2.4.2008   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 90/7


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 13 november 2007

betreffende de door België ten uitvoer gelegde steunregeling ten gunste van in België gevestigde coördinatiecentra en tot wijziging van Beschikking 2003/757/EG

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 5416)

(Slechts de teksten in de Nederlandse en de Franse taal zijn authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2008/283/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1), en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE (2)

(1)

De rechtsgrondslag van de regeling inzake coördinatiecentra is Koninklijk Besluit nr. 187 van 30 december 1982. Bij besluiten van 2 mei 1984 en 9 maart 1987 had de Commissie deze regeling goedgekeurd omdat deze geen bezwaren deed rijzen in het licht van de toepasselijke Verdragsbepalingen inzake staatssteun.

(2)

Omdat de Commissie zich daartoe had verbonden in het kader van de Gedragscode inzake de belastingregeling voor ondernemingen (hierna „de Gedragscode” genoemd), die is aangenomen bij resolutie van 1 december 1997 van de Raad en de vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten, in het kader van de Raad bijeen (3), heeft de Commissie de regeling opnieuw onderzocht in het licht van de Verdragsbepalingen inzake staatssteun en van haar mededeling over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op maatregelen op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen (4).

(3)

Op 11 juli 2001 heeft de Commissie dienstige maatregelen voorgesteld met als doel de effecten van de regeling inzake coördinatiecentra voor alle betrokken ondernemingen tegen uiterlijk 31 december 2005 in te trekken. België heeft niet met deze dienstige maatregelen ingestemd, omdat het van oordeel was dat het wettelijk verplicht was de erkenningen voor een periode van 10 jaar, waarvan sommige na 31 december 2005 afliepen, tot de afloop ervan te respecteren.

(4)

Op 27 februari 2002 heeft de Commissie, bij gebreke van instemming met de dienstige maatregelen, de formele onderzoekprocedure van artikel 88, lid 2, van het Verdrag ingeleid (5) overeenkomstig artikel 19, lid 2, van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 (thans artikel 88) van het EG-Verdrag (6). Bij die gelegenheid heeft de Commissie de belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen te maken, met name wat betreft de omstandigheden aan de hand waarvan kan worden vastgesteld of bij de begunstigden van de regeling een gewettigd vertrouwen bestaat.

(5)

De Commissie heeft de formele onderzoekprocedure beeindigd met een negatieve eindbeschikking, Beschikking 2003/757/EG van de Commissie van 17 februari 2003 betreffende de steunregeling die door België ten uitvoer is gelegd ten gunste van in België gevestigde coördinatiecentra (7), waarvan België op 18 februari 2003 kennis is gegeven. Omdat het bestaande steun betrof, heeft de Commissie niet de terugvordering van in het verleden toegekende steun gevraagd. Bij wijze van overgangsmaatregel mochten de coördinatiecentra echter uit hoofde van Beschikking 2003/757/EG de voordelen van de regeling blijven genieten tot het einde van hun lopende erkenningsperiode en uiterlijk tot 31 december 2010. België en de vereniging Forum 187, waarin de coördinatiecentra zijn verenigd, hebben een beroep tot opschorting en tot gedeeltelijke of volledige nietigverklaring van genoemde beschikking ingesteld bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (zaak C-182/03 en zaak T-140/03 die zaak C-217/03 is geworden).

(6)

Bij beschikking van 26 juni 2003 (8) heeft de President van het Hof van Justitie de tenuitvoerlegging van Beschikking 2003/757/EG opgeschort, „voor zover het Koninkrijk België daarbij [werd] verboden de op de datum van kennisgeving van die beschikking lopende erkenningen te vernieuwen”. Daaraan voegde hij nog toe dat „de werking van eventueel op basis van [die] beschikking toegestane vernieuwingen niet verder [mocht] gaan dan tot de dag van de uitspraak in de hoofdzaak”.

(7)

Op verzoek van België werd, overeenkomstig artikel 88, lid 2, derde alinea, van het Verdrag, door Beschikking 2003/531/EG van de Raad van 16 juli 2003 betreffende een steunmaatregel van de Belgische regering ten behoeve van bepaalde in België gevestigde coördinatiecentra (9)„de steunmaatregel die België voornemens is tot en met 31 december 2005 te verlenen ten behoeve van ondernemingen die op 31 december 2000 houder waren van een erkenning als coördinatiecentrum uit hoofde van Koninklijk Besluit nr. 187 van 30 december 1982, en waarvan de erkenning tussen 17 februari 2003 en 31 december 2005 verstrijkt, als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt” beschouwd. De betrokken steunmaatregel bestond erin de gevolgen van de regeling inzake coördinatiecentra voor voornoemde ondernemingen te handhaven. De Commissie heeft bij het Hof tegen Beschikking 2003/531/EG beroep ingesteld (zaak C-399/03).

(8)

Op 16 juli 2003 heeft de Commissie met een persbericht (IP/03/102) op Beschikking 2003/531/EG gereageerd en daarin met name verklaard: „De redenering van het Hof en de formulering van het dictum laten vermoeden dat de centra de op deze basis verleende steun definitief hebben verworven, ook al zou het Hof later ten gronde het beroep van België moeten verwerpen.”.

(9)

Bij arrest van 22 juni 2006 (10) heeft het Hof de beschikking van de Commissie ten dele nietig verklaard „voor zover zij niet voorziet in overgangsmaatregelen met betrekking tot de coördinatiecentra waarvan de aanvraag tot verlenging van de erkenning hangende was op de datum van kennisgeving van de bestreden beschikking of waarvan de erkenning gelijktijdig met of korte tijd na de kennisgeving van deze beschikking afliep”. Diezelfde dag heeft het Hof ook Beschikking 2003/531/EG nietig verklaard (11).

(10)

Bij schrijven van 4 juli 2006 (12) heeft de Commissie België verzocht haar bepaalde inlichtingen te verschaffen om uit te maken hoe passend gevolg kon worden gegeven aan het arrest van het Hof van 22 juni 2006 in gevoegde zaken C-182/03 en C-217/03. Deze inlichtingen betroffen de wijze waarop België Beschikking 2003/757/EG zoals die door de beschikking van 26 juni 2003 ten dele was opgeschort, ten uitvoer had gelegd. België kreeg een termijn van 20 werkdagen — dus in beginsel tot 2 augustus 2006 — om de verlangde inlichtingen te verstrekken.

(11)

De Commissie zond België op 23 augustus 2006 een herinneringsbrief (13), omdat zij nog geen antwoord had ontvangen. België kreeg een nieuwe termijn van 10 werkdagen — dus in beginsel tot 7 september 2006 — om de verlangde inlichtingen te verstrekken.

(12)

Op 13 september 2006 is België een informele mail gezonden, met aangehecht een kopie van beide voornoemde brieven. Bij schrijven van 14 september 2006, waarin deze mail en de bijgevoegde brieven werden vermeld, heeft België aangegeven deze brieven nooit te hebben ontvangen. Bij schrijven van 29 september 2006 heeft de Commissie België verzocht de aanvankelijk op 4 juli 2006 gevraagde inlichtingen mee te delen en de Commissie nader in te lichten over zijn voornemens in verband met de coördinatiecentra. Ook werd een technische bijeenkomst voorgesteld. Omdat het antwoord van België van 12 oktober 2006 geen van de gevraagde inlichtingen bevatte, heeft de Commissie bij schrijven van 10 november 2006 nogmaals op het belang van de gevraagde inlichtingen gewezen en heeft zij bij België aangedrongen om de verlangde antwoorden uiterlijk 22 november 2006 mee te delen. Een laatste schrijven van België van 17 november 2006 gaf nog steeds geen antwoord ten gronde.

(13)

Op 16 januari 2007 heeft België de door de Commissie gevraagde inlichtingen gezonden. België heeft bij brieven van 8 en 16 februari 2007 nadere gegevens verschaft. Daarnaast vonden op 5 en 15 februari 2007 en op 5 maart 2007 drie bijeenkomsten van de Commissie en België plaats.

(14)

Bij schrijven van 21 maart 2007 heeft de Commissie België in kennis gesteld van haar besluit de op 27 februari 2002 ten aanzien van deze steunmaatregel ingeleide procedure van artikel 88, lid 2, van het Verdrag, uit te breiden.

(15)

Het besluit van de Commissie tot uitbreiding van de procedure is in het Publicatieblad van de Europese Unie  (14) bekendgemaakt. De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen te maken over de passende overgangsmaatregelen waarin de Commissie, volgens het arrest van het Hof, had moeten voorzien.

(16)

De Commissie heeft van Forum 187 (15) en van drie coördinatiecentra opmerkingen terzake ontvangen. De Commissie heeft deze voor een reactie aan België doorgezonden en heeft bij brieven van 19 en 30 juli 2007 de opmerkingen van België ontvangen.

II.   BESCHRIJVING VAN DE REGELING

(17)

De voornaamste rechtsgrondslag van de regeling inzake coördinatiecentra is Koninklijk Besluit nr. 187 van 30 december 1982. Een coördinatiecentrum is een onderneming die tot een multinationale groep behoort en bepaalde diensten met een hulpverlenend karakter levert (financiering, kasbeheer, onderzoek en ontwikkeling enz.) die uitsluitend in het voordeel van andere ondernemingen van diezelfde groep worden uitgeoefend. Sinds 1983 genieten deze ondernemingen, in het kader van een bijzondere, door de Commissie goedgekeurde regeling, een aanzienlijk verminderde belastbare grondslag voor de vennootschapsbelasting, alsmede diverse vrijstellingen (voor het kapitaalrecht, de onroerende voorheffing, de roerende voorheffing). Het voordeel van deze regeling werd toegekend door een erkenning voor 10 jaar te verlenen waarbij wordt vastgesteld dat het coördinatiecentrum voldoet aan de voorwaarden zoals die in Koninklijk Besluit nr. 187 zijn vastgesteld. Deze erkenning kon na een periode van 10 jaar op dezelfde voorwaarden worden verlengd (16).

(18)

Op 27 december 2006 heeft België een wet goedgekeurd (17) die het mogelijk maakt de erkenning van alle coördinatiecentra die daarom verzoeken, te verlengen tot 31 december 2010, in voorkomend geval met terugwerkende kracht. Naast de coördinatiecentra waarvan de erkenningen in de periode tussen 17 februari 2003 en 31 december 2005 zijn verlengd, zou deze mogelijkheid tot verlenging ook open staan voor coördinatiecentra waarvan de erkenning tussen 1 januari 2006 en 31 december 2010 afloopt, alsmede voor een niet nader bepaald aantal coördinatiecentra waarvan de erkenning uiterlijk 31 december 2005 zou aflopen, maar die tot dan toe geen verzoek tot verlenging hadden ingediend. Deze wet is niet overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het Verdrag bij de Commissie aangemeld, maar de inwerkingtreding ervan is opgeschort en afhankelijk gesteld van de bevestiging door de Commissie dat zij geen bezwaren maakt.

(19)

Van de 243 coördinatiecentra die in 2002 actief waren, zijn er in 2007 nog steeds 173 actief. Daarvan hebben er 27 een erkenning die geldt tot 31 december 2010, hetgeen in overeenstemming is met Beschikking 2003/757/EG. De erkenning van 136 andere coördinatiecentra loopt af vóór 31 december 2010 en het is dus op hen dat de door de wet geboden mogelijkheid tot verlenging ziet. Een onbepaald aantal coördinatiecentra die ondertussen hun activiteiten hebben stopgezet, zou kennelijk ook in aanmerking komen voor de verlenging waarin door de wet van 27 december 2006 wordt voorzien.

III.   VOORWERP VAN DE UITBREIDING VAN DE FORMELE PROCEDURE

(20)

Na de opschortingsbeschikking van 26 juni 2003 waarbij de gevolgen van het verbod op het verlengen van de erkenning van coördinatiecentra waarvan de erkenning afloopt, werden opgeschort, had België de mogelijkheid deze erkenningen te verlengen. De gevolgen van deze verlengingen konden echter niet verder gaan dan de datum van de uitspraak ten gronde. Het arrest van het Hof is op 22 juni 2006 gewezen.

(21)

Op grond van de beschikbare gegevens verwachtte de Commissie dat België zich zou beperken tot het verlengen van de erkenning van de coördinatiecentra tot eind 2005, zoals was besloten in het kader van de Gedragscode en zoals België bij herhaling had geëist. De Commissie heeft België bij schrijven 4 juli 2006 gevraagd dit te bevestigen. België heeft bevestigd dat het de verlengingen op grond van de opschortingsbeschikking van 26 juni 2003, behalve voor de vier centra waarvan de erkenning voor onbepaalde duur was verlengd, had beperkt tot 31 december 2005. België heeft de Commissie ook zijn voornemen meegedeeld om, op basis van zijn uitlegging van het arrest van het Hof, de erkenningen van alle coördinatiecentra tot eind 2010 te verlengen en in december 2006 een wet goed te keuren om deze algemene verlenging tot na 2005 mogelijk te maken, in voorkomend geval met terugwerkende kracht.

(22)

Bij gebreke van overeenstemming over de uitlegging van het arrest van het Hof, oordeelde de Commissie op 21 maart 2007 dat zij de formele onderzoekprocedure diende uit te breiden om haar eigen uitlegging van het arrest uiteen te zetten en om de elementen bekend te maken waarop zij zich meende te moeten baseren om de door het Hof gevraagde nieuwe overgangsperiode vast te stellen. De Commissie formuleerde ook twijfel ten aanzien van de door België gepresenteerde uitlegging van het arrest van het Hof en het voornemen van België om de erkenning van alle coördinatiecentra te verlengen tot eind 2010.

IV.   OPMERKINGEN VAN BELGIË EN VAN BELANGHEBBENDEN

(23)

Na de uitbreiding van de procedure werden opmerkingen gemaakt door België, door Forum 187 en door drie individuele coördinatiecentra waarvan de erkenning op 31 december 2003 of 31 december 2004 was afgelopen en tot 31 december 2005 was verlengd. Uit deze opmerkingen blijkt dat België en de coördinatiecentra de toekenning van een overgangsperiode tot 31 december 2010 verdedigen, om de volgende redenen:

het arrest van het Hof dient zo te worden uitgelegd dat het door het Hof ingeroepen algemene gelijkheidsbeginsel inhoudt dat alle coördinatiecentra de langst mogelijke overgangsperiode voor een coördinatiecentrum moeten krijgen — tot 31 december 2010. Anders zou de Commissie nieuwe ongelijkheden en nieuwe mededingingsdistorsies tussen coördinatiecentra creëren, omdat sommige coördinatiecentra van de regeling gebruik zouden blijven maken, terwijl voor andere dat voordeel vóór 2010 wegvalt;

een gelijke behandeling houdt ook in dat de Belgische coördinatiecentra dezelfde overgangsperiode krijgen als de Commissie in beschikkingen of besluiten over andere belastingregelingen heeft toegekend. Met name werden daarbij de volgende regelingen aangehaald: de zogenoemde 1929-holdings in Luxemburg (18), de „vrijgestelde ondernemingen” in Gibraltar (19), en de vrijhandelszone op Madeira (20);

de Commissie kan de datum van kennisgeving van Beschikking 2003/757/EG niet aanhouden als aanvangsdatum voor de „nieuwe” overgangsperiode die zij wil gaan bepalen. Volgens de belanghebbenden dient de nieuwe overgangsperiode te beginnen lopen ofwel vanaf 30 oktober 2003 (datum van de bekendmaking van Beschikking 2003/757/EG in het Publicatieblad) ofwel ten vroegste vanaf 22 juni 2006 (datum van het arrest van het Hof). België is van oordeel dat de overgangsmaatregelen traditioneel worden vastgesteld ten aanzien van de toekomst, en niet het verleden. Bijgevolg dient de aanvangsdatum voor de nieuwe overgangsperiode de datum van kennisgeving van de nieuwe eindbeschikking (dus de onderhavige beschikking) te zijn. Vanaf dat tijdstip dient alle coordinatiecentra een passende overgangsperiode (van ten minste twee jaar) te worden gelaten om zich aan de nieuwe regeling aan te passen;

na de gedeeltelijke opschorting en nietigverklaring van Beschikking 2003/757/EG en na de nietigverklaring van Beschikking 2003/531/EG mochten de ondernemingen er opnieuw op vertrouwen dat de regeling tot eind 2010 zou worden verlengd. België betoogt ook dat de kosten die aan het ontslag van de werknemers van de coördinatiecentra zijn verbonden, zouden rechtvaardigen dat de aanvang van de overgangsperiode zou worden verschoven naar de datum van de onderhavige beschikking;

de elementen die de Commissie, ter verdediging van haar voorstel van een overgangsperiode tot eind 2005 of zelfs eind 2006, in haar besluit tot uitbreiding van de procedure heeft uiteengezet, doen niet terzake. Met name werden de verlengingen die België heeft toegestaan aan de coördinatiecentra waarvan de erkenning tussen 17 februari 2003 en 31 december 2005 afliep, in afwachting van het arrest van het Hof voorlopig en uit voorzorg beperkt tot 31 december 2005;

aangezien het Hof op 22 juni 2006 zijn arrest heeft gewezen, heeft de Commissie niet met bekwame spoed gehandeld om nieuwe overgangsmaatregelen te doen goedkeuren. Dit rechtvaardigt eveneens dat aan alle coördinatiecentra een overgangsperiode wordt toegestaan vanaf de datum van kennisgeving van de onderhavige beschikking waarin deze overgangsmaatregelen worden vastgesteld.

(24)

België is van oordeel dat de wet van 27 december 2006 de enkele tenuitvoerlegging van het arrest van het Hof is en geen nieuwe steunregeling vormt, maar de verlenging van een bestaande regeling. Een van de coördinatiecentra is ook van mening dat zijn verzoek tot verlenging, dat na het arrest van het Hof, doch vóór de goedkeuring van de wet werd ingediend, berust op een door het arrest — en niet door de wet — verleend recht op verlenging.

V.   BEOORDELING DOOR DE COMMISSIE

(25)

De argumenten die België en de coördinatiecentra hebben ingediend, strekken ertoe aan te tonen dat de Commissie toestemming moet geven om alle coördinatiecentra tot 31 december 2010 van de regeling gebruik te laten maken, hetzij krachtens het door het Hof aangehaalde gelijkheidsbeginsel dat zou vereisen dat aan alle coördinatiecentra de ruimst toegekende overgangsperiode wordt toegestaan — dus tot 31 december 2010 —, hetzij krachtens het beginsel van het gewettigde vertrouwen dat zou vereisen dat de Commissie een ander tijdstip dan 18 februari 2003 — namelijk de datum van het arrest of van de onderhavige beschikking — als aanvangsdatum zou bepalen voor de door het Hof geëiste passende overgangsperiode. België noch de betrokken ondernemingen hebben enig argument aangedragen om aan te tonen dat de passende overgangsperiode, die in het arrest van het Hof wordt omschreven als de nodige tijd om zich aan te passen aan de wijziging van de betrokken regeling, zich dient uit te strekken van 18 februari 2003 tot 31 december 2010 — dus meer dan 7 jaar en 10 maanden moet duren. Om de hierna uiteen te zetten redenen is de Commissie van oordeel dat de aanvangsdatum voor de overgangsperiode 18 februari 2003 is en dat deze periode een redelijke duur moet hebben. Op grond van de voor haar beschikbare gegevens is de Commissie voorts van oordeel dat deze passende overgangsperiode op 31 december 2005 is afgelopen.

1.   Beperkingen van de nietigverklaring door het Hof

(26)

In zijn arrest heeft het Hof Beschikking 2003/757/EG nietig verklaard „voor zover zij niet voorziet in overgangsmaatregelen met betrekking tot de coördinatiecentra waarvan de aanvraag tot verlenging van de erkenning hangende was op de datum van kennisgeving van de bestreden beschikking of waarvan de erkenning gelijktijdig met of korte tijd na de kennisgeving van deze beschikking afliep”. In punt 163 van het arrest verduidelijkt het Hof dat „de uitdrukking „korte tijd na” aldus [dient] te worden begrepen dat zij betrekking heeft op een datum die zó dicht bij die van de kennisgeving van de bestreden beschikking ligt dat de betrokken coördinatiecentra niet over de nodige tijd beschikten om zich aan te passen aan de wijziging van de betrokken regeling”.

(27)

In de eerste plaats is het van belang op te merken dat het Hof de gegrondheid van Beschikking 2003/757/EG bevestigt voor zover deze de regeling inzake coördinatiecentra aanmerkt als een met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steunregeling. Deze kwalificatie is voor het Hof bestreden door Forum 187, doch niet door België. Zij is niet het voorwerp van de gedeeltelijke opschorting en nietigverklaring van de bewuste beschikking. De regeling is dus onverenigbaar vanaf de datum van kennisgeving van die beschikking.

(28)

Voorts legt de Commissie het arrest van het Hof als volgt uit: de nietigverklaring is gebaseerd op de vaststelling dat met Beschikking 2003/757/EG aan bepaalde ondernemingen passende overgangsmaatregelen worden ontzegd die hun hadden moeten worden toegestaan om zich aan de wijziging van de belastingregeling aan te passen.

(29)

Het Hof kritiseert immers het verbod met onmiddellijke ingang om de erkenningen van de coördinatiecentra, zelfs tijdelijk, te verlengen, omdat daarmee het gewettigde vertrouwen van bepaalde coördinatiecentra „waarvan de aanvraag tot verlenging van de erkenning hangende was op de datum van kennisgeving van de bestreden beschikking of waarvan de erkenning gelijktijdig met of korte tijd na de kennisgeving van deze beschikking afliep”, wordt geschonden. Het Hof is van oordeel dat deze coordinatiecentra erop mochten vertrouwen dat zij een passende overgangsperiode zouden krijgen om zich aan de wijziging van de betrokken regeling aan te passen en, indien dat nodig mocht zijn om deze overgangsperiode te genieten, een tijdelijke verlenging van hun erkenning zouden krijgen.

(30)

Het arrest van het Hof verplicht de Commissie dus om de verlenging van de erkenningen toe te staan voor zover deze — tijdelijke — verlengingen noodzakelijk zijn om het recht van de coördinatiecentra op een passende overgangsperiode te respecteren. De Commissie constateert derhalve dat het Hof niet de volledige gevolgen van het verbod op een — zelfs tijdelijke — verlenging van de erkenningen vernietigt, zoals door België en Forum 187 in hun verzoek tot nietigverklaring was gevraagd en zoals in de conclusies van de Advocaat-generaal was voorgesteld. Dit verbod sorteert dus effect, behalve voor zover een verlenging van de erkenningen noodzakelijk is om zich naar het arrest ten gronde te voegen.

(31)

Zoals in de ontvangen opmerkingen wordt gesteld, kritiseert het Hof ook het feit dat aan ondernemingen verschillende overgangsperioden werden toegestaan — van enkele maanden tot meerdere jaren — omdat daarmee het algemene gelijkheidsbeginsel wordt geschonden. Het Hof suggereert dus dat de Commissie voor alle betrokken ondernemingen een eenvormige en passende overgangsperiode had moeten bepalen — waardoor deze ondernemingen zich aan de verandering van de regeling hadden kunnen aanpassen.

(32)

De Commissie heeft dus blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te erkennen dat de coördinatiecentra een gewettigd vertrouwen konden hebben op basis van de duur van de erkenningen (10 jaar) en heeft aan bepaalde coördinatiecentra een te korte overgangsperiode toegestaan (d.w.z. een overgangsperiode die korter is dan de passende periode) en aan andere coördinatiecentra een te lange overgangsperiode (d.w.z. een overgangsperiode die de duur van een passende overgangsperiode overschrijdt).

(33)

Het Hof formuleert zijn dictum evenwel zodanig dat de nietigverklaring wordt beperkt tot het ontbreken van een passende overgangsperiode voor bepaalde ondernemingen „waarvan de aanvraag tot verlenging van de erkenning hangende was op de datum van kennisgeving van de bestreden beschikking of waarvan de erkenning gelijktijdig met of korte tijd na de kennisgeving van deze beschikking afliep”. Het Hof preciseert in punt 163 van zijn arrest wat onder de uitdrukking „korte tijd na” dient te worden begrepen.

(34)

Het arrest van het Hof verplicht de Commissie dus niet om voor alle coördinatiecentra weer tot een volkomen gelijke behandeling te komen, maar wel om de gevolgen van deze ongelijke behandeling te compenseren voor bepaalde ondernemingen die van het ontbreken van een passende overgangsperiode te lijden zouden hebben gehad. Gelijke behandeling impliceert in dat geval dat ervoor wordt gezorgd dat alle ondernemingen een overgangsperiode krijgen die hen in staat stelt zich aan de regeling aan te passen. In het arrest wordt niet overgegaan tot nietigverklaring van de afbakening van de overgangsperiode voor de ondernemingen die voor hun aanpassing aan de gewijzigde regeling een overgangsperiode hebben gekregen die langer duurt dan de passende overgangsperiode. De Commissie kan deze dan ook niet inkorten met het oog op het herstel van een gelijke behandeling.

(35)

De Commissie constateert evenwel dat het Hof ervan afziet om de precieze duur van de passende overgangsmaatregelen vast te stellen, en dat het Hof evenmin het precieze aantal bepaalt van de ondernemingen die dergelijke passende maatregelen ontzegd worden en dus door de nietigverklaring worden geraakt. Met name zegt het arrest niet dat de aangevoerde passende overgangsperiode de periode is die op 31 december 2010 afloopt, noch verplicht het de Commissie, zoals België beweert, louter op grond van het beginsel van de gelijke behandeling, de overgangsperiode voor alle ondernemingen af te stemmen op de langste overgangsperioden die door Beschikking 2003/757/EG werden toegekend — namelijk tot 31 december 2010. Het Hof lijkt integendeel te suggereren dat een voor alle ondernemingen identieke periode, die uitsluitend was bedoeld om hen in staat te stellen zich aan de veranderende regeling aan te passen, passend was geweest en dat alleen de ondernemingen waarvan de erkenning korte tijd nadien afliep, daarvan verstoken bleven.

(36)

De Commissie is dus van oordeel dat de overgangsperiode die in Beschikking 2003/757/EG werd bepaald, uitsluitend binnen de marges van de door het Hof uitgesproken nietigverklaring dient te worden herzien. Voorts is zij van oordeel dat de passende overgangsperiode waarvan het Hof spreekt, dient te worden bepaald op grond van elementen waaruit het passende karakter blijkt, dat wil zeggen niet alleen het voldoende karakter, maar ook het noodzakelijke karakter ervan. Het besluit tot uitbreiding van de procedure was bedoeld om België en de belanghebbenden in staat te stellen:

zich uit te spreken over de relevantie van de elementen waarover de Commissie al beschikt en die lijken te duiden op 31 december 2005 als einde van de passende overgangsperiode;

andere elementen aan te dragen waaruit kan blijken dat de passende overgangsperiode dient te worden verlengd tot na 31 december 2005, in voorkomend geval tot 31 december 2010 of enige ander tijdstip.

(37)

De Commissie wil hierna in deze beschikking aantonen dat de passende overgangsperiode waarvan het Hof spreekt, voor alle coördinatiecentra op 18 februari 2003 had moeten aanvangen en op 31 december 2005 had moeten aflopen — en niet op 31 december 2010. De Commissie behandelt vervolgens de situaties waarvan zij vindt dat zij, op grond van het door haarzelf gewekte gewettigde vertrouwen, verplicht is om bepaalde coördinatiecentra toe te staan nà 31 december 2005 van de regeling gebruik te maken.

2.   Aanvang van de passende overgangsperiode

(38)

De opmerkingen van België en de belanghebbenden suggereren dat de aanvangsdatum voor de overgangsperiode die de Commissie na het arrest van het Hof moet bepalen, niet de datum van kennisgeving van Beschikking 2003/757/EG kan zijn. Diverse data zijn in dat verband naar voor geschoven, met name de datum van bekendmaking van Beschikking 2003/757/EG in het Publicatieblad en de datum van kennisgeving van de onderhavige beschikking.

(39)

De Commissie is evenwel van oordeel dat de passende overgangsperiode waarvan het Hof spreekt, dient te worden berekend vanaf de datum van kennisgeving van Beschikking 2003/757/EG, dat wil zeggen vanaf 18 februari 2003.

(40)

In de eerste plaats zijn op 22 juni 2006 de gevolgen van de opschortingsbeschikking van 26 juni 2003 vervangen door de gevolgen van het arrest van het Hof ten gronde, en dit met terugwerkende kracht tot de datum van kennisgeving van Beschikking 2003/757/EG. Het arrest van het Hof houdt rekening met de situatie van de coördinatiecentra op de datum van kennisgeving van die beschikking. Er is dus geen reden om te denken dat het Hof een overgangsperiode eist waarvan de aanvang zou verschillen van de datum van kennisgeving van de bestreden beschikking.

(41)

Vervolgens wordt in het dictum van het arrest van het Hof uitdrukkelijk naar deze datum verwezen, omdat de beschikking nietig wordt verklaard „voor zover zij niet voorziet in overgangsmaatregelen met betrekking tot de coördinatiecentra waarvan de aanvraag tot verlenging van de erkenning hangende was op de datum van kennisgeving van de bestreden beschikking of waarvan de erkenning gelijktijdig met of korte tijd na de kennisgeving van deze beschikking afliep” (nadruk toegevoegd).

(42)

Bovendien is de Commissie van oordeel dat het gewettigde vertrouwen dat bij de coördinatiecentra bestond op grond van eerdere besluiten, beschikkingen en standpunten van de Commissie in dit dossier, uiterlijk op de datum van kennisgeving van Beschikking 2003/757/EG heeft opgehouden te bestaan. In die beschikking merkt de Commissie de regeling inzake coördinatiecentra aan als met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steun en eist zij de aanpassing of intrekking ervan. Deze kwalificatie is dus niet opgeschort en wordt door het Hof bevestigd in zijn arrest van 22 juni 2006. Zij heeft dus gevolgen vanaf de datum van de kennisgeving van Beschikking 2003/757/EG aan België. Genoemde beschikking ging bovendien vergezeld van een persbericht van de Commissie en kreeg ruime aandacht in de pers. De Commissie is dus van oordeel dat zij de datum van de kennisgeving van Beschikking 2003/757/EG kan beschouwen als de uiterste datum waarop het gewettigde vertrouwen van de coördinatiecentra in de verenigbaarheid van de regeling met de gemeenschappelijke markt heeft opgehouden te bestaan — en dus als aanvangsdatum kan gelden voor de overgangsmaatregelen die door dit gewettigde vertrouwen uit het verleden worden gerechtvaardigd. Aangezien het gewettigde vertrouwen vanaf de kennisgeving van Beschikking 2003/757/EG heeft opgehouden te bestaan, is de Commissie van oordeel dat het verschuiven van de aanvang van de overgangsperiode naar een later tijdstip niet gerechtvaardigd is, zelfs niet naar de datum van de bekendmaking van die beschikking in het Publicatieblad. Forum 187, de vereniging die de coördinatiecentra vertegenwoordigt en namens hen optreedt en naar eigen zeggen als dusdanig door België is erkend, heeft immers eind april 2003 een omstandig beroep ingediend tegen Beschikking 2003/757/EG — dus vóór de bekendmaking van de beschikking in het Publicatieblad — hetgeen aantoont dat de coördinatiecentra, via de vereniging die werd gemachtigd om hen te verdedigen, kennis had van de inhoud van die beschikking en met name van de kwalificatie van de steun als met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steun en de verplichting voor België om de betrokken regeling aan te passen of in te trekken.

(43)

Tot slot constateert de Commissie dat geen enkel centrum in de praktijk te lijden heeft gehad van het verbod op de verlenging van de erkenningen en dat zij alle — hetzij op grond van Beschikking 2003/757/EG, hetzij op grond van de opschortingsbeschikking van 26 juni 2003 — vanaf 18 februari 2003 een overgangsperiode hebben genoten waardoor zij zich konden aanpassen aan de door de Commissie opgelegde aanpassing van de regeling. In de opschortingsbeschikking van 26 juni 2003 wordt ook uitdrukkelijk verwezen naar de datum van kennisgeving van Beschikking 2003/757/EG doordat de gevolgen van de beschikking worden opgeschort „voor zover het Koninkrijk België daarbij [werd] verboden de op de datum van kennisgeving van die beschikking lopende erkenningen te vernieuwen” (nadruk toegevoegd). Deze opschorting maakte het mogelijk de erkenningen die op 17 februari 2003 lopende waren, te verlengen en de gevolgen van de regeling tot uiterlijk 22 juni 2006 (tijdstip van het arrest ten gronde) te verlengen. Bovendien heeft de Commissie vanaf 16 juli 2003 bevestigd dat zij geen terugbetaling zou eisen van de op grond van de opschortingsbeschikking van 26 juni 2003 verleende steun, waardoor de coördinatiecentra de verzekering kregen dat zij daadwerkelijk en definitief de uit de gevolgen van de gelaste opschorting voortvloeiende overgangsperiode konden genieten.

(44)

De Commissie is trouwens van oordeel dat zij de argumenten die België en de coördinatiecentra hebben aangedragen om een verschuiving van de aanvang van de passende overgangsperiode naar een later tijdstip te verlangen, niet met instemming kan begroeten. Het Hof heeft immers de kwalificatie als met de gemeenschappelijke markt onverenigbare steun op 17 februari 2003 bevestigd. Het gewettigde vertrouwen dat door de besluiten van de Commissie van 1984 en 1987 tot goedkeuring van de regeling werd gewekt, heeft dus uiterlijk in februari 2003 opgehouden te bestaan. Indien de datum van het arrest van het Hof en de inhoud ervan de coördinatiecentra niet bekend waren, dan is deze onzekerheid niet het gevolg van handelingen van de Commissie. De gerechtelijke procedure kan dus niet een aan de Commissie tegen te werpen gewettigd vertrouwen wekken dat de regeling van de coördinatiecentra met de gemeenschappelijke markt verenigbaar was. Dit volgt uit het instellen van beroepsprocedures die — als dusdanig — geen opschortende werking hebben. De duur van de gerechtelijke procedure kan dus niet rechtvaardigen dat de overgangsperiode — die de coördinatiecentra vanaf 18 februari 2003 daadwerkelijk is toegekend — wordt verlengd doordat de aanvangsdatum van de overgangsperiode dienovereenkomstig wordt verschoven.

3.   Einde van de passende overgangsperiode

(45)

Om de inhoud van de passende overgangsmaatregelen en de precieze duur van de passende overgangsperiode te bepalen, heeft de Commissie zich gebaseerd op de beschikbare informatie zoals die blijkt uit de toezeggingen, verzoeken en verklaringen van België of de betrokken ondernemingen vóór of kort nadat Beschikking 2003/757/EG werd gegeven. De Commissie is namelijk van oordeel dat deze informatie het beste niet alleen het standpunt van België, maar ook dat van de betrokken ondernemingen op 17 februari 2003 kan illustreren. Het uitblijven van een reactie van de nationale autoriteiten op bepaalde formele handelingen — waartegen ook beroep mogelijk is — of op Beschikking 2003/531/EG is ook uitgelegd als een teken van instemming van de betrokken ondernemingen.

(46)

Ten eerste heeft België zich in het kader van de werkzaamheden van de follow-upgroep Gedragscode ertoe verbonden de gevolgen van de regeling inzake coördinatiecentra uiterlijk per 31 december 2005 in te trekken. Deze toezegging is opgenomen in de conclusies van de Raad van 26 en 27 november 2000 (21).

(47)

Deze conclusies zijn in een persbericht bekendgemaakt (22) en, op basis daarvan, heeft de Belgische minister van Financiën op 20 december 2000 voor de Kamer van Volksvertegenwoordigers verklaard dat (eigen vert.) „de coördinatiecentra die per 31 december 2000 voor het eerst waren erkend, (…) van de regeling gebruik kunnen blijven maken tot 31 december 2005, hetzij op grond van de oorspronkelijke erkenning, hetzij op grond van een verlenging van de erkenning (…)” (23).

(48)

In een brief van 6 maart 2003 aan de Commissie waarin de conclusies van de Raad en de mededeling van de minister van Financiën werden vermeld, was België van oordeel (eigen vert.): „Onder deze voorwaarden heeft België aan de coördinatiecentra toezeggingen gedaan, waarvan de gevolgen aflopen op 31 december 2005”. België heeft dit argument ook gehanteerd voor het Hof (punten 141 en 142 van het arrest). Ook al heeft het Hof dit niet erkend als een basis voor een gewettigd vertrouwen ten aanzien van de Commissie, toch lijkt de politieke toezegging van België tegenover zijn coördinatiecentra wel relevant om na te gaan wat voor België als een passende overgangsperiode voor hen gold.

(49)

Ten tweede reageerde België in diezelfde brief van 6 maart 2003 als volgt wat betreft de redelijke termijn zoals de Commissie die in Beschikking 2003/757/EG had vastgesteld (eigen vert.): „Terecht heeft de Commissie de coördinatiecentra een redelijke termijn toegestaan. Het besluit om de volledige toepassing van de lopende erkenningsperiode toe te staan, is gegrond, behalve voor de coördinatiecentra waarvan de lopende erkenning vervalt in de maanden volgend op de beschikking van de Commissie en, meer bepaald vóór eind 2005, omdat deze coördinatiecentra niet de tijd zullen hebben zich aan te passen aan het vroegtijdige einde van de regeling voor coördinatiecentra. In dat geval is de redelijke termijn onvoldoende.”. België verzocht de Commissie ook Beschikking 2003/757/EG te herzien en „voor de coördinatiecentra waarvan de lopende erkenning vóór eind 2005 afloopt, te voorzien in de mogelijkheid een verlenging te krijgen, op basis van de bestaande regeling, tot eind 2005” (eigen vert.). De Commissie concludeert hieruit andermaal dat België oordeelde dat geen redelijke termijn was toegestaan aan de coördinatiecentra waarvan de erkenning vóór 31 december 2005 afliep en dat het verlenen van een redelijke termijn voor deze coördinatiecentra betekende dat de erkenning ervan tot 31 december 2005 werd verlengd.

(50)

Ten derde heeft België de Commissie op 20 maart en 26 mei 2003 kennisgeving gedaan van zijn „voornemen om de regeling inzake coördinatiecentra, ten aanzien van de coördinatiecentra die op 31 december 2000 bestonden en waarvan de erkenning afloopt tussen 17 februari 2003 en 31 december 2005, tot die laatste datum te handhaven” (eigen vert.). België heeft de Raad ook verzocht om, op grond van artikel 88, lid 2, derde alinea, van het Verdrag, een beschikking vast te stellen waarin deze verlenging wordt toegestaan. Beschikking 2003/531/EG is op 16 juli 2003 door de Raad vastgesteld. In overweging 10 is bepaald: „De voorgenomen nieuwe steunmaatregel heeft een tijdelijk karakter. (…) dankzij de maatregel [zullen de begunstigden] hun activiteiten in België ten minste zolang voortzetten dat België de tijd krijgt om andere maatregelen te treffen voor de op zijn grondgebied gevestigde coördinatiecentra of om de reorganisatie van de investeringen van de desbetreffende internationale groepen te vergemakkelijken en een abrupte beëindiging van contracten te voorkomen.”. Het Belgische verzoek en Beschikking 2003/531/EG kwamen in diverse persartikelen aan de orde. De Commissie heeft op 16 juli 2003 met een persbericht op die beschikking gereageerd. Forum 187 noch een van de betrokken coordinatiecentra heeft genoemde beschikking aangevochten noch de beperking van de verlenging van de erkenning tot 31 december 2005 betwist.

(51)

Ten vierde vat het Hof het verzoek van Forum 187 als volgt samen: „Forum 187, die om nietigverklaring van die beschikking verzoekt voor zover deze niet voorziet in passende overgangsmaatregelen voor de coördinatiecentra waarvan de erkenning vervalt tussen 17 februari 2003 en 31 december 2004” en „de centra waarvan de erkenning in de loop van 2003 en 2004 afliep, [hadden] een overgangsperiode van twee jaar nodig voor reorganisatie of in voorkomend geval om België zelfs te verlaten” (24). De Commissie stelt vast dat tussen 17 februari 2003 en 31 december 2005 34 maanden zijn verstreken.

(52)

Ten vijfde heeft België, daartoe gemachtigd door de opschortingsbeschikking van 26 juni 2003, de erkenningen van de coördinatiecentra die tussen 17 februari 2003 en 31 december 2005 afliepen, verlengd. Behalve voor vier coördinatiecentra, zijn al deze erkenningen verlengd voor een periode die op 31 december 2005 afloopt. België noch de betrokken ondernemingen hebben beroep ingesteld tegen deze uitdrukkelijke beperking van de duur van de erkenningen. Evenmin lijkt een van de betrokken ondernemingen vóór 31 december 2005 of zelfs vóór 22 juni 2006 een verzoek tot verlenging van de erkenning voor een nieuwe periode te hebben ingediend.

(53)

Ten zesde is het, aangezien de eis van passende overgangsmaatregelen is bedoeld om België de gelegenheid te bieden zijn wetgeving aan te passen en de coördinatiecentra in staat te stellen zich aan een nieuwe belastingregeling aan te passen, dienstig op de volgende punten te wijzen:

het Koninklijk Besluit van 16 mei 2003 tot wijziging van het Koninklijk Besluit tot uitvoering van het Wetboek van de inkomstenbelastingen 1992 (KB/WIB 92) voorziet in de vrijstelling van de roerende voorheffing op de rente betaald door vennootschappen die een werkzaamheid als intragroep-„bank” uitoefenen (waartoe ook de coördinatiecentra behoren). Dit besluit is per 5 juni 2003 van kracht geworden;

op 23 april 2003 heeft de Commissie de rulingregeling goedgekeurd die België vanaf 1 januari 2003 ten uitvoer had gelegd (25) en die eveneens van toepassing is op de coördinatiecentra. Zij heeft ook een deel van de nieuwe regeling voor coördinatiecentra zoals die in mei 2002 was aangemeld, goedgekeurd. In Beschikking nr. 2005/378/EG van de Commissie van 8 september 2004 betreffende de steunregeling die België voornemens is ten uitvoer te leggen ten gunste van coördinatiecentra (26) werd geoordeeld dat de nieuwe regeling zoals België die had toegezegd te zullen wijzigen, geen staatssteun vormde;

de wet van 22 juni 2005 tot invoering van een belastingaftrek voor risicokapitaal (27) voorziet in een regeling voor notionele intrestaftrek, welke per 1 januari 2006 in werking is getreden. Ondanks dat deze regeling niet tot de coördinatiecentra is beperkt, is zij toch ontworpen met de uitdrukkelijke bedoeling een aantrekkelijk alternatief te bieden voor de regeling inzake coördinatiecentra, met name voor de coördinatiecentra waarvan de erkenning op 31 december 2005 afliep. Deze maatregel is eind 2004 aangekondigd en werd vanaf begin 2005 gepresenteerd aan de vertegenwoordigers van de coördinatiecentra, die deze gunstig lijken te hebben onthaald (28). Ook deze maatregel kreeg ruime aandacht in de pers;

de wet van 22 juni 2005 voorziet ook in de — algemene — afschaffing per 1 januari 2006 van de 0,5 % registratierechten op kapitaalinbreng.

(54)

Bijgevolg beschikten de betrokken ondernemingen die hadden besloten in België te blijven, uiterlijk op 1 januari 2006 over een vervangingsregeling, die een eenvoudige regeling was die geen ingrijpende reorganisatie vergde (29) en aantrekkelijk was. Ook op die grondslag lijkt de datum van 31 december 2005 dus een redelijk tijdstip te zijn voor het aflopen van de door het Hof gevraagde redelijke overgangsperiode, omdat alle coördinatiecentra daardoor zonder onderbreking van de ene regeling naar de andere kunnen overstappen. De Commissie tekent voorts aan dat van de 243 coördinatiecentra die in 2002 bestonden, er 70 hun activiteiten in België daadwerkelijk hebben stopgezet.

4.   Situatie van de coördinatiecentra waarvan de erkenning tussen 17 februari 2003 en 31 december 2005 werd verlengd

(55)

Om de eerder uiteengezette redenen is de Commissie van oordeel dat de door het Hof verlangde passende overgangsperiode zich had moeten uitstrekken van 18 februari 2003 tot 31 december 2005. Voor het merendeel van de coördinatiecentra waarvan de erkenning op grond van de opschortingsbeschikking van 26 juni 2003 werd verlengd, werd de duur van de overgangsperiode door België beperkt tot 31 december 2005, hetgeen dus strookt met de passende overgangsperiode zoals die hiervoor in de punten 2 en 3 werd bepaald.

(56)

Wat evenwel de vier coördinatiecentra betreft waarvan de erkenning op grond van de opschortingsbeschikking van 26 juni 2003 is verlengd, is de erkenning door België voor onbepaalde duur verlengd. De Commissie merkt op dat de opschortingsbeschikking van 26 juni 2003 de gevolgen van dergelijke verlengingen uitdrukkelijk beperkt tot de datum van het arrest ten gronde. Bijgevolg vielen deze erkenningen, voor zover de betrokken coördinatiecentra niet van de regeling inzake coördinatiecentra hebben afgezien door voor hun inkomsten in 2006 te opteren voor toepassing van de regeling inzake notionele intrestaftrek, dus tot 22 juni 2006 onder die opschortingsbeschikking.

(57)

De Commissie is weliswaar van oordeel dat de passende overgangsperiode op 31 december 2005 is afgelopen, doch zij erkent dat zij met haar persbericht van 16 juli 2003 bij de betrokken coördinatiecentra het gewettigde vertrouwen heeft kunnen wekken dat geen terugvordering zou worden geëist voor de steun die deze coördinatiecentra tot en met de datum van het arrest van het Hof ten gronde daadwerkelijk hadden ontvangen.

(58)

Ten slotte is de regeling inzake coördinatiecentra een belastingregeling die per belastingjaar wordt toegepast. In een groot aantal gevallen komt het belastingjaar overeen met het kalenderjaar. Aangezien het arrest midden 2006 is gewezen, meent de Commissie dat het beginsel van het gewettigd vertrouwen ten aanzien van elke betrokken onderneming toepassing moet vinden tot het einde van de normale, op de datum van het arrest lopende belastingperiode.

5.   Situatie van de coördinatiecentra waarvan de erkenning vóór de kennisgeving van Beschikking 2003/757/EG is verlengd

(59)

In Beschikking 2003/757/EG werd erkend dat bij de coordinatiecentra een gewettigd vertrouwen bestond dat was gebaseerd op de duur van de op de datum van kennisgeving van die beschikking lopende erkenningen voor 10 jaar, en werd de duur van de passende overgangsperiode eveneens op die grondslag bepaald. Het Hof was van oordeel dat, in het kader van een blijvend geworden regeling, de verlenging van de erkenning een louter administratieve formaliteit was. De coördinatiecentra mochten dus erop vertrouwen dat zij een passende overgangsperiode zouden krijgen en dat zij, bij het nakende einde van hun erkenning, ook een verlenging van die erkenning mochten verwachten, zodat zij van die passende overgangsperiode gebruik zouden kunnen maken.

(60)

Zoals aangegeven in de overwegingen 31 tot en met 34, oordeelde het Hof dat de toekenning van verschillende overgangsperioden afhankelijk van het tijdstip waarop de erkenningen aflopen, op een ongelijke behandeling zou uitlopen. De Commissie concludeert daaruit dat zij voor alle coördinatiecentra in één — passende — overgangsperiode had moeten voorzien.

(61)

Het Hof heeft evenwel de afbakening van de overgangsmaatregel in Beschikking 2003/757/EG alleen nietig verklaard voor zover deze ontoereikend was — de duur ervan dus korter was dan die van een passende overgangsperiode — voor bepaalde coördinatiecentra waarvan de erkenning op korte termijn afliep. Zoals reeds is uiteengezet, is de Commissie van oordeel dat de nietigverklaring door het Hof uitsluitend ziet op de coördinatiecentra waarvan de erkenning tussen 17 februari 2003 en 31 december 2005 werd verlengd, en dat de passende overgangsperiode op 31 december 2005 is afgelopen.

(62)

Bijgevolg is de Commissie van oordeel dat het arrest van het Hof de afbakening van de overgangsperiode in Beschikking 2003/757/EG niet heeft nietig verklaard ten aanzien van de coördinatiecentra waarvan de op 17 februari 2003 lopende erkenning op 31 december 2005 of op een later tijdstip afliep. Hoewel de Commissie, gelet op het arrest van het Hof, thans van mening is dat de overgangsperiode die voor deze coördinatiecentra is vastgesteld, te lang was, merkt zij op dat Beschikking 2003/757/EG niet is nietig verklaard voor zover daarin wordt voorzien in een overgangsperiode die, voor elk van de betrokken coördinatiecentra, afloopt bij het verval van de op de datum van kennisgeving van Beschikking 2003/757/EG lopende erkenning, en dus van toepassing blijft. Bijgevolg is het de Commissie, voor zover Beschikking 2003/757/EG nog steeds van toepassing blijft, niet mogelijk de duur van de overgangsperiode zoals die in genoemde beschikking voor de betrokken coördinatiecentra is bepaald, te verkorten.

(63)

Elke beschikking van de Commissie waarin voor alle coordinatiecentra eenzelfde, op 31 december 2005 aflopende overgangsperiode wordt bepaald, zou overigens geen praktische strekking hebben wegens het gewettigde vertrouwen dat door Beschikking 2003/757/EG bij de in overweging 62 bedoelde coördinatiecentra is gewekt.

6.   Status van de wet van 27 december 2006

(64)

De Commissie tekent aan dat België de bepalingen van de wet van 27 december 2006 die ertoe strekten de verlenging van de erkenning van alle coördinatiecentra tot eind 2010 mogelijk te maken, weliswaar niet heeft aangemeld, maar dat het de inwerkingtreding ervan afhankelijk heeft gesteld van een uitdrukkelijke goedkeuring van deze regeling door de Commissie. Om de in dit punt 6 uiteengezette redenen is de Commissie van oordeel dat zij deze bepalingen niet kan goedkeuren en nodigt zij België dan ook uit deze niet toe te passen.

(65)

Eind 2005 zijn, met uitzondering van de erkenning van de vier coordinatiecentra waarvan in punt 4 sprake was, de op grond van de opschortingsbeschikking van 26 juni 2003 verlengde erkenningen afgelopen. België en de coordinatiecentra overwogen kennelijk geen verdere verlenging tot het tijdstip waarop het arrest werd gewezen — 22 juni 2006. De nieuwe rechtsgrondslag die de verlenging van de erkenningen van alle coördinatiecentra tot eind 2010 mogelijk maakt, is pas op 27 december 2006 goedgekeurd — dus één jaar na het aflopen van genoemde erkenningen. Deze wet zou trouwens in voorkomend geval een toepassing met terugwerkende kracht mogelijk maken voor ondernemingen die inmiddels niet meer van de regeling inzake coördinatiecentra gebruik maakten.

(66)

Anders dan België, is de Commissie van oordeel dat de wet van 27 december 2006 niet de enkele tenuitvoerlegging van het arrest van 22 juni 2006 in het kader van de bestaande maatregel is, maar dat het wel degelijk om een nieuwe regeling gaat die, mocht deze zonder de voorafgaande toestemming van de Commissie van kracht worden, waarschijnlijk zou meebrengen dat de procedure voor onrechtmatige steun zou worden toegepast.

(67)

Het arrest van 22 juni 2006 bevestigt immers de onverenigbaarheid van de regeling inzake coördinatiecentra vanaf de datum van kennisgeving van Beschikking 2003/757/EG. Uiterlijk vanaf deze kennisgeving is de regeling niet langer een bestaande steunregeling en is voor de coördinatiecentra de overgangsperiode begonnen waarin zij nog van de regeling gebruik konden maken, maar zich, anders dan voorheen, niet meer konden beroepen op het gewettigde vertrouwen op basis van de besluiten, beschikkingen of mededelingen van de Commissie van 1984, 1987 en 1990 (30). Het beroep dat werd ingesteld en het feit dat deze onverenigbaarheid pas in juni 2006 door het Hof werd bevestigd, doen niets af aan deze vaststelling. De beroepsprocedures werken — op zich — immers niet opschortend en de opschortingsbeschikking heeft de kwalificatie „onverenigbare steunregeling” niet opgeschort. Om diezelfde redenen heeft het gewettigde vertrouwen van België in de verenigbaarheid van de regeling inzake coördinatiecentra uiterlijk met Beschikking 2003/757/EG opgehouden te bestaan en heeft België met die wetenschap de op grond van de opschortingsbeschikking van 26 juni 2003 toegestane verlengingen beperkt tot 31 december 2005.

(68)

A fortiori is de Commissie van oordeel dat het besluit van België om, na het arrest van het Hof waarin de onverenigbaarheid van de regeling met de gemeenschappelijke markt definitief werd bevestigd, op verzoek de erkenningen van alle coordinatiecentra tot eind 2010 te verlengen, niet past in het kader van de bestaande maatregel, noch gedekt kan worden door enig gewettigd vertrouwen dat door de Commissie zou zijn gewekt. Met name kan het erkende gewettigde vertrouwen bij de coordinatiecentra waarvan de erkenning op grond van de opschortingsbeschikking van 26 juni 2003 werd verlengd, niet worden verruimd tot de verlengingen die krachtens de wet van 27 december 2006 werden toegekend. Aangezien deze verlengingen na de datum van het arrest van het Hof ten gronde werden toegestaan, zouden zij niet meer zijn gedekt door de gevolgen van de opschortingsbeschikking van 26 juni 2003 en zou er dus geen gewettigd vertrouwen meer voortvloeien uit het persbericht van de Commissie van 16 juli 2003.

(69)

Mitsdien zou elke verlenging van de onverenigbare steunregeling die na dat tijdstip zou worden toegekend, waarschijnlijk dienen te worden aangemerkt als onrechtmatige steun, waarvan de terugvordering kan worden geëist.

7.   Vergelijking met de in andere beschikkingen van de Commissie vastgestelde overgangsperioden

(70)

Zoals aangegeven in overweging 23, eist België ook de toepassing van het beginsel van de gelijke behandeling ten opzichte van belastingmaatregelen die, evenals de regeling inzake coördinatiecentra, het voorwerp uitmaakten van een staatssteunbeschikking of -besluit. Meer bepaald worden daarbij de volgende regelingen aangehaald: de zogenoemde 1929-holdings in Luxemburg, de „vrijgestelde ondernemingen” in Gibraltar en de vrijhandelszone op Madeira. In die zaken heeft de Commissie overgangsmaatregelen tot 2010 verleend en zelfs toegestaan dat de regeling aan nieuwe toetreders werd toegekend.

(71)

De Commissie is van oordeel dat elk dossier specifiek is. In elk van de betrokken beschikkingen en besluiten werden de overgangsmaatregelen vastgesteld met inachtneming van de specifieke kenmerken die eigen zijn aan elke regeling, de begunstigden ervan en de betrokken lidstaat. De Commissie is van oordeel dat zij op dezelfde wijze heeft gehandeld in de zaak van de Belgische coördinatiecentra door in Beschikking 2003/757/EG, om de eerder uiteengezette redenen, het einde van de redelijke overgangsperiode op uiterlijk 31 december 2010 te bepalen.

(72)

De Commissie stelt met name vast dat de onderhavige beschikking volgt op een arrest van het Hof dat zij ten uitvoer dient te leggen. In geen geval kan de Commissie de tenuitvoerlegging van dit arrest vervangen door een eenvoudige vergelijking met de looptijd van de overgangsmaatregelen die in andere zaken werden toegestaan.

(73)

Bovendien stelt de Commissie vast, zonder in te gaan op de omstandige rechtvaardiging ten gronde die de Commissie in de in overweging 23 bedoelde beschikkingen en besluiten heeft gemaakt, dat, wat de vorm betreft, bepaalde van deze beschikkingen en besluiten oud zijn, andere van veel recentere datum, dat in sommige ervan de toetreding van nieuwe begunstigden wordt toegestaan, in andere niet, en dat aan een aantal ervan voorwaarden zijn verbonden. Bovendien zouden ook andere vergelijkingspunten kunnen worden gehanteerd, die in de ogen van de Commissie even valabel zijn. Zo werden, wat betreft de Nederlandse regeling inzake concernfinancieringsactivieiten die eveneens per 17 februari 2003 is stopgezet, bij Beschikking nr. 2003/515/EG van de Commissie van 17 februari 2003 betreffende de door Nederland ten uitvoer gelegde steunmaatregel ten gunste van internationale financieringsactiviteiten (31) de overgangsmaatregelen op dezelfde wijze vastgesteld als voor de coördinatiecentra, uitgaande van het aflopen van de erkenningen na 10 jaar. Evenzo heeft België de bijzondere regelingen voor de distributiecentra en de dienstencentra voor àlle ondernemingen per 31 december 2005 stopgezet, ondanks dat deze regelingen niet het voorwerp uitmaakten van een beschikking van de Commissie. De op 20 september 2005 bekendgemaakte administratieve circulaire waarin in deze afschaffing wordt voorzien, geeft aan dat deze regelingen worden vervangen door het systeem van voorafgaande beslissingen in fiscale zaken (rulings) dat sinds 1 januari 2003 van kracht is (artikel 20 van de wet van 24 december 2002).

(74)

Om deze redenen is de Commissie van oordeel dat zij de argumenten die op een vergelijking met andere dossiers zijn gebaseerd, niet kan aanvaarden.

8.   Door het stilzitten van de Commissie ontstane rechtsonzekerheid

(75)

België is van oordeel dat een langere overgangsperiode gerechtvaardigd is door de rechtsonzekerheid die is ontstaan als gevolg van het onvermogen van de Commissie om na de nietigverklaring door het Hof snel nieuwe overgangsmaatregelen vast te stellen.

(76)

De Commissie is van oordeel dat de verantwoordelijkheid voor de vastgestelde vertraging haar niet kan worden toegerekend.

(77)

Ten eerste is noch de door België gegeven uitlegging, noch het daaruit voortvloeiende voornemen om de erkenning voor alle coördinatiecentra tot 31 december 2010 te verlengen, bij de Commissie aangemeld of het voorwerp geweest van een informatienotitie.

(78)

Ten tweede heeft de Commissie België op 4 juli 2006 een schrijven doen toekomen om de gegevens te verzamelen die noodzakelijk waren voor de toepassing van het arrest van het Hof en om bevestiging te krijgen van de correcte tenuitvoerlegging van Beschikking 2003/757/EG, rekening houdende met de gevolgen van de opschortingsbeschikking van 26 juni 2003 en het arrest van 22 juni 2006. Omdat een antwoord uitbleef, is op23 augustus 2006 een eerste herinneringsbrief gezonden. Ondanks verdere — formele en informele — herinneringen en de toekenning van extra antwoordtermijnen zijn de gevraagde gegevens de Commissie pas in januari 2007 verstrekt. Uit de memorie van toelichting en uit artikel 379 van de wet van 27 december 2006 blijkt echter dat de minister van Financiën vanaf 20 juli 2006 was gemachtigd om zo snel mogelijk met verzoeken tot verlenging van de erkenning als coördinatiecentrum in te stemmen.

(79)

Op basis van de tot dusver beschikbare informatie (zie overweging 21) verwachtte de Commissie dat België de erkenning van alle coördinatiecentra zou verlengen tot eind 2005, een termijn die volgens de Commissie beantwoordt aan de door het Hof gevraagde passende overgangsperiode. In de informatie die België in januari 2007 heeft verstrekt, werd echter het voornemen van België aangekondigd om de erkenning van alle coördinatiecentra tot eind 2010 te verlengen op grond van een in december 2006 goedgekeurde wet, die niet bij de Commissie was aangemeld. Deze nieuwe elementen rechtvaardigden dat op 21 maart 2007 een besluit werd goedgekeurd om de procedure uit te breiden en de nieuwe argumenten te beoordelen die door België en de belanghebbenden waren aangedragen.

(80)

De antwoorden op de op 4 juli 2006 door de Commissie gestelde vragen werden op 16 januari 2007 door België verstrekt.

VI.   CONCLUSIES

(81)

Ten eerste dient de Commissie Beschikking 2003/757/EG, voor zover deze door het arrest van het Hof van 22 juni 2006 nietig is verklaard, te wijzigen.

(82)

In zijn arrest van 22 juni 2006 in gevoegde zaken C-182/03 en C-217/03 verklaart het Hof Beschikking 2003/757/EG nietig „voor zover zij niet voorziet in overgangsmaatregelen met betrekking tot de coördinatiecentra waarvan de aanvraag tot verlenging van de erkenning hangende was op de datum van kennisgeving van de bestreden beschikking of waarvan de erkenning gelijktijdig met of korte tijd na de kennisgeving van deze beschikking afliep”.

(83)

Na dit arrest dient het dispositief van Beschikking 2003/757/EG zodanig te worden gewijzigd dat:

wordt voorzien in bijzondere overgangsmaatregelen voor de coördinatiecentra waarvan de aanvraag tot verlenging van de erkenning hangende was op de datum van kennisgeving van die beschikking of waarvan de erkenning gelijktijdig met of korte tijd na de kennisgeving van die beschikking afliep, dat wil zeggen tussen 18 februari 2003 en 31 december 2005;

in het kader van deze bijzondere overgangsmaatregelen de betrokken coördinatiecentra toestemming krijgen om van deze onverenigbare staatssteunregeling gebruik te blijven maken tot 31 december 2005;

met het oog daarop de tijdelijke verlenging van de erkenning van de betrokken coördinatiecentra wordt toegestaan voor zover zulks nodig is om hen in staat te stellen tot uiterlijk 31 december 2005 van de regeling gebruik te maken. Het verbod op het verlengen van de erkenning dient voor het overige te worden gehandhaafd.

(84)

De beschikking dient niet verder te worden gewijzigd. Met name stelt de Commissie niet de overgangsperioden ter discussie die in Beschikking 2003/757/EG werden toegestaan, voor zover daarmee aan bepaalde coördinatiecentra werd toegestaan om van de onverenigbare regeling gebruik te blijven maken tot het aflopen van hun lopende erkenning en uiterlijk tot 31 december 2010. Dit aspect van de beschikking is door het Hof niet nietig verklaard en is dus nog steeds van kracht.

(85)

Ten tweede dient de Commissie ook te erkennen dat haar persbericht van 16 juli 2003 bij de vier coördinatiecentra waarvan de erkenning op grond van de opschortingsbeschikking van 26 juni 2003 voor onbepaalde duur werd verlengd, het gewettigde vertrouwen heeft kunnen wekken dat zij van de onverenigbare regeling gebruik konden blijven maken tot de datum van het arrest van het Hof ten gronde. Dit arrest werd op 22 juni 2006 gewezen en, aangezien het hier een maatregel van fiscale aard betreft, dient het voordeel van het gewettigde vertrouwen te worden verruimd om deze coördinatiecentra van de onverenigbare regeling gebruik te laten maken tot het einde van de normale, op de datum van het arrest lopende belastingperiode.

(86)

Ten derde dient de Commissie België te verzoeken af te zien van het doen in werking treden van de bepalingen van de wet van 27 december 2006 die ertoe strekken de erkenning van alle coördinatiecentra tot 31 december 2010 te verlengen, aangezien deze bepalingen met de gemeenschappelijke markt onverenigbaar zijn,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Aan artikel 2 van Beschikking 2003/757/EG wordt de volgende tekst toegevoegd:

„De coördinatiecentra waarvan de aanvraag tot verlenging van de erkenning hangende is op de datum van kennisgeving van de onderhavige beschikking of waarvan de erkenning gelijktijdig met of korte tijd na deze kennisgeving afloopt, dat wil zeggen tussen de datum van deze kennisgeving en 31 december 2005, kunnen van de regeling inzake coördinatiecentra gebruik blijven maken tot 31 december 2005. De verlenging van de erkenning van genoemde coördinatiecentra wordt toegestaan tot uiterlijk 31 december 2005.”.

Artikel 2

De vier in België gevestigde coördinatiecentra waarvan de erkenning op grond van de beschikking van de President van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 26 juni 2003 tot opschorting van de tenuitvoerlegging van Beschikking 2003/757/EG voor onbepaalde duur werd verlengd, kunnen van de regeling inzake coördinatiecentra gebruik blijven maken tot het einde van de normale, op 22 juni 2006 lopende belastingperiode.

Artikel 3

De wet van 27 december 2006 is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt voor zover de bepalingen daarvan ertoe strekken, door middel van nieuwe besluiten tot verlenging van de erkenning, de regeling inzake coördinatiecentra tot na 31 december 2005 te verlengen.

De Commissie verzoekt België bijgevolg af te zien van het doen in werking treden van de desbetreffende bepalingen van de wet van 27 december 2006.

Artikel 4

Artikel 1 is vanaf 18 februari 2003 van toepassing.

Artikel 5

België deelt de Commissie binnen twee maanden vanaf de datum van kennisgeving van deze beschikking mee welke maatregelen het heeft genomen om hieraan te voldoen.

Artikel 6

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk België.

Gedaan te Brussel, 13 november 2007.

Voor de Commissie

Neelie KROES

Lid van de Commissie


(1)  PB C 110 van 16.5.2007, blz. 20.

(2)  Voor nadere gegevens over de procedurele stadia voorafgaand aan de datum van de onderhavige beschikking, zie het besluit van de Commissie van 27 februari 2002 tot inleiding van de procedure en Beschikking 2003/757/EG.

(3)  PB C 2 van 6.1.1998, blz. 2.

(4)  PB C 384 van 10.12.1998, blz. 3.

(5)  PB C 147 van 20.6.2002, blz. 2.

(6)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1791/2006 (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 1).

(7)  PB L 282 van 30.10.2003, blz. 25, gerectificeerd in PB L 285 van 1.11.2003, blz. 52.

(8)  Beschikking van 26 juni 2003, gevoegde zaken C-182/03 R en C-217/03 R, Koninkrijk België en Forum 187 VZW/Commissie, Jurispr. 2003, blz. I-6887.

(9)  PB L 184 van 23.7.2003, blz. 17.

(10)  Gevoegde zaken C-182/03 en C-217/03, Koninkrijk België (C-182/03) en Forum 187 asbl (C-217/03)/Commissie, Jurispr. 2006, blz. I-5479.

(11)  Zaak C-399/03, Commissie/Raad, Jurispr. 2006, blz. I-5629.

(12)  Geregistreerd onder nr. D/55614.

(13)  Geregistreerd onder nr. D/57226.

(14)  Zie voetnoot 1.

(15)  Forum 187 is de beroepsvereniging van in België gevestigde coördinatie-, distributie-, diensten- en callcentra.

(16)  Voor een volledige beschrijving van de regeling, zie het besluit tot inleiding van de procedure van 27 februari 2002.

(17)  Wet van 27 december 2006 houdende diverse bepalingen (Belgisch Staatsblad van 28.12.2006).

(18)  Beschikking nr. 2006/940/EG van de Commissie van 19 juli 2006 betreffende steunmaatregel nr. C 3/2006 van Luxemburg ten behoeve van de 1929-holdings en de miljardairholdings (PB L 366 van 21.12.2006, blz. 47).

(19)  Verenigd Koninkrijk — Steunmaatregel C 53/2001 (ex NN 52/2000) — Vrijgestelde ondernemingen in Gibraltar — Uitnodiging overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag opmerkingen te maken (PB C 26 van 30.1.2002, blz. 13).

(20)  Beschikking nr. 2003/294/EG van de Commissie van 11 december 2002 betreffende de toepassing door Portugal van de regeling voor financiële en fiscale steun in de vrijhandelszone van Madeira in de periode tussen 1 januari en 31 december 2000 (PB L 111 van 6.5.2003, blz. 45).

(21)  Op dat tijdstip had België nog geen toestemming van de Raad gekregen om de gevolgen van de erkenningen (die al op 31 december 2000 liepen) en nà 31 december 2005 zouden aflopen, te verlengen tot na 31 december 2005.

(22)  Ref. Raad/00/453.

(23)  Zie antwoord van de minister van Financiën van 20 december 2000 op een interpellatie van dhr. Jacques Simonet, nr. 5 (Parl. Doc., Kamer, zitting 2000-2001, COM 343), aangehaald in brief PH/chw/1467 van België van 6 maart 2003.

(24)  Zie gevoegde zaken C-182/03 en C-217/03, reeds aangehaald, punten 140 en 145; zie ook de opschortingsbeschikking van 26 juni 2003, punt 73; beroep ingesteld op 28.4.2003, met name de punten 5 en 6 van het verzoek betreffende het gebruik van de versnelde procedure, punt 6 van het verzoek in kortgeding en de punten 148, 149 en 150, 154 en 158.

(25)  België — Uitnodiging overeenkomstig artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag opmerkingen te maken betreffende steunmaatregel C 26/03 (ex N 351/02) — Wijziging van de regeling voor coördinatiecentra, PB C 209 van 4.9.2003, blz. 2.

(26)  PB L 125 van 18.5.2005, blz. 10.

(27)  Belgisch Staatsblad van 30 juni 2005.

(28)  Zie het antwoord van de minister van Financiën op de mondelinge parlementaire vragen van mevr. Pieters (PV nr. 5852 van 15 maart 2005), dhr. Devlies (PV nr. 5911 van 15 maart 2005) en mevr. Anseeuw (PV nr. 3-4179 van 20 januari 2006).

(29)  De vrijstelling van roerende voorheffing en van het kapitaalrecht werd gehandhaafd voor de coördinatiecentra en uitgebreid tot de overige ondernemingen; de notionele intrestaftrek is een louter fiscale operatie, die dus eenvoudig ten uitvoer te leggen is.

(30)  Antwoord van 12 juli 1990 op schriftelijke vraag nr. 1735/90 van dhr. G. de Vries aan de Commissie (PB C 63 van 11.3.1991, blz. 37).

(31)  PB L 180 van 18.7.2003, blz. 52.