechtsgrond voor de goedkeuring van de steun. De Commissie wees erop dat de geldigheid van de TDM-verordening op 31 maart 2005 was afgelopen en dat zij derhalve niet van toepassing was op het moment waarop Portugal de steun goedkeurde en aanmeldde. De Commissie wees er voorts op dat zij, in haar besluit betreffende zaak C 26/06 (ex N 110/06) (7), in detail had toegelicht waarom de TDM-verordening volgens haar geen geldige rechtsgrond vormde voor de goedkeuring van nieuwe productiesteun ten gunste van de scheepsbouw. Portugal heeft geen nieuwe gegevens verstrekt die de beoordeling van de Commissie in dit verband zouden kunnen wijzigen; bijgevolg was de Commissie vooralsnog van mening dat de steun niet verenigbaar was met de gemeenschappelijke markt.

IV.   OPMERKINGEN VAN DE PORTUGESE AUTORITEITEN

(15)

Portugal benadrukte in het algemeen dat de scheepswerf voor de contracten in kwestie voornamelijk concurreerde met scheepswerven in derde landen en dat hij vooral geconfronteerd werd met oneerlijke concurrentie van Koreaanse scheepswerven. Dit was het onderwerp van de TDM-verordening. Voorts waren de contracten niet van invloed op de concurrentie in de EU en dreigden zij evenmin deze te verstoren, aangezien alle scheepswerven in de EU in dezelfde mate toegang hadden tot steun in het kader van de TDM-verordening, die rechtstreeks van toepassing is in alle lidstaten. Bijgevolg kan niet worden gesteld dat de aangemelde maatregelen het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden.

(16)

Wat de stimulerende werking van de steun betreft, voert Portugal aan dat ENVC vóór de ondertekening van de contracten praktisch gezien geen naar behoren gemotiveerde steunaanvraag kon indienen, vanwege met de onderhandelingen verband houdende aspecten. De contacten met de reders werden gelegd vóór de steunaanvraag van ENVC. Portugal voert tevens aan dat, hoewel ENVC de contracten had getekend zonder de overheidsgarantie dat het de steun zou krijgen, de scheepwerf de onderhandelingen voerde, de contracten tekende en de vaartuigen bouwde in de verwachting dat zowel de Portugese autoriteiten als de Commissie de steun zouden goedkeuren, zodra in dit geval zou zijn voldaan aan de objectieve voorwaarden om voor steun in aanmerking te komen.

(17)

Wat de rechtsgrond voor de goedkeuring van de steun betreft, verwezen de Portugese autoriteiten naar hun opmerkingen in de context van zaak C 26/06 (8), die volgens hen van toepassing waren op dit geval. Portugal voert aan dat de betrokken contracten getekend werden gedurende de periode waarin de TDM-verordening van toepassing was, dat wil zeggen vóór 31 maart 2005 en voordat het Orgaan Geschillenbeslechting van de WTO het panelrapport had goedgekeurd waarin die verordening wordt veroordeeld. Portugal verklaarde ook dat het niet mogelijk was de steun vóór het verstrijken van de TDM-verordening aan te melden, omdat de contracten pas in februari en maart 2005 (dat wil zeggen kort vóór het verstrijken van de TDM-verordening) werden getekend. Portugal is echter van mening dat dit niet afdoet aan de geldigheid van de contracten die op het moment waarop zij werden getekend voldeden aan de objectieve voorwaarden van de TDM-verordening.

V.   BEOORDELING

(18)

Overeenkomstig artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag zijn „steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt”.

(19)

De Commissie is van mening dat de beoogde maatregelen steunmaatregelen zijn in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. De maatregelen worden met staatsmiddelen bekostigd. Hoewel de TDM-verordening van toepassing is in alle lidstaten en de scheepswerven op grond van de verordening in aanmerking komen voor steun, zoals Portugal betoogt, zijn de maatregelen selectief, omdat zij zich in dit geval beperken tot ENVC. Deze subsidie kan de concurrentie vervalsen aangezien zij ENVC een voordeel biedt ten opzichte van andere concurrenten die geen steun genieten. In dit verband doet het feit dat ENVC concurreert met Koreaanse scheepswerven niet af aan het feit dat het tevens concurreert met andere scheepswerven op de gemeenschappelijke markt. Ten slotte is de scheepsbouw een economische activiteit die zorgt voor aanzienlijk handelsverkeer tussen de lidstaten en kunnen de maatregelen dus gevolgen hebben voor dit handelsverkeer.

(20)

De Commissie bevestigt derhalve dat de aangemelde steun binnen de werkingssfeer van artikel 87, lid 1 van het EG-Verdrag valt.

(21)

Als algemeen beginsel geldt dat staatssteun slechts als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kan worden beschouwd indien de steun nodig is om de begunstigde onderneming te stimuleren zodanig te handelen dat zij bijdraagt aan het halen van de doelstellingen genoemd in de relevante afwijking (9).

(22)

De Commissie merkt in dit verband op dat de doelstelling van de TDM-verordening was „om de communautaire scheepswerven effectief in staat te stellen het hoofd te bieden aan oneerlijke Koreaanse concurrentie” (zie zesde overweging). Op deze wijze kon rechtstreekse steun worden goedgekeurd die overeenkwam met maximaal 6 % van de contractwaarde vóór de steun, mits het contract onderwerp was geweest van concurrentie van een scheepswerf in Korea, die tegen een lagere prijs bood (artikel 2).

(23)

Portugal voert in dit geval aan dat ENVC op het moment van ondertekening van de contracten weliswaar geen enkele garantie had dat zij de steun zou krijgen, maar dat de onderneming dit wel verwachtte, aangezien de contracten voldeden aan de objectieve voorwaarden om in aanmerking te komen voor steun op grond van de TDM-verordening.

(24)

De Commissie is echter van mening dat in dit specifieke geval onvoldoende elementen voorhanden zijn die bewijzen dat de steun een doorslaggevende rol heeft gespeeld in het besluit van ENVC om de contracten te ondertekenen.

(25)

Zoals in het besluit tot inleiding van de onderzoeksprocedure reeds werd opgemerkt, heeft Portugal een kopie overgelegd van een brief van een reder waarin wordt bevestigd dat de reder voor zes van de betrokken contracten (vaartuigen C 228 tot en met C 233) van Koreaanse scheepswerven offertes had ontvangen met lagere prijzen. Die brief is echter gedateerd 9 maart 2005, dat wil zeggen dat de brief naar ENVC werd verzonden toen de scheepswerf de contracten met betrekking tot deze offertes al had ondertekend. Hieruit blijkt dat de scheepswerf, op het tijdstip waarop de eerste zes contracten werden ondertekend, niet de zekerheid kan hebben gehad dat de contracten voldeden aan alle voorwaarden om in aanmerking te komen. Wat het zevende contract (vaartuig C 210) betreft, is de situatie ook twijfelachtig, aangezien de indicatie dat vanuit Korea lagere offertes waren ontvangen, eveneens pas aan ENVC was verzonden op 31 maart 2005, dat wil zeggen de dag waarop ENVC het contract ondertekende.

(26)

Portugal heeft geen gegevens overgelegd waaruit, formeel dan wel informeel, blijkt dat ENVC van de Portugese autoriteiten vóór de ondertekening van de contracten indicaties had ontvangen dat voor deze contracten steun zou kunnen worden verleend (10). Het ziet er veeleer naar uit dat ENVC bereid was deze contracten uit te voeren, zelfs zonder de garantie te hebben dat het steun zou ontvangen. Portugal heeft overigens, in de documenten die na het inleiden van de onderzoeksprocedure zijn overgelegd, eveneens bevestigd dat ENVC juridisch verplicht was om de vaartuigen te bouwen, zelfs indien de steun niet zou worden goedgekeurd. Voorts benadrukten de Portugese autoriteiten dat, in deze zaak, ENVC pas een steunaanvraag heeft ingediend toen de TDM-verordening al was verstreken, en dat dit lijkt te bevestigen dat de scheepswerf bereid was de projecten uit te voeren terwijl het risico bestond dat de steun niet zou worden ontvangen.

(27)

In het algemeen is de Commissie overigens van mening dat steun een stimulerende werking heeft wanneer de steunaanvraag is ingediend vóór het begin van het project (11). Dit is niet het geval. De steunaanvraag werd ingediend na de ondertekening van de contracten (dat wil zeggen in juli 2005, terwijl de contracten werden ondertekend in februari en maart 2005). Anderzijds keurde Portugal ruim een jaar ná de indiening van de steunaanvraag de steun pas intern goed (op voorwaarde dat de Commissie ermee zou instemmen). Dit betekent dus dat, ook vanuit formeel oogpunt, niet is voldaan aan het vereiste stimulerende werking.

(28)

De Commissie concludeert derhalve dat Portugal onvoldoende gegevens ten bewijze van de stimulerende werking van de steun heeft overgelegd.

(29)

Met betrekking tot de rechtsgrond voor de goedkeuring van de steun heeft Portugal geen nieuwe argumenten overgelegd die de twijfel wegnemen welke de Commissie heeft geuit in haar besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure. Het voornaamste argument van Portugal in dit verband is dat de contracten in aanmerking komen voor steun omdat zij werden ondertekend in de periode waarin de TDM-verordening van toepassing was. Portugal voert ook aan dat het feit dat de steun pas werd aangemeld na het verstrijken van de geldigheidsperiode van de TDM-verordening niet van invloed is op de vraag of de contracten in kwestie in aanmerking komen voor steun.

(30)

De Commissie heeft echter in een eerder besluit (12) al toegelicht waarom de TDM-verordening volgens haar nog steeds een geldige rechtsgrond vormt voor de goedkeuring van nieuwe productiesteun ten gunste van de scheepsbouw.

(31)

De Commissie benadrukt dat de temporele werkingssfeer van de TDM-verordening is vastgelegd in artikel 5 van de verordening (13), waarin wordt bepaald dat de verordening „vervalt op 31 maart 2005”. Het feit dat artikel 4 van de TDM-verordening bepaalt dat genoemde verordening geldt voor „definitieve contracten die worden ondertekend vanaf het tijdstip van inwerkingtreding van deze verordening tot aan de vervaldatum ervan” is, volgens de Commissie, een voorwaarde voor de verenigbaarheid en geen definitie van de temporele werkingssfeer van de verordening.

(32)

Dit wordt tevens bevestigd door het tweede deel van artikel 4, waarin wordt gesteld dat de TDM-verordening niet van toepassing zal zijn op „definitieve contracten die worden ondertekend voordat de Gemeenschap in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekend heeft gemaakt dat zij een procedure ter beslechting van geschillen tegen Korea heeft ingeleid, (…), [noch op] definitieve contracten die worden ondertekend een maand of meer nadat de Gemeenschap in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekend heeft gemaakt dat de geschillenbeslechtingsprocedure is afgesloten dan wel opgeschort”.

(33)

Gelet op het voorgaande is duidelijk dat de TDM-verordening slechts van toepassing zou zijn indien er een hangend geschil bestond met Korea (14) en in ieder geval niet na 31 maart 2005.

(34)

Deze interpretatie wordt ondersteund door het doel waarvoor de TDM-verordening is vastgesteld: „bij wijze van uitzonderlijke en tijdelijke maatregel om communautaire scheepswerven te helpen in marktsegmenten die aanmerkelijke schade en ernstig nadeel hebben geleden ten gevolge van oneerlijke Koreaanse concurrentie, zou evenwel het tijdelijke defensieve mechanisme moeten worden toegestaan voor beperkte marktsegmenten, doch slechts voor een korte en beperkte periode (15) (derde overweging).

(35)

In deze zaak waren de datum waarop de steunaanvraag door ENVC bij de Portugese autoriteiten is ingediend en de datum waarop deze de steun goedkeurden en bij de Commissie aanmeldden later dan de datum waarop de geldigheid van de TDM-verordening afliep; dit betekent dat de maatregelen duidelijk buiten de temporele werkingssfeer van de verordening vallen.

(36)

De Commissie wijst er voorts op dat, zoals reeds in het kader van het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure in deze zaak is uiteengezet, bij het interpreteren van de TDM-verordening rekening moet worden gehouden met de internationale verplichtingen van de Gemeenschap. In overeenstemming met de vaste rechtspraak van het Hof van Justitie dient de communautaire wetgeving zoveel mogelijk in samenhang met het internationale recht te worden geïnterpreteerd, inclusief de verplichtingen van de EG in het kader van de WTO (16).

(37)

In deze context merkt de Commissie op dat Korea de verenigbaarheid van de TDM-verordening met de WTO-regels in twijfel heeft getrokken. Op 22 april 2005 bracht een WTO-panel verslag uit. Volgens dit verslag waren het TDM en diverse nationale regelingen die in het kader van dit mechanisme zijn goedgekeurd en die bestonden in de periode waarin Korea de klacht bij de WTO indiende, in strijd met het bepaalde in artikel 23, lid 1 van het Memorandum van overeenstemming inzake de regels en procedures betreffende de beslechting van geschillen (17). Op 20 juni 2005 nam het Orgaan Geschillenbeslechting van de WTO het verslag van dit panel over, inclusief de aanbeveling dat de Gemeenschap de TDM-verordening en de in het kader van dit mechanisme goedgekeurde nationale regelingen moest aanpassen en conformeren aan de verplichtingen die gelden op basis van de WTO-overeenkomsten (18). Op 20 juli 2005 heeft de Gemeenschap het Orgaan Geschillenbeslechting van de WTO geïnformeerd over het feit dat zij had voldaan aan het besluit en de aanbevelingen van dit orgaan, aangezien de TDM-verordening op 31 maart 2005 buiten werking was getreden en de lidstaten geen productiesteun meer konden toekennen uit hoofde van deze verordening.

(38)

Het verslag van het panel en het besluit van het Orgaan Geschillenbeslechting van de WTO waarbij het verslag werd aangenomen, veroordeelden de TDM-verordening per se, aangezien het een overtreding betrof van de WTO-regels, en de Gemeenschap werd dan ook verplicht de TDM-verordening niet meer toe te passen. De aan de Gemeenschap opgelegde verplichting tot toepassing van het besluit van het Orgaan Geschillenbeslechting van de WTO omvat tevens toekomstige beslissingen voor het toekennen van nieuwe steun op grond van de TDM-verordening (19). De Gemeenschap informeerde het Orgaan Geschillenbeslechting van de WTO dat het besluit en de aanbevelingen van de DSB al werden nagekomen, aangezien de TDM-verordening op 31 maart 2005 buiten werking was getreden en de lidstaten niet langer productiesteun konden toekennen op grond van deze verordening, en ging aldus de verbintenis aan om deze verordening niet langer toe te passen voor het goedkeuren van nieuwe steun. Bijgevolg zou goedkeuring van de steun in kwestie een overtreding zijn van de internationale verbintenissen van de Gemeenschap.

(39)

Het feit dat de Raad de TDM-verordening niet heeft verlengd na de afloop van de geldigheidsperiode is een duidelijke indicatie dat de Raad de Commissie niet zou blijven toestaan steun goed te keuren op grond van deze verordening. Dit correspondeert met het feit dat de Gemeenschap het Orgaan Geschillenbeslechting van de WTO heeft laten weten dat de lidstaten niet langer productiesteun mochten toekennen uit hoofde van deze verordening.

(40)

Er zijn van Portugal geen nieuwe argumenten ontvangen die het oordeel van de Commissie, zoals dat in het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure is geformuleerd en in bovenstaande overwegingen herhaald, weerleggen.

(41)

Bijgevolg luidt de conclusie van de Commissie dat de aangemelde steun niet in het kader van de TDM-verordening kan worden goedgekeurd. Aangezien geen enkele andere vrijstelling op grond van artikel 87, lid 2 of 3, van het EG-Verdrag van toepassing is, is de steun onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De aangemelde steun voor een bedrag van 6 575 558 EUR die Portugal voornemens was ten uitvoer te leggen ten gunste van Estaleiros Navais de Viana do Castelo S.A. met betrekking tot zeven contracten die door deze scheepswerf zijn ondertekend, kan niet worden goedgekeurd op grond van Verordening (EG) nr. 1177/2002 van de Raad inzake een tijdelijk defensief mechanisme voor de scheepsbouw (20), als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 502/2004 van de Raad (21), en is derhalve onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt. De steun mag niet worden toegekend.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de Portugese Republiek.

Gedaan te Brussel, 11 december 2007.

Voor de Commissie

Neelie KROES

Lid van de Commissie


(1)  PC C 221 van 21.9.2007, blz. 8.

(2)  Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1).

(3)  Zaak C 26/06 (ex N 110/06), waarin de Commissie een negatief eindoordeel heeft geveld op 24 april 2007 (PB L 219 van 24.8.2007, blz. 25).

(4)  Zie voetnoot 1.

(5)  PB L 172 van 2.7.2002, blz. 1.

(6)  PB L 81 van 19.3.2004, blz. 6.

(7)  Zie voetnoot 3.

(8)  Zie voetnoot 3.

(9)  Zie het arrest in zaak 730/79 Philip Morris tegen Commissie, Jurisprudentie 1980, blz. 2671, punt 16 en 17.

(10)  Zie, anderzijds, zaak C 26/06 (voetnoot 3). In deze zaak luidde de conclusie van de Commissie dat de stimulerende werking werd aangetoond door een brief van de Portugese autoriteiten aan de scheepswerf waarin de ontvangst van de steunaanvraag werd bevestigd vóór de ondertekening van de contracten en waarin werd aangegeven dat zij bereid waren de steun te verlenen, mits werd voldaan aan de voorwaarden om daarvoor in aanmerking te komen. Dit soort elementen werd in deze zaak niet overgelegd.

(11)  Zie naar analogie artikel 38 van de Richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen 2007-2013 (PB C 54 van 4.3.2006, blz. 13): „daarom mag in het kader van steunregelingen steun alleen worden toegekend indien de begunstigde een steunaanvraag heeft ingediend en de met het beheer van de regeling belaste autoriteit vervolgens schriftelijk heeft bevestigd dat, na grondige verificatie, het project in beginsel voldoet aan de subsidiabiliteitsvoorwaarden vóór de werkzaamheden aan het project beginnen”.

(12)  Zaak C 26/06 (ex N 110/06) — voetnoot 3.

(13)  Als gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 502/2004 van de Raad, zie voetnoot 4.

(14)  De zevende overweging bevestigt deze beoordeling. „Het tijdelijke defensief mechanisme mag pas worden toegestaan nadat de Gemeenschap de procedure ter beslechting van geschillen heeft ingeleid tegen Korea (…), en het mag niet langer worden toegestaan indien deze geschillenbeslechtingsprocedure is afgesloten dan wel opgeschort.”

(15)  Onderstreping toegevoegd.

(16)  Zie arrest van het Hof in zaak C-53/96, Hermès International, Jurispr. 1998 I-3603, punt 28, alsmede het arrest in zaak C-76/00 P, Petrotub, Jurispr. 2003 I-79, punt 57.

(17)  Zie EC — Measures affecting trade in commercial vessels, WT/DS301/R, punten 7.184-7.222 en 8.1(d).

(18)  Zie WTO-document WT/DS301/6.

(19)  Zie EC — Measures affecting trade in commercial vessels, WT/DS301/R, punt 7.21.

(20)  PB L 172 van 2.7.2002, blz. 1.

(21)  PB L 81 van 19.3.2004, blz. 6.