26.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 109/8


VERORDENING (EG) Nr. 451/2007 VAN DE RAAD

van 23 april 2007

tot beëindiging van het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op handpallettrucks en essentiële onderdelen daarvan van oorsprong uit de Volksrepubliek China

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) („de basisverordening”), en met name op artikel 11, lid 3,

Gezien het voorstel dat de Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   Geldende maatregelen

(1)

Na een onderzoek („het oorspronkelijke onderzoek”) heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1174/2005 (2) een definitief andidumpingrecht ingesteld op handpallettrucks en essentiële onderdelen daarvan van oorsprong uit de Volksrepubliek China („VRC”).

2.   Ambtshalve opening van een nieuw onderzoek

(2)

De informatie waarover de Commissie beschikte leek erop te wijzen dat Ningbo Ruyi Joint Stock Co., Ltd („Ningbo Ruyi”), een Chinese producent/exporteur aan wie in het kader van dat onderzoek de behandeling als marktgericht bedrijf („BMB”) niet werd toegekend, na bepaalde veranderingen die na het oorspronkelijke onderzoek in zijn structuur zijn aangebracht, op marktvoorwaarden opereerde. Er was immers voldoende voorlopig bewijsmateriaal dat erop duidde dat Ningbo Ruyi voldeed aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening. Er werd dan ook aangenomen dat de omstandigheden op basis waarvan de bestaande maatregelen werden vastgesteld, waren gewijzigd. Bovendien leken deze wijzigingen van blijvende aard te zijn.

(3)

Na het advies van het Raadgevend Comité te hebben ingewonnen en te hebben geconstateerd dat er voldoende bewijsmateriaal voorhanden was om een gedeeltelijk tussentijds nieuw onderzoek te openen op grond van artikel 11, lid 3, van de basisverordening, heeft de Commissie een bericht („bericht van opening”) (3) gepubliceerd en op eigen initiatief een onderzoek geopend dat alleen tot doel had na te gaan of Ningbo Ruyi op marktvoorwaarden opereerde en, zo ja, te bepalen of de individuele dumpingmarge en het individuele antidumpingrecht van de onderneming moesten worden gebaseerd op haar eigen kosten/binnenlandse prijzen.

3.   Bij het onderzoek betrokken partijen

(4)

De Commissie heeft Ningbo Ruyi en zijn verbonden importeur Jungheinrich AG, alsmede de vertegenwoordigers van het land van uitvoer en de bedrijfstak van de Gemeenschap officieel in kennis gesteld van de opening van het nieuwe onderzoek. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en konden een verzoek indienen om te worden gehoord.

(5)

De Commissie stuurde Ningbo Ruyi ook een BMB-aanvraagformulier en een vragenlijst, en ontving antwoord binnen de daarvoor gestelde termijnen. De Commissie heeft alle voor de vaststelling van BMB en dumping nodig geachte informatie ingewonnen, de verstrekte informatie geanalyseerd en controlebezoeken uitgevoerd bij de verbonden ondernemingen:

Ningbo Ruyi Joint Stock Co., Ltd, Ninghai;

Ruyi Industries (Hongkong) Co., Ltd („Ruyi Hongkong”), Hangzhou;

Jungheinrich Lift Trucks (Shanghai) Co., Ltd („Jungheinrich Shanghai”), Shanghai.

4.   Nieuw onderzoektijdvak

(6)

Het dumpingonderzoek bestreek het tijdvak van 1 april 2005 tot 31 maart 2006 („nieuw onderzoektijdvak”).

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   Betrokken product

(7)

De definitie van het betrokken product is dezelfde als die in het in overweging 1 bedoelde oorspronkelijke onderzoek. Het betreft handpallettrucks („HPT”) zonder eigen aandrijving die worden gebruikt voor het hanteren van materialen die gewoonlijk op pallets worden geplaatst, en essentiële onderdelen daarvan, d.w.z. het chassis en de hydraulische onderdelen, van oorsprong uit de VRC, en momenteel ingedeeld onder de GN-codes ex 8427 90 00 en ex 8431 20 00 (Taric-codes 8427900010 en 8431200010).

2.   Soortgelijk product

(8)

Uit dit nieuwe onderzoek is gebleken dat de HPT die in de VRC door Ningbo Ruyi worden geproduceerd en op de Chinese markt worden verkocht, dezelfde fysieke kenmerken en dezelfde gebruiksdoeleinden hebben als die welke naar de Gemeenschap worden uitgevoerd. Deze producten worden dan ook beschouwd als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

C.   RESULTATEN VAN HET ONDERZOEK

(9)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening wordt de normale waarde bij antidumpingonderzoeken inzake invoer van oorsprong uit de VRC bepaald volgens de leden 1 tot en met 6 van dat artikel voor producenten waarvan is aangetoond dat zij voldoen aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening, namelijk dat zij het soortgelijke product op marktvoorwaarden vervaardigen en verkopen. Deze criteria kunnen als volgt worden samengevat:

besluiten van bedrijven worden genomen als reactie op marktsignalen, zonder staatsinmenging van betekenis, en kosten geven marktvoorwaarden weer;

bedrijven beschikken over een duidelijke basisboekhouding die onder controle staat van een onafhankelijke instantie in overeenstemming met de hiervoor internationaal geldende normen („IAS”) en die alle terreinen bestrijkt;

er zijn geen verstoringen die voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie;

de betrokken bedrijven zijn onderworpen aan faillissements- en eigendomswetten die stabiliteit en juridische zekerheid verschaffen;

omrekening van munteenheden geschiedt tegen de marktkoers.

(10)

Ningbo Ruyi heeft om BMB verzocht op grond van artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening. Het behoort tot de vaste praktijk van de Gemeenschap om na te gaan of een groep verbonden ondernemingen die betrokken zijn bij de vervaardiging en/of verkoop van het betrokken product, in haar geheel voldoet aan de voorwaarden voor BMB. Volgens Ningbo Ruyi was er in de VRC slechts één dergelijke verbonden onderneming — Jungheinrich Shanghai. Ningbo Ruyi heeft het ingevulde BMB-formulier binnen de daarvoor gestelde termijn teruggestuurd.

(11)

Tijdens het onderzoek betoogde de bedrijfstak van de Gemeenschap dat Ningbo Ruyi diverse verbonden ondernemingen leek te hebben waarover de onderneming niet de nodige gegevens had verstrekt in de bij de Commissie ingediende informatie, noch in de gecontroleerde jaarrekening. Volgens de bedrijfstak van de Gemeenschap is het niet verschaffen van informatie over verbonden ondernemingen in de jaarrekening een schending van IAS 24 (informatieverschaffing over verbonden partijen). De bedrijfstak van de Gemeenschap heeft de Commissie verzocht dit punt na te trekken.

(12)

Tijdens de controlebezoeken werd geconstateerd dat er verbonden ondernemingen waren waarover geen informatie werd verschaft in de gecontroleerde jaarrekening (schending van IAS 24), noch in het ingevulde BMB-aanvraagformulier of de antwoorden op de vragenlijst. In dit verband is het vermeldenswaard dat Ningbo Ruyi zowel in het BMB-aanvraagformulier als in de vragenlijst werd verzocht op wereldniveau zijn bedrijfsstructuur en de met de onderneming gelieerde bedrijven te beschrijven, met inbegrip van moedermaatschappijen, dochtermaatschappijen en andere verbonden ondernemingen, al dan niet betrokken bij de vervaardiging en/of verkoop van het betrokken product. Bovendien werd Ningbo Ruyi verzocht een BMB-aanvraagformulier in te dienen voor elke dochtermaatschappij of andere verbonden onderneming in de VRC die producent en/of exporteur van HPT was, en gegevens over alle andere verbonden ondernemingen te verstrekken.

(13)

Volgens het door Ningbo Ruyi overgelegde document Auditor’s Report and Financial Statements for the year ended 31 december 2005 („verslag 2005”), het ingevulde BMB-formulier en de antwoorden op de vragenlijst waren slechts drie ondernemingen in het nieuwe onderzoektijdvak met Ningbo Ruyi verbonden: Jungheinrich AG, Jungheinrich Shanghai en Ruyi Hongkong. Uit het onderzoek is echter gebleken dat de Chinese aandeelhouders van Ningbo Ruyi ook meerderheidsparticipaties hebben in Ningbo CFA Co., Ltd („Ningbo CFA”) en Ningbo Free Trade Zone Ruyi International Trading Co., Ltd („NFTZ”).

(14)

Voorts zijn nog andere ondernemingen in handen van verwanten van de Chinese aandeelhouders van Ningbo Ruyi: CFA Tools Co., Ltd („CFA Tools”), een in Hongkong geregistreerde onderneming, en Zhejiang Tianyou Import & Export Co., Ltd („Tianyou”).

(15)

Al de bovenvermelde ondernemingen waarover Ningbo Ruyi geen informatie heeft verschaft, zijn dus ter zake van dit nieuwe onderzoek verbonden met Ningbo Ruyi. Drie ervan waren in het nieuwe onderzoektijdvak handelaren in HPT en alle ondernemingen hebben een handelsvergunning voor HPT. Zij lijken hoofdzakelijk naar landen buiten de Gemeenschap te hebben geëxporteerd. Ten minste driekwart van het verkoopvolume dat door Ningbo Ruyi als binnenlandse verkoop werd opgegeven, was in feite uitvoer die verliep via binnenlandse verbonden en niet-verbonden afnemers waarover geen informatie werd verschaft.

(16)

Ten slotte is de aard van de transacties tussen Ningbo Ruyi en Ningbo Jinmao Import & Export Co., Ltd („Ningbo Jinmao”), dat tijdens het oorspronkelijke onderzoek als verbonden onderneming werd opgegeven (Ningbo Ruyi verkocht zijn participatie in november 2003), een aanwijzing dat tussen de twee ondernemingen nog steeds nauwe banden bestaan wat de handel in HPT betreft. Ningbo Jinmao kocht meer dan de helft van de HPT die door Ningbo Ruyi in het nieuwe onderzoektijdvak als binnenlandse verkoop werden opgegeven, en verkocht vervolgens een aanzienlijke hoeveelheid door aan NFTZ, dat de HPT exporteerde. NFTZ kocht geen enkele HPT rechtstreeks bij Ningbo Ruyi. Het feit dat Ningbo Jinmao een van de belangrijkste afnemers van Ningbo Ruyi is en een grote hoeveelheid van de aangekochte producten doorverkoopt aan NFTZ, toont aan dat Ningbo Ruyi wist of had moeten weten dat het grootste deel van de verkoop aan Ningbo Jinmao geen binnenlandse verkoop kon zijn, daar NFTZ, een verbonden onderneming, de door Ningbo Jinmao gekochte producten exporteerde.

(17)

Enige tijd na het controlebezoek ter plaatse verstrekte Ningbo Ruyi nieuwe gegevens over de BMB-status van bepaalde van deze verbonden ondernemingen waarover geen informatie was verschaft, waarbij werd betoogd dat een BMB-vaststelling voor de hele groep nog steeds mogelijk was. Daartoe werd aangevoerd dat het niet verschaffen van informatie ongewild was gebeurd en de betrokkenheid van deze verbonden partijen bij de verkoop van het betrokken product niet van betekenis was. Met dezelfde argumenten pleitte de partner van Ningbo Ruyi, Jungheinrich AG, er ook voor rekening te houden met deze nieuwe informatie en BMB toe te kennen.

(18)

Ongeacht de vraag of het oogmerk bestond om het onderzoek te belemmeren door geen informatie over verbonden partijen te verschaffen, feit is dat de antwoorden op de vragenlijst in wezen dermate onvolledig waren dat tijdens de in de VRC uitgevoerde controlebezoeken onmogelijk kon worden uitgemaakt of de Ningbo Ruyigroep al dan niet op marktvoorwaarden opereerde. Aangezien geen controlebezoeken mogelijk waren bij de verbonden partijen waarover geen informatie werd verschaft, blijft het gissen naar de mate waarin de Ningbo Ruyigroep actief was op het gebied van HPT.

(19)

Het feit dat Ningbo Ruyi in zijn jaarrekening geen informatie over al zijn verbonden partijen verschaft, is in elk geval een schending van IAS 24. Het doel van IAS 24 is ervoor te zorgen dat de jaarrekening van een entiteit de nodige informatie bevat om de aandacht te vestigen op de mogelijkheid dat haar financiële positie en de winst of het verlies kunnen zijn beïnvloed door het bestaan van verbonden partijen en door transacties en uitstaande saldi met dergelijke partijen. In het kader van een antidumpingonderzoek is deze informatieverschaffing nodig om de instellingen in staat te stellen na te gaan of een groep verbonden ondernemingen in haar geheel voldoet aan de voorwaarden voor BMB.

(20)

De schending van IAS 24 toont aan dat de controle van de jaarrekening van Ningbo Ruyi niet overeenkomstig IAS werd uitgevoerd, wat twijfels oproept over de betrouwbaarheid van de jaarrekening van Ningbo Ruyi. Dit zou betekenen dat Ningbo Ruyi niet voldoet aan het tweede criterium van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening.

(21)

Hoewel de bepalingen van artikel 18 van de basisverordening inzake niet-medewerking van toepassing zouden kunnen zijn in het kader van dit nieuwe onderzoek, zij erop gewezen dat de Commissie dit nieuwe onderzoek op eigen initiatief heeft geopend omdat zij over voorlopig bewijsmateriaal beschikte dat Ningbo Ruyi op marktvoorwaarden opereerde, wat Ningbo Ruyi naderhand niet heeft kunnen aantonen. Bijgevolg wordt aangenomen dat een beroep op artikel 18 van de basisverordening niet nodig is en dat ermee kan worden volstaan het nieuwe onderzoek te beëindigen en de bestaande maatregelen te handhaven.

D.   BEËINDIGING VAN HET NIEUWE ONDERZOEK

(22)

Gezien de resultaten van het nieuwe onderzoek moet dit worden beëindigd zonder dat de hoogte van het voor Ningbo Ruyi geldende recht wordt gewijzigd. Het definitieve antidumpingrecht dat in het kader van het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld, namelijk 28,5 %, wordt gehandhaafd.

E.   MEDEDELING VAN FEITEN EN OVERWEGINGEN

(23)

De belanghebbenden werden in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op basis waarvan de Commissie voornemens was dit nieuwe onderzoek te beëindigen en het bestaande antidumpingrecht op door Ningbo Ruyi geproduceerde HPT te handhaven. Alle partijen werden in de gelegenheid gesteld opmerkingen te formuleren. Er werden geen opmerkingen ontvangen die aanleiding gaven tot wijziging van de conclusies.

(24)

Na de mededeling betoogde de bedrijfstak van de Gemeenschap dat de bepalingen van de basisverordening inzake niet-medewerking (artikel 18) moesten worden toegepast en dat Ningbo Ruyi als niet-medewerkende producent/exporteur moest worden bestraft met het residuele recht van 46,7 %.

(25)

Jungheinrich AG en Ningbo Ruyi waren van mening dat het niet verschaffen van informatie door Ningbo Ruyi over al zijn verbonden ondernemingen van geringe betekenis was en ongewild gebeurde en dat het niet van invloed was op de financiële situatie van Ningbo Ruyi. Aan Ningbo Ruyi moest dan ook BMB worden toegekend of ten minste een herzien lager individueel recht.

(26)

Het niet verschaffen van informatie over alle verbonden ondernemingen kan, temeer daar drie van de vier ondernemingen waarover geen informatie werd verschaft, actief waren op het gebied van HPT en het vierde bedrijf over een handelsvergunning voor HPT beschikt, niet worden beschouwd als van geringe betekenis, omdat als gevolg daarvan niet kon worden uitgemaakt of, overeenkomstig de vaste praktijk van de Gemeenschap, voor alle ondernemingen aan alle BMB-criteria was voldaan (en niet alleen aan het tweede criterium inzake boekhouding). Bovendien is het irrelevant of het niet verschaffen van informatie over al deze verbonden ondernemingen ongewild gebeurde. Vaststaat dat zelfs in de jaarrekening van Ningbo Ruyi geen informatie over deze verbonden ondernemingen werd verschaft, wat op zich al aantoonde dat ten minste niet was voldaan aan het tweede criterium van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening. Bijgevolg kan het argument dat het niet verschaffen van informatie over deze verbonden ondernemingen van geringe betekenis, ongewild en zonder enige invloed was, niet worden aanvaard.

(27)

Ten slotte had dit nieuwe onderzoek, zoals in overweging 3 is vermeld, alleen tot doel na te gaan of Ningbo Ruyi op marktvoorwaarden opereerde, en alleen indien aan Ningbo Ruyi BMB was toegekend, zou een nieuwe dumpingmarge zijn berekend. Daar geen BMB is toegekend, kan in het licht van dit nieuwe onderzoek dan ook geen nieuwe dumpingmarge, hoger of lager dan de bestaande, voor Ningbo Ruyi worden vastgesteld.

(28)

Dit nieuwe onderzoek dient derhalve te worden beëindigd zonder wijziging van Verordening (EG) nr. 1174/2005,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Enig artikel

Het gedeeltelijke tussentijdse nieuwe onderzoek van de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn op handpallettrucks en essentiële onderdelen daarvan van oorsprong uit de Volksrepubliek China, dat op grond van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 384/96 is geopend, wordt hierbij beëindigd zonder dat de geldende antidumpingmaatregelen worden gewijzigd.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 23 april 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

F.-W. STEINMEIER


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).

(2)  PB L 189 van 21.7.2005, blz. 1.

(3)  PB C 127 van 31.5.2006, blz. 2.