28.6.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 168/1


VERORDENING (EG) Nr. 708/2007 VAN DE RAAD

van 11 juni 2007

inzake het gebruik van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten in de aquacultuur

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 37 en artikel 299, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement,

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Op grond van artikel 6 van het Verdrag moeten de eisen inzake milieubescherming worden geïntegreerd in de omschrijving en uitvoering van het beleid en het optreden van de Gemeenschap, in het bijzonder met het oog op het bevorderen van duurzame ontwikkeling.

(2)

De aquacultuur is een snelgroeiende sector waar innovatieve methoden en nieuwe afzetmogelijkheden worden verkend. Om de productie op de marktomstandigheden af te stemmen, is het belangrijk dat de aquacultuursector meer verschillende soorten gaat kweken.

(3)

De aquacultuur heeft economisch voordeel gehaald uit de introductie van uitheemse soorten en de translocatie van soorten die op de betrokken plaats niet voorkomen (bv. regenboogforel, Japanse oester of zalm) en het beleid moet er nu op worden gericht de voordelen van introducties en translocaties te optimaliseren en tegelijkertijd veranderingen in de ecosystemen en negatieve biologische interactie met inheemse populaties, met inbegrip van genetische veranderingen, te voorkomen, en de verspreiding van niet-doelsoorten en nadelige gevolgen voor de natuurlijke habitats te beperken.

(4)

Invasieve uitheemse soorten worden tot de belangrijkste oorzaken van het verlies aan inheemse soorten en aan biodiversiteit gerekend. Volgens artikel 8, punt h), van het door de Gemeenschap ondertekende Verdrag inzake biodiversiteit (CDB) dient elke verdragssluitende partij voor zover mogelijk en passend de binnenkomst van uitheemse soorten die bedreigend zijn voor ecosystemen, habitats of soorten te voorkomen, dan wel deze te beheersen of uit te roeien. Zo heeft de Conferentie van partijen bij de CBD met name Besluit VI/23 inzake uitheemse soorten die een bedreiging vormen voor ecosystemen, habitats of soorten goedgekeurd, en de bijlage daarvan bevat een Leidraad inzake de preventie en de beperking van de gevolgen van de introductie van dergelijke uitheemse soorten.

(5)

Ook de translocatie van soorten binnen hun natuurlijke verspreidingsgebied naar plaatsen waar zij om bepaalde biologisch-geografische redenen niet voorkomen, kan risico’s inhouden voor de ecosystemen in deze gebieden, en moet daarom eveneens onder deze verordening vallen.

(6)

De Gemeenschap moet derhalve haar eigen kader ontwikkelen om de aquatische habitats adequaat te beschermen tegen de risico’s die het gebruik van uitheemse soorten in de aquacultuur met zich meebrengt. Dit kader moet procedures omvatten voor het analyseren van de potentiële risico’s, het treffen van maatregelen op basis van de beginselen van preventie en voorzorg, en het vaststellen van de eventueel noodzakelijke noodplannen. Deze procedures moeten worden gebaseerd op de ervaringen die zijn opgedaan met de bestaande vrijwillige regelingen, met name de Gedragscode met betrekking tot het introduceren en overbrengen van mariene dier- en plantensoorten (Code of Practice on the Introductions and Transfers of Marine Organisms) van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) en de Gedragscode (Code of Practice) en het Procedurehandboek voor het overwegen van de introductie en de verplaatsing van mariene en zoetwaterdier- en plantensoorten (Manual of Procedures for consideration of introduction and transfer of marine and freshwater organisms) van de Europese Adviescommissie Binnenvisserij (EIFAC).

(7)

De in deze verordening vastgestelde maatregelen mogen geen afbreuk doen aan Richtlijn 85/337/EEG van de Raad van 27 juni 1985 betreffende de milieu-effectbeoordeling van bepaalde openbare en particuliere projecten (2), Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (3), Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (4), noch aan Richtlijn 2006/88/EG van de Raad van 24 oktober 2006 betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren (5).

(8)

De potentiële risico’s, die in bepaalde gevallen verreikende gevolgen kunnen hebben, zijn aanvankelijk duidelijker zichtbaar op plaatselijk niveau. De lokale aquatische milieus in de Gemeenschap hebben zeer uiteenlopende kenmerken en de lidstaten beschikken over de nodige kennis en expertise om de risico’s voor de aquatische milieus die onder hun bevoegdheid vallen, te evalueren en te beheren. Het is dan ook dienstig dat de uitvoering van de in deze verordening vastgestelde maatregelen in eerste instantie onder de bevoegdheid van de lidstaten valt.

(9)

Er moet rekening mee worden gehouden dat geen voorafgaande milieurisicobeoordeling dient te worden ingevoerd voor verplaatsingen van uitheemse of plaatselijk niet-voorkomende soorten die zullen worden gehouden in gesloten aquacultuurvoorzieningen welke beveiligd zijn en een zeer laag risico op ontsnapping inhouden.

(10)

Voor gevallen waarin de risico’s echter aanzienlijk zijn en ook andere lidstaten kunnen treffen, moet een communautair systeem tot stand worden gebracht om de belanghebbenden te raadplegen en de vergunningen te valideren voordat zij door de lidstaten worden afgegeven. Het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij (WTECV) dat is opgericht bij Verordening (EG) nr. 2371/2002 van de Raad van 20 december 2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid (6) moet bij deze raadpleging wetenschappelijk advies verstrekken en het Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur dat is ingesteld bij Besluit 1999/478/EG van de Commissie (7) moet advies uitbrengen namens de belanghebbenden op het gebied van aquacultuur en milieubescherming.

(11)

Een aantal uitheemse soorten is gedurende lange tijd algemeen gebruikt in de aquacultuur in bepaalde delen van de Gemeenschap. Voor daarmee samenhangende activiteiten moet bijgevolg in een gedifferentieerde behandeling worden voorzien, teneinde de ontwikkeling ervan zonder bijkomende administratieve lasten te faciliteren, op voorwaarde evenwel dat de bron een bestand kan voortbrengen dat vrij is van niet-doelsoorten. lidstaten die het gebruik van dergelijke sinds lang gebruikte soorten op hun grondgebied willen beperken, moeten dat kunnen doen.

(12)

Niets in deze verordening belet de lidstaten om door middel van nationale voorschriften te voorzien in een regeling met betrekking tot het houden van uitheemse of plaatselijk niet-voorkomende soorten in particuliere aquaria en tuinvijvers.

(13)

De voor de uitvoering van deze verordening vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (8).

(14)

Ter wille van de doeltreffendheid worden wijzigingen in de bijlagen I, II, III en IV, van deze verordening, die nodig zijn om deze aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang, vastgesteld volgens de procedure van artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening wordt een kader tot stand gebracht voor de praktijken in de aquacultuur met betrekking tot uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten om de mogelijke impact van deze soorten en in hetzelfde ecosysteem levende niet-doelsoorten op de aquatische habitats te evalueren en tot een minimum te beperken, teneinde bij te dragen aan de duurzame ontwikkeling van de sector.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.   Deze verordening is van toepassing op de introductie van uitheemse soorten en de translocatie van plaatselijk niet-voorkomende soorten voor aquacultuurdoeleinden in de Gemeenschap, die geschieden nadat deze verordening overeenkomstig artikel 25, lid 1, toepasselijk is geworden.

2.   Deze verordening is niet van toepassing op de translocatie van plaatselijk niet-voorkomende soorten binnen een lidstaat, met uitzondering van gevallen waarin wetenschappelijk advies duidt op mogelijke gevaren voor het milieu als gevolg van de translocatie. Indien overeenkomstig artikel 5 een raadgevend comité is aangewezen, is dat comité verantwoordelijk voor de beoordeling van de risico’s.

3.   De verordening is van toepassing op alle aquacultuuractiviteiten die onder de jurisdictie van de lidstaten vallen, ongeacht de grootte of kenmerken ervan. De verordening bestrijkt alle uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende aquatische organismen die worden gekweekt. De verordening is van toepassing op aquacultuur, ongeacht het aquatische systeem.

4.   Deze verordening is niet van toepassing op het houden van sierwaterdieren of -planten in dierenwinkels, tuincentra, afgesloten tuinvijvers of aquaria die voldoen aan artikel 6 van Beschikking 2006/656/EG van de Commissie van 20 september 2006 tot vaststelling van veterinairrechtelijke voorschriften en certificeringsvoorschriften voor de invoer van vissen voor sierdoeleinden (9), of in voorzieningen die zijn uitgerust met effluentbehandelingssystemen die aan de doelstellingen van artikel 1 voldoen.

5.   De verordening, met uitzondering van de artikelen 3 en 4, is niet van toepassing op de in bijlage IV opgenomen soorten. De in artikel 9 bedoelde risicobeoordeling is niet van toepassing op de in bijlage IV opgenomen soorten, behalve wanneer de lidstaten maatregelen wensen te nemen om het gebruik van de betrokken soorten op hun grondgebied te beperken.

6.   Er is geen voorafgaande milieurisicobeoordeling nodig voor verplaatsingen van uitheemse of plaatselijk niet-voorkomende soorten die zullen worden gehouden in gesloten aquacultuurvoorzieningen, behalve wanneer de lidstaten gepaste maatregelen wensen te nemen.

7.   De introductie en de translocatie voor gebruik in gesloten aquacultuurvoorzieningen kunnen in de toekomst, op basis van nieuwe wetenschappelijke informatie en nieuw wetenschappelijk advies, worden vrijgesteld van het in hoofdstuk III bedoelde vergunningsvereiste. Vooruitgang in het wetenschappelijk inzicht in de biobeveiliging van moderne gesloten systemen wordt onder meer verwacht van door de Gemeenschap gefinancierd onderzoek inzake uitheemse soorten. Uiterlijk op 31 maart 2009 zal hierover worden beslist volgens de in artikel 24 omschreven procedure.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.

„aquacultuur”: de activiteit als omschreven in artikel 3, onder d), van Verordening (EG) nr. 1198/2006 van de Raad van 27 juli 2006 inzake het Europees Visserijfonds (10);

2.

„open aquacultuurvoorziening”: een voorziening waar aquacultuur wordt bedreven in een aquatisch systeem dat niet van het natuurlijke watermilieu is gescheiden door barrières die ontsnapping van gekweekte exemplaren of biologisch materiaal die kans maken op overleving en reproductie, voorkomen;

3.

„gesloten aquacultuurvoorziening”: een voorziening waar aquacultuur wordt bedreven in een aquatisch systeem met waterrecirculatie, dat van het natuurlijke watermilieu is gescheiden door barrières die ontsnapping van gekweekte exemplaren of biologisch materiaal die kans maken op overleving en reproductie, voorkomen;

4.

„aquatische organismen”: alle in water levende soorten die behoren tot een van de rijken Animalia, Plantae en Protista, inclusief alle delen, geslachtscellen, zaadcellen, eicellen of propagulen van dergelijke wezens die kans maken op overleving en reproductie;

5.

„polyploïde organismen”: organismen met kunstmatig geïnduceerde tetraploïdie (4N). Dit zijn aquatische organismen waarvan het aantal chromosomen in de cellen is verdubbeld door middel van celmanipulatietechnieken;

6.

„uitheemse soort”:

a)

een soort of ondersoort van een aquatisch organisme waar die buiten het bekende natuurlijke verspreidingsgebied en buiten het potentiële natuurlijke verspreidingsgebied voorkomt;

b)

polyploïde organismen, en vruchtbare kunstmatig gehybridiseerde soorten, ongeacht hun natuurlijke of potentiële verspreidingsgebied;

7.

„plaatselijk niet-voorkomende soort”: een soort of ondersoort van een aquatisch organisme die om biologisch-geografische redenen niet voorkomt in een bepaald gebied binnen het natuurlijke verspreidingsgebied;

8.

„niet-doelsoort”: een soort of ondersoort van een aquatisch organisme die schadelijk kan zijn voor het aquatische milieu en die bij de introductie of translocatie van een ander aquatisch organisme onbedoeld samen met dat organisme wordt verplaatst, met uitzondering van ziekteveroorzakende organismen, waarop Richtlijn 2006/88/EG van toepassing is;

9.

„verplaatsing”: introductie en/of translocatie;

10.

„introductie”: de opzettelijke verplaatsing voor aquacultuurdoeleinden van een uitheemse soort naar een omgeving buiten haar natuurlijke verspreidingsgebied;

11.

„translocatie”: de opzettelijke verplaatsing voor aquacultuurdoeleinden van een plaatselijk niet-voorkomende soort binnen haar natuurlijke verspreidingsgebied naar een gebied waar het voorheen om biologisch-geografische redenen niet voorkwam;

12.

„proefuitzetting”: de introductie van een uitheemse soort of de translocatie van plaatselijk niet-voorkomende soorten op beperkte schaal om de ecologische interactie met inheemse soorten en habitats te beoordelen en de in de risicobeoordeling gemaakte hypothesen te evalueren;

13.

„aanvrager”: de natuurlijke, rechtspersoon of juridische eenheid die een voorstel tot introductie of translocatie van aquatische organismen indient;

14.

„quarantaine”: het proces waarbij aquatische organismen en daarmee samenhorende organismen in volledige afzondering van hun omgeving kunnen worden gehouden;

15.

„quarantainevoorziening”: een voorziening waar aquatische organismen en daarmee samenhorende organismen in volledige afzondering van hun omgeving kunnen worden gehouden;

16.

„routinematige verplaatsing”: de verplaatsing van aquatische organismen uit een bron met een laag risico op de overdracht van niet-doelsoorten, en die, wegens de kenmerken van het aquatisch organisme en/of de te gebruiken aquacultuurmethode, bijvoorbeeld een gesloten systeem als bedoeld in punt 3, geen gevaar voor nadelige ecologische gevolgen oplevert;

17.

„niet-routinematige verplaatsing”: iedere verplaatsing van aquatische organismen die niet aan de criteria voor routinematige verplaatsingen voldoet;

18.

„ontvangende lidstaat”: de lidstaat op wiens grondgebied uitheemse soorten worden geïntroduceerd of plaatselijk niet-voorkomende soorten worden getransloceerd;

19.

„zendende lidstaat”: de lidstaat vanaf wiens grondgebied de uitheemse soort wordt geïntroduceerd of de plaatselijk niet-voorkomende soort wordt getransloceerd.

HOOFDSTUK II

ALGEMENE VERPLICHTINGEN VAN DE LIDSTATEN

Artikel 4

Maatregelen om negatieve gevolgen te voorkomen

De lidstaten zien erop toe dat alle nodige maatregelen worden genomen ter voorkoming van negatieve gevolgen voor de biodiversiteit, met name voor soorten, habitats en ecosysteemfuncties, die naar verwachting het gevolg kunnen zijn van de introductie of translocatie van aquatische organismen en niet-doelsoorten in de aquacultuur en van de verspreiding van deze soorten in het wild.

Artikel 5

Besluitvorming en adviesorganen

De lidstaten wijzen de bevoegde autoriteit of autoriteiten aan die moet toezien op de naleving van de in deze verordening vastgestelde voorschriften (hierna „de bevoegde autoriteit” genoemd). Elke bevoegde autoriteit kan zich laten bijstaan door een raadgevend comité dat moet beschikken over passende wetenschappelijke deskundigheid (hierna „het raadgevend comité” genoemd). Indien een lidstaat geen raadgevend comité aanwijst, worden de bij deze verordening aan het raadgevend comité opgedragen taken overgenomen door de bevoegde autoriteit of de bevoegde autoriteiten.

HOOFDSTUK III

VERGUNNINGEN

Artikel 6

Aanvraag van een vergunning

1.   Aquacultuurbedrijven die voornemens zijn een introductie van een uitheemse soort of een translocatie van een plaatselijk niet-voorkomende soort te verrichten die niet onder artikel 2, lid 5, vallen, vragen hiervoor een vergunning aan bij de bevoegde autoriteit van de ontvangende lidstaat. Aanvragen kunnen worden ingediend voor meerdere verplaatsingen binnen een periode van ten hoogste zeven jaar.

2.   De door de aanvrager in te dienen aanvraag bevat een dossier dat is opgesteld volgens de in bijlage I vermelde indicatieve richtsnoeren. Het raadgevend comité bepaalt in een advies of de aanvraag alle vereiste gegevens bevat om te kunnen nagaan of het om een routinematige of een niet-routinematige verplaatsing gaat, en derhalve ontvankelijk is, en stelt de bevoegde autoriteit in kennis van haar advies.

3.   Aan het eind van de vergunningsperiode kan een aanvraag voor een nieuwe vergunning worden ingediend door te verwijzen naar de voorgaande vergunning. Indien er geen gedocumenteerde nadelige milieu-effecten zijn, wordt de voorgestelde verplaatsing beschouwd als een routinematige verplaatsing.

Artikel 7

Aard van de voorgestelde verplaatsing

Het raadgevend comité bepaalt in een advies of de voorgestelde verplaatsing een routinematige of niet-routinematige verplaatsing is, en of de uitzetting moet worden voorafgegaan door een quarantaine of proefuitzetting; het comité stelt de bevoegde autoriteit in kennis van haar advies.

Artikel 8

Routinematige verplaatsing

Voor routinematige verplaatsingen mag de bevoegde autoriteit een vergunning afgeven waarop in voorkomend geval wordt vermeld of er een quarantaine of proefuitzetting moet plaatsvinden als omschreven in de hoofdstukken IV en V.

Artikel 9

Niet-routinematige verplaatsing

1.   Voor niet-routinematige verplaatsingen moet een milieurisicobeoordeling worden verricht als omschreven in bijlage II. De bevoegde autoriteit besluit of de aanvrager dan wel een onafhankelijke instantie wordt belast met de uitvoering van de milieurisicobeoordeling en welke partij hiervan de kosten draagt.

2.   Op basis van de milieurisicobeoordeling brengt het raadgevend comité in een beknopt verslag als bedoeld in bijlage II, deel 3, bij de bevoegde autoriteit advies uit over de risico’s. Indien het raadgevend comité het risico gering bevindt, mag de bevoegde autoriteit zonder verdere formaliteiten de vergunning afgeven.

3.   Indien het raadgevend comité de risico’s verbonden aan de voorgestelde verplaatsing van aquatische organismen groot of middelmatig acht in de zin van bijlage II, deel 1, onderzoekt het de aanvraag in overleg met de aanvrager om na te gaan of er risicobeperkende procedures of technologieën beschikbaar zijn waardoor het risico laag kan worden gehouden. Het raadgevend comité stuurt de resultaten van zijn onderzoek naar de bevoegde autoriteit met vermelding van de omvang van het risico en de redenen voor een eventuele beperking van het risico in een verslag als bedoeld in bijlage II, deel 3.

4.   De bevoegde autoriteit mag alleen vergunningen afgeven voor niet-routinematige verplaatsingen indien de risicobeoordeling, inclusief eventuele risicobeperkende maatregelen, wijzen op een gering risico voor het milieu. Iedere weigering van een vergunning moet naar behoren worden gemotiveerd met wetenschappelijke argumenten of, indien de wetenschappelijke gegevens vooralsnog ontoereikend zijn, op grond van het voorzorgsbeginsel.

Artikel 10

Besluitvormingstermijn

1.   De aanvrager wordt binnen een redelijke termijn en uiterlijk zes maanden na de datum van indiening van de aanvraag schriftelijk in kennis gesteld van het besluit tot toekenning of weigering van de vergunning; de tijd die de aanvrager nodig heeft om op verzoek van het raadgevend comité nadere informatie te verstrekken, wordt hierbij niet meegerekend.

2.   Lidstaten die de ICES-overeenkomst hebben ondertekend, kunnen de ICES verzoeken de aanvragen en risicobeoordelingen betreffende mariene organismen te beoordelen alvorens het raadgevend comité hierover advies uitbrengt. In dergelijke gevallen wordt een aanvullende termijn van zes maanden toegestaan.

Artikel 11

Verplaatsingen die gevolgen hebben voor naburige lidstaten

1.   Indien de potentiële of bekende milieu-effecten van een voorgestelde verplaatsing van een organisme zich tot naburige lidstaten zouden kunnen uitstrekken, stelt de bevoegde autoriteit de betrokken lidstaat of lidstaten en de Commissie in kennis van haar voornemen om een vergunning af te geven door deze het desbetreffende ontwerp-besluit, vergezeld van een toelichting en een beknopt verslag van de milieurisicobeoordeling als bedoeld in bijlage II, deel 3, toe te zenden.

2.   De overige betrokken lidstaten kunnen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving de Commissie hun schriftelijke opmerkingen doen toekomen.

3.   Uiterlijk zes maanden na de kennisgeving gaat de Commissie, na raadpleging van het bij artikel 33 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 ingestelde Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de Visserij (WTECV) en van het bij Besluit 1999/478/EG ingestelde Raadgevend Comité voor de visserij en de aquacultuur, over tot bevestiging, weigering of wijziging van het voorgestelde besluit om een vergunning te verlenen.

4.   De betrokken lidstaten kunnen het besluit van de Commissie binnen een termijn van 30 dagen voorleggen aan de Raad. Vervolgens beschikt de Raad opnieuw over een termijn van 30 dagen om met gekwalificeerde meerderheid zo nodig een andersluidend besluit te nemen.

Artikel 12

Intrekking van de vergunning

Op ieder gewenst moment kan de bevoegde autoriteit indien zich onvoorziene zaken voordoen met nadelige gevolgen voor het milieu of voor de inheemse populatie, de vergunning tijdelijk of permanent intrekken. Iedere intrekking van een vergunning moet naar behoren worden gemotiveerd met wetenschappelijke argumenten of, indien de wetenschappelijke gegevens vooralsnog ontoereikend zijn, op grond van het voorzorgsbeginsel, een en ander met inachtneming van de nationale administratieve regels.

HOOFDSTUK IV

VOORWAARDEN VOOR INTRODUCTIES NA AFGIFTE VAN EEN VERGUNNING

Artikel 13

Naleving van overige communautaire bepalingen

Een vergunning voor introductie overeenkomstig deze verordening kan slechts worden afgegeven wanneer duidelijk is dat aan de vereisten uit hoofde van andere wet- en regelgeving kan worden voldaan, waaronder met name:

a)

de veterinairrechtelijke voorschriften van Richtlijn 2006/88/EG betreffende veterinairrechtelijke voorschriften voor aquacultuurdieren en de producten daarvan en betreffende de preventie en bestrijding van bepaalde ziekten bij waterdieren,

b)

de voorwaarden van Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (11).

Artikel 14

Uitzetting in aquacultuurvoorzieningen bij routinematige introductie

Bij routinematige introducties is het uitzetten van aquatische organismen in open of gesloten aquacultuurvoorzieningen toegestaan zonder voorafgaande quarantaine of proefuitzetting, tenzij de bevoegde autoriteit, in uitzonderlijke gevallen, op grond van specifiek advies van het raadgevend comité anders besluit. Verplaatsingen van een gesloten aquacultuurvoorziening naar een open aquacultuurvoorziening mogen niet als routinematige verplaatsingen worden beschouwd.

Artikel 15

Uitzetting in open aquacultuurvoorzieningen bij niet-routinematige introductie

1.   Bij niet-routinematige introducties gelden voor het uitzetten van aquatische organismen in open aquacultuurvoorzieningen, indien nodig, de in de leden 2, 3 en 4 vastgestelde voorwaarden.

2.   Aquatische organismen worden overeenkomstig de voorwaarden van bijlage III in een aangewezen quarantainevoorziening op het grondgebied van de Gemeenschap geplaatst voor het kweken van pootvis.

3.   De quarantainevoorziening mag in een andere lidstaat dan de ontvangende lidstaat zijn gevestigd, mits alle betrokken lidstaten hiermee instemmen en er met deze optie rekening is gehouden bij de milieurisicobeoordeling als bedoeld in artikel 9.

4.   In voorkomend geval mogen in aquacultuurvoorzieningen van de ontvangende lidstaat uitsluitend de nakomelingen van de geïntroduceerde aquatische organismen worden gebruikt, mits er tijdens de quarantaine geen potentieel schadelijke niet-doelsoorten zijn aangetroffen. Het volwassen bestand mag worden uitgezet wanneer de organismen zich niet voortplanten in gevangenschap of volledig onvruchtbaar zijn, en op voorwaarde dat de afwezigheid van potentieel schadelijke niet-doelsoorten wordt bevestigd.

Artikel 16

Proefuitzettingen in open aquacultuurvoorzieningen

De bevoegde autoriteit kan eisen dat het uitzetten van de aquatische organismen in open aquacultuurvoorzieningen pas plaatsvindt na een proefuitzetting met specifieke verspreidingsbeperkende preventieve maatregelen, die zijn gebaseerd op het advies en de aanbevelingen van het raadgevend comité.

Artikel 17

Noodplannen

Voor alle niet-routinematige introducties en proefuitzettingen stelt de aanvrager een noodplan op dat ter goedkeuring aan de bevoegde autoriteit wordt voorgelegd en dat onder andere regelingen bevat om bij onvoorziene gebeurtenissen met nadelige gevolgen voor het milieu of de inheemse populaties de geïntroduceerde soort uit het milieu te verwijderen of de dichtheid ervan te verminderen. Indien zulke gebeurtenissen zich voordoen, worden de noodplannen onmiddellijk uitgevoerd en kan de vergunning overeenkomstig artikel 12 tijdelijk of permanent worden ingetrokken.

Artikel 18

Toezicht

1.   Uitheemse soorten blijven na hun uitzetting in open aquacultuurvoorzieningen onder toezicht gedurende een periode van twee jaar of, als dat langer is, de duur van een volledige generatiecyclus, om te beoordelen of de gevolgen juist zijn voorspeld en of er zich aanvullende of afwijkende gevolgen hebben voorgedaan. De graad van verspreiding of verspreidingsbeperking, wordt in het bijzonder bestudeerd. De bevoegde autoriteit besluit of de aanvrager over de nodige expertise beschikt, dan wel of een andere instantie met het toezicht moet worden belast.

2.   Afhankelijk van het advies van het raadgevend comité kan de bevoegde autoriteit eisen dat de toezichtperioden worden verlengd om eventuele gevolgen voor het ecosysteem op langere termijn te bestuderen die moeilijk binnen de in lid 1 bedoelde periode kunnen worden opgespoord.

3.   Het raadgevend comité beoordeelt de resultaten van het toezichtprogramma en noteert met name iedere gebeurtenis die niet correct is voorspeld in de milieurisicobeoordeling. De resultaten van die beoordeling worden toegezonden aan de bevoegde autoriteit die een samenvatting van de resultaten opneemt in het nationale register als bedoeld in artikel 23.

HOOFDSTUK V

VOORWAARDEN VOOR TRANSLOCATIES NA AFGIFTE VAN EEN VERGUNNING

Artikel 19

Naleving van overige communautaire bepalingen

Een vergunning voor translocatie overeenkomstig deze verordening kan slechts worden afgegeven wanneer duidelijk is dat aan de vereisten uit hoofde van andere wet- en regelgeving kan worden voldaan, waaronder met name:

a)

de veterinairrechtelijke voorschriften van Richtlijn 2006/88/EG,

b)

de voorwaarden van Richtlijn 2000/29/EG.

Artikel 20

Niet-routinematige translocatie naar open aquacultuurvoorzieningen

Bij niet-routinematige translocaties naar open aquacultuurvoorzieningen kan de bevoegde autoriteit eisen dat het uitzetten van de aquatische organismen pas plaatsvindt na een proefuitzetting met specifieke verspreidingsbeperkende en preventieve maatregelen, die zijn gebaseerd op het advies en de aanbevelingen van het raadgevend comité.

Artikel 21

Quarantaine

De ontvangende lidstaat kan in uitzonderlijke gevallen en na goedkeuring van de Commissie eisen dat in het kader van niet-routinematige translocaties verplaatste soorten pas na quarantaine als omschreven in artikel 15, leden 2, 3 en 4, in een open aquacultuurvoorziening worden uitgezet. In het verzoek om goedkeuring van de Commissie wordt aangegeven waarom quarantaine is vereist. De Commissie beantwoordt dit verzoek binnen 30 dagen.

Artikel 22

Toezicht na translocatie

Na een niet-routinematige translocatie blijft de soort onder toezicht als omschreven in artikel 18.

HOOFDSTUK VI

REGISTER

Artikel 23

Register

De lidstaten houden een register van alle introducties en translocaties bij met een historisch overzicht van alle aanvragen en de bijbehorende documentatie die vóór de afgifte van de vergunning en tijdens de toezichtperiode is verzameld.

Het register wordt vrij ter beschikking van de lidstaten en het publiek gesteld overeenkomstig Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie (12).

Teneinde de lidstaten in staat te stellen de in hun register opgenomen informatie te delen, kan een specifiek informatiesysteem worden ontwikkeld overeenkomstig de in artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 bedoelde procedure.

HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 24

Gedetailleerde regels en aanpassing aan technische vooruitgang

1.   Wijzigingen in de bijlagen I, II, III en IV en hun overeenkomstige bepalingen die nodig zijn om deze aan te passen aan de technische en wetenschappelijke vooruitgang, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002.

2.   Om soorten aan bijlage IV te kunnen toevoegen, moet het aquatisch organisme in bepaalde delen van de Gemeenschap gedurende lange tijd (ten opzichte van zijn levenscyclus) zonder nadelige gevolgen in de aquacultuur gebruikt zijn, en moeten de introductie en de translocatie kunnen plaatsvinden zonder gelijktijdige verplaatsing van potentieel schadelijke niet-doelsoorten.

3.   De Commissie stelt volgens de in artikel 30, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2371/2002 omschreven procedure de uitvoeringsbepalingen vast met betrekking tot de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om soorten aan bijlage IV toe te voegen in de zin van lid 2.

4.   Nadat de Commissie de in punt 3 vermelde uitvoeringsbepalingen heeft vastgesteld, kunnen de lidstaten de Commissie verzoeken om volgens de in punt 1 genoemde procedure soorten aan bijlage IV toe te voegen. De lidstaten kunnen wetenschappelijke gegevens verstrekken om aan te tonen dat aan relevante criteria voor het toevoegen van soorten aan bijlage IV is voldaan. De Commissie beslist binnen vijf maanden na ontvangst van het verzoek over de ontvankelijkheid ervan; de tijd die de lidstaat nodig heeft om op verzoek van de Commissie nadere informatie te verstrekken, wordt hierbij niet meegerekend.

5.   Met betrekking tot door de lidstaten ingediende verzoeken tot toevoeging van soorten aan bijlage IV die vóór de inwerkingtreding van deze verordening zijn ontvangen, wordt evenwel vóór 1 januari 2009 een beslissing genomen.

6.   De betrokken lidstaten kunnen met betrekking tot hun ultraperifere gebieden, als bedoeld in artikel 299, lid 2, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, voorstellen de toegevoegde soorten op te nemen in een afzonderlijk deel van bijlage IV.

Artikel 25

Inwerkingtreding

1.   Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing zes maanden na de inwerkingtreding van de in artikel 24, lid 3, bedoelde verordening van de Commissie betreffende de uitvoeringsbepalingen, maar uiterlijk op 1 januari 2009.

2.   De bepalingen van de hoofdstukken I en II, alsook die van artikel 24, zijn evenwel van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding van de verordening.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxembourg, 11 juni 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

H. SEEHOFER


(1)  PB C 324 van 30.12.2006, blz. 15.

(2)  PB L 175 van 5.7.1985, blz. 40. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 156 van 25.6.2003, blz. 17).

(3)  PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/105/EG (PB L 363 van 20.12.2006, blz. 368).

(4)  PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Beschikking nr. 2455/2001/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 331 van 15.12.2001, blz. 1).

(5)  PB L 328 van 24.11.2006, blz. 14.

(6)  PB L 358 van 31.12.2002, blz. 59.

(7)  PB L 187 van 20.7.1999, blz. 70. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2004/864/EG (PB L 370 van 17.12.2004, blz. 91).

(8)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

(9)  PB L 271 van 30.9.2006, blz. 71.

(10)  PB L 223 van 15.8.2006, blz. 1.

(11)  PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1.

(12)  PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26.


BIJLAGE I

VERGUNNINGSAANVRAAG

(Indicatieve richtsnoeren voor het dossier dat door de aanvrager moet worden opgesteld als bepaald in artikel 6)

Voor zover mogelijk moeten alle gegevens worden onderbouwd met referenties uit wetenschappelijke literatuur en afschriften van persoonlijke contacten met wetenschappelijke autoriteiten en visserijdeskundigen. De aanvragers wordt aanbevolen om een onderscheid te maken tussen verplaatsingen naar „open” of „gesloten” aquacultuurvoorzieningen.

Voor de toepassing van deze bijlage moeten, indien de aanvraag betrekking heeft op een translocatie in plaats van een introductie, de termen „introductie” en „introduceren” gelezen worden als „translocatie” en „transloceren”.

A.   Beknopte samenvatting

Geef een beknopte samenvatting van het document met een beschrijving van het voorstel, de potentiële gevolgen ervan voor inheemse soorten en hun habitats en de voorzorgsmaatregelen om het potentiële effect op inheemse soorten te beperken.

B.   Inleiding

1.

Naam (de wetenschappelijke en de populaire naam) van het organisme dat de aanvrager wil introduceren of transloceren, met vermelding van genus, soort, ondersoort of lagere taxonomische classificatie voor zover relevant.

2.

Beschrijf de kenmerken, inclusief onderscheidende kenmerken, van het organisme. Voeg een wetenschappelijke tekening of foto bij.

3.

Beschrijf de geschiedenis met betrekking tot de aquacultuur, bevorderende maatregelen en andere introducties (indien van toepassing).

4.

Beschrijf de doelstellingen van en redenen voor de voorgestelde introductie, met uitleg over de redenen waarom deze doelstelling niet met inheemse soorten kan worden bereikt.

5.

Welke alternatieve strategieën zijn er onderzocht om de doelstellingen van het voorstel te bereiken?

6.

Wat is het geografische gebied waar de introductie zou moeten plaatsvinden? Beschrijf de habitats, het ecosysteem en de beschermingsstatus van het ontvangende milieu. Voeg een kaart bij.

7.

Geef het aantal organismen dat volgens het voorstel wordt geïntroduceerd (initieel en uiteindelijk). Kan het project worden verdeeld in verschillende delen? Zo ja, hoeveel organismen zijn er dan betrokken bij ieder deel?

8.

Beschrijf de bron(nen) van het bestand (de voorziening) en het genenbestand (indien bekend).

C.   Gegevens betreffende de levenscyclus van de te introduceren soort — per levensfase

1.

Beschrijf het oorspronkelijke verspreidingsgebied en het verspreidingsgebied na introducties.

2.

Heeft het bestand van waaruit de introductie/translocatie zal worden verricht een band met een bekende niet-doelsoort?

3.

Welke verspreiding kent die niet-doelsoort in het gebied van herkomst van het bestand dat zal worden geïntroduceerd/getransloceerd?

4.

Beschrijf waar de soort al eerder is geïntroduceerd en beschrijf de ecologische gevolgen daarvan voor het milieu in het ontvangende gebied (roofdieren, prooien, concurrenten en/of structurele/functionele elementen van de habitat).

5.

Welke factoren beperken de soort in haar natuurlijk verspreidingsgebied?

6.

Beschrijf de fysiologische toleranties (waterkwaliteit, temperatuur, zuurstofgehalte, zoutgehalte) in iedere levensfase (vroegste levensfasen, volwassenheid en reproductieve fasen).

7.

Beschrijf de voorkeuren en toleranties inzake de habitat voor iedere levensfase.

8.

Beschrijf het reproductieproces.

9.

Beschrijf het migratiegedrag.

10.

Beschrijf de voorkeuren inzake voedsel voor iedere levensfase.

11.

Beschrijf het groeitempo en de levensduur (ook in het voorgestelde introductiegebied, indien van toepassing).

12.

Wat is de leeftijd of leeftijdscategorie van de betrokken soorten?

13.

Beschrijf de (sociale, territoriale of agressieve) gedragskenmerken.

D.   Interactie met inheemse soorten

1.

Hoe groot is de kans op overleving en handhaving van het geïntroduceerde organisme indien het ontsnapt? (Deze vraag is van toepassing op verplaatsingen naar open en gesloten aquacultuurvoorzieningen.)

2.

Welke habitat(s) zal de geïntroduceerde soort naar verwachting innemen in het voorgestelde introductiegebied en overlapt dit de gebieden van kwetsbare of bedreigde soorten? (Vermeld of het voorgestelde introductiegebied ook uitmondt in andere wateren.)

3.

Met welke inheemse soorten zou de geïntroduceerde soort ecologische „niches” moeten delen? Zijn er ongebruikte ecologische rijkdommen die de nieuwe soort zou kunnen benutten?

4.

Waarmee zal het geïntroduceerde organisme zich in de nieuwe omgeving voeden?

5.

Heeft deze voedingswijze eventueel negatieve gevolgen voor het ontvangende ecosysteem?

6.

Zullen de geïntroduceerde organismen overleven en zich met succes reproduceren in het voorgestelde introductiegebied, of moeten er jaarlijkse nieuwe exemplaren worden uitgezet? (Deze vraag is niet van toepassing op verplaatsingen naar gesloten aquacultuurvoorzieningen.)

7.

Zullen de geïntroduceerde organismen hybridiseren met inheemse soorten? Is het mogelijk dat inheemse soorten of bestanden plaatselijk verdwijnen onder invloed van de voorgestelde introductie? Kunnen de geïntroduceerde organismen gevolgen hebben voor het paaigedrag en de paaigronden van inheemse soorten?

8.

Heeft de voorgestelde introductie potentiële gevolgen voor de habitat of de waterkwaliteit?

E.   Ontvangend milieu en daarmee verbonden wateren

1.

Beschrijf de fysische kenmerken van het ontvangende milieu en de daarmee verbonden waterlichamen, zoals watertemperatuur per seizoen, zoutgehalte, troebelheid, opgeloste zuurstofgehalte, pH, nutriënten en metalen. Komen deze parameters overeen met de toleranties/voorkeuren van de te introduceren soort, inclusief de voorwaarden voor reproductie?

2.

Beschrijf de samenstelling aan soorten (belangrijkste aquatische gewervelden, ongewervelden en planten) in het ontvangende gebied.

3.

Beschrijf de habitat in het introductiegebied, inclusief daaraan verbonden wateren, en vermeld kritieke habitats. Welke van de betrokken parameters komt overeen met de toleranties/preferenties van de te introduceren organismen? Kunnen de te introduceren organismen (bepaalde van) de beschreven habitats verstoren?

4.

Beschrijf de natuurlijke of menselijke barrières die moeten voorkomen dat de geïntroduceerde organismen zich naar aangrenzende wateren verplaatsen.

F.   Toezicht

Beschrijf de plannen voor het follow-uptoezicht van de ontwikkeling van te introduceren soorten en geef aan hoe eventuele negatieve gevolgen voor inheemse soorten en hun habitats zullen worden geëvalueerd.

G.   Beheersplan

1.

Beschrijf het beheersplan voor de voorgestelde introductie. Deze beschrijving dient ten minste de volgende gegevens te bevatten:

a)

de maatregelen om te voorkomen dat andere soorten (niet-doelsoorten) met de lading meekomen;

b)

de partijen die toestemming zullen krijgen om de voorgestelde organismen te gebruiken en de voorwaarden voor dat gebruik;

c)

vermelding van een eventuele pre-commerciële fase van de voorgestelde introductie;

d)

beschrijving van het noodplan voor de verwijdering van soorten;

e)

beschrijving van het kwaliteitsborgingsplan voor het voorstel, en

f)

overige wettelijke vereisten waaraan moet worden voldaan.

2.

Beschrijf de chemische, biofysische en beheersmaatregelen ter voorkoming van incidentele ontsnappingen van het organisme en van eventuele niet-doelsoorten naar, en de vestiging daarvan in andere dan de beoogde ontvangende ecosystemen. Beschrijf de herkomst van het water, de bestemming van effluenten, eventuele behandelingen van effluenten, de nabijheid van regenwatercollectoren, roofdierbestrijding, bewaking van de locatie en maatregelen ter voorkoming van ontsnappingen.

3.

Beschrijf de noodplannen die moeten worden uitgevoerd bij een eventuele onopzettelijke, incidentele of ongemachtigde vrijlating van organismen uit de kweekvoorzieningen of bij een incidentele of onverwachte uitbreiding van het verspreidingsgebied na uitzetting.

4.

Indien dit voorstel wordt gedaan ten behoeve van bepaalde visserijactiviteiten, beschrijf dan het doel van deze visserijactiviteiten. Wie is er gebaat bij deze visserijactiviteiten? Beschrijf het beheersplan en, indien van toepassing, eventuele wijzigingen in het beheersplan voor soorten die door de introductie worden beïnvloed.

H.   Bedrijfsgegevens

1.

Geef de naam van de eigenaar en/of het bedrijf, het nummer van de aquacultuurvergunning en de bedrijfsvergunning (indien van toepassing) of de naam van de overheidsdienst met naam, telefoonnummer, fax en e-mailadres van de contactpersoon.

2.

Geef een indicatie van de economische levensvatbaarheid van het voorgestelde project.

I.   Referenties

1.

Geef een gedetailleerde bibliografie van alle referenties die bij de opstelling van de aanvraag zijn gebruikt.

2.

Geef een lijst met de namen en adressen van de wetenschappelijke autoriteiten en visserijdeskundigen die zijn geraadpleegd.


BIJLAGE II

Procedures en minimaal vereiste gegevens voor een milieurisicobeoordeling als bepaald in artikel 9

Om de risico’s te beoordelen in verband met de introductie of translocatie van aquatische organismen moet worden beoordeeld hoe waarschijnlijk het is dat de organismen zich blijvend vestigen en wat de gevolgen daarvan zijn.

Bij deze procedure moeten de belangrijkste milieuaspecten worden bestudeerd. Er moet een gestandaardiseerde aanpak worden gevolgd voor de beoordeling van het risico op genetische en ecologische effecten en van de kans op introductie van niet-doelsoorten met eventuele negatieve gevolgen voor de inheemse soorten in de voorgestelde ontvangende wateren.

Tijdens de beoordelingsprocedure ligt de nadruk niet op de beoordelingswaarden maar op de gedetailleerde biologische en andere onderbouwing daarvan. In geval van wetenschappelijke onzekerheid moet het voorzorgsbeginsel worden toegepast.

Voor de toepassing van deze bijlage moeten, indien de aanvraag betrekking heeft op een translocatie in plaats van een introductie, de termen „introductie” en „introduceren” worden gelezen als „translocatie” en „transloceren”.

DEEL 1

PROCEDURE VOOR DE BEOORDELING VAN ECOLOGISCHE EN GENETISCHE RISICO’S

Stap 1

Waarschijnlijkheid van vestiging en verspreiding buiten het beoogde introductiegebied

Gebeurtenis

Waarschijnlijkheid

(H, M, L) (1)

Zekerheid

(VC, RC, RU, VU) (2)

Toelichting (3)

De geïntroduceerde of getransloceerde soorten die zijn ontsnapt of zich hebben verspreid, koloniseren met succes het beoogde introductiegebied en handhaven er een populatie die niet door de aquacultuurvoorziening kan worden beheerd

 

 

 

De geïntroduceerde of getransloceerde soorten die zijn ontsnapt of zich hebben verspreid, verspreiden zich buiten het beoogde introductiegebied

 

 

 

Eindoordeel (4)

 

 

 

Stap 2

Gevolgen van vestiging en verspreiding

Gebeurtenis

Waarschijnlijkheid

(H, M, L)

Zekerheid

(VC, RC, RU, VU)

Toelichting (5)

Genetische vermenging met plaatselijke populaties die leidt tot verlies aan genetische diversiteit

 

 

 

Concurrentie (om voedsel of ruimte) met en predatie op inheemse populaties die leidt tot uitsterving van die populatie

 

 

 

Andere ongewenste ecologische gebeurtenissen

 

 

 

Bepaalde van de genoemde gebeurtenissen blijven zich ook na verwijdering van de geïntroduceerde soorten voordoen

 

 

 

Eindoordeel (6)

 

 

 

Stap 3

Potentiële risico’s van uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten

Er wordt een enkele waarde toegekend op basis van de beoordelingen in de stappen 1 en 2:

Onderdeel

Potentieel risico

(H, M, L)

Zekerheid

(VC, RC, RU, VU)

Toelichting (7)

Vestiging en verspreiding (stap 1)

 

 

 

Ecologische gevolgen (stap 2)

 

 

 

Eindoordeel over algemeen potentieel risico (8)

 

 

 

Het resultaat van deze beoordeling moet worden uitgedrukt met behulp van een van de volgende risiconiveaus:

Er is sprake van een verplaatsing met hoog risico:

a)

wanneer de verplaatsing een hoog risico inhoudt op nadelige gevolgen voor de biodiversiteit door verspreiding en andere ecologische gevolgen;

b)

wanneer onder zodanige omstandigheden wordt gekweekt dat het risico op nadelige gevolgen toeneemt;

c)

wanneer in de betrokken aquacultuurvoorziening levende waterdieren worden verkocht om verder te worden gekweekt of te worden uitgezet;

d)

wanneer de risico’s van de verplaatsing bijgevolg zeer groot zijn (er zijn uitgebreide risicobeperkende maatregelen nodig). Geadviseerd wordt het voorstel af te wijzen tenzij er risicobeperkende maatregelen kunnen worden genomen om het risico terug te brengen tot gering.

Er is sprake van een verplaatsing met middelmatig risico:

a)

wanneer de verplaatsing een middelmatig risico inhoudt op nadelige gevolgen voor de biodiversiteit door verspreiding en andere ecologische gevolgen;

b)

wanneer onder zodanige omstandigheden wordt gekweekt dat het risico op nadelige gevolgen niet noodzakelijk toeneemt, gelet op de soort en de inperkingsomstandigheden;

c)

wanneer de betrokken aquacultuurvoorziening haar producten voornamelijk voor menselijke consumptie verkoopt;

d)

wanneer de risico’s van de verplaatsing bijgevolg middelmatig zijn. Geadviseerd wordt het voorstel af te wijzen tenzij er risicobeperkende maatregelen kunnen worden genomen om het risico terug te brengen tot gering.

Er is sprake van een verplaatsing met gering risico:

a)

wanneer de verplaatsing een gering risico inhoudt op nadelige gevolgen voor de biodiversiteit door verspreiding en andere ecologische gevolgen;

b)

wanneer onder zodanige omstandigheden wordt gekweekt dat het risico op nadelige gevolgen niet toeneemt;

c)

wanneer de betrokken aquacultuurvoorziening haar producten uitsluitend voor menselijke consumptie verkoopt;

d)

wanneer de risico’s van de verplaatsing bijgevolg te verwaarlozen zijn. Geadviseerd wordt het voorstel goed te keuren. Risicobeperkende maatregelen zijn niet nodig.

Het voorstel kan uitsluitend ongewijzigd worden goedgekeurd (zonder risicobeperkende maatregelen) indien het algemene potentiële risico Low wordt geacht en het oordeel over de algemene zekerheid over het algemene potentiële risico Very Certain of Reasonably Certain luidt.

Indien het algemene risico na de eerste analyse wordt aangemerkt als High of Medium, moeten aan het voorstel verspreidings- en risicobeperkende maatregelen worden toegevoegd die aan een verdere risicoanalyse zullen worden toegevoegd totdat het eindoordeel over het algemene potentiële risico Low wordt in combinatie met de beoordeling Very Certain of Reasonably Certain. De beschrijvingen van deze aanvullende maatregelen met gedetailleerde specificaties van de risicoverspreidings- en risicobeperkende maatregelen, vormen daarna een integrerend deel van de risicobeoordeling.

DEEL 2

PROCEDURE VOOR DE BEOORDELING VAN NIET-DOELSOORTEN

Stap 1

Waarschijnlijkheid van vestiging en verspreiding van niet-doelsoorten buiten het beoogde introductiegebied

Gebeurtenis

Waarschijnlijkheid

(H, M, L)

Zekerheid

(VC, RC, RU, VU)

Toelichting (9)

Als gevolg van de introductie of translocatie van een aquatisch organisme wordt een niet-doelsoort geïntroduceerd

 

 

 

De geïntroduceerde niet-doelsoort vindt een mogelijke habitat of gastorganisme

 

 

 

Eindoordeel (10)

 

 

 

Stap 2

Gevolgen van de vestiging en verspreiding van niet-doelsoorten

Gebeurtenis

Waarschijnlijkheid

(H, M, L)

Zekerheid

(VC, RC, RU, VU)

Toelichting (11)

De niet-doelsoort concurreert met of predeert op inheemse populaties, die daardoor uitsterven

 

 

 

Er is sprake van genetische vermenging met plaatselijke populaties die leidt tot verlies aan genetische diversiteit

 

 

 

Andere ongewenste ecologische of pathologische gebeurtenissen

 

 

 

Bepaalde van de genoemde gebeurtenissen blijven zich ook na verwijdering van de niet-doelsoort voordoen

 

 

 

Eindoordeel (12)

 

 

 

Stap 3

Potentieel risico in verband met niet-doelsoorten

Er wordt één enkele waarde toegekend op basis van de beoordelingen in de stappen 1 en 2:

Onderdeel

Potentieel risico

(H, M, L)

Zekerheid

(VC, RC, RU, VU)

Toelichting (13)

Vestiging en verspreiding (stap 1)

 

 

 

Ecologische gevolgen (stap 2)

 

 

 

Eindoordeel (14)

 

 

 

De voorwaarden voor de beoordeling van het potentiële risico in verband met uitheemse soorten (deel 1) zijn van overeenkomstige toepassing op het potentiële risico in verband met niet-doelsoorten (deel 2), inclusief de verplichting om verspreidings- en risicobeperkende maatregelen te nemen.

DEEL 3

ALGEMENE MILIEURISICOBEOORDELING — BEKNOPT VERSLAG

Voorgeschiedenis, achtergrond en redenen van het verzoek

Beknopte informatie risicobeoordeling

Samenvatting van de beoordeling van het ecologische en genetische risico

Samenvatting van de beoordeling van de risico’s in verband met niet-doelsoorten

Opmerkingen

Risicobeperkende maatregelen

Conclusie over het totale potentiële risico in verband met het organisme

Advies aan de bevoegde autoriteit


(1)  H = High/Groot, M = Medium/Middelmatig, L = Low/Gering.

(2)  VC = Very certain/Zeer zeker, RC = Reasonably certain/Redelijk zeker, RU = Reasonably uncertain/Redelijk onzeker, VU = Very uncertain/Zeer onzeker.

(3)  De beoordelaar wordt voor nadere richtsnoeren verwezen naar de aanhangsels A en B van de ICES-Gedragscode.

(4)  Het eindoordeel voor de waarschijnlijkheid van vestiging en verspreiding wordt bepaald door de waarde van het element met de laagste beoordeling (bijvoorbeeld, een High en Low in bovenstaande tabel leiden tot het eindoordeel Low). Pas wanneer beide gebeurtenissen waarschijnlijk zijn — de organismen koloniseren met succes het beoogde introductiegebied en handhaven er een populatie (hetzij een gesloten milieu zoals een aquacultuurvoorziening of een natuurlijke habitat) en de organismen verspreiden zich buiten het beoogde introductiegebied — is er sprake van een vestiging buiten het beoogde introductiegebied.

Het eindoordeel voor de zekerheid wordt bepaald door de waarde van het element met de geringste zekerheid (bijvoorbeeld, Very Certain en Reasonably Certain leiden tot het eindoordeel Reasonably Certain). Bij het bepalen van het eindoordeel dient rekening te worden gehouden met de schadelijkheid van vestiging en verspreiding, en met de risico-batenratio.

(5)  De beoordelaar wordt voor nadere richtsnoeren verwezen naar de aanhangsels A en B van de ICES-Gedragscode.

(6)  Het eindoordeel voor de gevolgen van vestiging en verspreiding wordt bepaald door de waarde van het element (individuele waarschijnlijkheid) met de grootste waarschijnlijkheid en dat voor zekerheid wordt bepaald door de waarde van het element met de geringste zekerheid.

(7)  De beoordelaar wordt voor nadere richtsnoeren verwezen naar de aanhangsels A en B van de ICES-Gedragscode.

(8)  Het eindoordeel over het potentiële risico wordt bepaald door de waarde van het meest waarschijnlijke van de twee elementen mits er geen sprake is van een toename van de waarschijnlijkheid (bijvoorbeeld: indien het risico op vestiging en verspreiding groot is, en het risico op ecologische gevolgen middelmatig, wordt in het eindoordeel de hoogste van de twee waarden genomen, d.w.z. High). Indien de waarschijnlijkheid toeneemt (bijvoorbeeld een combinatie van High en Low) dan luidt het eindoordeel: Medium.

(9)  De beoordelaar wordt voor nadere richtsnoeren verwezen naar de aanhangsels A en B van de ICES-Gedragscode.

(10)  Het eindoordeel voor de waarschijnlijkheid wordt bepaald door de waarde van het element met het geringste risico en dat voor zekerheid wordt bepaald door de waarde van het element met de geringste zekerheid.

(11)  De beoordelaar wordt voor nadere richtsnoeren verwezen naar de aanhangsels A en B van de ICES-Gedragscode.

(12)  Het eindoordeel voor de gevolgen wordt bepaald door de waarde van het element met het grootste risico en dat voor zekerheid wordt bepaald door de waarde van het element met de geringste zekerheid.

(13)  De beoordelaar wordt voor nadere richtsnoeren verwezen naar de aanhangsels A en B van de ICES-Gedragscode.

(14)  Het eindoordeel voor het potentiële risico wordt bepaald door de waarde van het element met het geringste risico en dat voor zekerheid wordt bepaald door de waarde van het element met de geringste zekerheid.


BIJLAGE III

Quarantaine

Quarantaine is een methode waarbij levende dieren of planten en eventuele daarmee samenhorende organismen in volledige afzondering van hun omgeving worden gehouden om nadelige gevolgen voor wilde en gekweekte soorten en ongewenste veranderingen in natuurlijke ecosystemen te voorkomen.

Uitheemse en plaatselijk niet-voorkomende soorten moeten lang genoeg in quarantaine worden gehouden om alle niet-doelsoorten op te sporen en om met zekerheid vast te stellen dat de organismen geen ziekteverwekkers of ziekten dragen. De voorziening daarvoor moet voldoen aan de specificaties van de bevoegde autoriteit in de lidstaat van vestiging, die tevens goedkeuring daarvoor moet verlenen. De duur van de quarantaine moet op de vergunning worden vermeld. Indien de voorziening niet in de ontvangende lidstaat is gevestigd, moeten het voor de voorziening bevoegde raadgevende comité en het raadgevende comité van de ontvangende lidstaat in onderling overleg de duur vaststellen.

Exploitanten moeten quarantainevoorzieningen beheren volgens de hieronder beschreven voorwaarden. Bovendien moet de exploitant beschikken over een kwaliteitsborgingprogramma en een handboek.

Voor de toepassing van deze bijlage moeten, indien de aanvraag betrekking heeft op een translocatie in plaats van een introductie, de termen „introductie” en „introduceren” worden gelezen als „translocatie” en „transloceren”.

Verwijdering van effluenten en afvalstoffen

Alle effluenten en afvalstoffen die de voorziening voortbrengt moeten zodanig worden behandeld dat alle mogelijke doelsoorten en daarmee samenhorende organismen doeltreffend worden vernietigd. Om een continue werking en een volledige inperking te waarborgen, moeten de systemen voor de behandeling van effluenten worden uitgerust met volledig betrouwbare veiligheidssystemen.

Behandelde effluenten en afvalstoffen kunnen stoffen bevatten die schadelijk zijn voor het milieu (bv. aangroeiwerende stoffen) en moeten zodanig worden verwijderd dat de gevolgen voor het milieu worden geminimaliseerd.

Het behandelen van effluenten en vaste afvalstoffen moet tot in de details worden voorbereid; de taakverdeling en het tijdschema moeten worden vastgelegd. Het systeem moet onder toezicht blijven om een doeltreffend functioneren te waarborgen en eventuele gebreken zo spoedig mogelijk op te sporen.

Fysieke scheiding

De organismen die zijn overgeplaatst, moeten van andere organismen worden gescheiden om te garanderen dat zij zich niet verspreiden. Dit geldt niet voor indicatorsoorten die speciaal worden toegevoegd om de invloed van de geïntroduceerde organismen te testen. De toegang van vogels of andere dieren, ziekteverwekkers en vervuilende stoffen moet worden voorkomen.

Personeel

Uitsluitend opgeleid bevoegd personeel mag toegang krijgen tot de voorziening. Schoenen, handen en alle in de voorziening gebruikte materialen moeten worden ontsmet (zie onder) alvorens de personeelsleden de voorziening verlaten.

Apparatuur

Na ontvangst moeten organismen van alle levensstadia, tanks, water, vervoerscontainers en apparatuur die met de geïntroduceerde soorten in contact zijn geweest, inclusief de transportmiddelen, zo worden behandeld dat er geen organismen van de doelsoort of van de daarmee samenhorende niet-doelsoort uit de voorziening kunnen ontsnappen. Alle vervoermiddelen en verpakkingsmateriaal moeten worden gedesinfecteerd of, indien toegestaan, verbrand.

Sterfte en verwijdering

Dagelijks moeten alle sterfgevallen worden geregistreerd en deze gegevens moeten voor inspectie door de bevoegde autoriteit beschikbaar blijven. Alle dode exemplaren moeten binnen de voorziening blijven. Het is niet toegestaan dode exemplaren, weefsel of schelpen te verwijderen zonder een erkende behandeling om volledige desinfectie te garanderen. Hittebehandeling in bijvoorbeeld een autoclaaf of door chemische sterilisatie is toegestaan.

Sterfgevallen moeten worden gemeld aan de bevoegde autoriteit en de lidstaten moeten de doodsoorzaak tijdig onderzoeken. Dode exemplaren moeten worden opgeslagen, vervoerd en verwijderd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1774/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 3 oktober 2002 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten (1).

Inspectie en tests

Er moeten regelmatig inspecties plaatsvinden op niet-doelsoorten. Indien dergelijke soorten of een voorheen niet ontdekte ziekte of parasiet in een organisme worden ontdekt, moeten maatregelen worden getroffen om de situatie te beheersen. Dit kan betekenen dat de organismen worden vernietigd en dat de voorziening wordt gedesinfecteerd.

Duur

De vereiste duur van de quarantaine varieert naargelang van het betrokken organisme, de seizoensgebondenheid van betrokken niet-doelsoorten en de kweekomstandigheden.

Registratie

Quarantainevoorzieningen moeten de volgende gegevens nauwkeurig registreren:

tijden van binnenkomst/vertrek van het personeel;

aantal dode exemplaren en methode van opslag of verwijdering;

behandeling van binnenkomend water en van effluenten;

aan experts overhandigde monsters voor tests op niet-doelsoorten;

iedere abnormale omstandigheid met gevolgen voor de quarantaine (stroomonderbrekingen, schade aan gebouwen, ernstige weersomstandigheden enz.).

Desinfectie

Desinfectie houdt in dat er lang genoeg voldoende geconcentreerde desinfecterende middelen worden gebruikt om schadelijke organismen te doden. De te gebruiken desinfecterende middelen en de concentraties daarvan voor quarantainedoeleinden moeten een volledige ontsmetting van zeewater en zoet water garanderen. Bij routinematige desinfectie van de voorziening moeten dezelfde concentraties worden gebruikt. Aanbevolen wordt alle desinfecterende stoffen te neutraliseren alvorens deze in het milieu te brengen en installaties met zeewater moeten residuele oxidanten die tijdens chemische desinfectie zijn ontstaan, behandelen. In noodgevallen, bijvoorbeeld wanneer er een geïmporteerde parasiet of ziekteverwekker wordt ontdekt, moeten er voldoende desinfecterende stoffen beschikbaar zijn om de gehele voorziening te kunnen behandelen.


(1)  PB L 273 van 10.10.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2007/2006 van de Commissie (PB L 379 van 28.12.2006, blz. 98).


BIJLAGE IV

Lijst van soorten als bedoeld in artikel 2, lid 5,

 

Regenboogforel, Oncorhynchus mykiss

 

Bronforel, Salvelinus fontinalis

 

Karper, Cyprinus carpio

 

Graskarper, Ctenopharyntgodon idella

 

Zilverkarper, Hypophthalmichthys molitrix

 

Grootkopkarper, Aristichtys nobilis

 

Japanse oester, Crassostrea gigas

 

Japanse tapijtschelp, Ruditapes philippinarum

 

Forelbaars, Micropterus salmoides

 

Riddervis, Salvelinus alpinus