5.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 317/5


VERORDENING (EG) Nr. 1420/2007 VAN DE RAAD

van 4 december 2007

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op siliciummangaan van oorsprong uit de Volksrepubliek China en Kazachstan en tot beëindiging van de procedure met betrekking tot siliciummangaan van oorsprong uit Oekraïne

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 9,

Gezien het voorstel dat de Commissie na overleg met het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Opening van het onderzoek

(1)

Op 6 september 2006 heeft de Commissie met een bericht („het bericht van inleiding”) in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2) de inleiding van een antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Gemeenschap van siliciummangaan (waaronder ferrosilicomangaan) („SiMn”) van oorsprong uit de Volksrepubliek China („de VRC”), Kazachstan en Oekraïne („de betrokken landen”) aangekondigd.

(2)

De procedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die op 24 juli 2006 is ingediend door het Comité de Liaison des Industries de Ferro-Alliages (Euroalliages) („de klager”) namens producenten die goed zijn voor een groot deel — in dit geval meer dan 50 % — van de totale productie van siliciummangaan in de Gemeenschap („de klagende producenten”). De bij de klacht gevoegde prima facie bewijzen inzake dumping van siliciummangaan van oorsprong uit de betrokken landen en daaruit voortvloeiende aanmerkelijke schade werden toereikend geacht om een antidumpingprocedure in te leiden.

(3)

Eén belanghebbende voerde aan dat de Commissie ook een procedure met betrekking tot invoer van oorsprong uit India had moeten inleiden. Ten tijde van de inleiding van de huidige procedure beschikte de Commissie echter niet over voldoende bewijs voor schadelijke dumping om inleiding van een procedure tegen invoer van oorsprong uit India in te leiden, gelet op de vereisten van artikel 5, lid 2, van de basisverordening.

2.   Partijen bij de procedure

(4)

De Commissie heeft de klager, de klagende producenten en de andere bekende communautaire producenten, de producenten/exporteurs in de betrokken landen, de haar bekende betrokken importeurs/handelaren en hun verenigingen, leveranciers en gebruikers en de vertegenwoordigers van de betrokken exporterende landen van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. Belanghebbenden kregen de gelegenheid om binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken om te worden gehoord. Alle belanghebbenden die daar met opgave van redenen om hadden verzocht, werden gehoord.

(5)

Om de producenten/exporteurs in de VRC en in Kazachstan in staat te stellen desgewenst een verzoek in te dienen om als marktgerichte onderneming of individueel te worden behandeld, heeft de Commissie de haar bekende betrokken producenten/exporteurs en de autoriteiten van de VRC en van Kazachstan de desbetreffende formulieren toegezonden. Vier groepen van producenten/exporteurs in de VRC en één producent/exporteur in Kazachstan verzochten om behandeling als marktgerichte onderneming overeenkomstig artikel 2, lid 7, van de basisverordening, dan wel om individuele behandeling indien uit het onderzoek mocht blijken dat zij niet voldoen aan de voorwaarden om voor behandeling als marktgerichte onderneming in aanmerking te komen.

(6)

Gezien het kennelijk grote aantal producenten/exporteurs in de VRC en importeurs in de Gemeenschap heeft de Commissie in het bericht van inleiding aangegeven dat bij dit onderzoek naar eventuele dumping en schade overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening gebruik kan worden gemaakt van een steekproef.

(7)

Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was — en, zo ja, deze ook samen te stellen —, werd aan alle producenten/exporteurs in de VRC en alle importeurs in de Gemeenschap gevraagd zich bij de Commissie kenbaar te maken en haar, zoals vermeld in het bericht van inleiding, basisinformatie te verstrekken over hun activiteiten in verband met het betrokken product tijdens de periode van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2006.

(8)

Wat de producenten/exporteurs in de VRC betrof, werd besloten dat een steekproef niet noodzakelijk was, aangezien slechts vier groepen van ondernemingen die gedurende de onderzoeksperiode SiMn naar de Gemeenschap hadden uitgevoerd, verklaarden dat zij bereid waren om deel uit te maken van een dergelijke steekproef.

(9)

Van de importeurs die in de Europese Gemeenschap invoeren, hebben slechts twee niet-verbonden importeurs zich gemeld en de verlangde inlichtingen tijdig verstrekt. Er werd dan ook beslist dat een steekproef niet noodzakelijk was.

(10)

De Commissie heeft een vragenlijst gestuurd naar alle haar bekende belanghebbenden en naar alle andere ondernemingen die zich binnen de in het bericht van inleiding genoemde termijnen hadden gemeld. Er zijn reacties op de vragenlijst ontvangen van vier communautaire producenten, vier groepen van producenten/exporteurs in de VRC, de enige Kazachse producent/exporteur, drie Oekraïense producenten/exporteurs, twee niet-verbonden importeurs en negen niet-verbonden gebruikers in de Gemeenschap. Voorts dienden twee gebruikers opmerkingen in zonder de vragenlijst te beantwoorden.

(11)

Een van de groepen van producenten/exporteurs in de VRC stemde echter in een later stadium niet in met een geplande controle ter plaatse van de in hun BMO/IB-verzoeken en de antwoorden op de vragenlijst verstrekte informatie. Derhalve heeft de Commissie, na de betrokken ondernemingen gewezen te hebben op de consequenties van niet-medewerking, zoals bepaald in artikel 18, lid 1, van de basisverordening, de genoemde ondernemingen verder als niet aan de procedure medewerkend beschouwd en alle door hen verstrekte informatie buiten beschouwing gelaten.

(12)

De Commissie verzamelde en verifieerde alle gegevens die zij, wat de VRC en Kazachstan betreft, met het oog op BMO of IB en, wat alle betrokken landen betreft, voor een vaststelling van dumping, de hieruit voortvloeiende schade en het belang van de Gemeenschap noodzakelijk achtte. Bij de volgende ondernemingen werd ter plaatse een controle verricht.

a)

Communautaire producenten:

Eramet Comilog Manganese, Parijs, Frankrijk

Ferroatlantica, Madrid, Spanje

Huta Łaziska SA, Łaziska Górne, Polen

OFZ, a.s., Istebné, Slowakije.

b)

Gebruikers in de Gemeenschap:

Compañía Española de Laminación, S.L., Castellbisbal, Spanje

Mittal Steel Poland SA (Arcelor SA), Kraków, Polen.

c)

Niet-verbonden importeurs:

Metalleghe S.P.A., Brescia, Italië.

d)

Producenten/exporteurs in de VRC:

Minmetals Group

Minmetals (Guizhou) Ferro-Alloys Co., Ltd, Guiyang

Guiyang Huaxi Minmetals Ferro-Alloys Co., Ltd, Qingzhen

China Minmetals Shenzhen Co., Ltd, Shenzhen

Minmetals Shanghai Pudong Trading Co., Ltd, Shanghai

China National Minerals Co., Ltd, Beijing

Minmetals Orient Import & Export Trading Co., Ltd, Beijing.

Jilin Group

Jilin Ferroalloys Co., Ltd, Jilin City

Jilin Ferroalloy Imp & Exp Co., Ltd, Jilin City.

Shanxi Jinneng Group

Shanghai Jinneng International Trade Co. Ltd, Shanghai

Datong Jinneng Jinli Ferroalloy Co. Ltd, Datong

Shanxi Jinneng Group Jinguan Ferroalloy, Datong

Datong Jinneng Industrial Silicon Co. Ltd, Datong.

e)

Producent/exporteur in Kazachstan:

OJSC Kazchrome („Kazchrome”), Aktyubinsk en Aksu.

f)

Producenten/exporteurs in Oekraïne:

PJSC Nikopol Ferroalloys Plant („NFP”), Nikopol en de verbonden handelaren

SPIG „Interpipe” Corporation, Dniepopetrovsk

Nikopolskie Ferrosplavy LLC, Dniepopetrovsk

JSC Stakhanov Ferroalloys Plant („Stakhanov”), Stakhanov

OJSC Zaporozhye Ferroalloys Plant („Zaporozhye”), Zaporozhye.

g)

Verbonden handelaren in Zwitserland:

Steelex SA, Lugano, verbonden aan PJSC Nikopol Ferroalloys Plant

ENRC, Kloten, verbonden aan OJSC Kazchrome.

(13)

Omdat voor producenten/exporteurs in China en Kazachstan die niet als marktgerichte onderneming kunnen worden beschouwd, een normale waarde moest worden vastgesteld op basis van de gegevens voor een referentieland, vond een controlebezoek plaats bij onderstaande producent en de verbonden handelsmaatschappij in de Verenigde Staten van Amerika (VS):

Eramet Marietta, Inc., Marietta, Ohio (producent)

Eramet North America, Inc., Coraopolis, Pennsylvania (verbonden handelsmaatschappij).

3.   Onderzoektijdvak

(14)

Het onderzoek naar de dumping en schade had betrekking op de periode van 1 juli 2005 tot en met 30 juni 2006 („het onderzoektijdvak” of „OT”). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2002 tot het einde van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(15)

Het betrokken product is siliciummangaan (waaronder ferrosilicomangaan) („SiMn”) van oorsprong uit de Volksrepubliek China, Kazachstan en Oekraïne („het betrokken product”), dat doorgaans onder de GN-codes 7202 30 00 en ex81110011 wordt aangegeven.

(16)

Het betrokken product wordt in de staalindustrie gebruikt voor desoxidatie en als legering. Het wordt in hoofdzaak vervaardigd uit mangaanerts en silicium, die worden gemengd en in een oven tot smelttemperatuur worden gebracht.

(17)

Er bestaan verschillende kwaliteiten van SiMn en het kan uiteenlopende gehaltes ijzer (Fe), mangaan (Mn), silicium (Si) en koolstof (C) hebben. Wat het koolstofgehalte betreft, kan onderscheid gemaakt worden tussen SiMn met een zeer laag koolstofgehalte, dat van hogere kwaliteit is (en waarvoor een hogere prijs betaald wordt), en SiMn met een hoger koolstofgehalte, dat als de standaardkwaliteit beschouwd kan worden. SiMn wordt verkocht in de vorm van poeder, korrels of brokken van verschillende formaten. Niettegenstaande deze verschillen worden alle kwaliteiten en korrel- of klompgrootten als één enkel product beschouwd, aangezien zij in het algemeen dezelfde chemische en fysieke kenmerken en gebruiksdoeleinden hebben.

2.   Soortgelijk product

(18)

Uit het onderzoek bleek dat het SiMn dat in de Gemeenschap door de bedrijfstak van de Gemeenschap geproduceerd en verkocht wordt, het SiMn dat op de binnenlandse markten van de VRC, Kazachstan en Oekraïne, en op de binnenlandse markt van de VS, die uiteindelijk als referentieland gekozen zijn, geproduceerd en verkocht wordt, en het SiMn dat in de Gemeenschap wordt ingevoerd vanuit de VRC, Kazachstan en Oekraïne, dezelfde fundamentele chemische en fysieke kenmerken hebben en in hoofdzaak voor dezelfde doeleinden gebruikt worden. Daarom worden al deze producten beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

(19)

Eén producent/exporteur voerde aan dat ruw mangaan, gewoonlijk aangegeven onder GN-code 8111 00 11, niet onder het onderzoek zou moeten vallen. Wat dit punt betreft, bevestigt de Commissie dat, zoals aangegeven in overweging 15, het betrokken product siliciummangaan is, en niet ruw mangaan; maar dit omvat ook ruw siliciummangaan. SiMn wordt gewoonlijk aangegeven onder GN-code 7202 30 00, maar het kan afhankelijk van het ijzergehalte ook aangegeven worden als ruw siliciummangaan of siliciummangaanpoeder onder GN-code 8111 00 11.

C.   DUMPING

1.   Behandeling als marktgerichte onderneming („BMO”)

(20)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening wordt in antidumpingonderzoeken betreffende de invoer uit China en Kazachstan de normale waarde vastgesteld overeenkomstig de leden 1 tot en met 6 van dat artikel voor producenten/exporteurs die hebben aangetoond dat zij voldoen aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening; dit zijn de producenten/exporteurs, die kunnen aantonen dat zij bij de vervaardiging en verkoop van het betrokken product op marktvoorwaarden werken. Ter informatie worden deze criteria hieronder kort samengevat:

1.

besluiten van bedrijven worden genomen als reactie op marktsignalen, zonder staatsinmenging van betekenis, en kosten geven marktvoorwaarden weer;

2.

bedrijven beschikken over een duidelijke basisboekhouding die onder controle staat van een onafhankelijke instantie in overeenstemming met de hiervoor internationaal geldende normen en die alle terreinen bestrijkt;

3.

er zijn geen verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie;

4.

de betrokken bedrijven zijn onderworpen aan faillissements- en eigendomswetten die stabiliteit en juridische zekerheid verschaffen;

5.

omrekening van munteenheden geschiedt tegen de marktkoers.

(21)

Vier groepen van Chinese producenten/exporteurs verzochten aanvankelijk overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening om behandeling als markgerichte onderneming en dienden het desbetreffende aanvraagformulier binnen de vastgestelde termijn in. Een van deze groepen besloot echter in een later stadium niet aan het onderzoek mee te werken (zoals vermeld in overweging 11). Daarom werden alleen de verzoeken van de overige drie in overweging 12 genoemde Chinese groepen van producenten/exporteurs, die wel hun medewerking verleenden, in behandeling genomen. Al deze groepen omvatten zowel producenten van het betrokken product als aan deze producenten verbonden ondernemingen die een rol spelen bij de verkoop van het betrokken product. Het behoort tot de vaste praktijk van de Commissie om na te gaan of een groep verbonden ondernemingen in haar geheel voldoet aan de voorwaarden voor een BMO.

(22)

De enige Kazachse producent/exporteur verzocht overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening om behandeling als markgericht bedrijf en heeft binnen de vastgestelde termijn het desbetreffende aanvraagformulier ingediend.

(23)

Voor de meewerkende producenten/exporteurs heeft de Commissie alle gegevens verzameld die zij nodig achtte en de in het aanvraagformulier verstrekte gegevens ter plaatse gecontroleerd, voor zover dat noodzakelijk werd geacht.

1.1.   Behandeling van Chinese producenten/exporteurs als marktgericht bedrijf

(24)

Uit het onderzoek bleek dat geen van de in overweging 12 genoemde Chinese producenten/exporteurs in aanmerking kwam voor een BMO, aangezien zij niet voldeden aan criterium 1 van artikel 2, lid 7, onder c) van de basisverordening; bovendien voldeed een groep niet aan criterium 2 en een andere niet aan criterium 3. Daarnaast bestonden er met betrekking tot de groep die niet aan de criteria 1 en 2 voldeed sterke twijfels ten aanzien van criterium 3. Ook diende deze groep geen volledige reeks BMO-formulieren en geen antwoorden op de vragenlijst in van de verbonden ondernemingen die bij de productie van en/of de handel in het betrokken product betrokken zijn.

(25)

Wat criterium 1 betreft, heeft geen van de betrokken Chinese groepen van ondernemingen aangetoond aan dit criterium te voldoen. Al deze groepen bleken uiteindelijk staatseigendom te zijn en hebben geen bewijzen overlegd die afdoende werden geacht om vermoedens van aanzienlijke staatsinmenging in managementbeslissingen te ontkrachten. Het kon dus niet worden uitgesloten dat deze ondernemingen in aanzienlijke mate aan controle en inmenging door de staat onderworpen waren.

(26)

Voor één groep van ondernemingen werd naast het niet-voldoen aan criterium 1 ook vastgesteld dat de groep niet kon aantonen dat er geen verstoringen van betekenis waren die nog voortvloeiden uit het vroegere systeem zonder markteconomie (criterium 3), gezien het feit dat een onderneming van de groep kosteloze leningen had ontvangen van de moederonderneming, die een staatsbedrijf was.

(27)

Ook voor een andere groep van ondernemingen werd naast het niet voldoen aan criterium 1 vastgesteld dat de groep niet kon aantonen dat er geen verstoringen van betekenis waren die nog voortvloeiden uit het vroegere systeem zonder markteconomie, met name gezien het feit dat gedurende het onderzoektijdvak ruilhandel plaatsvond. Deze zelfde groep heeft ook niet aangetoond dat de boekhoudingen van verschillende gecontroleerde onderdelen van de groep gecontroleerd werden door een onafhankelijke instantie in overeenstemming met de hiervoor internationaal geldende normen, gezien het feit dat op instructie van de moederonderneming bepaalde basisbeginselen van correcte boekhouding, met name ten aanzien van de afschrijving van vaste activa, veronachtzaamd waren; de accountants van de betrokken ondernemingen hadden deze overtreding van de regels geaccepteerd.

(28)

Verder had binnen deze zelfde groep ten minste één onderneming die kennelijk betrokken was bij de handel in het betrokken product geen BMO-verzoek of antwoord op de vragenlijst ingediend, waardoor de betrouwbaarheid van de verstrekte informatie twijfelachtig werd.

(29)

De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld om op deze bevindingen te reageren. De opmerkingen van twee Chinese groepen van producenten/exporteurs bevatten geen nieuwe feiten die van invloed zouden kunnen zijn op de bevindingen betreffende de toekenning van een BMO.

(30)

Gelet op het voorafgaande heeft geen van de groepen van Chinese producenten/exporteurs aangetoond dat zij voldoen aan alle criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening, zodat hun geen BMO kon worden toegekend.

1.2.   Behandeling van de enige Kazachse producent/exporteur als marktgerichte onderneming

(31)

De enige Kazachse producent/exporteur heeft aangetoond aan alle vijf criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening te voldoen en kwam dus in aanmerking voor een BMO. De producent/exporteur en de bedrijfstak van de Gemeenschap (zie overweging 91) werden in de gelegenheid gesteld om op deze bevindingen te reageren. De commentaren die zijn ontvangen van de bedrijfstak van de Gemeenschap bevatten geen nieuwe feiten die van invloed zouden kunnen zijn op de bevindingen betreffende de toekenning van een BMO.

2.   Individuele behandeling („IB”)

(32)

Ingevolge artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening wordt voor landen waarop dat artikel van toepassing is, een voor het gehele land geldend recht vastgesteld, maar kunnen ondernemingen die kunnen aantonen dat ze aan de criteria van artikel 9, lid 5, van de basisverordening voldoen, daarvan worden uitgezonderd.

(33)

Alle Chinese producenten/exporteurs die verzochten als marktgerichte onderneming te worden behandeld, verzochten tevens om individuele behandeling voor zover zij niet als marktgerichte onderneming konden worden beschouwd.

(34)

Op basis van de beschikbare informatie werd vastgesteld dat geen van deze groepen van ondernemingen had aangetoond aan alle voorwaarden van artikel 9, lid 5, van de basisverordening voor een IB te voldoen. Met name werd vastgesteld dat de ondernemingen niet voldeden aan het criterium van artikel 9, lid 5, onder c), van de basisverordening dat een meerderheid van de aandelen in handen van particulieren dient te zijn, aangezien deze ondernemingen, zoals uiteengezet in overweging 25, uiteindelijk alle staatseigendom zijn. Hun verzoeken moesten dus worden afgewezen.

3.   Normale waarde

3.1.   Algemene methode

i)   Algemene representativiteit

(35)

Om de normale waarde vast te stellen, heeft de Commissie eerst overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening onderzocht of voor iedere betrokken producent/exporteur in Kazachstan en Oekraïne de binnenlandse verkoop van het betrokken product aan niet-verbonden afnemers representatief was, d.w.z. of de totale verkochte hoeveelheid ten minste 5 % bedroeg van de totale hoeveelheid van het betrokken product die naar de Gemeenschap was uitgevoerd.

ii)   Vergelijking van de productsoorten

(36)

Vervolgens heeft zij vastgesteld welke productsoorten die op de binnenlandse markt werden verkocht door producenten/exporteurs met een in het algemeen representatieve binnenlandse verkoop identiek of rechtstreeks vergelijkbaar waren met de naar de Gemeenschap uitgevoerde soorten.

iii)   Representativiteit per productsoort

(37)

Voor elke door de producenten/exporteurs op hun binnenlandse markt verkochte productsoort die direct vergelijkbaar was met de productsoort die voor uitvoer naar de Gemeenschap was verkocht, werd onderzocht of de binnenlandse verkoop voldoende representatief was in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De binnenlandse verkoop van een bepaalde productsoort werd voldoende representatief geacht wanneer in het onderzoektijdvak van die productsoort op de binnenlandse markt aan onafhankelijke afnemers een totaal volume was verkocht dat ten minste 5 % bedroeg van de totale hoeveelheid van de vergelijkbare productsoort die naar de Gemeenschap was uitgevoerd.

iv)   Onderzoek of de verkoop in het kader van normale handelstransacties heeft plaatsgevonden

(38)

Daarna heeft de Commissie voor elke producent/exporteur in Kazachstan en Oekraïne onderzocht of de binnenlandse verkoop van elke productsoort in representatieve hoeveelheden kon worden beschouwd als verkoop die had plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties in de zin van artikel 2, lid 4, van de basisverordening. Hiertoe werd voor elke uitgevoerde productsoort het aandeel van de winstgevende binnenlandse verkoop aan onafhankelijke afnemers in het onderzoektijdvak vastgesteld.

(39)

Voor iedere productsoort waarvan meer dan 80 % op de binnenlandse markt was verkocht tegen een prijs die niet lager was dan de kostprijs en waarvan de gewogen gemiddelde verkoopprijs gelijk was aan of hoger dan de gewogen gemiddelde productiekosten, was de normale waarde het gewogen gemiddelde van alle binnenlandse verkoopprijzen van die soort.

(40)

Wanneer de winstgevende verkoop van een productsoort 80 % of minder van de totale verkoop van die soort bedroeg, of wanneer de gewogen gemiddelde prijs van die soort lager was dan de productiekosten, werd de normale waarde gebaseerd op de werkelijke binnenlandse prijs, die werd berekend als het gewogen gemiddelde van de winstgevende verkoop van alleen die soort, mits deze 10 % of meer van de totale verkoop van die soort bedroeg.

(41)

Wanneer de winstgevende verkoop van een soort minder dan 10 % van de totale verkoop van die soort bedroeg, werd geoordeeld dat die soort in onvoldoende hoeveelheden was verkocht om de binnenlandse prijs als geschikte basis voor de vaststelling van de normale waarde te kunnen gebruiken.

(42)

Wanneer voor een bepaalde door een producent/exporteur verkochte soort geen gebruik kon worden gemaakt van de binnenlandse prijs om de normale waarde vast te stellen, moest een andere methode worden gebruikt. Ingevolge artikel 2, lid 3, van de basisverordening berekende de Commissie dan een normale waarde.

(43)

Hiertoe werd aan de — eventueel gecorrigeerde — productiekosten van de uitgevoerde soorten van elke exporteur een redelijk bedrag voor VAA-kosten (verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten) en een redelijke winstmarge toegevoegd.

(44)

In alle gevallen werden de VAA-kosten en de winst vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening. De Commissie heeft met het oog hierop onderzocht of de VAA-kosten en de winst van elk van de betrokken producenten/exporteurs bij verkoop op de binnenlandse markt betrouwbare gegevens waren.

3.2.   Referentieland

(45)

Volgens artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening moet de normale waarde voor producenten/exporteurs in landen met een overgangseconomie aan wie geen behandeling als marktgerichte onderneming wordt toegestaan, worden vastgesteld aan de hand van de prijs of de berekende waarde in een land met markteconomie („referentieland”) of op basis van de prijs bij uitvoer uit een dergelijk derde land naar andere landen, of, indien zulks niet mogelijk is, op elke andere redelijke grondslag.

(46)

In het bericht van inleiding had de Commissie haar voornemen te kennen gegeven om Brazilië als geschikt referentieland voor de vaststelling van de normale waarde voor China en Kazachstan te kiezen, en belanghebbenden werd verzocht hun reacties mee te delen. Geen enkele belanghebbende maakte bezwaar tegen dit voorstel.

(47)

De Commissie heeft de haar bekende producenten in Brazilië om medewerking verzocht, en later ook producenten in andere potentiële referentielanden, namelijk India, Japan, Noorwegen, Zuid-Afrika en de VS. Positieve reacties werden echter alleen van producenten in Noorwegen en de VS ontvangen. Op basis van door drie Noorse ondernemingen verstrekte informatie werd geconcludeerd dat de binnenlandse markt voor SiMn in Noorwegen zeer klein was. De Noorse markt werd derhalve niet geacht voldoende representatief te zijn voor de vaststelling van de normale waarde voor China en Kazachstan.

(48)

De enige bekende producent in de VS ontving een vragenlijst en de in de reactie daarop verstrekte gegevens werden ter plaatse geverifieerd. Het volume van de binnenlandse verkoop van deze producent in de VS bleek aanzienlijk te zijn en voldoende representatief in vergelijking met het volume van de uitvoer van het betrokken product uit China en Kazachstan naar de Gemeenschap. Voorts kan de Amerikaanse markt als open worden beschouwd, aangezien de invoerrechten laag zijn (meestbegunstigingsrecht van 3,9 % van de fob-prijs). Uit het onderzoek blijkt dat de invoer van SiMn op de markt van de VS een aanzienlijke omvang had. De markt van de VS werd derhalve geacht een competitieve markt te zijn en in voldoende mate representatief voor de vaststelling van de normale waarde voor China en Kazachstan.

(49)

Belanghebbenden werd verzocht hun reacties mede te delen en drie belanghebbenden lieten weten bezwaar te hebben tegen de keuze van de VS als referentieland. Eén Chinese groep van producenten/exporteurs voerde om te beginnen aan dat er op de markt van de VS onvoldoende concurrentie is, aangezien 1. de medewerkende producent de enige producent op de binnenlandse markt is, en 2. het volume van de invoer in de VS gering is als gevolg van antidumpingmaatregelen met betrekking tot de invoer van siliciummangaan uit de voornaamste producerende landen. In de tweede plaats werd gesteld dat het feit dat de medewerkende producent in de VS verbonden is aan een van de klagende producenten aanleiding is tot twijfels over de betrouwbaarheid en representativiteit van de verstrekte gegevens over kosten en prijzen. In de derde plaats werd aangevoerd dat rekening gehouden zou moeten worden met het feit dat de situatie met betrekking tot de beschikbaarheid van grondstoffen in de VS, waar geen binnenlandse bronnen van de voornaamste grondstof zijn, anders ligt dan in de VRC, waar dat wel het geval is. In de vierde plaats werd aangevoerd dat een land met een meer met de VRC vergelijkbaar niveau van economische ontwikkeling een passender referentieland zou zijn dan de VS.

(50)

De Chinese producent/exporteur voerde aan dat India of in tweede instantie Oekraïne een betere keuze zou zijn, hoofdzakelijk omdat deze landen qua concurrentie en marktvoorwaarden beter konden worden vergeleken met China. Als derde mogelijkheid werd voorgesteld de normale waarde voor de VRC te bepalen op basis van de gegevens die verstrekt waren door de Chinese producenten die voor een BMO in aanmerking kwamen. En ten slotte werd gesteld dat als de VS toch als referentieland gehandhaafd zouden blijven, de normale waarde aangepast zou moeten worden om rekening te houden met verschillen inzake de beschikbaarheid van grondstoffen en de productiekosten, die in de VS hoger zouden zijn door hogere arbeidskosten en milieukosten.

(51)

De opmerkingen van twee andere belanghebbenden voegden inhoudelijk weinig toe aan bovengenoemde opmerkingen van de Chinese producent/exporteur.

(52)

De Commissie had verschillende Indiase producenten om medewerking verzocht, maar ondanks enige aanvankelijke positieve signalen kon uiteindelijk geen medewerking worden verkregen. Het was derhalve niet mogelijk India als referentieland te nemen. Wat Oekraïne betreft, werd bij het onderzoek naar dat land een aanzienlijke mate van dumping vastgesteld (zie overweging 87). De vaste praktijk schrijft voor dat een land dat betrokken is bij dumping niet als referentieland wordt genomen. Wat het derde voorstel betreft, het bepalen van de normale waarde voor de VRC op basis van de gegevens die verstrekt waren door de Chinese producenten die voor een BMO in aanmerking kwamen, kan worden volstaan met verwijzing naar artikel 2, lid 7, onder a) van de basisverordening, dat duidelijk aangeeft dat gebruik moet worden gemaakt van een „derde land met een markteconomie”. Afgezien daarvan bleek geen van de medewerkende Chinese producenten in aanmerking te komen voor een BMO.

(53)

Wat de specifieke bezwaren betreffende de geschiktheid van de VS als referentieland betreft, zij gewezen op het volgende: ten eerste, wat het beweerde gebrek aan concurrentie op de binnenlandse markt betreft, heeft het onderzoek, zoals reeds vermeld in overweging 48, aangetoond dat de medewerkende producent weliswaar de enige producent in de VS is, maar dat er anderzijds aanzienlijke hoeveelheden siliciummangaan in de VS werden ingevoerd. In feite bedroeg de invoer tijdens de onderzoekperiode een veelvoud van de binnenlandse verkoop van de medewerkende producent in de VS. In dit verband zij er ook op gewezen dat het feit dat er in een bepaald land handelsbeschermingsmaatregelen van toepassing zijn op het betrokken product niet betekent dat dat land niet als referentieland gekozen kan worden, aangezien het doel van antidumpingmaatregelen juist is de eerlijke concurrentie op de markt in kwestie te herstellen.

(54)

De bewering dat de relatie tussen de medewerkende onderneming in de VS en een Europese producent van invloed zou kunnen zijn op de betrouwbaarheid van de verstrekte gegevens werd door de bevindingen van het onderzoek niet bevestigd. Er zijn geen aanwijzingen gevonden dat deze relatie een verstorend effect zou hebben op de prijzen, de productiekosten en de winstgevendheid van de producent in de Verenigde Staten, en de Commissie heeft zich overtuigd van de juistheid en betrouwbaarheid van de voor dit onderzoek verstrekte informatie.

(55)

Ten slotte zijn ook de argumenten betreffende de beschikbaarheid van grondstoffen en de verschillen in de kosten nader onderzocht. De prijs van de voornaamste grondstof (mangaanerts) voor de productie van siliciummangaan door de medewerkende Amerikaanse onderneming werd vergeleken met de prijzen die de Chinese ondernemingen voor mangaanerts betaalden, en er werden geen wezenlijke verschillen geconstateerd. Daar komt bij dat de Chinese medewerkende producenten eveneens een deel van hun behoefte aan mangaanerts importeerden. Dit argument en het verzoek om aanpassing werden daarom afgewezen.

(56)

Wat de andere aangevoerde factoren betreft, zoals het peil van economische ontwikkeling en de arbeids- en milieukosten, had de belanghebbende partij zijn beweringen onvoldoende onderbouwd, en deze factoren werden niet geacht relevant te zijn voor de beslissing of de VS al of niet een passend referentieland was, of een aanpassing van de normale waarde te rechtvaardigen. Daar kosten en prijzen in het algemeen niet als een werkbare basis worden beschouwd om de normale waarde te bepalen in landen die onder artikel 2, lid 7, van de basisverordening vallen, druist een dergelijke vergelijking in feite in tegen het doel van de aanwending van de in artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening genoemde methoden.

(57)

Gelet op het voorgaande werd geconcludeerd dat de USA een geschikt referentieland was in de zin van artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening.

3.3.   Volksrepubliek China

(58)

Nadat de VS als referentieland was gekozen, werd overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening de normale waarde voor Chinese producenten/exporteurs, aan geen van welke een BMO was toegekend, vastgesteld op basis van geverifieerde informatie van de enige medewerkende producent in de VS.

(59)

De in de overwegingen 35 tot en met 44 beschreven algemene methode is toegepast op de medewerkende producent in het referentieland. Aangezien de binnenlandse verkoop van SiMn door de medewerkende producent in de VS gedurende het onderzoektijdvak niet in het kader van normale handelstransacties plaatsvond, werd de normale waarde berekend overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening. De winstmarge voor de berekening van de normale waarde werd overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder b) van de basisverordening vastgesteld op basis van de winstmarge die van toepassing was op dezelfde algemene categorie producten voor de producent in de VS. Er is rekening gehouden met de verkoop-, algemene en administratieve kosten van de medewerkende producent in de VS bij alle binnenlandse verkoop gedurende het onderzoektijdvak.

3.4.   Kazachstan

(60)

De in de overwegingen 35 tot en met 44 beschreven algemene methode is toegepast op de enige medewerkende producent/exporteur in Kazachstan, aan wie een BMO was toegekend. Aangezien de binnenlandse verkoop van geringe omvang was, moest de normale waarde berekend worden overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening. Het bleek dat de binnenlandse verkoop van het soortgelijke product door Kazchrome niet representatief was en dat de binnenlandse verkoop van deze producent van dezelfde algemene categorie producten niet in het kader van normale handelstransacties plaatsvond. Daarom werden de voor de berekening van de normale waarde gebruikte bedragen van de verkoop-, algemene en administratieve kosten en van winsten oorspronkelijk gebaseerd, overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder c), van de basisverordening, op het gewogen gemiddelde van deze bedragen voor de medewerkende Oekraïense producenten bij hun binnenlandse verkoop van het soortgelijke product. Na de definitieve mededeling van feiten en overwegingen voerde de producent/exporteur aan dat de voor het bepalen van de VAA-kosten en de winst gebruikte methode niet passend was, aangezien bij de medewerkende Oekraïense producenten/exporteurs een aanzienlijke mate van dumping was vastgesteld. De Kazachse producent/exporteur stelde dat de berekening veeleer op basis van de in het referentieland vastgestelde bedragen van VAA-kosten en winst gebaseerd zou moeten worden. Naar aanleiding van deze opmerkingen werd geconcludeerd dat het onder de gegeven omstandigheden inderdaad niet juist was de berekening op de winsten van de Oekraïense producenten te baseren. Derhalve werd overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening opnieuw onderzocht op welke basis de bedragen voor VAA en winst zouden kunnen worden vastgesteld. In dit verband werd nagegaan of de VAA-kosten en de winst van de onderneming met betrekking tot SiMn gebruikt konden worden om het relevante bedrag vast te stellen. Aangezien de Kazachse onderneming geacht wordt onder marktvoorwaarden te opereren, en om de situatie op de binnenlandse markt zo precies mogelijk weer te geven, werd besloten dat de gewogen gemiddelde VAA-kosten en de winst die werd behaald op de binnenlandse verkoop van SiMn aan niet-verbonden en verbonden afnemers als basis gebruikt zou worden, overeenkomstig artikel 2, lid 6, van de basisverordening. Er zij op gewezen dat de VAA en de winst bij de binnenlandse verkoop aan niet-verbonden en aan verbonden afnemers nauwelijks verschilden, wat erop wees dat de relatie nauwelijks invloed had op VAA en winst. Bovendien bleek de binnenlandse verkoop plaats te vinden in het kader van normale handelstransacties, en op een redelijk significant niveau (2,8 % van het volume van de uitvoer van SiMn naar de Gemeenschap). Aangezien artikel 2, lid 6, van de basisverordening bepaalt dat normaliter gebruik moet worden gemaakt van de eigen VAA en winst van een onderneming bij binnenlandse verkoop in het kader van normale handelstransacties, werd het verzoek om gebruik te maken van gegevens van de producent in het referentieland afgewezen.

3.5.   Oekraïne

(61)

De in de overwegingen 35 tot en met 44 beschreven algemene methode is toegepast op alle drie producenten/exporteurs in Oekraïne. Voor het grootste deel van de verkoop moest de normale waarde berekend worden, aangezien er te weinig binnenlandse verkoop van vergelijkbare producten plaatsvond. Overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder b), van de basisverordening werden de voor de berekening van de normale waarde gebruikte bedragen van de verkoop-, algemene en administratieve kosten en van de winsten gebaseerd op de feitelijke gegevens van de ondernemingen betreffende de verkoop, in het kader van normale handelstransacties, van dezelfde algemene categorie van producten.

4.   Uitvoerprijs

(62)

De producenten/exporteurs voerden rechtstreeks uit naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap of via buiten de Gemeenschap gevestigde verbonden of niet-verbonden handelsmaatschappijen.

(63)

Bij de rechtstreekse uitvoer naar onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap of via buiten de Gemeenschap gevestigde verbonden of niet-verbonden handelsmaatschappijen werden de uitvoerprijzen overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening vastgesteld op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het product.

(64)

Bij uitvoer naar de Gemeenschap via verbonden handelsmaatschappijen in een derde land werden de uitvoerprijzen vastgesteld op basis van de eerste wederverkoopprijzen van deze verbonden handelsmaatschappijen aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap.

4.1.   Volksrepubliek China

(65)

Aangezien aan geen van de medewerkende Chinese producenten/exporteurs een BMO/IB kon worden toegekend, werden de gegevens betreffende hun uitvoer niet gebruikt voor het vaststellen van individuele dumpingmarges maar alleen voor de berekening van het voor het gehele land geldende recht, zoals uiteengezet in overweging 79 hieronder.

(66)

Alle drie medewerkende groepen van producenten/exporteurs in de VRC verkochten bij al hun uitvoer rechtstreeks aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap. De uitvoerprijzen werden daarom vastgesteld op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen.

4.2.   Kazachstan

(67)

De enige meewerkende producent/exporteur voerde het betrokken product uit naar de Gemeenschap via een verbonden handelsmaatschappij in een derde land. De exportprijs van deze onderneming werd derhalve vastgesteld op basis van de door de eerste onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap aan de handelsmaatschappij betaalde wederverkoopprijs.

4.3.   Oekraïne

(68)

Twee producenten/exporteurs in Oekraïne verrichtten hun uitvoer naar de Gemeenschap uitsluitend via niet-verbonden handelsmaatschappijen in een derde land buiten de Gemeenschap, en de derde Oekraïense producent/exporteur verkocht een deel van zijn uitvoer naar de Gemeenschap aan een onafhankelijke handelsmaatschappij in Oekraïne voor uitvoer naar de Gemeenschap. In beide gevallen werd de uitvoerprijs vastgesteld op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen bij verkoop aan de handelsmaatschappij voor uitvoer naar de Gemeenschap.

(69)

Een deel van de verkoop van de derde producent/exporteur vond plaats via een keten van verbonden ondernemingen en uiteindelijk door een verbonden handelsmaatschappij in een derde land. In deze gevallen werd de uitvoerprijs vastgesteld op basis van de prijzen van deze verbonden handelsmaatschappij bij wederverkoop aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap.

5.   Vergelijking

(70)

De normale waarde en de uitvoerprijzen werden vergeleken in hetzelfde handelsstadium, af fabriek. Om een billijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijzen te kunnen maken, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen.

(71)

Op basis hiervan werden, voor zover dit nodig en gerechtvaardigd was, voor alle onderzochte Kazachse en Oekraïense producenten/exporteurs correcties toegestaan voor verschillen in handelsstadium, de kosten van vervoer, verzekering, laden, overladen, lossen en aanverwante kosten, verpakking, krediet, en servicekosten (waarborgen/garanties).

(72)

De VAA-kosten die gebruikt zijn voor de berekening van de normale waarde voor de Kazachse producent/exporteur, overeenkomstig de in overweging 60 beschreven methode, omvatten kosten voor binnenlands transport en verzekering. Daarom werd, hoewel geen verzoek daartoe was ingediend, een ex officio aanpassing van de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder e) verricht om de VAA-kosten te reduceren met het bedrag van de kosten van binnenlands vervoer en verzekering.

(73)

De enige medewerkende producent/exporteur in Kazachstan, Kazchrome, voerde aan dat hij samen met zijn verbonden handelsmaatschappij in Zwitserland, ENRC, „één enkele economische entiteit” vormde. De producent/exporteur stelde dat om die reden, hoewel de verkoopprijs van de handelsmaatschappij gebruikt diende te worden voor het bepalen van de uitvoerprijs, geen aanpassingen nodig waren voor transportkosten, VAA-kosten en de winst van de handelsmaatschappij.

(74)

Deze bewering is nader onderzocht. Het bleek dat ENRC en Kazchrome weliswaar verbonden ondernemingen waren, maar met eigen rechtspersoonlijkheid. Bovendien bestond tussen deze twee entiteiten een verkoper-koperrelatie. De conclusie was dan ook dat ENRC bij de verkoop van de producten van Kazchrome in de Gemeenschap een rol vervulde die vergelijkbaar was met die van een agent die op commissiebasis werkt. Verder werd vastgesteld dat de gehele verkoop van Kazchrome aan de Gemeenschap via ENRC plaatsvond, maar dat deze handelaar geen rol speelde in de binnenlandse verkoopkanalen van Kazchrome. Verder werd geconcludeerd dat bij de aanpassing van de uitvoerprijs ook rekening gehouden moest worden met de transportkosten vanaf de fabriek, rekening houdende met uiteenlopende verkoopvoorwaarden, om een billijke vergelijking tussen uitvoerprijs en normale waarde af fabriek te verzekeren.

(75)

Dit argument moest dus worden afgewezen en de uitvoerprijs werd aangepast voor de commissies, overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening, en voor het transport overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder e). De hoogte van de commissie werd berekend aan de hand van rechtstreeks bewijsmateriaal over de uitoefening van die taak. In deze context werd bij de berekening van de commissie rekening gehouden met de VAA-kosten die ENRC maakte om het door Kazchrome geproduceerde betrokken product te verkopen, en met een winstmarge voor ENRC, die in dit geval gebaseerd werd op de door een aan het onderzoek meewerkende niet-verbonden importeur aangegeven winstmarge.

(76)

Voor de Oekraïense producent, die uiteindelijk verkocht via een verbonden handelaar in een derde land (zie overweging 69), werd op de uitvoerprijs een correctie voor de commissies toegepast, overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening, in de gevallen waar de verkoop plaatsvond via deze verbonden handelaar, aangezien de functie van deze handelaar vergelijkbaar was met die van een op commissiebasis werkende agent. De betrokken onderneming, NFP, en de verbonden handelaar, Steelex SA, bleken aparte rechtspersonen te zijn en (direct of indirect) te werken op basis van een verkoper-koperrelatie. Bovendien werd voor verkoop aan de Gemeenschap via Steelex SA een commissie betaald. Het door de instellingen van de Gemeenschap berekende commissiebedrag was gebaseerd op rechtstreekse bewijzen van het bestaan van dergelijke functies. In deze context werd rekening gehouden met de VAA-kosten die SA maakte om het door NFP geproduceerde betrokken product te verkopen, en met een winstmarge als aangegeven door een aan het onderzoek meewerkende niet-verbonden importeur. Bovendien verrichte NFP een deel van zijn verkoop aan de Gemeenschap door Steelex SA via een in een ander derde land gevestigde niet-verbonden handelaar. Voor deze verkoop, en in aanvulling op de commissie voor Steelex SA, werd het redelijk geacht een correctie toe te passen voor een commissie voor de niet-verbonden handelaar, overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder i), van de basisverordening, aangezien ook deze handelaar functies had die vergelijkbaar waren met die van een op commissiebasis werkende agent. Deze commissie werd vastgesteld op basis van een handelsmarge op de verkoop in kwestie.

(77)

Eén Oekraïense producent/exporteur vroeg overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder j), van de basisverordening een correctie voor omrekening van valuta. Dit verzoek was gebaseerd op de schommelingen van de wisselkoers tussen de datum van de factuur en de datum van de betaling. Artikel 2, lid 10, onder j, van de basisverordening bepaalt echter dat de factuurdatum geacht wordt de datum van verkoop te zijn; de toepasselijke wisselkoers is dus die van die datum. Dit verzoek werd derhalve van de hand gewezen.

6.   Dumpingmarges

6.1.   Volksrepubliek China

(78)

Aangezien geen van de medewerkende producenten/exporteurs in de VRC een BMO of IB had gekregen, werd een dumpingmarge voor de hele VRC berekend aan de hand van een wegingsfactor van de cif-waarde van iedere groep exporteurs, d.w.z. zowel de medewerkende als de niet-medewerkende.

(79)

Daartoe werd eerst de dumpingmarge berekend voor de medewerkende Chinese producenten/exporteurs overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening, op basis van vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde van het referentieland per productsoort met een gewogen gemiddelde uitvoerprijs per productsoort, vastgesteld zoals hierboven aangegeven.

(80)

Er zij op gewezen dat de invoer van de VRC zowel SiMn met een normaal koolstofgehalte als SiMn met een laag koolstofgehalte omvatte. De medewerkende producent in het referentieland produceerde echter alleen SiMn met een normaal koolstofgehalte. Daarom werd bij de vergelijking alleen gebruik gemaakt van gegevens betreffende deze gemeenschappelijke productsoort.

(81)

Vervolgens werd, op basis van de beschikbare gegevens, de dumpingmarge vastgesteld voor alle niet-medewerkende producenten/exporteurs, overeenkomstig artikel 18, lid 1, van de basisverordening.

(82)

Om de dumpingmarge voor niet-medewerkende producenten/exporteurs vast te stellen, werd eerst de omvang van de niet-medewerking bepaald. Hiertoe werd het door de medewerkende Chinese producenten/exporteurs gemelde volume van de uitvoer naar de Gemeenschap vergeleken met het totale volume van de invoer van oorsprong uit de VRC, op basis van de importstatistieken van Eurostat. Uit deze vergelijking bleek dat de mate van medewerking gering was: de uitvoer van de medewerkende producenten vertegenwoordigde minder dan 29 % van de totale invoer in de Gemeenschap vanuit de VRC gedurende het onderzoektijdvak.

(83)

De dumpingmarge voor de exportvolumen van niet-medewerkende Chinese producenten/exporteurs werd vastgesteld op basis van de hoogste vastgestelde dumpingmarge voor de medewerkende producenten/exporteurs voor SiMn met een normaal koolstofgehalte. Deze benadering werd gerechtvaardigd geacht omdat er geen aanwijzingen waren dat enige niet-medewerkende producent dumping bedreef op een lager niveau dan de medewerkende producenten/exporteurs. Daarom werd een gemiddelde, voor het gehele land geldende dumpingmarge berekend, met als wegingsfactor de cif-waarde van iedere groep exporteurs, zowel de medewerkende als de niet-medewerkende. Hierbij bleek dat de dumpingmarge voor het gehele land, in procenten van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap, vóór inklaring, 60,1 % bedraagt.

6.2.   Kazachstan

(84)

Afgaande op de klacht, de informatie van de producent/exporteur die tot medewerking bereid was, en andere statistische gegevens, werd geconcludeerd dat OJSC Kazchrome de enige Kazachse producent/exporteur van siliciummangaan is. Aangezien er geen aanwijzingen waren dat enige producent/exporteur opzettelijk niet meewerkte, werd het passend geacht de residuele dumpingmarge op hetzelfde niveau vast te stellen als voor OJSC Kazchrome.

(85)

In procenten van de cif-prijs grens EG, vóór inklaring, zijn de dumpingmarges derhalve:

OJSC Kazchrome: 6,5 %;

Alle andere ondernemingen: 6,5 %.

6.3.   Oekraïne

(86)

Afgaande op de klacht, de informatie van de producenten/exporteurs die tot medewerking bereid waren, en andere statistische gegevens, werd geconcludeerd dat de mate van medewerking in de Oekraïne boven de 80 % lag. Het werd daarom passend geacht de residuele dumpingmarge vast te stellen op het niveau van de hoogste vastgestelde dumpingmarge voor een medewerkende producent/exporteur in dat land.

(87)

De dumpingmarges, in procenten van de invoerprijs cif grens EG, vóór inklaring, bedroegen:

PJSC Nikopol Ferroalloys Plant: 39,1 %;

JSC Stakhanov Ferroalloys Plant: 53,4 %;

OJSC Zaporozhye Ferroalloys Plant: 56,7 %;

Alle andere ondernemingen: 56,7 %.

D.   SCHADE

1.   Algemeen

(88)

In 1998 werden antidumpingmaatregelen opgelegd op de invoer van SiMn van oorsprong uit de VRC en Oekraïne (Verordening (EG) nr. 495/98 van de Raad (3)). Deze maatregelen liepen begin maart 2003 af. Tijdens het eerste deel van de beoordelingsperiode waren er dus maatregelen van toepassing op de invoer uit twee van de betrokken landen. Met dit feit is rekening gehouden bij de analyse van de schade. Zoals aangegeven in overweging 118 hieronder, blijkt uit de ontwikkeling ten aanzien van de winstgevendheid duidelijk dat het vervallen van de antidumpingmaatregelen in maart 2003 geen wezenlijke invloed had op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de periode daarna. Daarom is geconcludeerd dat, in weerwil van de beweringen van sommige belanghebbenden, het jaar 2002 beschouwd kan worden als een goede basis voor de berekening van de in de overwegingen 93 tot en met 141 genoemde indices.

(89)

SiMn is een belangrijke grondstof voor de productie van staal. Tegen het einde van 2003 steeg de vraag naar staal sterk, wereldwijd maar vooral in Azië, en deze stijging zette zich door in de eerste helft van 2004. In combinatie met tegenvallende productie van SiMn in Azië leidde dit tot een ongekende stijging van de prijzen in de loop van 2004. Bij de analyse van de schade is rekening gehouden met deze ongewone omstandigheden, om te voorkomen dat het beeld daardoor te sterk beïnvloed zou worden.

2.   Communautaire productie en bedrijfstak van de Gemeenschap

(90)

In de Gemeenschap wordt het soortgelijke product vervaardigd door vijf producenten. Hun output wordt derhalve geacht de communautaire productie in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening te vormen.

(91)

Van deze vijf producenten gaven er vier, allen lid van de klagende vereniging, binnen de in het bericht van inleiding gestelde termijn blijk van hun interesse in medewerking aan de procedure. Zij werkten naar behoren aan het onderzoek mee. Deze vier producenten bleken goed te zijn voor een groot deel (ongeveer 88 %) van de totale communautaire productie van het soortgelijke product. Deze vier medewerkende producenten vormen derhalve de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening en zullen hierna als „bedrijfstak van de Gemeenschap” worden aangeduid. De overblijvende communautaire producent zal „de andere communautaire producent” worden genoemd. Deze andere communautaire producent verzette zich niet tegen de klacht.

3.   Verbruik in de Gemeenschap

(92)

Het verbruik van de Gemeenschap werd vastgesteld op basis van het eigen productievolume van de bedrijfstak van de Gemeenschap, rekening houdende met schommelingen van de voorraden, met het volume van de invoer en de uitvoer voor de markt van de Gemeenschap, op basis van gegevens van Eurostat, en wat de andere communautaire producent betreft, met schattingen door de producenten van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(93)

In het onderzoektijdvak was de communautaire markt voor het betrokken product en het soortgelijke product ongeveer 9 % groter dan in 2002, namelijk ongeveer 914 000 ton. Gedurende de beoordelingsperiode bereikte het verbruik een piek in 2004, 14 % hoger dan in 2002, maar in de daaropvolgende twee jaar daalde het weer.

 

2002

2003

2004

2005

OT

Totaal EG-verbruik (ton)

835 419

882 607

953 692

921 654

914 240

Index (2002 = 100)

100

106

114

110

109

4.   Invoer uit de betrokken landen

a)   Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de betrokken invoer

(94)

De Commissie heeft onderzocht of de gevolgen van de invoer met dumping uit de betrokken landen cumulatief moesten worden beoordeeld op basis van de criteria van artikel 3, lid 4, van de basisverordening.

(95)

De dumpingmarge voor elk betrokken land was meer dan het minimum, de uit elk van deze landen ingevoerde hoeveelheid was niet te verwaarlozen, en een cumulatieve beoordeling was opportuun gezien de concurrentieverhoudingen tussen de ingevoerde producten uit de betrokken landen en het soortgelijke product uit de Gemeenschap. Deze soortgelijke concurrentieverhoudingen bleken uit het feit dat het uit de betrokken landen ingevoerde betrokken product en het door de bedrijfstak van de Gemeenschap geproduceerde en op de communautaire markt verkochte soortgelijke product vergelijkbaar waren en via dezelfde handelskanalen werden gedistribueerd. Bovendien ging het om substantiële invoervolumen die in significante marktaandelen resulteerden. Aangezien echter bij de invoer vanuit Oekraïne geen sprake was van onderbieding, zoals aangegeven in overweging 104, werd geconcludeerd dat de invoer vanuit Oekraïne apart beoordeeld diende te worden.

(96)

De producent/exporteur in Kazachstan voerde aan dat Kazachstan niet tezamen met de VRC beschouwd zou moeten worden bij de beoordeling van de schade, gezien het feit dat Kazachstan zich volledig anders gedraagt op de markt. Deze producent/exporteur argumenteerde onder andere dat de ontwikkeling van de Kazachse invoervolumen, waarden en marktaandeel in de Gemeenschap sterk verschilde van die van de andere betrokken landen en dat ook de mix van producten verschillend was. De Commissie erkende dat gedurende de beoordelingsperiode het invoervolume en het marktaandeel van Kazachstan over het geheel gezien afnamen (het marktaandeel was 5,8 % in 2002 en 4,6 % gedurende het onderzoektijdvak). Anderzijds waren zowel het volume als het marktaandeel van de invoer uit Kazachstan gedurende de beoordelingsperiode relatief stabiel en op een peil dat niet als onbetekenend kan worden beschouwd. Bovendien is uit het onderzoek gebleken dat de ontwikkeling van de prijzen van de invoer uit Kazachstan niet wezenlijk verschilt van die van de andere betrokken landen. Derhalve, en ook in het licht van de in de overwegingen 73 tot en met 75 genoemde punten, kan niet worden geconcludeerd dat het marktgedrag van Kazachstan volledig anders is dan dat van de VRC; het verzoek moet daarom worden afgewezen.

(97)

In het licht van het bovenstaande werd geoordeeld dat ten aanzien van de VRC en Kazachstanaan alle criteria van artikel 3, lid 4, van de basisverordening was voldaan. De invoer vanuit deze twee betrokken landen werd daarom cumulatief beoordeeld, en de invoer vanuit Oekraïne apart.

b)   Volume

(98)

Het volume van de invoer van het betrokken product vanuit de VRC en Kazachstan in de Gemeenschap nam gestaag toe van ongeveer 48 000 ton in 2002 tot ongeveer 162 000 ton in 2004, om daarna weer af te nemen tot ongeveer 96 000 ton gedurende het onderzoektijdvak. Tussen 2002 en het einde van het onderzoektijdvak nam het volume van de invoer vanuit deze landen met 99 % toe.

 

2002

2003

2004

2005

OT

Volume van de invoer uit de VRC en Kazachstan (ton)

48 091

66 509

162 227

142 993

95 491

Index (2002 = 100)

100

138

337

297

199

Marktaandeel van de invoer uit de VRC en Kazachstan

5,8 %

7,5 %

17,0 %

15,5 %

10,4 %

Prijs van de invoer uit de VRC en Kazachstan (EUR/ton)

462

464

829

689

564

Index (2002 = 100)

100

101

179

149

122

(99)

Het volume van de invoer van het betrokken product vanuit Oekraïne in de Gemeenschap daalde licht van ongeveer 154 000 ton in 2002 tot ongeveer 138 000 ton in 2003 en 2004, en nam daarna weer toe tot ongeveer 180 000 ton in 2005 en ongeveer 210 000 ton gedurende het onderzoektijdvak. Tussen 2002 en het onderzoektijdvak nam het volume van de invoer vanuit dit land met 36 % toe.

 

2002

2003

2004

2005

OT

Volume van de invoer vanuit Oekraïne (ton)

154 391

137 683

137 514

179 993

210 302

Index (2002 = 100)

100

89

89

117

136

Marktaandeel van de invoer vanuit Oekraïne

18,5 %

15,6 %

14,4 %

19,5 %

23,0 %

Prijs van de invoer vanuit Oekraïne

(EUR/ton)

508

490

912

602

550

Index (2002 = 100)

100

97

180

118

108

c)   Marktaandeel

(100)

Het marktaandeel van de invoer vanuit de VRC en Kazachstan bedroeg 5,8 % in 2002. Dit aandeel steeg in 2003 en opnieuw in 2004, en bereikte in dat jaar 17 %. In 2005 daalde het marktaandeel licht tot 15,5 %, en gedurende het onderzoektijdvak verder tot 10,4 %. In totaal nam het marktaandeel tussen 2002 en het onderzoektijdvak met 4,6 procentpunten toe, tot bijna het dubbele van het marktaandeel in 2002.

(101)

Het marktaandeel van de invoer vanuit Oekraïne bedroeg 18,5 % in 2002. Dit aandeel nam af in 2003 en opnieuw in 2004, tot 14,4 % in dat jaar. In 2005 steeg het marktaandeel tot 19,5 %, en gedurende het onderzoektijdvak verder tot 23 %. In totaal steeg het marktaandeel tussen 2002 en het einde van het onderzoektijdvak met 4,5 procentpunten.

d)   Prijzen

i)   Prijsontwikkeling

(102)

In 2004 stegen de prijzen van SiMn wereldwijd tot ongekende hoogte, als gevolg van een ongewoon sterke vraag en een beperkt aanbod, zoals uiteengezet in overweging 89. Dit effect is terug te vinden in de prijzen van de invoer uit de betrokken landen voor dat jaar en een deel van 2005. Dit was echter niet van invloed op de prijzen gedurende het onderzoektijdvak. Over het geheel gezien nam de gemiddelde prijs van de invoer van het betrokken product van oorsprong uit de VRC en Kazachstan met 22 % toe tussen 2002 en het einde van het onderzoektijdvak, terwijl de gemiddelde prijs van de invoer van het betrokken product van oorsprong uit Oekraïne in diezelfde periode met 8 % toenam.

ii)   Prijsonderbieding

(103)

Voor elke productsoort is er een prijsvergelijking gemaakt tussen de gemiddelde verkoopprijzen in de Gemeenschap van de producent/exporteur en die van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Daartoe zijn de prijzen die de bedrijfstak van de Gemeenschap berekende aan niet-verbonden afnemers vergeleken met de prijzen van medewerkende producenten/exporteurs in de betrokken landen. Waar nodig werden correcties toegepast om rekening te houden met verschillen in het handelsstadium en de kwaliteit van producten.

(104)

Uit de vergelijking bleek dat gedurende het onderzoektijdvak in de Gemeenschap verkocht SiMn van oorsprong uit de VRC en Kazachstan 4,5 % lager geprijsd was dan de producten van de bedrijfstak van de Gemeenschap; de onderbieding bedroeg dus over het geheel gezien 4,5 % op een gewogen gemiddelde basis. De prijzen van de invoer uit Oekraïne lagen ongeveer op hetzelfde niveau als die van de bedrijfstak van de Gemeenschap (er was dus geen sprake van onderbieding).

(105)

Om te verzekeren dat bij het berekenen van de onderbieding prijzen in hetzelfde handelsstadium vergeleken werden, werden de prijzen af fabriek van de bedrijfstak van de Gemeenschap vergeleken met de prijzen van de geïmporteerde goederen op het moment dat zij op het grondgebied van de Gemeenschap aankwamen, gecorrigeerd voor de kosten van lossen en inklaring. Eén belanghebbende betwistte de met betrekking tot de Kazachse onderneming gebruikte methode en stelde dat de basis voor de berekening van de invoerprijs de cif-prijs op het punt van inklaring in een haven van de EU diende te zijn, en niet de prijs van de geïmporteerde goederen op het moment dat zij het grondgebied van de Gemeenschap bereikten (in dit geval de landgrens met Litouwen). Er werden echter geen overtuigende argumenten aangevoerd waarom het noodzakelijk zou zijn om voor deze onderneming een andere berekeningsmethode toe te passen. Er zij bovendien op gewezen dat de cif-prijzen op het punt van inklaring van de Kazachse invoer een aanzienlijk bedrag voor transportkosten omvatten nadat de goederen de grens van de Gemeenschap in Litouwen gepasseerd zijn, en het vergelijken van deze prijzen met de prijzen af fabriek van de bedrijfstak van de Gemeenschap zou discriminerend zijn ten opzichte van de laatste, aangezien de prijzen af fabriek geen transportkosten omvatten. Daarom wordt geconcludeerd dat de toegepaste methode de meest passende is, en wordt het verzoek afgewezen.

5.   Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(106)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening onderzocht de Commissie alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap van invloed waren.

a)   Productie

(107)

De productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap steeg van een niveau van ongeveer 241 000 ton in 2002 tot een piek van ongeveer 255 000 ton in 2004, vanwege de ongewoon sterke vraag zoals uiteengezet in overweging 89, om daarna te dalen in 2005 en weer licht te stijgen in het onderzoektijdvak. In totaal nam de productie tijdens de beoordelingsperiode met 6 % af tot ongeveer 226 000 ton in het onderzoektijdvak. Er zij op gewezen dat één communautaire producent de productie van SiMn staakte gedurende 2003 en een groot deel van het onderzoektijdvak.

 

2002

2003

2004

2005

OT

Productie (ton)

241 784

220 073

255 671

221 402

226 142

Index (2002 = 100)

100

91

106

92

94

b)   Capaciteit en bezettingsgraad

(108)

De productiecapaciteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap bleef gedurende de beoordelingsperiode stabiel op een niveau van 325 000 ton.

 

2002

2003

2004

2005

OT

Productiecapaciteit (ton)

325 226

325 537

325 254

326 068

326 696

Index (2002 = 100)

100

100

100

100

100

Bezettingsgraad

74 %

68 %

79 %

68 %

69 %

Index (2002 = 100)

100

91

106

91

93

(109)

De bezettingsgraad bedroeg in 2002 74 %. Dit cijfer daalde tot 68 % in 2003, en nam weer toe tot 79 % in 2004, alvorens te dalen tot 69 % in het onderzoektijdvak. Dit weerspiegelt de schommelingen van het productievolume zoals beschreven in overweging 107.

c)   Voorraden

(110)

Het peil van de eindvoorraden van de bedrijfstak van de Gemeenschap nam met 45 % af in 2003, maar steeg in 2004 weer tot bijna het niveau van 2002. De sterke daling van de voorraden aan het einde van 2003 was toe schrijven aan de reactie op de buitengewone stijging van de vraag, zoals vermeld in overweging 89. De eindvoorraden namen vervolgens met 22 % toe in 2005, alvorens in het onderzoektijdvak weer aanzienlijk te dalen tot een niveau van 30 % onder dat van 2002. Deze algemene inkrimping van de eindvoorraden verklaart het feit dat het volume van de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de EG over het geheel gezien stabiel bleef (zie overweging 111), ondanks de daling van de productie zoals beschreven in overweging 107.

 

2002

2003

2004

2005

OT

Eindvoorraad (ton)

21 017

11 561

20 983

25 682

14 618

Index (2002 = 100)

100

55

100

122

70

d)   Verkoopvolume

(111)

Het volume van de door de bedrijfstak van de Gemeenschap aan niet-verbonden afnemers op de markt van de Gemeenschap verkochte eigen producten gedurende het onderzoektijdvak bedroeg ongeveer 227 000 ton, dezelfde hoeveelheid als in 2002. In 2003 en 2005 lag de verkoop echter respectievelijk 6 % en 8 % lager. In 2004 lag de verkoop hoger, op 104 % van het niveau van 2002 en van het onderzoektijdvak, vanwege de in overweging 89 aangegeven oorzaken.

 

2002

2003

2004

2005

OT

Volume EG-verkoop aan niet-verbonden afnemers (ton)

227 571

213 778

236 494

208 687

227 690

Index (2002 = 100)

100

94

104

92

100

e)   Marktaandeel

(112)

De bedrijfstak van de Gemeenschap had in 2002 een marktaandeel van 27,2 %. In 2003 daalde dit tot 24,2 %, waarna in 2004 een herstel tot 24,8 % optrad. In 2005 daalde het marktaandeel weer tot 22,6 %. Gedurende het onderzoektijdvak was er sprake van een licht herstel tot 24,9 %. In de loop van de beoordelingsperiode verloor de bedrijfstak van de Gemeenschap 2,3 procentpunten van zijn marktaandeel.

 

2002

2003

2004

2005

OT

Marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap

27,2 %

24,2 %

24,8 %

22,6 %

24,9 %

Index (2002 = 100)

100

89

91

83

91

f)   Groei

(113)

Tussen 2002 en het einde van het onderzoektijdvak steeg het verbruik in de Gemeenschap met 9 procentpunten, het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de communautaire markt nam niet toe, en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap nam af met 2,3 procentpunten. Het verkoopvolume en het marktaandeel van de VRC en Oekraïne daarentegen namen toe in diezelfde periode. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap niet van enige groei van de communautaire markt kon profiteren.

g)   Werkgelegenheid

(114)

Het werkgelegenheidspeil van de bedrijfstak van de Gemeenschap nam eerst met 32 % af tussen 2002 en 2003, steeg met 27 procentpunten in 2004, en nam daarna weer af met 13 procentpunten in 2005 en nog eens met 26 procentpunten in het onderzoektijdvak. Gedurende de beoordelingsperiode bleef het productievolume relatief stabiel, op een niveau van tussen 91 % en 106 % van het niveau van 2002. Voor de producent die de productie van SiMn staakte in het onderzoektijdvak, zoals vermeld in overweging 107, was de schommeling van de productie sterker gedurende de beoordelingsperiode, en dat werd weerspiegeld in de schommeling van het aantal werknemers. Tussen 2002 en het einde van de beoordelingsperiode daalde de werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Gemeenschap met 44 %: van ongeveer 700 tot 400 personen. Daaruit blijkt dat de efficiëntie van de bedrijfstak van de Gemeenschap verbeterd is, aangezien de productie in diezelfde periode met slechts 6 % afnam.

 

2002

2003

2004

2005

OT

Werkgelegenheid (aantal personen)

702

475

668

577

391

Index (2002 = 100)

100

68

95

82

56

h)   Productiviteit

(115)

De productiviteit van het personeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap, uitgedrukt als output (in tonnen) per werknemer per jaar, bedroeg aan het begin van de beoordelingsperiode 344 ton, steeg daarna ieder jaar met uitzondering van 2004, en was aan het einde van het onderzoektijdvak 68 % hoger dan in 2002. Dit stemt overeen met het feit dat de werkgelegenheid afnam met 44 % in de beoordelingsperiode, en de productie met slechts 6 %. De toename van de productiviteit is gedeeltelijk toe te schrijven aan het feit dat het personeel sterker ingekrompen werd bij die communautaire producenten waar de productiviteit aanvankelijk relatief laag was.

 

2002

2003

2004

2005

OT

Productiviteit (ton per werknemer)

344

463

383

384

578

Index (2002 = 100)

100

135

111

111

168

i)   Lonen

(116)

Het gemiddelde loon per werkgever steeg met 26 % tussen 2002 en 2003, bleef op een vergelijkbaar niveau in 2004 en steeg weer in 2005; aan het einde van het onderzoektijdvak was het 77 % hoger dan in 2002. Deze stijging van de gemiddelde loonkosten is gedeeltelijk toe te schrijven aan het feit dat het personeel vooral sterk ingekrompen werd bij die communautaire producenten waar de gemiddelde lonen aanvankelijk relatief laag waren.

 

2002

2003

2004

2005

OT

Jaarlijkse arbeidskosten per werknemer (EUR)

17 602

22 102

21 636

22 459

31 092

Index (2002 = 100)

100

126

123

128

177

j)   Factoren die van invloed zijn op de verkoopprijzen

(117)

De eenheidsprijzen bij de verkoop door de bedrijfstak van de Gemeenschap aan niet-verbonden afnemers stegen in totaal met 14 % tussen 2002 en het einde van het onderzoektijdvak. In 2004 waren de prijzen ongewoon hoog vanwege de wereldwijd ongewoon sterke vraag en het beperkte aanbod, zoals vermeld in overweging 89. Het effect van deze situatie werkte gedeeltelijk nog door in 2005, toen de prijzen weer naar een normaler peil terugkeerden; maar uiteindelijk lagen de prijzen aan het einde van het onderzoektijdvak 14 % hoger dan in 2002.

 

2002

2003

2004

2005

OT

Eenheidsprijs EG-markt (EUR/ton)

521

526

928

640

593

Index (2002 = 100)

100

101

178

123

114

k)   Winstgevendheid en rendement van de investeringen

(118)

Gedurende de beoordelingsperiode nam de winstgevendheid van de verkoop van het soortgelijke product van de bedrijfstak van de Gemeenschap, uitgedrukt als percentage van de nettoverkoop, toe van 0,8 % in 2002 tot 3,1 % in 2003, daarna tot 37,2 % in 2004 als gevolg van de in overweging 89 beschreven situatie, en daalde vervolgens weer tot 7,0 % in 2005 en tot 2,5 % aan het einde van het onderzoektijdvak. De winstgevendheid nam dus met 1,7 procentpunten toe tussen 2002 en het einde van het onderzoektijdvak.

 

2002

2003

2004

2005

OT

Winstgevendheid EG-verkoop aan niet-verbonden afnemers (% van nettoverkoop)

0,8 %

3,1 %

37,2 %

7,0 %

2,5 %

Index (2002 = 100)

100

385

4 668

884

313

Rendement investeringen (winst in % van nettoboekwaarde)

3,6 %

11,0 %

410,2 %

24,4 %

10,4 %

Index (2002 = 100)

100

303

11 252

668

284

(119)

Het rendement van de investeringen, uitgedrukt als de winst in procenten van de netto boekwaarde van de investering, hield ongeveer gelijke tred met de trend van de winstgevendheid. Dit rendement nam toe van 3,6 % in 2002 tot 11 % in 2003, bedroeg door buitengewone omstandigheden 410 % in 2004, daalde weer tot 24 % in 2005 en bedroeg 10,4 % aan het einde van het onderzoektijdvak. De totale toename over de beoordelingsperiode bedroeg derhalve 6,8 procentpunten.

l)   Kasstroom en vermogen om kapitaal aan te trekken

(120)

De netto kasstroom van bedrijfsactiviteiten was vrijwel nul in 2002. Dit nam toe tot ongeveer 9 miljoen EUR in 2003 en 83 miljoen EUR in 2004, alvorens weer te dalen tot ongeveer 16 miljoen EUR in 2005 en 17 miljoen aan het einde van het onderzoektijdvak. Er waren geen aanwijzingen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap problemen had met het aantrekken van kapitaal.

 

2002

2003

2004

2005

OT

Kasstroom (EUR)

132

9 551

83 701

16 445

17 092

Index (2002 = 100)

100

7 214

63 220

12 421

12 910

m)   Investeringen

(121)

De jaarlijkse investeringen van de bedrijfstak in de productie van het soortgelijke product vervijfvoudigden tussen 2002 en 2003 en daalden in 2004 weer ongeveer naar het niveau van 2002. In 2004-2005 namen de investeringen opnieuw toe tot ongeveer het achtvoudige, en daalden daarna weer licht in het onderzoektijdvak. In totaal namen de investeringen met ongeveer 900 % toe tussen 2002 en het einde van het onderzoektijdvak. De investeringen van de bedrijfstak van de Gemeenschap werden hoofdzakelijk door één producent gedaan en het is gebleken dat het vooral om onderhoud en vernieuwing van bestaande uitrusting ging, en niet om uitbreiding van de capaciteit.

 

2002

2003

2004

2005

OT

Netto investeringen (x 000 EUR)

1 528

8 376

2 351

17 365

15 333

Index (2002 = 100)

100

548

154

1 136

1 003

n)   Omvang van de dumpingmarge

(122)

Gezien het volume, het marktaandeel en de prijzen van de invoer uit de betrokken landen valt het effect van de omvang van de feitelijke dumpingmarges op de bedrijfstak van de Gemeenschap niet te verwaarlozen.

o)   Herstel van eerdere dumping

(123)

Zoals aangegeven in overweging 88 blijkt uit de ontwikkeling van de winstgevendheid duidelijk dat de opheffing van de antidumpingmaatregelen betreffende SiMn in maart 2003 geen wezenlijke invloed had op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de daaropvolgende periode.

6.   Conclusie inzake de schade

(124)

In een context van stijgend verbruik slonk het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap gedurende de beoordelingsperiode met 2,3 procentpunten, tot 24,9 %. Tegelijkertijd nam de productie af met 6 % en de bezettingsgraad met 5 procentpunten. Bovendien was de bedrijfstak van de Gemeenschap gedwongen werknemers te ontslaan. Anderzijds vertoonden enkele schade-indicatoren een positieve trend in de beoordelingsperiode, zoals de winstgevendheid, de kasstroom, het rendement van de investeringen, en de verkoopprijs, die met 14 % steeg. Bij een meer diepgaande analyse van de gegevens blijkt echter dat gezien de aard van deze economische activiteit een winstmarge van 2,5 % niet als voldoende beschouwd wordt, aangezien op dat niveau het overleven van de bedrijfstak niet gegarandeerd is. De prijsverhoging was voldoende om de stijging van de grondstoffenprijzen te compenseren, maar niet om de winstmarge op een aanvaardbaar niveau te brengen. Hoewel dus een aantal indicatoren positieve trends vertonen, was de bedrijfstak van de Gemeenschap geenszins in staat om van de toename van het verbruik op de markt van de Gemeenschap te profiteren, zoals blijkt uit het slinkende marktaandeel, de daling van de productie en de geringe winstgevendheid.

(125)

Aangezien één communautaire producent het soortgelijke product niet continu gedurende de gehele beoordelingsperiode produceerde, en de productie volledig staakte in 2003 en het grootste deel van het onderzoektijdvak, zoals opgemerkt in overweging 107, werd het effect van deze onderbreking nader onderzocht. Uit de analyse bleek echter dat door de relatief geringe totale productie van deze producent de onderbrekingen daarvan slechts een gering effect hadden op het totale schadebeeld, en de schade-indicatoren niet wezenlijk opdreven. Dit blijkt wel uit het feit dat het uitsluiten van deze producent van de berekening nauwelijks tot hogere prestatiecijfers zou leiden. Met name de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap zou, met 3,2 % in het onderzoektijdvak, nog steeds verre van bevredigend zijn, terwijl de productie en de bezettingsgraad nog steeds negatieve trends zouden vertonen. Derhalve wordt geconcludeerd dat de schade die de EU-bedrijfstak heeft geleden niet uitsluitend aan deze communautaire producent kan worden toegeschreven.

(126)

Gezien het voorgaande wordt geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

E.   OORZAKELIJK VERBAND

1.   Inleiding

(127)

Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping heeft geleden, als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap terzelfder tijd schade kon hebben geleden, werden eveneens onderzocht, om te voorkomen dat mogelijke schade door deze andere factoren aan de invoer met dumping zou worden toegeschreven.

2.   Gevolgen van de invoer met dumping

(128)

Tussen 2002 en het onderzoektijdvak steeg de invoer met dumping van het betrokken product van oorsprong uit de VRC en Kazachstan met 99 % en steeg het marktaandeel van deze invoer op de communautaire markt met ongeveer 4,6 procentpunten. De gemiddelde prijs van de ingevoerde producten is tussen 2002 en het einde van het onderzoektijdvak met 22 % gestegen, maar de prijzen bleven in de beoordelingsperiode over het algemeen onder die van de bedrijfstak van de Gemeenschap. In diezelfde periode steeg de invoer met dumping van het betrokken product van oorsprong uit Oekraïne met 36 % en steeg het marktaandeel van deze invoer op de communautaire markt met ongeveer 4,5 procentpunten. De gemiddelde prijs van de ingevoerde producten is tussen 2002 en het einde van het onderzoektijdvak met 8 % gestegen, maar de prijzen bleven in de beoordelingsperiode over het algemeen dicht bij die van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(129)

Zoals aangegeven in overweging 104, bedroeg de onderbieding van de invoer uit de VRC en Kazachstan in totaal 4,5 % op een gewogen gemiddelde basis, terwijl bij de invoer uit de Oekraïne geen sprake was van onderbieding.

(130)

Gezien de onderbieding van de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer vanuit de VRC en Kazachstan is de conclusie dat deze invoer met dumping een neerwaartse druk op de prijzen uitoefende, waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap niet in staat was zijn verkoopprijzen te verhogen tot het voor een duurzame winst noodzakelijke niveau. Er bestaat dus een duidelijk oorzakelijk verband tussen die invoer en de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade. Wat Oekraïne betreft, is de conclusie daarentegen, overwegende dat er bij de invoer geen sprake is van onderbieding en dat de schademarge voor Oekraïne minimaal is (zie overwegingen 168 en 169), dat er geen duidelijk oorzakelijk verband is tussen invoer uit Oekraïne en door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade.

3.   Gevolgen van andere factoren

a)   Uitvoerprestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(131)

Uit onderstaande tabel blijkt dat het exportvolume in de beoordelingsperiode met 40 % afnam. De eenheidsprijs van deze verkoop bleef relatief stabiel, afgezien van 2004.

 

2002

2003

2004

2005

OT

Volume exportverkoop (ton)

12 056

16 445

10 524

9 713

7 191

Index (2002 = 100)

100

136

87

81

60

Prijs exportverkoop (EUR/ton)

598

522

787

592

578

Index (2002 = 100)

100

87

132

99

97

(132)

Er zij echter op gewezen dat export een onbetekenende rol speelt in de context van de totale verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap, en gedurende de beoordelingsperiode slechts ongeveer 3 tot 7 % van de totale verkoop vertegenwoordigde. Daarom wordt geoordeeld dat de exportactiviteiten in generlei opzicht kunnen hebben bijgedragen tot de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

b)   Invoer uit andere derde landen

(133)

De analyse van de invoer vanuit derde landen is gebaseerd op gegevens van Eurostat. Voor een aantal landen konden deze gegevens worden vergeleken met de door de belanghebbenden verstrekte en gecontroleerde informatie, en daarbij bleek dat de gegevens van Eurostat betrouwbaar waren.

(134)

De totale invoer uit alle landen, afgezien van de betrokken landen, nam in de beoordelingsperiode met ongeveer 6 % af, namelijk van ongeveer 377 000 ton in 2002 tot ongeveer 354 000 ton in het onderzoektijdvak. Het marktaandeel van deze invoer slonk van ongeveer 45 % tot ongeveer 39 %. De invoer vanuit andere derde landen komt hoofdzakelijk uit Noorwegen, India, Zuid-Afrika en Brazilië.

 

2002

2003

2004

2005

OT

Volume van de invoer van alle andere derde landen (ton)

376 919

437 205

393 857

364 250

353 802

Index (2002 = 100)

100

116

104

97

94

Marktaandeel van alle andere derde landen

45,1 %

49,5 %

41,3 %

39,5 %

38,7 %

Prijs van de invoer van alle andere derde landen (EUR/ton)

523

528

823

691

597

Index (2002 = 100)

100

101

157

132

114

Bron: Eurostat.

(135)

De invoer uit Noorwegen daalde met ongeveer 11 % en het marktaandeel van deze invoer nam in de loop van de beoordelingsperiode met 4,9 procentpunten af (OT = 21,9 %). Over het geheel gezien lag de gemiddelde prijs van de invoer uit Noorwegen gedurende de gehele beoordelingsperiode hoger dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Het is mogelijk dat bij de invoer van SiMn met een laag koolstofgehalte de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in zekere mate onderboden werden, maar aangezien deze kwaliteitsklasse maar een klein deel (ongeveer 5 %) uitmaakt van de totale productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, en omdat er over het geheel gezien geen sprake is van onderbieding, en zowel het volume van de invoer als het marktaandeel afgenomen zijn, werd geconcludeerd dat de invoer vanuit Noorwegen niet had bijdragen tot de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden aanmerkelijke schade.

Noorwegen

2002

2003

2004

2005

OT

Volume van de invoer (ton)

224 253

213 838

178 639

200 310

200 272

Index (2002 = 100)

100

95

80

89

89

Marktaandeel van de invoer

26,8 %

24,2 %

18,7 %

21,7 %

21,9 %

Prijs van de invoer (EUR/ton)

574

604

956

765

656

Index (2002 = 100)

100

105

167

133

114

Bron: Eurostat.

(136)

De invoer uit India nam toe met meer dan 300 % en het marktaandeel van deze invoer nam in de loop van de beoordelingsperiode met 7,3 procentpunten toe (OT = 9,7 %). Tegelijkertijd lag de gemiddelde prijs van de invoer vanuit India iets hoger dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap (m.a.w. geen onderbieding). Aangezien er bij de invoer vanuit India geen sprake was van onderbieding, wordt geconcludeerd dat er geen duidelijke bewijzen zijn dat de invoer vanuit India had bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden aanmerkelijke schade.

India

2002

2003

2004

2005

OT

Volume van de invoer (ton)

19 954

33 497

31 593

48 123

89 017

Index (2002 = 100)

100

168

158

241

446

Marktaandeel van de invoer

2,4 %

3,8 %

3,3 %

5,2 %

9,7 %

Prijs van de invoer (EUR/ton)

479

449

804

591

521

Index (2002 = 100)

100

94

168

123

109

Bron: Eurostat.

(137)

De invoer uit Zuid-Afrika daalde met ongeveer 38 % en het marktaandeel van deze invoer nam in de loop van de beoordelingsperiode met 2,5 procentpunten af (OT = 3,2 %). De gemiddelde prijs van de invoer vanuit Zuid-Afrika lag lager dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap en op ongeveer hetzelfde niveau als die van de betrokken landen. Daarom wordt geoordeeld dat de invoer uit Zuid-Afrika mogelijk mede de oorzaak kan zijn geweest van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden. Aangezien de invoer vanuit Zuid-Afrika echter aanzienlijk is afgenomen en slechts een klein marktaandeel vertegenwoordigt, wordt hierdoor naar het oordeel van de Commissie het oorzakelijk verband tussen de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden en de invoer met dumping vanuit de VRC en Kazachstan niet verbroken.

Zuid-Afrika

2002

2003

2004

2005

OT

Volume van de invoer vanuit Zuid-Afrika (ton)

47 808

81 330

58 753

52 640

29 531

Index (2002 = 100)

100

170

123

110

62

Marktaandeel van de invoer vanuit Zuid-Afrika

5,7 %

9,2 %

6,2 %

5,7 %

3,2 %

Prijs van de invoer vanuit Zuid-Afrika (EUR/ton)

417

429

660

611

501

Index (2002 = 100)

100

103

158

147

120

Bron: Eurostat.

(138)

De invoer uit andere derde landen, waaronder Brazilië, daalde met ongeveer 59 % en het marktaandeel van deze invoer nam in de loop van de beoordelingsperiode met ongeveer 6,4 procentpunten af (OT = 3,8 %). Tegelijkertijd lag de gemiddelde prijs van de invoer vanuit andere derde landen hoger dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap (d.w.z. geen onderbieding). Aangezien bij deze invoer geen sprake was van onderbieding en de trend dalend was, wordt geconcludeerd dat die niet bijdroeg tot de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden aanmerkelijke schade.

Andere derde landen (inclusief Brazilië)

2002

2003

2004

2005

OT

Volume van de invoer (ton)

84 904

108 539

124 872

63 178

34 982

Index (2002 = 100)

100

128

147

74

41

Marktaandeel van de invoer

10,2 %

12,3 %

13,1 %

6,9 %

3,8 %

Prijs van de invoer (EUR/ton)

460

476

713

598

528

Index (2002 = 100)

100

104

155

130

115

Bron: Eurostat.

c)   Concurrentie van de andere communautaire producent

(139)

Zoals in overweging 91 is aangegeven, werkte één EG-producent niet aan het onderzoek mee. Op basis van door de medewerkende communautaire producenten in de loop van het onderzoek verstrekte informatie wordt het volume van de verkoop in de Gemeenschap van de bedoelde producent geschat op ongeveer 30 000 ton per jaar in de loop van de beoordelingsperiode. Het marktaandeel bleef in de beoordelingsperiode stabiel op ongeveer 3 %. Het verkoopvolume en het marktaandeel van deze andere communautaire producent namen dus niet toe ten koste van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Over de door deze producent gehanteerde prijzen was geen informatie beschikbaar.

 

2002

2003

2004

2005

OT

Verkoop in de EG van andere communautaire producenten (ton)

30 000

30 000

30 000

30 000

30 000

Index (2002 = 100)

100

100

100

100

100

Marktaandeel van andere communautaire producenten

3,6 %

3,4 %

3,1 %

3,3 %

3,3 %

Index (2002 = 100)

100

95

88

91

91

Bron: Onderzoek, klacht.

(140)

Gezien bovenstaande opmerkingen en bij gebrek aan bewijs van het tegendeel luidt de conclusie dat de andere communautaire producent niet aan de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade heeft bijgedragen.

d)   Productiekosten (grondstoffen)

(141)

De voornaamste elementen van de totale kosten van productie zijn grondstoffen (ongeveer 45-55 %) en elektriciteit (ongeveer 20-30 %). De directe arbeidskosten vertegenwoordigen ongeveer 5 % van de kosten. De productiekosten van de bedrijfstak van de Gemeenschap namen van 2002 tot en met het onderzoekstijdvak met 12 % toe.

 

2002

2003

2004

2005

OT

Productiekosten per eenheid

(EUR/ton)

517

510

583

595

578

Index (2002 = 100)

100

99

113

115

112

(142)

Volgens sommige belanghebbenden was de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade te wijten aan de stijging van de productiekosten. Wat de kosten van grondstoffen betreft: dit zijn over het algemeen producten die in principe op de internationale markt verhandeld worden, en daarom wordt ervan uitgegaan dat de prijsstijging op alle producenten van SiMn hetzelfde effect gehad heeft, en dat zij normaliter gedwongen zouden zijn geweest al hun prijzen te verhogen. Dat betekent dat de schade niet veroorzaakt werd door de algemene stijging van de grondstoffenprijzen op zichzelf, maar door het feit dat door de invoer met dumping waardoor de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap onderboden werden, deze bedrijfstak niet in staat was te verkopen tegen een prijs waarbij een voldoende winstmarge gerealiseerd kon worden. Wat de arbeidskosten betreft, blijkt uit de gegevens betreffende productiviteit, zoals aangegeven in overweging 115, dat de bedrijfstak van de Gemeenschap over het algemeen in staat is geweest de stijging van de kosten te compenseren met verhoging van de efficiëntie en de productiviteit. Enkele belanghebbenden noemden de elektriciteitskosten als de voornaamste reden waarom de bedrijfstak van de Gemeenschap schade zou hebben geleden. De Commissie heeft echter vastgesteld dat de elektriciteitsprijzen voor industriële gebruikers in de landen waar de bedrijfstak van de Gemeenschap gevestigd is, vergelijkbaar waren met de prijzen op de andere belangrijke markten in de wereld, en dat deze kosten dus niet beschouwd kunnen worden als een bron van schade door eigen toedoen. De elektriciteitskosten kunnen wel enige invloed gehad hebben op de totale prestaties, maar alleen in het geval van één communautaire producent die problemen had met de stroomtoevoer als gevolg van een geschil met de leverancier over de sterke prijsstijgingen. De conclusie is dat over het geheel gezien de gestegen productiekosten niet hebben bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade.

e)   Schade door eigen toedoen

(143)

Aangezien de investeringen van één communautaire producent sterk toenamen in 2004-2005 (zie overweging 121), is nagegaan of hier sprake was van schade door eigen toedoen. Deze investering hadden een rechtstreeks effect op de productiekosten en dus op de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Uit de analyse is gebleken dat gezien het geringe gewicht van deze investeringen in verhouding tot de totale productiekosten het effect op de winstgevendheid marginaal was. De conclusie is dus dat de investeringen van één bepaalde communautaire producent bijgedragen kunnen hebben tot de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade, maar niet in die mate dat daardoor het oorzakelijk verband tussen de dumping en de schade wordt verbroken.

f)   Daling van de vraag naar siliciummangaan als gevolg van de staalproductiecyclus

(144)

Enkele belanghebbenden voerden aan dat de dalende vraag naar staal in de tweede helft van 2004 en de eerste helft van 2005, en de dalende vraag naar SiMn als gevolg daarvan, die volgde op de in overweging 89 beschreven ongekende stijging van de vraag, bijgedragen had tot de moeilijke situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Uit het onderzoek is echter gebleken dat het verbruik in de Gemeenschap over de gehele beoordelingsperiode met 9 % toenam. Dit argument moet daarom worden afgewezen.

4.   Conclusie betreffende het oorzakelijk verband

(145)

Aangezien de toename van de invoer met dumping uit China en Kazachstan, het groeiende marktaandeel van deze invoer en de geconstateerde prijsonderbieding samenvielen met de verslechtering van de toestand van de bedrijfstak van de Gemeenschap, moet worden geconcludeerd dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden aanmerkelijke schade in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening veroorzaakt is door de invoer met dumping.

(146)

Andere factoren werden geanalyseerd maar bleken geen wezenlijke rol te spelen bij de geleden schade. Wat betreft Oekraïne, dat een marktaandeel van 23 % vertegenwoordigt, wordt geconcludeerd dat, aangezien er over het geheel gezien geen sprake was van onderbieding, de invoer uit dit land niet heeft bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade. De invoer uit Zuid-Afrika kan mogelijk hebben bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade, maar gezien het geringe marktaandeel en het slinkende volume ervan niet in die mate dat daardoor het vastgestelde oorzakelijk verband met de invoer vanuit de VRC en Kazachstan wordt verbroken. Gezien het ontbreken van onderbieding, de invoervolumen en de trends zijn er ook geen aanwijzingen dat invoer vanuit India of andere derde landen (inclusief Brazilië) heeft bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade. De investeringen van één communautaire producent kunnen hebben bijgedragen tot de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade, maar gezien het relatief geringe gewicht van deze investeringen niet in die mate dat daardoor het oorzakelijk verband wordt verbroken. Verder heeft geen enkele andere bekende factor, zoals bijvoorbeeld de exportprestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap, de concurrentie van de andere communautaire producent, de stijging van de productiekosten of de marktcyclus van staal, bijgedragen tot de schade van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(147)

Uitgaande van de hierboven vermelde analyse, waarbij een duidelijk onderscheid werd gemaakt tussen de gevolgen van alle andere bekende factoren voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping, wordt geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden, in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening, door de invoer uit China en Kazachstan.

F.   BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

(148)

De Commissie heeft onderzocht of er, ondanks de conclusies inzake dumping, schade en oorzakelijk verband, dwingende redenen waren om te concluderen dat het in dit bijzondere geval niet in het belang van de Gemeenschap is om maatregelen te nemen. Met het oog hierop heeft de Commissie overeenkomstig artikel 21, lid 1, van de basisverordening een onderzoek ingesteld naar de waarschijnlijke gevolgen van maatregelen voor alle betrokken partijen en naar de waarschijnlijke consequenties van het achterwege laten van maatregelen.

1.   Belang van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(149)

In het licht van het voorafgaande moeten maatregelen worden ingesteld betreffende de invoer vanuit de VRC en Kazachstan. Het valt te verwachten dat de instelling van dergelijke maatregelen zal leiden tot een stijging van de prijzen van SiMn uit deze landen, waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap de gelegenheid zou krijgen zijn situatie te verbeteren door hogere prijzen en mogelijk ook door meer verkoop en een groter marktaandeel. Wanneer geen maatregelen worden ingesteld, valt te verwachten dat de invoer tegen lage prijzen vanuit de VRC en Kazachstan zal doorgaan en de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn situatie niet zal kunnen verbeteren.

(150)

Het product met een laag koolstofgehalte vertegenwoordigt slechts 5 % van de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en wordt hoofdzakelijk uit Noorwegen ingevoerd, en daarnaast ook uit de VRC. De Commissie meent dat wanneer er maatregelen worden ingesteld, de wegval van de invoer uit de VRC weliswaar in zekere mate gecompenseerd zou kunnen worden door invoer vanuit Noorwegen, maar de maatregelen zouden ook de bedrijfstak van de Gemeenschap de gelegenheid bieden om zijn eigen productie en verkoop van het product met een laag koolstofgehalte op te voeren om aan de vraag te voldoen.

2.   Belang van de andere EG-producenten

(151)

Naast de bedrijfstak van de Gemeenschap is er slechts één andere producent in de Gemeenschap. Bij gebrek aan medewerking van deze producent, en dus bij gebrek aan nauwkeurige gegevens over zijn activiteiten, wordt zijn productie op basis van informatie van medewerkende communautaire producenten op 10 à 15 % van de productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap geschat. Als er antidumpingmaatregelen worden ingesteld, kan de in de overwegingen 149 en 150 beschreven ontwikkeling voor de bedrijfstak van de Gemeenschap ook voor deze andere communautaire producent worden verwacht.

3.   Belang van de niet-verbonden importeurs in de Gemeenschap

(152)

Twee onafhankelijke importeurs van het betrokken product werkten mee aan de procedure door vragenlijsten in te vullen en in te zenden.

(153)

Deze importeurs gaven uiting aan hun bezorgdheid, voor het geval dat er maatregelen zouden worden ingesteld, met betrekking tot i) het negatieve effect op het aanbod binnen de Gemeenschap, gezien het feit dat de totale productiecapaciteit in de Gemeenschap slechts ongeveer een derde van het verbruik kan dekken, en ii) het negatieve effect van eventuele maatregelen op de kosten van het betrokken product, dat een essentiële grondstof voor de productie van staal is, en daarmee op de hele staalproductie in de Gemeenschap.

(154)

Wat de aanbodsituatie in de Gemeenschap betreft, is het waar dat het verbruik momenteel ongeveer driemaal de huidige productiecapaciteit bedraagt, en dat de bedrijfstak van de Gemeenschap gedurende het onderzoektijdvak slechts aan ongeveer 25 % van de vraag van de Gemeenschap kon voldoen. Anderzijds werkte de bedrijfstak van de Gemeenschap op een bezettingsgraad van ongeveer 70 % gedurende het onderzoektijdvak, en op 70 à 80 % in de beoordelingsperiode als geheel. De bedrijfstak is dus in staat de productie aanzienlijk op te voeren. Aangezien verder slechts relatief beperkte ingevoerde hoeveelheden aan maatregelen onderworpen zullen zijn (zoals aangegeven in de overwegingen 149 en 150) en de eventuele terugval van de invoer vanuit de betrokken landen gecompenseerd zal kunnen worden door uitvoer van andere landen, meent de Commissie dat de instelling van rechten geen al te groot effect zal hebben op de beschikbaarheid van het product voor importeurs. Behalve door de communautaire producenten en door de bij het onderzoek betrokken landen wordt de markt van de Gemeenschap ook, en wel voor bijna 40 % van het verbruik, door andere landen bevoorraad, met name door Noorwegen, India, Zuid-Afrika en Brazilië. Deze landen hebben in het verleden gezamenlijk nog grotere hoeveelheden aan de Gemeenschap geleverd.

(155)

De Commissie erkent dat de instelling van maatregelen kan leiden tot verstoringen op de korte termijn door mogelijke vertragingen bij het opvoeren van de productie van de Gemeenschap, en doordat sommige gebruikers eventueel genoodzaakt kunnen zijn nieuwe of alternatieve leveranciers te zoeken.

(156)

Wat de importeurs betreft, kan worden vastgesteld dat ook wanneer de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn productie, verkoop en marktaandeel in de Gemeenschap zou opvoeren, er nog steeds aanzienlijke hoeveelheden ingevoerd zouden moeten worden, aangezien de bedrijfstak niet meer dan ongeveer 30 % van de behoefte kan dekken. De Commissie is zich ervan bewust dat de winstmarge van importeurs over het algemeen relatief smal is en negatief beïnvloed zou kunnen worden door verstoringen op korte termijn wanneer gebruikers nieuwe of alternatieve leveranciers moeten zoeken, maar meent dat importeurs in staat zijn om hun marges te beschermen door eventuele kostenstijgingen door te geven aan de gebruikers.

4.   Belang van de gebruikers

(157)

Tien gebruikers van het betrokken product in de metaalindustrie werkten mee aan de procedure door vragenlijsten in te vullen en in te zenden of door opmerkingen in te dienen. Verder werden opmerking ontvangen van de European Confederation of Iron en Steel Industries (Eurofer).

(158)

De gebruikers toonden zich even bezorgd over mogelijke onvoldoende aanvoer en stijgende kosten voor eindgebruikers als de importeurs, zoals aangegeven in overweging 153. Om de in overweging 154 aangegeven redenen wordt geconcludeerd dat de instelling van maatregelen geen ernstige schadelijke gevolgen op middellange termijn zou hebben op de aanbodsituatie in de Gemeenschap.

(159)

Het rechtstreekse effect van een stijging van de prijs van SiMn op de productiekosten van staal zou beperkt blijven, aangezien SiMn hoogstens 1 % van de productiekosten van koolstofstaal vertegenwoordigt, en nog minder bij roestvrij staal. Op basis van door de vereniging van de bedrijfstak (Eurofer) verstrekte informatie betreffende de totale jaarlijkse kosten van het gebruik van SiMn door de bedrijfstak schat de Commissie dat zelfs een aanzienlijke stijging van 20 % van de prijs van alle SiMn de winstgevendheid van de staalproducenten (die momenteel winsten van 10 à 40 % behalen) met niet meer dan ongeveer 0,2 % zou reduceren. Aangezien de voorgestelde maatregelen aanzienlijk minder ingrijpend zijn en op slechts maximaal 10 % van het verbruik van de Gemeenschap van toepassing zouden zijn (aangenomen dat de invoer waarop de maatregelen van toepassing zijn niet vervangen zou worden door invoer uit andere landen), zou het effect op de winstgevendheid van de staalindustrie uiterst gering zijn.

(160)

Ook is aangevoerd dat de markt voor SiMn een wereldwijde markt is en dat de vraag op die markt evenredig met de groeiende vraag naar staal blijft stijgen. Wanneer de vraag sneller stijgt dan het aanbod, kan dat tot aanzienlijke prijsstijgingen leiden, zoals in 2004 het geval was. Een tijdelijke verstoring van het evenwicht tussen vraag en aanbod in de Gemeenschap, zoals bedoeld in overweging 155, zou op korte termijn kunnen leiden tot prijsstijgingen die nog hoger liggen dan het bedrag van de opgelegde rechten. Aangezien de markt voor SiMn echter wereldwijd is, gaat de Commissie ervan uit dat het prijsniveau in de Gemeenschap bepaald wordt door de wisselwerking van vraag en aanbod op de wereldmarkt en dat de prijzen in de Gemeenschap, op langere termijn beschouwd, niet wezenlijk zullen afwijken van de wereldprijzen, gezien de aanzienlijke invoer vanuit andere landen. Bovendien zullen de staalproducenten, die momenteel redelijk goede winsten maken (10 à 40 %), het effect van eventuele prijsstijgingen van het betrokken product, dat gezien het relatief kleine aandeel van SiMn in de totale kosten van de staalproductie beperkt zal zijn, op hun afnemers kunnen afwentelen.

(161)

De gebruikers betwijfelden verder de effectiviteit van de instelling van maatregelen en voerden aan dat de instelling en opheffing van eerdere maatregelen weinig effect had gehad op de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap. In dit verband zij opgemerkt dat het doel van antidumpingmaatregelen natuurlijk is eerlijke marktvoorwaarden te herstellen, teneinde een bedrijfstak van de Gemeenschap die aanmerkelijke schade door dumping heeft geleden, in staat te stellen zich te herstellen; maar het feit dat een dergelijk herstel in het verleden niet in alle gevallen heeft plaatsgevonden, is geen reden om verder geen antidumpingmaatregelen meer te overwegen waar dat gerechtvaardigd is.

(162)

Enkele gebruikers wezen erop dat in de afgelopen tien jaar de communautaire staalindustrie geleden heeft onder gestegen kosten als gevolg van antidumpingmaatregelen betreffende een verscheidenheid van grondstoffen die uitsluitend of hoofdzakelijk voor de staalproductie gebruikt worden. Zij wezen er verder op dat er naast de onderhavige procedure nog enkele andere procedures lopen met betrekking tot grondstoffen die voor de productie van staal gebruikt worden. Zij voerden aan dat het gecombineerde effect daarvan was dat de communautaire staalproducenten internationaal gezien benadeeld worden. Wat eerdere maatregelen betreft, zij opgemerkt dat de meeste daarvan niet langer van toepassing zijn. Wat het cumulatieve effect van maatregelen betreffende verschillende soorten grondstoffen betreft, dient men te bedenken dat het doel van antidumpingmaatregelen is het effect van verstoorde marktvoorwaarden als gevolg van invoer met dumping te elimineren. Zo gezien, zouden antidumpingmaatregelen, ook wanneer die gelden voor meerdere grondstoffen die in dezelfde industrie gebruikt worden, geen verstorend effect moeten hebben. Hoe dan ook, het effect van de voorgestelde maatregelen op de staalindustrie zou in dit geval te verwaarlozen zijn, zoals uiteengezet in overweging 159.

(163)

Na de mededeling van feiten en overwegingen herhaalde Eurofer het argument dat de instelling van maatregelen niet in het algemeen belang van de Gemeenschap zou zijn, aangezien die zouden leiden tot hogere kosten voor gebruikers en weinig effect zouden hebben op de verbetering van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Er werd echter geen nieuwe informatie aangevoerd om dit argument te onderbouwen, en de Commissie handhaaft dan ook haar standpunt zoals uiteengezet in het voorafgaande (overwegingen 157 tot en met 162), en concludeert dat het effect van de instelling van een antidumpingrecht op de financiële situatie van de gebruikers over het geheel gezien waarschijnlijk te verwaarlozen zal zijn.

5.   Conclusie over het belang van de Gemeenschap

(164)

Kort samengevat verwacht de Commissie dus dat de instelling van maatregelen betreffende de invoer vanuit de VRC en Kazachstan — ondanks de beschikbaarheid van beperkte en slinkende hoeveelheden SiMn op de markt van andere landen (bv. Zuid-Afrika en Noorwegen voor SiMn met een laag koolstofgehalte) en van leveranciers die niet aan maatregelen onderworpen zijn, tegen prijzen die vergelijkbaar zijn met die van de VRC en Kazachstan vóór de instelling van rechten — de bedrijfstak van de Gemeenschap, en ook de andere communautaire producent, gelegenheid zal geven om verbetering te brengen in hun situatie door meer verkoop, hogere verkoopprijzen en een groter marktaandeel. Er kunnen eventueel bepaalde negatieve effecten optreden in de vorm van hogere kosten voor gebruikers, wanneer zij genoodzaakt zijn nieuwe of alternatieve leveranciers te vinden, maar in totaal zal het effect op de gebruikers van de instelling van maatregelen betreffende de VRC en Kazachstan naar verwachting te verwaarlozen zijn. Gelet op het voorafgaande luidt de conclusie dat er in dit geval geen dwingende redenen zijn om geen maatregelen te nemen en dat dergelijke maatregelen in het belang van de Gemeenschap zijn.

G.   DEFINITIEVE MAATREGELEN

(165)

Eventuele antidumpingmaatregelen moeten toereikend zijn om de door de invoer met dumping veroorzaakte schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap weg te nemen, doch zonder de vastgestelde dumpingmarges te overschrijden. Bij de berekening van de hoogte van het recht waarbij de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping worden geneutraliseerd, werd geoordeeld dat de maatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat moeten stellen een winst voor belasting te maken die redelijkerwijze, bij normale concurrentieverhoudingen — dat wil zeggen in afwezigheid van invoer met dumping — kan worden verwezenlijkt.

(166)

De bedrijfstak van de Gemeenschap stelde dat een winstmarge van 8 % van de omzet beschouwd zou moeten worden als een passend niveau, dat de bedrijfstak redelijkerwijze zou moeten kunnen behalen als er geen schadelijke dumping plaatsvindt. Deze stelling werd nader onderzocht en het bleek dat bij deze winstmarge kapitaalinvesteringen in relatief korte tijd terugverdiend zouden kunnen worden. Verder bleek uit het onderzoek dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zelf over het algemeen kapitaalinvesteringen over een langer tijdskader afschreef. Om die reden meent de Commissie dat een winstmarge van 5 %, het niveau dat gehanteerd werd bij het onderzoek dat tot de eerdere antidumpingmaatregelen heeft geleid, een passend niveau is dat de bedrijfstak van de Gemeenschap redelijkerwijze zou moeten kunnen bereiken in afwezigheid van schadelijke dumping.

(167)

De noodzakelijke prijsstijging werd vervolgens vastgesteld door de gewogen gemiddelde invoerprijs, zoals bepaald voor de berekening van de prijsonderbieding, per productsoort te vergelijken met de niet-schadelijke prijs van het door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de interne markt verkochte soortgelijke product. De niet-schadelijke prijs werd verkregen door de verkoopprijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan te passen aan bovengenoemde winstmarge. Het verschil dat uit deze vergelijking voortvloeide, werd vervolgens uitgedrukt als percentage van de totale cif-waarde bij invoer. Aangezien aan geen van de medewerkende Chinese producenten/exporteurs een BMO of IB was toegekend, werd een schademarge voor de gehele VRC berekend op basis van de prijzen van Comext.

(168)

Op basis van deze prijsvergelijking werden de volgende schademarges vastgesteld:

Oekraïne: alle ondernemingen

1,6 %

OJSC Kazchrome

7,3 %

China

8,2 %

(169)

Gelet op het voorafgaande en overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening, wordt geoordeeld dat op de invoer van SiMn van oorsprong uit Kazachstan en in de VRC een definitief antidumpingrecht moet worden ingesteld, dat volgens de regel van het laagste recht gelijk moet zijn aan de dumpingmarge, of aan de schademarge indien deze lager is. Gelet op artikel 9, lid 3, van de basisverordening dient het onderzoek betreffende Oekraïne beëindigd te worden, aangezien de schademarge voor dat land onder het minimumniveau ligt.

(170)

Derhalve, en om de al in de overwegingen 165 tot en met 169 genoemde redenen, worden de volgende antidumpingrechten voorgesteld:

Land

Onderneming

Recht

Kazachstan

Alle ondernemingen

6,5 %

China

Alle ondernemingen

8,2 %

H.   VERBINTENISSEN

(171)

Na de bekendmaking van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan werd overwogen de instelling van definitieve antidumpingrechten aan te bevelen, heeft de producent/exporteur in Kazachstan overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de basisverordening een prijsverbintenis aangeboden. De prijs van het betrokken product was in de afgelopen jaren aan sterke schommelingen onderhevig en een prijsverbintenis is daarom praktisch gezien nauwelijks zinvol. Om dit bezwaar te ondervangen, heeft de producent/ exporteur aangeboden om de minimuminvoerprijs te koppelen aan de prijs van de voornaamste grondstof, namelijk mangaanerts. De schommelingen van de prijs van het betrokken product kunnen echter niet verklaard worden uit de schommelingen van de prijs van de voornaamste grondstof, en het is dan ook niet doenlijk de minimuminvoerprijzen aan de prijsindex van deze grondstof te koppelen. Als alternatieve mogelijkheid bood de producent/exporteur ook aan om de minimuminvoerprijs te indexeren op basis van zijn eigen productiekosten zoals die uit de gecontroleerde boekhouding blijken. Ook deze benadering is echter niet aanvaardbaar, aangezien de ontwikkeling van de kosten niet noodzakelijk overeenkomt met de ontwikkeling van de prijzen. Bovendien wordt een dergelijke verbintenis als onwerkbaar beschouwd omdat het voor de Commissie bijzonder moeilijk zou zijn om constant de ontwikkeling van de kosten te volgen. Op basis hiervan werd geconcludeerd dat de door de exporteur aangeboden verbintenis onaanvaardbaar is,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op siliciummangaan (waaronder ferrosilicomangaan), dat valt onder de GN-codes 7202 30 00 en ex81110011 (Taric-code 8111001110) en van oorsprong is uit de Volksrepubliek China en Kazachstan.

2.   De antidumpingrechten, die van toepassing zijn op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, van de in lid 1 omschreven en door de hieronder genoemde producenten vervaardigde producten, zijn als volgt:

Land

Fabrikant

Recht

Kazachstan

Alle ondernemingen

6,5 %

China

Alle ondernemingen

8,2 %

3.   Tenzij anders vermeld, zijn de geldende bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

De procedure betreffende de invoer van siliciummangaan van oorsprong uit Oekraïne wordt bij dezen beëindigd.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 4 december 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

F. TEIXEIRA DOS SANTOS


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 van de Raad (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).

(2)  PB C 214 van 6.9.2006, blz. 14.

(3)  PB L 62 van 3.3.1998, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 154/2003 (PB L 25 van 30.1.2003, blz. 25).