27.2.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 59/34


VERORDENING (EG) Nr. 193/2007 VAN DE RAAD

van 22 februari 2007

tot instelling van een definitief compenserend recht op polyethyleentereftalaat (PET) uit India naar aanleiding van een nieuw onderzoek bij het vervallen van maatregelen op grond van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 2026/97

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad van 6 oktober 1997 betreffende bescherming tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid van de Europese Gemeenschap zijn (1) (hierna „de basisverordening” genoemd), en met name op artikel 18,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (2), en met name op artikel 14, lid 1,

Gezien het voorstel dat de Commissie na overleg met het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   GELDENDE MAATREGELEN

(1)

Op 30 november 2000 heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 2603/2000 (3) een definitief compenserend recht ingesteld op de invoer van polyethyleentereftalaat (hierna „PET” genoemd) uit India, Maleisië en Thailand (hierna „de betrokken landen” genoemd) (hierna „het oorspronkelijke onderzoek” genoemd). Deze maatregelen zijn gebaseerd op een onderzoek met het oog op compenserende maatregelen dat is ingeleid op grond van artikel 10 van de basisverordening. Tegelijk heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 2604/2000 (4) een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van PET uit bovengenoemde landen. Deze maatregelen zijn gebaseerd op een antidumpingonderzoek dat is ingeleid op grond van artikel 5 van Verordening (EG) nr. 384/96.

(2)

De wijzigingen van Verordening (EG) nr. 2604/2000 waren het resultaat van hetzij nieuwe onderzoeken op grond van artikel 11, leden 3 en 4, van Verordening (EG) nr. 384/96, hetzij prijsverbintenissen die zijn aanvaard overeenkomstig artikel 8, lid 1, van die verordening.

(3)

Voorts heeft de Raad bij Verordening (EG) nr. 1467/2004 (5) een definitief antidumpingrecht ingesteld op PET uit Australië en de Volksrepubliek China (hierna „VRC” genoemd) en de procedure betreffende de invoer van PET uit Pakistan beëindigd.

(4)

Op 11 oktober 2005 heeft de Raad het niveau van de compenserende maatregelen bij de invoer van PET uit India gewijzigd (6). Deze wijzigingen waren het resultaat van een versneld nieuw onderzoek op grond van artikel 20 van de basisverordening.

2.   VERZOEK OM EEN NIEUW ONDERZOEK

(5)

Na de publicatie van het bericht dat de maatregelen binnenkort zouden vervallen heeft de Commissie op 30 augustus 2005 een verzoek ontvangen om een nieuw onderzoek van de geldende maatregelen op grond van artikel 18 van de basisverordening (hierna „nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen” genoemd).

(6)

Het verzoek werd op 30 augustus 2005 ingediend door het Polyethylene Terephthalate (PET) Committee of Plastics Europe (hierna „de indiener” genoemd) namens producenten die een groot deel (in dit geval meer dan 90 %) van de totale productie van PET in de Gemeenschap vertegenwoordigen.

(7)

De reden voor het verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen was dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk zou leiden tot voortzetting of herhaling van subsidiëring en schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(8)

Na overleg met het raadgevend comité heeft de Commissie vastgesteld dat er voldoende bewijsmateriaal was om op grond van artikel 18 van de basisverordening een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen te openen, en heeft daarom op 1 december 2005 dit nieuwe onderzoek geopend (7).

(9)

Voorafgaand aan de opening van het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen en overeenkomstig artikel 22, lid 1, en artikel 10, lid 9, van de basisverordening heeft de Commissie de Indiase overheid ervan in kennis gesteld dat zij een met bewijsmateriaal gestaafd verzoek om een nieuw onderzoek had ontvangen en heeft zij de Indiase overheid uitgenodigd voor overleg teneinde de situatie in verband met de inhoud van de klacht op te helderen en gezamenlijk tot overeenstemming te komen. De Indiase overheid heeft echter niet op dit overlegaanbod geantwoord.

3.   PARALLELLE ONDERZOEKEN

(10)

Op 1 december 2005 heeft de Commissie op grond van artikel 11, lid 2, van Verordening (EG) nr. 384/96 ook een nieuw onderzoek geopend naar de antidumpingmaatregelen die van toepassing zijn bij de invoer van PET uit India, Indonesië, Maleisië, de Republiek Korea, Thailand en Taiwan (8). Tegelijk is op grond van artikel 11, lid 3, van Verordening (EG) nr. 384/96 een tussentijds onderzoek geopend dat beperkt was tot dumping bij de invoer van PET uit de Republiek Korea en Taiwan (8).

4.   ONDERZOEKTIJDVAK VAN HET NIEUWE ONDERZOEK

(11)

Het nieuwe onderzoek had betrekking op de periode van 1 oktober 2004 tot en met 30 september 2005 (hierna „het nieuwe onderzoektijdvak” genoemd). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant waren voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2002 tot het eind van het nieuwe onderzoektijdvak (hierna „de beoordelingsperiode” genoemd).

5.   BIJ HET ONDERZOEK BETROKKEN PARTIJEN

(12)

De Commissie heeft de producenten/exporteurs, de vertegenwoordigers van het exporterende land, de importeurs, de producenten in de Gemeenschap, de gebruikers en de indiener in kennis gesteld van de opening van het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en konden binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn een verzoek indienen om te worden gehoord. Alle belanghebbenden die daarom met opgave van redenen hadden verzocht, werden gehoord.

(13)

Aangezien in het verzoek om een nieuw onderzoek bij het vervallen van de maatregelen een groot aantal Indiase producenten/exporteurs, producenten in de Gemeenschap en importeurs waren vermeld, werd overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening besloten te onderzoeken of een steekproef moest worden gebruikt. Om de Commissie in staat te stellen te beslissen of een steekproef noodzakelijk was en, zo ja, deze samen te stellen, heeft de Commissie bovengenoemde belanghebbenden overeenkomstig artikel 27 van de basisverordening verzocht binnen 15 dagen na de inleiding van de onderzoeken contact met haar op te nemen en de in het bericht van inleiding gevraagde gegevens te verstrekken.

(14)

Na onderzoek van de verstrekte gegevens en gezien het geringe aantal Indiase producenten/exporteurs dat zich bereid verklaarde mee te werken, werd besloten dat een steekproef van Indiase producenten/exporteurs niet nodig was.

(15)

Na onderzoek van de door de producenten in de Gemeenschap en de importeurs verstrekte gegevens en gezien het relatief geringe aantal reacties, werd besloten dat voor geen van deze categorieën een steekproef nodig was.

(16)

Bijgevolg werden vragenlijsten gestuurd naar alle bekende producenten/exporteurs in het betrokken land, importeurs, toeleveranciers, producenten in de Gemeenschap en gebruikers.

(17)

Op de vragenlijst zijn antwoorden ontvangen van drie Indiase producenten, twaalf producenten in de Gemeenschap, één importeur, één toeleverancier en tien verwerkers/gebruikers.

(18)

De Commissie heeft alle gegevens die zij voor haar onderzoek nodig achtte, verzameld en geverifieerd en heeft controlebezoeken gebracht aan de volgende bedrijven:

1.

Producenten in de Gemeenschap:

 

Voridian bv (Nederland)

 

M & G Polimeri Italia Spa (Italië)

 

Equipolymers Srl (Italië)

 

La Seda de Barcelona SA (Spanje)

 

Novapet SA (Spanje)

 

Selenis Industria de Polímeros SA (Portugal)

 

Selenis Itália Spa (Italië)

Toeleveranciers in de Gemeenschap:

Interquisa SA (Spanje)

Niet-verbonden importeurs in de Gemeenschap:

Global Services International SRL (Italië)

Gebruikers in de Gemeenschap:

Coca Cola Enterprises Europe Ltd (België)

2.

Indiase overheid:

 

Ministerie van Handel, New Delhi

 

Overheid van Maharashtra, directoraat Industrie, Mumbai

3.

Producenten/exporteurs in India:

 

SENPET Ltd, Kolkata (voordien Elque Polyesters Limited)

 

Futura Polyesters Limited, Chennai (voordien Futura Polymer Limited)

 

Pearl Engineering Polymers Limited, New Delhi

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   BETROKKEN PRODUCT

(19)

Het betreft hetzelfde product als in het oorspronkelijke onderzoek, namelijk PET met een viscositeitsgetal van 78 ml/g of meer volgens ISO-norm 1628-5, van oorsprong uit het betrokken land. Het wordt momenteel ingedeeld onder GN-code 3907 60 20.

2.   SOORTGELIJK PRODUCT

(20)

Evenals bij het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld dat het betrokken product (PET) dat in het betrokken land wordt geproduceerd en daar op de binnenlandse markt wordt verkocht, dezelfde fysische en chemische basiseigenschappen en toepassingen heeft als PET dat door de producenten in de Gemeenschap wordt geproduceerd en verkocht. Daarom wordt geconcludeerd dat alle soorten PET met een viscositeitsgetal van 78 ml/g of meer als soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 5, van de basisverordening beschouwd moeten worden.

C.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN VOORTZETTING OF HERHALING VAN SUBSIDIËRING

I.   VOORTZETTING VAN SUBSIDIËRING — INLEIDING

(21)

Op basis van de gegevens in het verzoek om een nieuw onderzoek en de antwoorden op de vragenlijst van de Commissie werden de volgende regelingen, in het kader waarvan subsidies zouden zijn verstrekt, onderzocht:

1.   SUBSIDIEREGELINGEN DIE IN HET KADER VAN HET OORSPRONKELIJKE ONDERZOEK ZIJN ONDERZOCHT

a)

Duty Entitlement Passbook-regeling (DEPBS)

b)

Regeling vrijstelling inkomstenbelasting (ITES)

c)

Regeling exportbevordering kapitaalgoederen (EPCGS)

d)

Regeling exportproductiezones (EPZ)/bijzondere economische zones (SEZ)/exportgerichte bedrijven (EOU)

2.   SUBSIDIEREGELINGEN DIE NIET IN HET KADER VAN HET OORSPRONKELIJKE ONDERZOEK ZIJN ONDERZOCHT

e)

Regeling voorafgaande vergunningen (ALS)

f)

Regeling exportkredieten (vóór en na verzending) (ECS)

g)

Regeling vrijstelling omzetbelasting van Gujarat (GSTIS)

h)

Regeling vrijstelling elektriciteitsheffing van Gujarat (GEDES)

i)

Stimuleringsregeling van West-Bengalen (WBIS)

j)

Pakket stimuleringsmaatregelen (PSI) van de overheid van Maharashtra

(22)

Regeling a) en de regelingen c) tot en met e) zijn gebaseerd op de Wet ontwikkeling en regeling van de buitenlandse handel van 1992 (nr. 22 van 1992), die op 7 augustus 1992 in werking is getreden (hierna „Wet buitenlandse handel” genoemd). Deze wet geeft de Indiase overheid het recht mededelingen te doen in verband met het in- en uitvoerbeleid. Deze worden samengevat in documenten over het in- en uitvoerbeleid (sinds 1 september „buitenlandse-handelsbeleid” genoemd) die het ministerie van Handel om de vijf jaar uitgeeft en die regelmatig worden bijgewerkt. Een van deze documenten is relevant voor het nieuwe onderzoektijdvak, namelijk het vijfjarenprogramma voor de periode van 1 september 2004 tot en met 31 maart 2009 (hierna „document in- en uitvoerbeleid 2004-2009” genoemd). Voorts heeft de Indiase overheid de procedures voor haar in- en uitvoerbeleid in de periode 2004-2009 vastgesteld in het Handboek van procedures, 1 september 2004 tot en met 31 maart 2009, deel I (hierna „HOP I 2004-2009” genoemd). Het Handboek van procedures wordt ook regelmatig bijgewerkt.

(23)

Regeling b) is gebaseerd op de Wet inkomstenbelasting van 1961, die jaarlijks bij de Begrotingswet wordt aangepast.

(24)

Regeling f) is gebaseerd op de afdelingen 21 en 35A van de Bankwet van 1949, die de Reserve Bank of India machtigt handelsbanken instructies over exportkredieten te geven.

(25)

Regeling g) wordt beheerd door de overheid van Gujarat en is gebaseerd op het beleid ter stimulering van de industrie in Gujarat; Regeling h) is gebaseerd op de Wet elektriciteitsheffing van Mumbai van 1958.

(26)

De onder j) genoemde regeling wordt beheerd door de deelstaat Maharashtra en is gebaseerd op de resoluties van het departement Industrie, Energie en Arbeid van de overheid van Maharashtra.

(27)

De onder i) genoemde regeling is ingesteld bij mededeling nr. 588-CI/H van het departement Handel en Industrie van de overheid van West-Bengalen van 22 juni 1999 (WBIS 1999), laatstelijk vervangen door mededeling nr. 134-CI/O/Incentive/17/03/I van 24 maart 2004 (WBIS 2004).

(28)

Na de mededeling van de bevindingen over de vermoede subsidiëring betwistte de Indiase overheid opnieuw dat deze regelingen aanleiding geven tot compenserende maatregelen en herhaalde zij haar bedenkingen over de berekening van de subsidiebedragen. Voorts betoogde de Indiase overheid opnieuw dat het in dit geval niet waarschijnlijk was dat de subsidiëring zou worden voortgezet. Deze reactie bevatte echter geen nieuwe argumenten die de conclusies van deze verordening zouden wijzigen.

II.   VOOR HET GEHELE LAND GELDENDE REGELINGEN

1.   DUTY ENTITLEMENT PASSBOOK-REGELING (DEPBS)

a)   Rechtsgrondslag

(29)

De DEPBS is beschreven in punt 4.3 van het document in- en uitvoerbeleid 2004-2009 en in de punten 4.3 en 4.4 van het HOP I 2004-2009.

(30)

Geen van de producenten/exporteurs die aan het onderzoek meewerkten, bleek in het kader van de DEPBS voordelen te hebben verkregen die aanleiding geven tot compenserende maatregelen. Daarom werd het voor dit onderzoek niet nodig geacht deze regeling verder te onderzoeken.

2.   REGELING VRIJSTELLING INKOMSTENBELASTING (ITES)

(31)

Geen van de producenten/exporteurs die aan het onderzoek meewerkten, bleek in het kader van de ITES voordelen te hebben verkregen die tot compenserende maatregelen aanleiding geven. Daarom werd het voor dit onderzoek niet nodig geacht deze regeling verder te onderzoeken.

3.   REGELING EXPORTBEVORDERING KAPITAALGOEDEREN (EPCGS)

a)   Rechtsgrondslag

(32)

De EPCGS is beschreven in hoofdstuk 5 van het document in- en uitvoerbeleid 2004-2009 en hoofdstuk 5 van het HOP I 2004-2009.

b)   In aanmerking komende ondernemingen

(33)

Voor deze regeling komen exporteurs/producenten, exporteurs/handelaren die banden hebben met ondersteunende fabrikanten en dienstverleners in aanmerking.

c)   Toepassing in de praktijk

(34)

Indien een onderneming zich tot uitvoer verplicht, mag zij kapitaalgoederen (nieuwe en — sedert april 2003 — tweedehandse kapitaalgoederen die niet ouder zijn dan tien jaar) tegen lagere rechten of een nulrecht invoeren. Hiertoe geeft de Indiase overheid op verzoek en na betaling van een vergoeding een EPCGS-vergunning af. Om de verplichting tot uitvoer na te komen, moeten de ingevoerde kapitaalgoederen worden gebruikt om in een bepaalde periode een bepaalde hoeveelheid exportgoederen te vervaardigen.

(35)

De houder van een EPCGS-vergunning mag de kapitaalgoederen ook op de binnenlandse markt aankopen. In dat geval mag de binnenlandse fabrikant de onderdelen die nodig zijn om deze kapitaalgoederen te vervaardigen, vrij van rechten invoeren. Ook wanneer een binnenlandse producent kapitaalgoederen levert aan een EPCGS-vergunninghouder, kan dit worden gelijkgesteld met export.

d)   Conclusie over de EPCGS

(36)

In het kader van de EPCGS worden subsidies verleend in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), ii), en lid 2, van de basisverordening. De verlaagde rechten zijn een financiële bijdrage van de Indiase overheid aangezien zij hierdoor inkomsten derft. Bovendien heeft de exporteur door deze rechtenverlaging een voordeel verkregen omdat zijn liquiditeit door het niet betalen van rechten is verbeterd.

(37)

Bovendien is de EPCGS rechtens afhankelijk van exportprestaties, aangezien vergunningen in het kader van deze regeling niet kunnen worden verkregen zonder zich tot uitvoer te verplichten. Deze regeling wordt derhalve geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen overeenkomstig artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening.

(38)

Deze regeling kan dus niet worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of voor vervangende inputs in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Kapitaalgoederen vallen niet onder deze toegelaten regelingen zoals bepaald in bijlage I, onder i), van de basisverordening omdat zij niet worden verbruikt bij de vervaardiging van het exportproduct.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(39)

Geen van de exporteurs die aan het onderzoek meewerkten, heeft tijdens het onderzoektijdvak kapitaalgoederen aangekocht. Eén onderneming bleef echter voor het bij het oorspronkelijke onderzoek vastgestelde bedrag vrijgesteld van rechten op kapitaalgoederen die zij vóór het onderzoektijdvak had gekocht. Het tijdens het nieuwe onderzoektijdvak verkregen subsidiebedrag werd overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening berekend door de niet-betaalde douanerechten op ingevoerde kapitaalgoederen te spreiden over een periode die overeenstemt met de normale afschrijvingstermijn van de producent/exporteur voor die goederen. Overeenkomstig de vaste praktijk werd het aldus berekende bedrag aan het nieuwe onderzoektijdvak toegerekend en gecorrigeerd door de toevoeging van de rente over het nieuwe onderzoektijdvak om het volledige voordeel in die periode vast te stellen. De kosten voor het verkrijgen van de subsidie werden overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening van het subsidiebedrag afgetrokken en het resulterende bedrag diende als teller van de breuk. Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd het subsidiebedrag omgeslagen over de uitvoer in het nieuwe onderzoektijdvak, aangezien de subsidie afhankelijk was van exportprestaties en niet van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. De onderneming die van de regeling is blijven gebruikmaken, heeft een subsidie van 0,38 % ontvangen.

4.   REGELING EXPORTKREDIETEN (ECS)

a)   Rechtsgrondslag

(40)

Deze regeling is beschreven in Master Circular IECD nr. 5/04.02.01/2002-03 (exportkredieten in buitenlandse valuta) en Master Circular IECD nr. 10/04.02.01/2003-04 (exportkredieten in roepies) van de Reserve Bank of India (hierna „RBI” genoemd), die alle handelsbanken in India hebben ontvangen.

b)   In aanmerking komende ondernemingen

(41)

Voor deze regeling komen producenten/exporteurs en handelaren/exporteurs in aanmerking. Eén van de ondernemingen die aan het onderzoek meewerkten, bleek van de ECS te hebben gebruikgemaakt.

c)   Toepassing in de praktijk

(42)

In het kader van deze regeling stelt de RBI vast welke maximumrentetarieven (in Indiase roepies en in vreemde valuta) handelsbanken exporteurs mogen aanrekenen voor exportkrediet. Doel is ervoor te zorgen dat deze exporteurs tegen internationaal concurrerende tarieven exportkrediet kunnen verkrijgen. Er zijn twee soorten exportkrediet, namelijk exportkrediet voorafgaand aan verzending („voorschot aan de exporteur”), dat wordt verstrekt ter financiering van de aankoop, verwerking, productie, verpakking en/of verzending van goederen vóór de uitvoer, en exportkrediet na verzending, waarbij bedrijfskapitaal wordt verschaft ter financiering van vorderingen op buitenlandse debiteuren. De RBI geeft de banken ook instructie om een bepaald gedeelte van hun nettobankkrediet voor exportfinanciering beschikbaar te houden.

(43)

Dankzij deze Master Circulars van de RBI kunnen de exporteurs exportkrediet verkrijgen tegen een voordeliger rentetarief dan bij gewoon handelskrediet (kaskrediet), waarvoor louter marktvoorwaarden gelden.

d)   Conclusie over de ECS

(44)

Ten eerste kunnen de voordelige rentetarieven voor exportkredieten overeenkomstig de Master Circulars van de RBI leiden tot lagere rentekosten voor de exporteur dan bij een marktconforme lening; in dat geval verkrijgt de exporteur een voordeel in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening. Alleen voor meewerkende exporteurs waarvoor daadwerkelijk een dergelijk verschil in rentetarieven werd vastgesteld, werd geconcludeerd dat zij een voordeel hadden ontvangen. De verschillen in rentetarieven tussen de kredieten die overeenkomstig de Master Circulars van de RBI werden verleend en commerciële „kaskredieten” kunnen niet worden verklaard door een louter marktconform gedrag van de handelsbanken.

(45)

Ten tweede — en ondanks het feit dat de voordelige ECS-kredieten door handelsbanken worden verleend — komt dit voordeel neer op een financiële bijdrage van de overheid in de zin van artikel 2, lid 1, onder iv), van de basisverordening. De RBI is een overheidsorgaan en valt dus onder de definitie van „overheid” in artikel 1, lid 3, van de basisverordening. Deze bank is voor 100 % in handen van de overheid, streeft doelstellingen van het overheidsbeleid (bijvoorbeeld het monetaire beleid) na en de bestuursleden worden door de Indiase overheid benoemd. De RBI heeft zeggenschap over particuliere instellingen aangezien de handelsbanken zich aan de instructies van RBI moeten houden, onder meer de in de Master Circulars van de RBI opgelegde maximumrentetarieven voor exportkredieten en de instructie van de RBI dat de handelsbanken een bepaald bedrag van hun nettobankkrediet voor exportfinanciering moeten bestemmen. Hierdoor zijn handelsbanken ertoe verplicht een functie te vervullen die is vermeld in artikel 2, lid 1, onder a), i), van de basisverordening, in dit geval de verstrekking van exportkredieten tegen gunstige voorwaarden. Een dergelijke rechtstreekse overdracht van middelen in de vorm van kredietverlening onder bepaalde voorwaarden zou normaliter een overheidstaak zijn en deze praktijk verschilt in werkelijkheid niet van de praktijken die overheden normaliter toepassen (zie artikel 2, lid 1, onder a), iv), van de basisverordening). Deze subsidie wordt geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen, aangezien de gunstige rentetarieven uitsluitend gelden voor de financiering van exporttransacties en dus van exportprestaties afhankelijk zijn in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(46)

Het subsidiebedrag is het verschil tussen de rente die is betaald voor exportkrediet dat in het nieuwe onderzoektijdvak is gebruikt en de rente die de betrokken onderneming voor een gewoon handelskrediet zou hebben betaald. Dit subsidiebedrag (de teller van de breuk) is omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer in het nieuwe onderzoektijdvak (de noemer van de breuk), overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening, aangezien de subsidie afhankelijk is van exportprestaties en niet van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. De onderneming die van de ECS gebruik heeft gemaakt, heeft een subsidie van 0,1 % ontvangen.

5.   REGELING EXPORTGERICHTE BEDRIJVEN (EOUS)/ REGELING BIJZONDERE ECONOMISCHE ZONES (SEZS)

(47)

Geen van de producenten/exporteurs die aan het onderzoek meewerkten, bleek in het kader van de SEZS voordelen te hebben verkregen die tot compenserende maatregelen aanleiding geven. Wel hebben twee Indiase ondernemingen met de status van exportgericht bedrijf in het nieuwe onderzoektijdvak subsidies ontvangen die tot compenserende maatregelen aanleiding geven. De onderstaande beschrijving en beoordeling betreft dus uitsluitend de EOUS.

a)   Rechtsgrondslag

(48)

De EOUS is beschreven in hoofdstuk 6 van het document in- en uitvoerbeleid 2004-2009 en in het HOP I 2004-2009.

b)   In aanmerking komende ondernemingen

(49)

Met uitzondering van zuivere handelsmaatschappijen komen alle ondernemingen die zich er in beginsel toe verbinden hun gehele productie van goederen of diensten uit te voeren, voor de EOUS in aanmerking. Industriële ondernemingen moeten evenwel een minimumbedrag (10 miljoen Indiase roepies) in vaste activa investeren om voor de EOUS in aanmerking te komen.

c)   Toepassing in de praktijk

(50)

Zoals bij het oorspronkelijke onderzoek is vastgesteld, kunnen exportgerichte bedrijven zich om het even waar in India bevinden of worden gevestigd.

(51)

In een aanvraag om als exportgericht bedrijf te worden erkend, moeten gegevens voor de komende vijf jaar worden verstrekt over onder meer de geplande productie, de verwachte exportwaarde en de behoefte aan ingevoerde en binnenlandse inputs. Als de autoriteiten de aanvraag aanvaarden, worden de aan deze aanvaarding verbonden voorwaarden aan de onderneming meegedeeld. De erkenning als exportgericht bedrijf geldt voor vijf jaar. De overeenkomst kan worden verlengd.

(52)

Een belangrijke verplichting voor exportgerichte bedrijven is overeenkomstig het document in- en uitvoerbeleid 2004-2009 dat hun deviezenrekening een positief saldo moet vertonen, dat wil zeggen dat de totale waarde van hun uitvoer gedurende een referentieperiode (vijf jaar) groter moet zijn dan de totale waarde van hun invoer.

(53)

Exportgerichte bedrijven komen in aanmerking voor de volgende voordelen:

i)

vrijstelling van invoerrechten op alle soorten goederen (waaronder kapitaalgoederen, grondstoffen en verbruiksgoederen) die nodig zijn voor de fabricage, de productie of de verwerking of die in verband daarmee worden gebruikt;

ii)

vrijstelling van accijnzen op in het binnenland aangekochte goederen;

iii)

terugbetaling van de nationale omzetbelasting op plaatselijk aangekochte goederen;

iv)

de mogelijkheid een deel van de productie (maximaal 50 % van de f.o.b.-waarde van de export) op de binnenlandse markt te verkopen, mits hun deviezenrekening na betaling van verlaagde rechten (accijnzen op afgewerkte producten) een positief saldo vertoont;

v)

gedeeltelijke terugbetaling van de accijnzen op bij binnenlandse oliemaatschappijen aangekochte brandstof;

vi)

vrijstelling van de inkomstenbelasting op de exportwinsten overeenkomstig afdeling 10 B van de Wet inkomstenbelasting voor een periode van tien jaar vanaf het begin van de activiteiten van de onderneming, maar uiterlijk tot het einde van het boekjaar 2010;

vii)

zij mogen voor 100 % in buitenlandse handen zijn.

(54)

Ondernemingen die in het kader van deze regelingen werkzaam zijn, staan overeenkomstig afdeling 65 van de Douanewet onder toezicht van douaneambtenaren.

(55)

Overeenkomstig punt 6.11.1 van HOP 2004-2009 zijn deze bedrijven wettelijk verplicht een betrouwbare boekhouding te voeren van alle ingevoerde goederen, van het gebruik dat daarvan is gemaakt en van de uitgevoerde goederen. Deze boekhouding moet periodiek aan de bevoegde autoriteiten worden voorgelegd in de vorm van driemaandelijkse en jaarlijkse voortgangsverslagen.

(56)

Overeenkomstig punt 6.11.2 van HOP I 2004-2009 wordt echter van een exportgericht bedrijf niet verlangd dat het iedere invoer in verband brengt met uitvoer, overdracht naar andere bedrijven, verkoop op de binnenlandse markt tegen lagere rechten of voorraden.

(57)

Bij binnenlandse verkoop wordt de verzending van de goederen door de producent zelf geregistreerd. Bij uitvoer door een exportgericht bedrijf ziet een douane- of accijnsambtenaar die permanent in dat bedrijf aanwezig is, toe op de verzending van de goederen.

(58)

Twee van de exporteurs die aan het onderzoek meewerkten, hebben van de EOUS gebruikgemaakt. Deze exporteurs hebben in het kader van deze regeling grondstoffen en kapitaalgoederen vrij van rechten ingevoerd, goederen vrij van accijnzen aangekocht op de binnenlandse markt, de omzetbelasting terugbetaald gekregen en een deel van hun productie op de binnenlandse markt afgezet. Een van deze exporteurs heeft de regeling ook gebruikt om de accijnzen op brandstof die hij bij binnenlandse oliemaatschappijen had gekocht, gedeeltelijk terugbetaald te krijgen. Deze exporteurs hebben dus gebruikgemaakt van alle voordelen die in overweging 53 onder de punten i) tot en met v) zijn opgesomd. Uit het onderzoek bleek dat zij evenwel geen gebruik hebben gemaakt van de vrijstelling van inkomstenbelasting voor exportgerichte bedrijven.

d)   Conclusie over de EOUS

(59)

De voor exportgerichte bedrijven geldende vrijstelling van twee soorten invoerrechten (het „basisdouanerecht” en het „bijzonder aanvullend douanerecht”) en de terugbetaling van de omzetbelasting zijn financiële bijdragen van de Indiase overheid in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. De overheid derft door deze regeling inkomsten en bovendien verkrijgt het exportgerichte bedrijf een voordeel in de zin van artikel 2, lid 2, van de basisverordening, aangezien dit bedrijf over meer liquide middelen beschikt wanneer het geen rechten behoeft te betalen en het de omzetbelasting terugbetaald krijgt.

(60)

Door de vrijstelling van accijnzen en het invoerrechtenequivalent („aanvullend douanerecht”) derft de Indiase overheid evenwel geen inkomsten. Eventueel betaalde accijnzen en aanvullende douanerechten kunnen immers later weer van toekomstige betalingen worden afgetrokken (het zogenaamde „CENVAT-mechanisme”). Deze rechten zijn dus niet definitief. Door het „CENVAT”-mechanisme wordt alleen op de toegevoegde waarde een definitief recht geheven, maar niet op de inputs.

(61)

Bijgevolg zijn alleen de vrijstelling van het basisdouanerecht en het bijzonder aanvullend douanerecht, de gedeeltelijke terugbetaling van de accijnzen op bij binnenlandse oliemaatschappijen aangekochte brandstof en de terugbetaling van de omzetbelasting subsidies in de zin van artikel 2 van de basisverordening. Zij zijn rechtens afhankelijk van exportprestaties en worden derhalve geacht specifiek te zijn en aanleiding te geven tot compenserende maatregelen ingevolge artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening. Om voor deze regelingen in aanmerking te komen, moet een exportgericht bedrijf zich overeenkomstig punt 6.1 van het document in- en uitvoerbeleid 2002-2007 tot export verplichten.

(62)

Een van de exporteurs die aan het onderzoek meewerkten, beweerde dat de Commissie wat betreft de beoordeling van de vrijstelling van rechten op grondstoffen van haar redenering in het oorspronkelijke onderzoek was afgeweken, en dat alleen eventueel teveel terugbetaalde bedragen aanleiding geven tot compenserende maatregelen. In antwoord daarop zij opgemerkt dat in het oorspronkelijke onderzoek bij de beoordeling van het bedrag dat aanleiding geeft tot compenserende rechten is nagegaan of de EOUS een geoorloofde terugbetalingsregeling is „zonder vooruit te lopen op de vraag of de regeling een terugbetalingsregeling voor inputs is overeenkomstig de bepalingen van de basisverordening” (9). In het kader van dit nieuwe onderzoek is de hele regeling, inclusief het controlesysteem, grondig onderzocht.

(63)

Uit het onderzoek bleek dat deze subsidies niet kunnen worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of vervangende inputs als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zij voldoen namelijk niet aan de strikte criteria van bijlage I, onder h) en i), bijlage II (omschrijving en voorwaarden van de terugbetalingsregeling) en bijlage III (omschrijving en voorwaarden van de terugbetalingsregeling vervangende inputs) van de basisverordening. De terugbetaling van omzetbelasting of de vrijstelling van invoerrechten bij de aankoop van kapitaalgoederen is reeds in strijd met de voorwaarden voor toegestane terugbetalingsregelingen, aangezien deze goederen niet verbruikt worden tijdens het productieproces zoals vereist in bijlage I, onder h), (terugbetaling van omzetbelasting), en i) (kwijtschelding van invoerheffingen).

(64)

Bovendien is niet aangetoond dat de Indiase overheid over een systeem of procedure beschikt om effectief te controleren of, en in welke mate, de vrij van rechten en/of omzetbelasting aangekochte inputs bij de vervaardiging van het exportproduct zijn gebruikt (bijlage II, punt II.4, van de basisverordening en, in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs, bijlage III, punt II.2, van de basisverordening). Er wordt alleen gecontroleerd of de deviezenrekening een positief saldo vertoont, niet of de ingevoerde goederen worden gebruikt voor de productie van uitgevoerde goederen.

(65)

Een exportgericht bedrijf mag een belangrijk gedeelte van zijn productie, namelijk maximaal 50 % van zijn jaaromzet, op de binnenlandse markt verkopen. De wet verplicht de onderneming dus niet om de totale productie uit te voeren. Bovendien wordt deze binnenlandse verkoop door de onderneming zelf geregistreerd, zonder toezicht of controle door een overheidsambtenaar. Bijgevolg worden de entrepots van exportgerichte bedrijven minstens ten dele niet fysiek gecontroleerd door de Indiase overheid. Onder deze omstandigheden zijn extra controles op de regeling voor de terugbetaling van rechten nodig, met name om het verband tussen de rechtenvrije inputs en de exportproducten te kunnen vaststellen.

(66)

Wat deze extra controles betreft, wordt eraan herinnerd dat de wet op geen enkel ogenblik van een exportgericht bedrijf vereist dat alle ingevoerde goederen in verband worden gebracht met het overeenkomstige eindproduct. Slechts indien dit werd gecontroleerd, zouden de Indiase autoriteiten over voldoende gegevens over de uiteindelijke bestemming van inputs beschikken om effectief te kunnen nagaan of er niet méér omzetbelasting en invoerrechten zijn kwijtgescholden dan er inputs voor de productie van exportproducten zijn gebruikt. De maandelijkse aangiften voor de belastingen op de binnenlandse verkoop door het bedrijf zelf, die periodiek door de Indiase overheid worden gecontroleerd, zijn daartoe ontoereikend. Bovendien zijn de maandelijkse belastingaangiften bedoeld voor de controle op de accijnzen, niet voor de controle op de bestemming van de inputs. Bedrijfsinterne controlesystemen, waartoe geen wettelijke verplichting bestaat, volstaan op zich niet, omdat een systeem voor de controle op de terugbetaling van rechten door de overheid moet worden ontworpen en toegepast en niet aan het initiatief van de betrokken ondernemingen mag worden overgelaten. Uit het onderzoek bleek dus dat een exportgericht bedrijf overeenkomstig het document in- en uitvoerbeleid expliciet niet het verband hoeft aan te tonen tussen de inputs en het afgewerkte product, en dat er geen effectief, door de Indiase overheid opgezet controlemechanisme aanwezig was waarmee kon worden vastgesteld welke inputs bij de productie van de exportproducten werden verbruikt en in welke hoeveelheden.

(67)

De Indiase overheid verrichtte ook geen verder onderzoek naar de werkelijk verbruikte inputs, hoewel dit normaliter vereist is als er geen effectief controlesysteem is (bijlage II, punt II.5, en bijlage III, punt II.3, van de basisverordening). Evenmin toonde zij aan dat er niet te veel was kwijtgescholden.

(68)

De bewering van een van de meewerkende exporteurs dat de Commissie wat betreft de beoordeling van de vrijstelling van rechten op grondstoffen van haar redenering in het oorspronkelijke onderzoek was afgeweken en dat alleen eventueel te veel terugbetaalde bedragen aanleiding geven tot compenserende maatregelen, wordt bijgevolg verworpen.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(69)

Omdat er geen sprake is van een toegestane regeling voor terugbetaling van rechten op inputs of vervangende inputs, bestaat het tot compenserende maatregelen aanleiding gevende voordeel derhalve uit de kwijtschelding van het gehele bedrag aan rechten dat normaliter bij invoer verschuldigd zou zijn geweest (basisdouanerecht en bijzonder aanvullend douanerecht), de terugbetaling van de accijnzen op bij binnenlandse oliemaatschappijen aangekochte brandstof en de terugbetaling van de omzetbelasting in het nieuwe onderzoektijdvak.

i)   Vrijstelling van invoerrechten (basisdouanerechten en bijzonder aanvullend douanerecht), terugbetaling van omzetbelasting op grondstoffen en terugbetaling van de accijnzen op bij binnenlandse oliemaatschappijen aangekochte brandstof

(70)

Het subsidiebedrag voor als exportgericht bedrijf erkende exporteurs is berekend op basis van het bedrag aan niet-betaalde invoerrechten (basisdouanerecht en bijzonder aanvullend douanerecht) op de ingevoerde materialen voor het exportgerichte bedrijf als geheel, de terugbetaalde omzetbelasting en de terugbetaalde accijnzen op bij binnenlandse oliemaatschappijen aangekochte brandstof, dit alles in het nieuwe onderzoektijdvak. De kosten voor het verkrijgen van de subsidie werden overeenkomstig artikel 7, lid 1, onder a), van de basisverordening van het subsidiebedrag afgetrokken en het resulterende bedrag diende als teller van de breuk. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag toegerekend aan de waarde van de uitvoer in het nieuwe onderzoektijdvak (de noemer van de breuk), aangezien de subsidie afhankelijk is van exportprestaties en niet van gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. De aldus berekende subsidiemarges voor de twee bedrijven bedroegen respectievelijk 0,9 % en 5,8 %.

ii)   Vrijstelling van invoerrechten (basisdouanerechten en bijzonder aanvullend douanerecht) op kapitaalgoederen

(71)

Kapitaalgoederen worden niet fysiek in de eindproducten verwerkt. Overeenkomstig artikel 7, lid 3, van de basisverordening werd het voordeel voor de onderzochte ondernemingen berekend door het bedrag van de niet-betaalde invoerrechten toe te rekenen aan de termijn die voor de onderzochte ondernemingen de normale afschrijvingstermijn voor deze goederen is. Als normale afschrijvingstermijn werd de werkelijke afschrijvingstermijn van de twee meewerkende exporteurs, namelijk 18 jaar, als referentie genomen. Het aldus berekende bedrag werd aan het nieuwe onderzoektijdvak toegerekend en gecorrigeerd door de toevoeging van rente voor dit tijdvak om het volledige voordeel voor de ontvanger vast te stellen. Overeenkomstig artikel 7, leden 2 en 3, van de basisverordening werd dit subsidiebedrag omgeslagen over de exportomzet in het nieuwe onderzoektijdvak (de noemer van de breuk), aangezien de subsidie afhankelijk is van de exportprestaties en niet van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. De aldus berekende subsidiemarges voor de twee bedrijven bedroegen respectievelijk 1,8 % en 0,4 %.

(72)

De totale subsidiemarges voor de betrokken bedrijven in het kader van de EOUS bedragen dus respectievelijk 2,7 % en 6,2 %.

6.   REGELING VOORAFGAANDE VERGUNNINGEN (ALS)

a)   Rechtsgrondslag

(73)

Deze regeling is beschreven in de punten 4.1 tot en met 4.1.14 van het document in- en uitvoerbeleid 2004-2009 en de punten 4.1 tot en met 4.30 van het HOP I 2004-2009.

b)   In aanmerking komende ondernemingen

(74)

De ALS bestaat uit zes subregelingen die hieronder nader worden beschreven. Deze subregelingen verschillen onder meer wat de voorwaarden betreft. Producenten/exporteurs en handelaren/exporteurs die banden hebben met ondersteunende fabrikanten komen in aanmerking voor de ALS voor fysieke uitvoer en voor de ALS voor jaarlijkse behoeften. Producenten/exporteurs die optreden als leverancier van de uiteindelijke exporteur komen in aanmerking voor de ALS voor toeleveranciers. Toeleveranciers van in punt 8.2 van het document in- en uitvoerbeleid 2004-2009 vermelde categorieën „met uitvoer gelijkgestelde verkoop”, zoals toeleveranciers van exportgerichte bedrijven, komen in aanmerking voor de ALS voor „met uitvoer gelijkgestelde verkoop”. Toeleveranciers van producenten/ exporteurs komen in aanmerking voor de voordelen van „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” in het kader van de regeling „advance release order” (ARO) en voor de regeling „back to back inland letter of credit”.

c)   Toepassing in de praktijk

(75)

Voorafgaande vergunningen kunnen worden verstrekt voor:

i)

fysieke uitvoer: dit is de belangrijkste subregeling. In het kader van deze subregeling mogen inputs voor de vervaardiging van een bepaald exportproduct vrij van rechten worden ingevoerd. Het exportproduct moet „fysiek” worden uitgevoerd, dat wil zeggen het Indiase grondgebied verlaten. In de vergunning is vermeld welke producten kunnen worden ingevoerd, hoeveel moet worden uitgevoerd en om welk exportproduct het gaat;

ii)

jaarlijkse behoefte: een dergelijke vergunning houdt geen verband met een bepaald exportproduct, maar met een ruimere groep exportproducten (bijvoorbeeld chemische en aanverwante producten). De vergunninghouder mag — tot een zekere maximumwaarde die wordt bepaald door zijn uitvoer in het verleden — alle soorten input die bij de vervaardiging van een tot de groep behorend exportproduct worden gebruikt, rechtenvrij invoeren. Hij mag naar believen elk product dat onder de productgroep valt en waarin dergelijk rechtenvrij materiaal is verwerkt, uitvoeren;

iii)

toeleveranciers: deze subregeling geldt wanneer twee producenten voornemens zijn één exportproduct te vervaardigen en het productieproces dus wordt opgesplitst. De fabrikant/exporteur vervaardigt het halffabricaat. Hij mag vrij van rechten inputs invoeren en daarvoor een voorafgaande vergunning voor toeleveranciers krijgen. De uiteindelijke exporteur werkt het product af en is verplicht het eindproduct uit te voeren;

iv)

met uitvoer gelijkgestelde verkoop: in het kader van deze subregeling kan een toeleverancier vrij van rechten inputs invoeren die hij nodig heeft voor de vervaardiging van goederen die hij zal verkopen als „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” aan categorieën afnemers die vermeld zijn in punt 8.2, onder b) tot en met g), i) en j), van het document in- en uitvoerbeleid 2004-2009. De afgewerkte producten hoeven met andere woorden het land niet te verlaten, maar worden wegens de status van de verbruiker met uitgevoerde goederen gelijkgesteld. Dit omvat ook levering aan een exportgericht bedrijf of aan een vergunninghouder in het kader van de regeling Exportbevordering en kapitaalgoederen;

v)

ARO: de houder van de voorafgaande vergunning die voornemens is inputs in het binnenland aan te kopen in plaats van deze rechtstreeks in te voeren, kan hierbij gebruikmaken van ARO’s. In dat geval worden de voorafgaande vergunningen beschouwd als ARO’s voor de binnenlandse leverancier bij levering van de daarin vermelde goederen. Dit geeft de binnenlandse leverancier recht op de voordelen van met uitvoer gelijkgestelde verkoop overeenkomstig punt 8.3 van het document in- en uitvoerbeleid 2002-2007 (dat wil zeggen de voorafgaande vergunning voor toeleveranciers/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen). Bij toepassing van de ARO-regeling worden rechten en heffingen terugbetaald aan de toeleverancier in plaats van aan de uiteindelijke exporteur. De terugbetaling van rechten en heffingen is mogelijk voor zowel binnenlandse als ingevoerde inputs;

vi)

back to back inland letter of credit: deze subregeling heeft ook betrekking op binnenlandse leveringen aan de houder van een voorafgaande vergunning. Deze kan bij een bank een binnenlands documentair krediet openen ten gunste van een binnenlandse leverancier. De bank boekt op de vergunning de rechtstreekse invoer af, maar slechts voor de waarde en de hoeveelheid goederen die in het binnenland worden aangekocht in plaats van te worden ingevoerd. De binnenlandse leverancier heeft recht op de voordelen van met uitvoer gelijkgestelde verkoop overeenkomstig punt 8.3 van het document in- en uitvoerbeleid 2002-2007 (voorafgaande vergunning toeleveranciers/met uitvoer gelijkgestelde verkoop, terugbetaling van rechten bij met uitvoer gelijkgestelde verkoop en terugbetaling van accijnzen).

(76)

Eén meewerkende exporteur bleek in het nieuwe onderzoektijdvak vergunningen te hebben verkregen voor slechts drie subregelingen, namelijk voor i) fysieke uitvoer, v) ARO en iv) met uitvoer gelijkgestelde verkoop. Het is derhalve niet nodig na te gaan of de subregelingen voor ii) jaarlijkse behoefte, iii) toeleveranciers en vi) „back to back inland letter of credit” aanleiding geven tot compenserende maatregelen.

(77)

Om controle door de Indiase autoriteiten mogelijk te maken, is de vergunninghouder wettelijk verplicht een waarheidsgetrouwe boekhouding in een bepaalde vorm te voeren waaruit het gebruik van de onder de vergunning vallende ingevoerde goederen blijkt (punt 4.30 en aanhangsel 23 van het HOP I 2004-2009); hij moet met andere woorden een verbruiksregister („aanhangsel 23-register”) bijhouden. Sinds mei 2005 moet het aanhangsel 23-register niet alleen door het bedrijf worden bijgehouden, maar ook worden medeondertekend door een registeraccountant en bij de Indiase overheid worden ingediend. De verplichting om het aanhangsel 23-register in te dienen, geldt voor vergunningen die na de inwerkingtreding van de nieuwe voorschriften in mei 2005 zijn verleend. Aangezien in het nieuwe onderzoektijdvak nog geen verslag over deze vergunningen hoefde te worden uitgebracht, kon niet worden gecontroleerd hoe dit nieuwe systeem in de praktijk werd toegepast.

(78)

Voor de bovengenoemde subregelingen i), iv) en v) stelt de Indiase overheid in de vergunning de omvang en de waarde vast van zowel de toegelaten invoer als de verplichte uitvoer (of de met uitvoer gelijkgestelde verkoop). Bovendien moeten de transacties op het moment van in- of uitvoer door overheidsambtenaren op de vergunning worden genoteerd. Voor de hoeveelheden die in het kader van deze regelingen mogen worden ingevoerd baseert de Indiase overheid zich op „standaard input-outputnormen” (SION’s). Er zijn SION’s vastgesteld voor de meeste producten, waaronder het betrokken product, en deze zijn gepubliceerd in het HOP II 2004-2009.

(79)

Ingevoerde inputs zijn niet overdraagbaar en moeten voor de vervaardiging van het exportproduct worden gebruikt. De uitvoer moet plaatsvinden binnen een bepaalde termijn na de afgifte van de vergunning (18 maanden met twee eventuele verlengingen van telkens zes maanden).

(80)

Een vergunninghouder die inputs in eigen land wil aankopen in plaats van deze rechtstreeks in te voeren, kan deze aankopen met „advance release orders” (ARO’s). De vergunningen worden dan beschouwd als ARO’s voor de leverancier wanneer deze de desbetreffende producten levert.

(81)

In het kader van dit onderzoek werd vastgesteld dat de meewerkende exporteur in het kader van de diverse subregelingen op basis van SION’s meer inputs vrij van rechten had ingevoerd dan nodig was om het exportproduct te vervaardigen. De SION’s voor het betrokken product waren dus niet correct.

d)   Conclusie

(82)

De vrijstelling van invoerrechten is een subsidie in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), ii), en artikel 2, lid 2, van de basisverordening, dat wil zeggen een financiële bijdrage van de Indiase overheid waardoor de onderzochte exporteurs een voordeel hebben verkregen.

(83)

Verder is fysieke uitvoer in het kader van de ALS rechtens van uitvoerprestaties afhankelijk; bijgevolg wordt deze regeling overeenkomstig artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening geacht specifiek te zijn en tot compenserende maatregelen aanleiding te geven. Een onderneming kan niet van deze regelingen gebruikmaken zonder zich tot uitvoer te verplichten.

(84)

Met uitvoer gelijkgestelde verkoop in het kader van de ALS is de facto afhankelijk van exportprestaties. Van deze regeling werd slechts door één onderneming in beperkte mate gebruikgemaakt, en alleen voor leveringen aan exportgerichte bedrijven of bedrijven in bijzondere economische zones, categorieën die beide vermeld zijn in punt 8.2, onder b), van het document in- en uitvoerbeleid 2002-2007. Deze onderneming verklaarde dat haar afnemers het betrokken product uiteindelijk uitvoerden. Doel van een exportgericht bedrijf of een bedrijf in een bijzondere economische zone is uitvoer, zoals bepaald in punt 6.1 van het document in- en uitvoerbeleid 2002-2007. Een binnenlandse leverancier geniet dus de voordelen van de ALS-subregeling „met uitvoer gelijkgestelde verkoop” omdat de Indiase overheid anticipeert op inkomsten die een exportgericht bedrijf/bedrijf in een bijzondere economische zone later bij uitvoer verwerft. Overeenkomstig artikel 3, lid 4, onder a), van de basisverordening wordt een subsidie geacht van exportprestaties afhankelijk te zijn als uit de feiten blijkt dat de toekenning van een subsidie, zonder dat deze rechtens van exportprestaties afhankelijk is, in feite aan bestaande of verwachte exportinkomsten is gebonden.

(85)

In dit geval maakte de meewerkende onderneming geen gebruik van een voorafgaande vergunning om inputs vrij van rechten in te voeren. Wel verkreeg de onderneming een voordeel door de vergunningen om te zetten in ARO’s voor de aankoop van grondstoffen bij binnenlandse toeleveranciers. Bij deze regeling wordt de toeleverancier vrijgesteld van rechten en heffingen in plaats van dat de rechten aan de exporteur worden terugbetaald of kwijtgescholden. De vrijstelling van rechten en heffingen is mogelijk voor zowel binnenlandse als ingevoerde inputs. Uit het onderzoek bleek dat er een belangrijk prijsverschil was tussen de grondstoffen die in het kader van de ARO-regeling bij de binnenlandse onafhankelijke toeleverancier waren gekocht en de grondstoffen die zonder dergelijke vergunning bij een binnenlandse toeleverancier waren gekocht. Dankzij de vrijstelling van rechten en heffingen kon de toeleverancier de betrokken onderneming een lagere prijs aanrekenen voor de grondstoffen. De onderneming kon een duidelijk onderscheid maken tussen de aankoopprijs van dezelfde grondstoffen die met, respectievelijk zonder gebruikmaking van de vergunning waren aangekocht. De onderneming definieerde het aldus verkregen voordeel als het prijsverschil tussen met ARO’s betaalde leveringen en zonder een dergelijke vergunning betaalde leveringen.

(86)

Geen van de drie subregelingen waarvan in dit geval werd gebruikgemaakt, kan worden beschouwd als een toelaatbare terugbetalingsregeling voor inputs of vervangende inputs in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), ii), van de basisverordening. Zij beantwoorden namelijk niet aan de strikte voorwaarden van bijlage I, onder i), bijlage II (richtsnoeren inzake het verbruik van inputs in het productieproces) en bijlage III (richtsnoeren om vast te stellen of terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs exportsubsidies zijn) bij de basisverordening. De Indiase overheid heeft laten weten dat het systeem sinds mei 2005 is gewijzigd; deze wijzigingen waren echter niet van invloed op de regelingen tijdens het nieuwe onderzoektijdvak, aangezien het nieuwe controlesysteem nog niet volledig werd toegepast. Uit het onderzoek bleek dat de Indiase overheid het controlesysteem misschien wel heeft gewijzigd, maar niet daadwerkelijk heeft toegepast in het nieuwe onderzoektijdvak. De Indiase overheid paste evenmin procedures toe om te bevestigen of, en in welke mate, inputs bij de vervaardiging van het exportproduct werden gebruikt (bijlage II, punt II.4, bij de basisverordening en, in het geval van terugbetalingsregelingen voor vervangende inputs, bijlage III, punt II.2, bij de basisverordening). De SION’s voor het betrokken product waren niet voldoende nauwkeurig en hielden een overschatting van het verbruik van grondstoffen in. Uit het onderzoek bleek dat de SION’s worden aangepast om een beter beeld te geven van het verbruik van inputs; deze nieuwe SION’s waren in het nieuwe onderzoektijdvak echter nog niet van toepassing. Er werd dus bevestigd dat de SION’s zelf niet gebruikt kunnen worden om het werkelijke verbruik te controleren, aangezien de Indiase overheid aan de hand van deze zeer genereuze normen niet met voldoende nauwkeurigheid kan controleren hoeveel inputs werkelijk verbruikt werden bij de vervaardiging van de exportproducten. Bovendien heeft de Indiase overheid de in het nieuwe onderzoektijdvak gebruikte vergunningen niet effectief gecontroleerd aan de hand van een correct gevoerd verbruiksregister („aanhangsel 23-register”, voordien „aanhangsel 18”). De Indiase overheid verrichtte ook geen verder onderzoek naar de gebruikte inputs, hoewel dit vereist is als er geen effectief controlesysteem is (bijlage II, punt II.5, en bijlage III, punt II.3, bij de basisverordening). Evenmin toonde zij aan dat er niet te veel was kwijtgescholden.

(87)

Deze drie subregelingen geven derhalve aanleiding tot compenserende maatregelen.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(88)

Omdat er geen sprake is van een toegestane regeling voor terugbetaling van rechten op inputs of vervangende inputs is het subsidiebedrag, zoals aangetoond door de onderneming, vastgesteld op basis van het prijsverschil tussen dezelfde grondstoffen die met, respectievelijk zonder de vergunning zijn aangekocht.

(89)

Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd het subsidiebedrag omgeslagen over de totale waarde van de uitvoer (de noemer van de breuk), aangezien de subsidie afhankelijk is van de exportprestaties en niet van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden.

(90)

Eén onderneming heeft in het nieuwe onderzoektijdvak van deze regeling gebruikgemaakt en ontving subsidies ter waarde van 20,9 %.

III.   REGIONALE REGELINGEN

1.   REGELING VRIJSTELLING OMZETBELASTING VAN GUJARAT (GSTIS) EN REGELING VRIJSTELLING ELEKTRICITEITSHEFFING VAN GUJARAT (GEDES)

(91)

Geen van de producenten/exporteurs die aan het onderzoek meewerkten, bleek in het kader van de GSTIS of de GEDES voordelen te hebben verkregen die aanleiding geven tot compenserende maatregelen. Daarom werd het voor dit onderzoek niet nodig geacht deze regelingen verder te onderzoeken.

2.   STIMULERINGSREGELING VAN WEST-BENGALEN (WBIS)

(92)

Deze regeling wordt beschreven in Mededeling nr. 588-CI/H van het departement Handel en Industrie van de overheid van West-Bengalen van 22 juni 1999 (WBIS 1999), laatstelijk vervangen door Mededeling nr. 134-CI/O/Incentive/17/03/I van 24 maart 2004 (WBIS 2004). Ondernemingen die van deze regeling gebruikmaken, krijgen uitstel van betaling van de omzetbelasting, subsidies voor de installatie van kapitaalgoederen en ontwikkelingssteun. Uit het onderzoek bleek dat één onderneming in het verleden van deze regeling heeft gebruikgemaakt. Het effect van deze voordelen in het nieuwe onderzoektijdvak was echter verwaarloosbaar. Daarom werd het voor dit onderzoek niet nodig geacht deze regeling verder te onderzoeken.

3.   PAKKET STIMULERINGSMAATREGELEN (PSI) VAN DE OVERHEID VAN MAHARASHTRA

a)   Rechtsgrondslag

(93)

Om bedrijven aan te moedigen zich in minder ontwikkelde gebieden van Maharashtra te vestigen, verleent de overheid van die deelstaat sinds 1964 voordelen aan nieuwe fabrieken die zich in deze gebieden vestigen. Deze regeling is sinds de invoering ervan verscheidene malen gewijzigd. De „regeling 2001” liep van 1 april 2001 tot en met 31 maart 2006 en werd vervolgens met een jaar verlengd tot en met 31 maart 2007. Het PSI van Maharashtra bestaat uit verschillende subregelingen; de belangrijkste daarvan zijn: i) terugbetaling van de octrooibelasting/invoerbelasting, ii) vrijstelling van elektriciteitsheffing en iii) vrijstelling van de plaatselijke omzetbelasting (afgeschaft op 24 oktober 2004). Uit het onderzoek bleek dat slechts één subregeling door één van de meewerkende producenten/exporteurs was gebruikt, namelijk de vrijstelling van plaatselijke omzetbelasting.

b)   In aanmerking komende ondernemingen

(94)

Om voor deze regeling in aanmerking te komen, moeten ondernemingen in minder ontwikkelde gebieden investeren door daar een nieuwe fabriek op te zetten of door grootschalige investeringen te doen voor de uitbreiding of diversifiëring van bestaande fabrieken. Deze gebieden zijn op grond van hun economische ontwikkeling in verschillende categorieën ingedeeld (bijvoorbeeld weinig ontwikkelde gebieden, minder ontwikkelde gebieden en minst ontwikkelde gebieden). De voornaamste criteria voor het toekennen van voordelen zijn het gebied waar de fabriek is of zal worden gevestigd en de omvang van de investeringen.

c)   Toepassing in de praktijk

(95)

De subregeling vrijstelling van plaatselijke omzetbelasting, die in oktober 2004 afliep, hield in dat bepaalde bedrijven geen omzetbelasting op hun verkoop hoefden te betalen. In aanmerking komende bedrijven waren ook vrijgesteld van betaling van de plaatselijke omzetbelasting op de aankoop van goederen bij een leverancier die zelf voor de regeling in aanmerking kwam. Terwijl de vrijstelling met betrekking tot de verkooptransactie het in aanmerking komende verkopende bedrijf geen voordeel oplevert, levert de vrijstelling met betrekking tot de aankooptransactie het in aanmerking komende kopende bedrijf wel voordeel op. Uit het onderzoek bleek dat de onderneming in kwestie tot 24 oktober 2006 vrijgesteld was van omzetbelasting.

d)   Conclusie

(96)

In het kader van het PSI van de overheid van Maharashtra worden subsidies verleend in de zin van artikel 2, lid 1, onder a), ii), en artikel 2, lid 2, van de basisverordening. De hierboven onderzochte subregeling is een financiële bijdrage van de overheid van Maharashtra, aangezien zij hierdoor inkomsten derft. Bovendien verleent de vrijstelling of terugbetaling de onderneming voordeel, aangezien haar liquiditeit hierdoor verbetert.

(97)

Alleen ondernemingen die geïnvesteerd hebben in bepaalde geografische gebieden die onder de jurisdictie van de staat van Maharashtra vallen, komen voor de subregeling in aanmerking. Ondernemingen die buiten deze gebieden zijn gevestigd, komen niet in aanmerking. Het niveau van het voordeel is afhankelijk van het gebied in kwestie. De regeling is specifiek in de zin van artikel 3, lid 2, onder a), en artikel 3, lid 3, van de basisverordening en geeft derhalve aanleiding tot compenserende maatregelen.

e)   Berekening van het subsidiebedrag

(98)

Wat de vrijstelling van omzetbelasting betreft, wordt het subsidiebedrag berekend op basis van het bedrag aan omzetbelasting dat in het nieuwe onderzoektijdvak verschuldigd zou zijn geweest, maar in het kader van deze regelingen niet werd betaald. Aangezien de vrijstelling van omzetbelasting op 24 oktober 2004 is afgeschaft, is alleen rekening gehouden met de niet-betaalde omzetbelasting tussen 1 en 24 oktober 2004, dat wil zeggen de periode die binnen het nieuwe onderzoektijdvak viel. Overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening werd het subsidiebedrag (de teller van de breuk) omgeslagen over de totale omzet van de onderneming in het nieuwe onderzoektijdvak, aangezien de subsidie niet afhankelijk is van de uitvoer en evenmin van de gefabriceerde, geproduceerde, uitgevoerde of vervoerde hoeveelheden. In het nieuwe onderzoektijdvak heeft slechts één onderneming van deze subregeling gebruikgemaakt; het ontvangen subsidiebedrag was echter verwaarloosbaar, namelijk minder dan 0,1 %.

IV.   TOTAAL BEDRAG VAN DE TOT COMPENSERENDE MAATREGELEN AANLEIDING GEVENDE SUBSIDIES

(99)

De overeenkomstig de basisverordening tot compenserende maatregelen aanleiding gevende subsidies bedroegen voor de onderzochte producenten/exporteurs 2,7 % tot 20,9 % van de waarde.

(100)

Hoewel er in verhouding tot de uitvoer naar de Gemeenschap veel ondernemingen aan het onderzoek meewerkten, hebben verscheidene producenten/exporteurs geen medewerking verleend, waaronder de producent/exporteur die in het oorspronkelijke onderzoek de hoogste subsidiemarge bleek te hebben. De productiecapaciteit en de productie van de Indiase producenten die niet aan het onderzoek meewerkten, is aanzienlijk en het is waarschijnlijk dat deze producenten/exporteurs minstens in dezelfde mate van de onderzochte subsidieregelingen zullen blijven gebruikmaken als bij het oorspronkelijke onderzoek is vastgesteld.

REGELING

DEPBS

ITES

EPGS

EOU

ALS

ECS

GSTIS

GEDES

WBIS

PSI

Totaal

ONDERNEMING

%

%

%

%

%

%

%

%

%

%

%

Senpet (voordien Elque)

nul

nul

nul

2,7

nul

nul

nul

nul

nul

nul

2,7

Futura

nul

nul

nul

6,2

nul

0,1

nul

nul

nul

nul

6,3

Pearl

nul

nul

0,3

nul

20,6

nul

nul

nul

nul

neg.

20,9

V.   CONCLUSIES

(101)

Overeenkomstig artikel 18, lid 2, van de basisverordening werd onderzocht of het waarschijnlijk was dat de subsidiëring zou worden voortgezet of herhaald indien de thans geldende rechten zouden vervallen.

(102)

In de overwegingen 21 tot en met 100 werd uiteengezet dat de Indiase exporteurs van het betrokken product in het nieuwe onderzoektijdvak nog steeds voordelen hebben verkregen door subsidies van de Indiase overheid die aanleiding geven tot compenserende maatregelen. Bij dit nieuwe onderzoek werden, met uitzondering van één producent/exporteur, zelfs hogere subsidiemarges vastgesteld dan bij het oorspronkelijke onderzoek. In het kader van de subsidieregelingen worden nog steeds voordelen toegekend en niets wijst erop dat deze regelingen in de nabije toekomst zullen worden afgeschaft. Bij gebrek aan informatie over hoe de wijziging van het systeem voor de controle op de ALS in de praktijk zal worden toegepast, kunnen geen conclusies worden getrokken over het mogelijke effect van deze wijziging. Onder deze omstandigheden blijven de exporteurs van het betrokken product subsidies ontvangen die aanleiding geven tot compenserende maatregelen. Iedere exporteur bleek voor diverse subsidieregelingen in aanmerking te zijn gekomen. Derhalve werd het redelijk geacht te concluderen dat de subsidiëring in de toekomst waarschijnlijk zal worden voortgezet.

(103)

Aangezien gebleken is dat de subsidiëring in het nieuwe onderzoektijdvak werd voortgezet en waarschijnlijk ook in de toekomst zal worden voortgezet, hoeft niet te worden onderzocht of de subsidiëring waarschijnlijk zal worden hervat.

D.   OMSCHRIJVING VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

1.   PRODUCTIE IN DE GEMEENSCHAP

(104)

PET wordt in de Gemeenschap door de volgende ondernemingen vervaardigd:

 

twaalf producenten die om het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen hebben verzocht of dat verzoek steunden en die aan het onderzoek hebben meegewerkt (zie overweging 107);

 

twee producenten die om het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen hebben verzocht, maar niet aan dit onderzoek hebben meegewerkt;

 

één in de Gemeenschap gevestigd filiaal van een Koreaanse producent dat aan het onderzoek heeft meegewerkt en het verzoek heeft gesteund.

(105)

De PET-productie van al deze ondernemingen vormt de totale productie van de Gemeenschap in de zin van artikel 9, lid 1, van de basisverordening.

2.   BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

(106)

De Commissie heeft onderzocht of de meewerkende producenten in de Gemeenschap die om het nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen hebben verzocht of dat verzoek steunden, een groot deel van de PET-productie in de Gemeenschap vertegenwoordigen. Deze producenten vertegenwoordigen 88 % van de totale productie van PET in de Gemeenschap. De producenten in de Gemeenschap die geen volledige medewerking verleenden, werden niet tot de bedrijfstak van de Gemeenschap gerekend. Voor de Commissie vormen de twaalf producenten in de Gemeenschap die volledige medewerking verleenden, dus de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 9, lid 1, en artikel 10, lid 8, van de basisverordening. In de oorspronkelijke onderzoeken vertegenwoordigde de bedrijfstak van de Gemeenschap ruim 85 % van de toenmalige PET-productie in de Gemeenschap.

(107)

De volgende twaalf producenten in de Gemeenschap vormen de bedrijfstak van de Gemeenschap:

 

Voridian bv (Nederland)

 

M & G Polimeri Italia Spa (Italië)

 

Equipolymers Srl (Italië)

 

La Seda de Barcelona SA (Spanje)

 

Novapet SA (Spanje)

 

Selenis Industria de Polímeros SA (Portugal)

 

Aussapol SpA (Italië)

 

Advansa Ltd (VK)

 

Wellman bv (Nederland)

 

Boryszew subsidiary Elana Wse (Polen)

 

V.P.I. SA (Griekenland)

 

SK Eurochem Sp.Z. o.o. (Polen)

E.   SITUATIE OP DE COMMUNAUTAIRE MARKT

1.   VERBRUIK OP DE COMMUNAUTAIRE MARKT

(108)

Het verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld aan de hand van het verkoopvolume van de bedrijfstak van de Gemeenschap, schattingen van de verkoop door andere producenten in de Gemeenschap op de EG-markt op basis van gegevens die bij het indienen van de klacht zijn verstrekt, en de gegevens van Eurostat over de totale invoer uit derde landen in de Gemeenschap.

(109)

Tussen 2002 en het nieuwe onderzoektijdvak is het verbruik van het betrokken product in de Gemeenschap voortdurend gestegen tot in totaal 2 400 000 ton in het nieuwe onderzoektijdvak. De totale stijging over die periode bedroeg 18 %. Deze stijging was deels het gevolg van nieuwe toepassingen (waaronder bier- en wijnflessen) en deels van het toenemende verbruik in de toetredingslanden.

Tabel 1

 

2002

2003

2004

Nieuw onder-zoektijdvak

Verbruik in de Gemeenschap (ton)

2 041 836

2 213 157

2 226 751

2 407 387

Index

100

108

109

118

2.   INVOER UIT INDIA

2.1.   VOLUME, MARKTAANDEEL EN PRIJZEN VAN DE INVOER

(110)

Van 2002 tot en met het nieuwe onderzoektijdvak is de totale invoer uit India met 13 % gestegen. De invoer is tussen 2002 en 2003 met 17 % gedaald, in 2004 weer met 100 procentpunten gestegen en in het nieuwe onderzoektijdvak weer met ongeveer 70 procentpunten gedaald tot ongeveer 6 800 ton. De invoerprijzen stegen in 2003 met 5 procentpunten, in 2004 met 3 procentpunten en in het nieuwe onderzoektijdvak met 7 procentpunten. Deze prijsstijgingen stemmen slechts gedeeltelijk overeen met de sterke stijging van de grondstoffenprijzen. Het marktaandeel van de invoer uit India bleef gedurende de hele beoordelingsperiode relatief klein, namelijk 0,3 % in 2002, 0,2 % in 2003, 0,5 % in 2004 en 0,3 % in het nieuwe onderzoektijdvak.

Tabel 2

 

2002

2003

2004

Nieuw onder-zoektijdvak

India

Volume (ton)

6 046

4 999

11 079

6 831

Index

100

83

183

113

Prijs (EUR/t)

883

930

955

1 018

Index

100

105

108

115

Marktaandeel

0,3 %

0,2 %

0,5 %

0,3 %

3.   INVOER UIT ANDERE LANDEN

(111)

Het volume van de invoer uit andere derde landen is in de beoordelingsperiode met 25 procentpunten gestegen. De grootste stijging werd in 2003 genoteerd, toen de invoer met 41 procentpunten steeg. Na de instelling van antidumpingmaatregelen tegen uitvoer uit China in 2004 nam de invoer af met 14 procentpunten in 2004 en nog eens met 2 procentpunten in het nieuwe onderzoekstijdvak. Het marktaandeel ontwikkelde zich in dezelfde zin, van 15,9 % in 2002 tot 20,6 % in 2003, 18,5 % in 2004 en 16,9 % in het nieuwe onderzoektijdvak. Door het toegenomen verbruik steeg het marktaandeel van de invoer minder dan de invoer in absolute cijfers. De invoerprijzen waren tussen 2002 en 2004 gemiddeld altijd lager dan de EG-prijzen. Alleen in het nieuwe onderzoektijdvak waren de invoerprijzen iets hoger dan de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

Table 3

 

2002

2003

2004

Nieuw onder-zoektijdvak

Volume (ton)

324 749

456 499

411 020

406 562

Index

100

141

127

125

Gemiddelde prijs (EUR/t)

869

821

907

1 061

Index

100

94

104

122

Marktaandeel

15,9 %

20,6 %

18,5 %

16,9 %

Voornaamste exporteurs

Korea

113 685

129 188

139 296

127 734

Pakistan

28 558

83 208

55 125

73 426

China

47 875

131 343

49 678

72 814

VS

20 570

16 105

49 763

50 393

Taiwan

42 136

36 986

16 796

29 382

F.   ECONOMISCHE SITUATIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

1.   VOORAFGAANDE OPMERKINGEN

(112)

Voor het nieuwe onderzoek werd aanvankelijk overwogen een steekproef van producenten in de Gemeenschap samen te stellen. Omdat het aantal producenten niet al te groot was, werd echter besloten alle producenten in het onderzoek op te nemen en werd de schade beoordeeld aan de hand van de gegevens die voor de hele bedrijfstak van de Gemeenschap zijn verzameld.

(113)

Overeenkomstig artikel 8, lid 5, van de basisverordening onderzocht de Commissie alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap van invloed waren.

2.   ANALYSE VAN DE ECONOMISCHE INDICATOREN

2.1.   PRODUCTIE

(114)

De productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap is in de periode van 2002 tot en met het nieuwe onderzoektijdvak met 20 % gestegen, van ongeveer 1 465 000 ton in 2002 tot ongeveer 1 760 000 ton in het nieuwe onderzoektijdvak. De jaarlijkse stijging bedroeg 4,8 % in 2003 en 4,6 % in 2004. In het nieuwe onderzoektijdvak was er een sterke stijging met 150 000 ton, dat wil zeggen 10,8 %. Deze stijging was het gevolg van het herstructureringsproces in de bedrijfstak, dat tot doel had de productiekosten beter te beheersen en zo meer profijt te trekken van het toenemende verbruik op de communautaire markt. Zoals reeds vermeld nam het verbruik tussen 2002 en het nieuwe onderzoektijdvak met 19 % toe (van 2 miljoen ton in 2002 tot 2,4 miljoen ton in het nieuwe onderzoektijdvak).

Tabel 4

 

2002

2003

2004

Nieuw onder-zoektijdvak

Productie (ton)

1 464 522

1 534 480

1 602 086

1 760 828

Index

100

105

109

120

2.2.   PRODUCTIECAPACITEIT EN BEZETTINGSGRAAD

(115)

De productiecapaciteit steeg in de periode van 2002 tot en met het nieuwe onderzoektijdvak met 22 %, van ongeveer 1 760 000 ton in 2002 tot ongeveer 2 156 000 ton in het nieuwe onderzoektijdvak. De stijging deed zich vooral in het nieuwe onderzoektijdvak voor. Ten opzichte van 2004 steeg de productiecapaciteit toen met 300 000 ton, dat wil zeggen 16,7 %. Deze sterke stijging van de productiecapaciteit liep gelijk met de stijging van de productie in dezelfde periode (zie overweging 114). De stijging van de productiecapaciteit was het gevolg van extra investeringen in productielijnen teneinde profijt te trekken van de groeiende markt. De bezettingsgraad steeg in 2003 met 4 procentpunten, bleef in 2004 op hetzelfde niveau en daalde in het nieuwe onderzoektijdvak met 5 procentpunten tot 82 %. De daling tussen 2004 en het nieuwe onderzoektijdvak was het gevolg van de sterke stijging van de productiecapaciteit in die periode. Ten opzichte van 2004 was er in het nieuwe onderzoektijdvak dus een hoger productievolume maar een lagere bezettingsgraad.

Tabel 5

 

2002

2003

2004

Nieuw onder-zoektijdvak

Productiecapaciteit (ton)

1 760 332

1 762 378

1 848 315

2 156 294

Index

100

100

105

122

Bezettingsgraad

83 %

87 %

87 %

82 %

Index

100

105

104

98

2.3.   VERKOOP EN MARKTAANDEEL

(116)

De verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap steeg tussen 2002 en het nieuwe onderzoektijdvak met 21 % in volume. In 2003 steeg de verkoop met 2 %, in 2004 met 8 procentpunten en in het nieuwe onderzoektijdvak met 11 procentpunten. Ondanks de stijging van de verkoop ten gevolge van het toenemende verbruik daalde het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap in 2003 met 4 procentpunten. Daarna volgde een geleidelijke stijging met 5 procentpunten in 2004 en 1 procentpunt in het nieuwe onderzoektijdvak.

Tabel 6

 

2002

2003

2004

Nieuw onder-zoektijdvak

Verkoop in de EG (ton)

1 306 768

1 333 976

1 438 883

1 586 902

Index

100

102

110

121

Marktaandeel

64 %

60 %

65 %

66 %

2.4.   GROEI

(117)

In het algemeen steeg het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode met 2 %, wat minder is dan de groei van het verbruik op de gehele markt.

2.5.   WERKGELEGENHEID

(118)

De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Gemeenschap steeg in de beoordelingsperiode met 18 %. De stijging was het sterkst in 2003 (11 procentpunten) en 2004 (6 procentpunten). In het nieuwe onderzoektijdvak bleef de werkgelegenheid stijgen, maar slechts met 2 procentpunten. De stijging met 18 % over de hele beoordelingsperiode hangt samen met de stijging van de productie met 20 %.

Tabel 7

 

2002

2003

2004

Nieuw onder-zoektijdvak

Aantal werknemers

1 010

1 124

1 170

1 190

Index

100

111

116

118

2.6.   PRODUCTIVITEIT

(119)

De productiviteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap (de productie in ton per werknemer per jaar) is over de hele beoordelingsperiode genomen gestegen. De productiviteit daalde in 2003 met 6 % ten opzichte van 2002, bleef in 2004 op hetzelfde niveau en steeg in het nieuwe onderzoektijdvak met ruim 8 % ten opzichte van 2004, terwijl de productie sterk was gestegen.

Tabel 8

 

2002

2003

2004

Nieuw onder-zoektijdvak

Productiviteit (ton/werknemer)

1 450

1 365

1 369

1 480

Index

100

94

94

102

2.7.   LONEN

(120)

De productie van PET-snippers is een kapitaalintensieve bedrijfstak. De loonkosten hebben dus slechts een beperkt effect op de productkosten. In de beoordelingsperiode stegen de lonen met 12 % terwijl de totale productiekosten met 20 % stegen. Ook de loonkosten per geproduceerde ton zijn een belangrijke indicator. In de beoordelingsperiode zijn deze kosten met 6 % gedaald.

Tabel 9

 

2002

2003

2004

Nieuw onder-zoektijdvak

Lonen (miljoen EUR)

62,3

63,0

66,3

69,5

Index

100

101

106

112

Lonen per geproduceerde ton (EUR)

44,4

42,9

43,6

41,9

Index

100

96

98

94

2.8.   VERKOOPPRIJZEN EN FACTOREN DIE VAN INVLOED ZIJN OP DE PRIJZEN IN DE GEMEENSCHAP

(121)

In het nieuwe onderzoektijdvak steeg de verkoopprijs per eenheid van 924 EUR per ton tot 1 058 EUR per ton. De algemene tendens was een stijging (met 15 % over de hele periode). Deze stijging was voor een groot deel het gevolg van de stijging van de grondstoffenprijzen, die dan weer het gevolg was van de stijging van de aardolieprijs. De bedrijfstak van de Gemeenschap kon de stijging van de grondstoffenprijzen moeilijk op de afnemers afwentelen door de stijging volledig door te berekenen in de verkoopprijzen. De prijs van de grondstoffen was namelijk sterker gestegen dan de prijs van PET. Om zijn marktaandeel te behouden kon de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn prijzen slechts licht verhogen, waardoor deze prijzen onder druk kwamen.

Tabel 10

 

2002

2003

2004

Nieuw onder-zoektijdvak

Gewogen gemiddelde prijs (EUR/t)

924

902

1 006

1 058

Index

100

98

109

115

2.9.   PRODUCTIEKOSTEN VAN DE BELANGRIJKSTE GRONDSTOFFEN

(122)

Om 1 ton PET te produceren, zijn 850 kg gezuiverd tereftalaatzuur (PTA) en 350 kg mono-ethyleenglycol (MEG) (de belangrijkste grondstoffen) nodig. Tussen 2002 en het nieuwe onderzoektijdvak is de prijs van PTA en MEG sterk gestegen, respectievelijk met 67 % tot 770 EUR per ton en met 31 % tot 721 EUR per ton (gemiddelde in het nieuwe onderzoektijdvak). In het derde kwartaal van 2005 is de PTA-prijs licht gedaald tot 700 EUR per ton en is de MEG-prijs stabiel gebleven. Deze grondstoffen worden echter vooraf gekocht op grond van langetermijncontracten. Ondanks de lichte daling van de PTA-prijs aan het einde van het nieuwe onderzoektijdvak ondervond de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode dus nog steeds de gevolgen van de sterk gestegen kosten. Bovendien zijn de prijzen van de grondstoffen voor de PET-productie door de situatie op de wereldmarkt voor aardolie onderhevig aan onvoorspelbare veranderingen; waarschijnlijk zullen deze prijzen echter hoog blijven. Al deze factoren hebben de PET-producenten in de Gemeenschap kwetsbaarder gemaakt. Aangezien de belangrijkste grondstoffen wereldwijd worden verhandeld, zouden de grondstoffenprijzen echter een even grote invloed op de Indiase producenten/exporteurs moeten hebben.

Tabel 11

Gemiddelde prijs (EUR/t)

 

2002

2003

2004

Nieuw onder-zoektijdvak

PTA

460

566

718

770

Index

100

123

156

167

MEG

551

550

650

721

Index

100

100

118

131

(123)

Ter vergelijking was de gemiddelde eenheidsprijs per geproduceerde ton PET-snippers in de bedrijfstak van de Gemeenschap als volgt:

Tabel 12

 

2002

2003

2004

Nieuw onder-zoektijdvak

Gewogen gemiddelde prijs (EUR/t)

899

918

1 013

1 092

Index

100

102

113

121

(124)

Zoals aangegeven in de tabellen 11 en 12 is de prijs van de belangrijkste grondstoffen in de beoordelingsperiode voortdurend gestegen (met 67 % voor PTA en 31 % voor MEG), terwijl de algemene productiekosten slechts met 21 % stegen. Zoals blijkt uit tabel 10 zijn de prijzen echter slechts met 15 % gestegen omdat de bedrijfstak van de Gemeenschap de stijging van de grondstoffenprijzen moeilijk op de afnemers afwentelen kon door deze stijging volledig door te berekenen in de verkoopprijzen.

2.10.   VOORRADEN

(125)

Over de hele beoordelingsperiode, dat wil zeggen tussen 2002 en het nieuwe onderzoektijdvak, zijn de voorraden met 10 % gedaald. Aangezien de PET-markt seizoensgebonden is, kunnen de voorraden, net als in het oorspronkelijke onderzoek, echter niet als een relevante indicator worden beschouwd. In verhouding tot de productie maken de voorraden 5 à 6 % van de output uit.

Tabel 13

 

2002

2003

2004

Nieuw onder-zoektijdvak

Voorraden (ton)

101 554

110 695

90 422

91 123

Index

100

109

89

90

2.11.   WINSTGEVENDHEID, RENDEMENT VAN INVESTERINGEN EN KASSTROOM

(126)

De winstgevendheid van de verkoop is de winstmarge die wordt gegenereerd door de verkoop van het betrokken product in de Gemeenschap. Het rendement van de totale activa en de kasstroom konden alleen worden gemeten op het niveau van de kleinste groep producten waarvan het betrokken product deel uitmaakt, overeenkomstig artikel 8, lid 8, van de basisverordening. Bovendien is het rendement van investeringen berekend aan de hand van het rendement van de totale activa, aangezien dit laatste voor de analyse van de tendensen relevanter wordt geacht.

Tabel 14

 

2002

2003

2004

Nieuw onder-zoektijdvak

Winstmarge vóór belastingen op verkoop in de Gemeenschap

2,7 %

–1,8 %

–0,7 %

–3,2 %

Rendement van de totale activa

2,0 %

–1,4 %

–0,6 %

–2,4 %

Kasstroom (% van de totale verkoop)

18,1 %

5,5 %

10,1 %

–2,6 %

(127)

Toen de prijzen vanaf 2002 onder druk kwamen te staan en de invoer met dumping uit de VRC, Taiwan, Maleisië, Korea en Australië (tot 2004) alsook de gesubsidieerde invoer uit India sterk toenamen, verslechterde de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap; in 2003 werd verlies gemaakt. In 2004 was er een lichte verbetering dankzij de antidumpingmaatregelen tegen de VRC en Australië; in het nieuwe onderzoektijdvak nam het verlies weer toe tot – 3,2 %. Er is dus een duidelijke dalende tendens.

(128)

Het rendement van investeringen en de kasstroom vertoonden een soortgelijke tendens, namelijk een relatief goede situatie in 2002, een scherpe verslechtering in 2003, een licht herstel in 2004 en een verdere verslechtering in het nieuwe onderzoektijdvak.

2.12.   INVESTERINGEN EN VERMOGEN OM KAPITAAL AAN TE TREKKEN

Tabel 15

 

2002

2003

2004

Nieuw onder-zoektijdvak

Investeringen (× 1 000 EUR)

31 779

42 302

63 986

50 397

Index

100

133

201

159

(129)

De investeringen waren deels gericht op een grotere productiecapaciteit en deels op een verbetering van het productieproces. De meeste uitgaven werden gedaan in 2004 en in het nieuwe onderzoektijdvak, toen de productiecapaciteit steeg. Doel was bij een stijgend verbruik het marktaandeel te behouden. De huidige situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en de ontwikkeling van de EG-markt en de wereldmarkt voor PET wijzen echter op een gebrek aan winstgevendheid, wat niet aanzet tot grote investeringen. Hoewel de producenten in de Gemeenschap in sommige gevallen kapitaal hebben kunnen aantrekken (met name van gelieerde ondernemingen), was het gebrek aan winstgevendheid van PET niet bevorderlijk voor investeringen en werd de beslissing in sommige gevallen uitgesteld.

2.13.   OMVANG VAN DE WERKELIJKE SUBSIDIEMARGE

(130)

Aangezien de PET-markt zeer prijsgevoelig is, kunnen de gevolgen van de omvang van de werkelijke subsidiemarge bij invoer uit India voor de bedrijfstak van de Gemeenschap niet als verwaarloosbaar worden beschouwd. Deze indicator is relevanter om de waarschijnlijkheid van voortzetting van de schade te beoordelen. Indien de maatregelen vervielen, zouden het volume en de prijzen van de gesubsidieerde invoer waarschijnlijk opnieuw een niveau bereiken dat een belangrijk effect op de omvang van de subsidiemarge heeft.

2.14.   HERSTEL VAN DE GEVOLGEN VAN EERDERE SUBSIDIËRING

(131)

Bovengenoemde indicatoren wijzen weliswaar op een lichte verbetering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap dankzij de instelling van definitieve compenserende maatregelen in 2001, maar laten ook zien dat de bedrijfstak van de Gemeenschap nog steeds zwak en kwetsbaar is.

3.   CONCLUSIE OVER DE SITUATIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

(132)

Door de voortdurende stijging van het verbruik, die deels het gevolg was van nieuwe toepassingen (waaronder bier- en wijnflessen) en deels van het toenemende verbruik in de toetredingslanden, moest de bedrijfstak van de Gemeenschap de productiecapaciteit en de productie opdrijven om geen marktaandeel te verliezen. Daartoe zijn in 2004 en in het nieuwe onderzoektijdvak belangrijke herstructureringen doorgevoerd en zijn verscheidene producenten meermaals van eigenaar veranderd. Tegelijk werd het aantal productielijnen meestal uitgebreid om in te haken op het stijgende verbruik en om schaalvoordelen te creëren. Een aantal economische indicatoren, namelijk het verbruik, de productiecapaciteit, de productie, de verkoop in de Gemeenschap en de werkgelegenheid, vertoonde dus een positieve tendens. In de beoordelingsperiode steeg bovendien ook de verkoopprijs. Bovengenoemde herstructureringen konden het effect van de voortdurende sterke stijging van de grondstoffenprijzen in de beoordelingsperiode echter niet compenseren. De hogere grondstoffenprijzen konden niet voldoende aan de afnemers worden doorberekend om een zekere winstmarge te behouden. Daardoor verslechterde de winstmarge aanzienlijk, van + 2,7 % in 2002 tot – 3,2 % in het nieuwe onderzoektijdvak. Het rendement van de investeringen en de kasstroom vertoonden eveneens een negatieve tendens.

(133)

Dit viel samen met de lage prijzen bij invoer uit het betrokken land, die duidelijk bijdroegen aan de druk op de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Aangezien het volume aan gesubsidieerde invoer in het kader van dit nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen echter gering was, wordt eerder naar de waarschijnlijkheid van voortzetting van de schade gekeken. Ondanks de schijnbaar positieve ontwikkeling van de productie, de verkoop en de verkoopprijs is de algemene financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap namelijk verslechterd, wat blijkt uit de negatieve ontwikkeling van de winstmarge (van 2,7 % winst in 2002 tot 3,2 % verlies in het nieuwe onderzoektijdvak), de uitvoer, de productiekosten, het rendement van investeringen en de kasstroom.

(134)

Een vergelijking van bovengenoemde tendensen met de tendensen die zijn beschreven in de verordeningen waarbij voorlopige en definitieve compenserende maatregelen werden ingesteld, levert eveneens gemengde resultaten op. Qua marktaandeel verloor de bedrijfstak van de Gemeenschap tussen 2002 en het nieuwe onderzoektijdvak 1 procentpunt, terwijl hij in de vier jaar voorafgaand aan de instelling van de definitieve compenserende maatregelen bijna 5 procentpunten had gewonnen. Anderzijds was de winstgevendheid van bedrijfstak van de Gemeenschap in het nieuwe onderzoektijdvak minder negatief dan vóór de instelling van definitieve compenserende maatregelen. Hoewel de schade-indicatoren dus een aantal positieve tendensen tonen, is de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap dus nog steeds ver van het niveau dat te verwachten was als hij zich van de in de oorspronkelijke onderzoeken vastgestelde schade had hersteld.

(135)

Derhalve kan worden geconcludeerd dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap licht is verbeterd ten opzichte van de periode vóór de instelling van maatregelen, maar dat hij nog steeds zeer zwak en kwetsbaar is. Door de prijsdruk ten gevolge van de invoer uit het betrokken land kon de bedrijfstak van de Gemeenschap bovendien de stijging van de grondstoffenprijzen niet volledig doorberekenen.

G.   WAARSCHIJNLIJKHEID VAN HERHALING VAN DE SCHADE

(136)

De gemiddelde prijs bij uitvoer uit India naar niet-EU-landen was aanmerkelijk lager dan de gemiddelde prijs bij uitvoer naar de Gemeenschap, en tevens lager dan de prijzen op de binnenlandse markt. De verkoop van de Indiase exporteurs aan niet-EU-landen betrof aanzienlijke hoeveelheden, namelijk meer dan 95 % van hun totale uitvoer. Derhalve werd geoordeeld dat indien de maatregelen vervielen, dit voor de Indiase exporteurs een aanmoediging zou zijn om een aanzienlijk deel van hun uitvoer te verleggen van andere derde landen naar de meer aantrekkelijke EG-markt, en prijzen aan te rekenen die — zelfs verhoogd — waarschijnlijk nog steeds lager zouden zijn dan de huidige prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap.

(137)

Zoals vermeld in overweging 140 hebben de Indiase producenten/exporteurs het potentieel om hun uitvoer naar de Gemeenschap op te voeren. De Indiase productiecapaciteit is namelijk sterk toegenomen, van 330 000 ton in 2003 tot 600 000 ton in 2005. Volgens de marktprognoses kan de productiecapaciteit in 2008 met nog eens 220 000 ton stijgen. In 2005 bedroeg de binnenlandse verkoop 220 000 ton en de uitvoer 290 000 ton (waarvan 6 831 ton naar de Gemeenschap). Op basis van de beschikbare gegevens bedraagt de overcapaciteit momenteel gemiddeld 90 000 ton; dit is aanzienlijk, namelijk ongeveer 4 % van het huidige verbruik in de Gemeenschap. Deze raming wordt bevestigd door de resultaten van de meewerkende Indiase producenten, die een aanzienlijke overcapaciteit hadden.

(138)

Wat de voorraden betreft, bleek uit het onderzoek dat de meewerkende Indiase producenten geen voorraden van betekenis hadden. Daarbij zij echter opgemerkt dat het voorraadniveau geen zinvolle factor is aangezien de PET-markt seizoensgebonden is.

(139)

Hoewel de uitvoer naar de Gemeenschap laag was, wordt dus geconcludeerd dat het risico bestaat dat de uitvoer in aanzienlijke mate naar de Gemeenschap zal worden verlegd.

(140)

De Indiase producenten hebben dus het potentieel om hun uitvoer naar de Gemeenschap te verhogen en/of hun uitvoer naar de Gemeenschap te verleggen. Uit het onderzoek bleek dat de meewerkende producenten/exporteurs het betrokken product tegen lagere prijzen verkopen dan de bedrijfstak van de Gemeenschap. Waarschijnlijk zullen zij deze lage prijzen blijven aanrekenen of zelfs verlagen tot het niveau dat voor de rest van de wereld geldt (zie overweging 137), onder meer om het marktaandeel terug te winnen dat zij in de periode vóór de instelling van de maatregelen hadden. Een dergelijk prijsbeleid, gekoppeld aan het vermogen van de Indiase exporteurs om aanzienlijke hoeveelheden van het betrokken product op de EG-markt aan te bieden, zou zeer waarschijnlijk tot gevolg hebben dat de prijzen op de EG-markt nog verder worden gedrukt, met naar verwachting ongunstige gevolgen voor de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(141)

Zoals hierboven uiteengezet blijft de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap zwak en kwetsbaar. Indien de bedrijfstak van de Gemeenschap met een verhoogde invoer van gesubsidieerde producten uit India te maken krijgt, zal dit waarschijnlijk leiden tot een verslechtering van zijn verkoop, marktaandeel en verkoopprijzen en bijgevolg tot een verslechtering van zijn financiële situatie tot het niveau dat bij het oorspronkelijke onderzoek werd vastgesteld. Op basis hiervan wordt derhalve geconcludeerd dat het vervallen van de maatregelen naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een verslechtering van de reeds zwakke situatie van de producenten in de Gemeenschap en dat deze opnieuw en zelfs nog meer schade zal lijden.

(142)

Uit het voorgaande wordt geconcludeerd dat de invoerprijzen op de EG-markt bij het ontbreken van antisubsidiëringsmaatregelen waarschijnlijk nog lager zouden zijn omdat de Indiase producenten waarschijnlijk zouden proberen hun marktaandeel te vergroten. Een dergelijk prijsbeleid, gekoppeld aan het vermogen van de producenten/exporteurs in het betrokken land om aanzienlijke hoeveelheden PET op de EG-markt aan te bieden, zou zeer waarschijnlijk tot gevolg hebben dat de prijzen nog verder worden gedrukt, met naar verwachting ongunstige gevolgen voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

H.   BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

1.   INLEIDING

(143)

Overeenkomstig artikel 31 van de basisverordening werd onderzocht of de handhaving van de bestaande antisubsidiëringsmaatregelen in strijd zou zijn met het belang van de Gemeenschap. Het belang van de Gemeenschap werd vastgesteld aan de hand van een beoordeling van de verschillende betrokken belangen. Dit onderzoek betreft een situatie waarin reeds antisubsidiëringsmaatregelen van toepassing zijn, zodat kan worden onderzocht of de huidige maatregelen eventueel ongunstige gevolgen voor de betrokkenen hebben.

(144)

Op deze basis werd onderzocht of er, ondanks de conclusie over de waarschijnlijkheid van voortzetting of herhaling van schadeveroorzakende subsidiëring, dwingende redenen zijn om te concluderen dat het in dit geval niet in het belang van de Gemeenschap is de maatregelen te handhaven.

2.   BELANG VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

(145)

Zoals hierboven vermeld zal de schadeveroorzakende subsidiëring naar alle waarschijnlijkheid worden voortgezet als de maatregelen worden ingetrokken. Alle producenten in de Gemeenschap, op twee na, hebben volledige medewerking verleend en hebben verklaard de huidige maatregelen te steunen.

(146)

Als de antisubsidiëringsmaatregelen ten aanzien van invoer uit India worden voortgezet, zou de bedrijfstak van de Gemeenschap beter in staat zijn een redelijke winstmarge te behalen; op korte en middellange termijn is het immers waarschijnlijk dat de bedrijfstak van de Gemeenschap dan zijn verkoopvolume kan opdrijven, met schaalvoordelen tot gevolg, en tegelijk zijn verkoopprijzen licht kan verhogen tot een toereikende winstmarge wordt bereikt. Hoewel de gesubsidieerde invoer uit India in het nieuwe onderzoektijdvak gering en dus niet erg schadelijk was, zou deze invoer de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap waarschijnlijk negatief beinvloeden indien de antisubsidiëringsmaatregelen werden ingetrokken. Deze maatregelen zijn dus essentieel voor de levensvatbaarheid van de producenten van PET-snippers in de Gemeenschap, die al sinds jaren nadeel ondervinden van gesubsidieerde invoer uit India.

3.   BELANG VAN DE IMPORTEURS

(147)

Weinig importeurs/handelaren werkten aan het onderzoek mee en geen van de meewerkende importeurs voerde in uit India. Aangezien de verkoop in volume van de meewerkende importeurs 5 % van het verbruik in de Gemeenschap uitmaakte, kunnen zij echter als representatief worden beschouwd. Hoewel zij constant goede financiële resultaten boeken, zouden zij liever op een markt met nulrechten werken.

(148)

Uit het onderzoek bleek dat er ook nog kan worden ingevoerd uit andere landen waarvoor geen antisubsidiërings- of antidumpingmaatregelen gelden, namelijk Mexico, Brazilië, de VS, Turkije, Pakistan, Iran en Saoedi-Arabië. De importeurs/handelaren kunnen dus een beroep doen (of overschakelen) op een groot aantal alternatieve bronnen.

(149)

Aangezien de importeurs weinig gevolgen ondervinden van de bestaande maatregelen, wordt geconcludeerd dat de handhaving van de bestaande compenserende maatregelen ten aanzien van invoer uit India evenmin een negatief effect van betekenis op de importeurs in de Gemeenschap zou hebben.

4.   BELANG VAN DE VERWERKERS/GEBRUIKERS

(150)

De Commissie heeft vragenlijsten gezonden naar 47 bekende verwerkers/gebruikers. Slechts tien daarvan, die samen weinig representatief zijn, hebben daarop geantwoord. Uit de antwoorden op de vragenlijst blijkt dat de meewerkende verwerkers/gebruikers in het onderzoektijdvak ongeveer 20 % van het totale PET-verbruik in de Gemeenschap vertegenwoordigden. In het onderzoektijdvak kochten zij 95 % van hun PET bij producenten in de Gemeenschap; de rest voerden zij in uit andere landen dan het betrokken land. Er werd een aantal argumenten tegen de instelling van rechten aangevoerd.

(151)

Vijf verwerkers (die PET-snippers omzetten in voorvormen en „bottle grade” PET en 10 % van het verbruik vertegenwoordigen) hebben op de vragenlijst geantwoord. De prijs van de PET-snippers maakt ongeveer 55 % van de prijs van hun eindproduct (vooral voorvormen) uit. De hoeveelheden die zij uit India en andere derde landen invoerden, bleken verwaarloosbaar. Toch waren zij tegen de handhaving van de rechten, met als argument dat deze maatregelen de prijzen in Europa kunstmatig zouden kunnen opdrijven.

(152)

Vijf gebruikers, die ongeveer 10 % van het verbruik vertegenwoordigen, verstrekten vrij onvolledige gegevens. Dat de grote gebruikers weinig medewerking verleenden, komt waarschijnlijk doordat pas twee jaar geleden nog een onderzoek naar de invoer van PET uit de VRC, Australië en Pakistan is verricht. De PET-prijs maakte 6 à 7 % van de totale kosten uit, wat vrij beperkt is. Hoewel de gebruikers, net als de verwerkers, niet uit India bleken in te voeren, waren ook zij tegen de instelling van rechten met als argument dat deze maatregelen de prijzen in Europa kunstmatig zouden kunnen opdrijven.

(153)

Vermits de financiële situatie van de afnemers, in tegenstelling tot die van de bedrijfstak van de Gemeenschap, vrij goed is, voerde geen van de verwerkers/gebruikers aan dat de handhaving van de huidige rechten zou leiden tot banenverlies of delokalisering van de productie.

(154)

Bovendien heeft de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn output aangepast aan het toegenomen verbruik, zodat de niet-benutte productiecapaciteit naar alle waarschijnlijkheid kan volstaan om een verminderde invoer te compenseren.

(155)

Aangezien er ook nog kan worden ingevoerd uit andere landen waarvoor geen antisubsidiërings- of antidumpingmaatregelen gelden, namelijk Mexico, Brazilië, de VS, Turkije, Pakistan, Iran en Saoedi-Arabië, kunnen de gebruikers in de Gemeenschap dus ook een beroep doen (of overschakelen) op andere toeleveranciers van het betrokken product.

(156)

Wat de prestaties van de gebruikers betreft, bleek uit het onderzoek dat de meewerkende gebruikers in de beoordelingsperiode een stijgende omzet, stabiele werkgelegenheid en over het algemeen stijgende winstmarges kenden. Derhalve werd geconcludeerd dat zij geen negatieve gevolgen van de antisubsidiëringsmaatregelen hadden ondervonden.

(157)

Uit het bovenstaande wordt geconcludeerd dat de handhaving van de bestaande antisubsidiëringsmaatregelen ten aanzien van invoer uit India geen negatieve gevolgen van betekenis zou hebben voor de situatie van de gebruikers in de Gemeenschap.

5.   BELANG VAN DE TOELEVERANCIERS

(158)

De toeleveranciers van grondstoffen (MEG, PTA, DMT en IPA, allemaal naftaderivaten), spraken duidelijk hun steun uit voor de maatregelen en werkten goed mee. De handhaving van de maatregelen zou hun ten goede komen aangezien deze waarschijnlijk zou leiden tot een herstelbeweging en betere prestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

6.   CONCLUSIE OVER HET BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

(159)

Rekening houdend met alle bovengenoemde factoren wordt geconcludeerd dat er geen dwingende redenen zijn om de huidige antisubsidiëringsmaatregelen ten aanzien van India niet te handhaven.

I.   COMPENSERENDE MAATREGELEN

(160)

Alle belanghebbenden werden in kennis gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie wil aanbevelen de bestaande maatregelen te handhaven. Zij konden hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken. De Indiase overheid had bedenkingen bij de schade; volgens haar was niet aangetoond dat de bedrijfstak van de Gemeenschap schade bleef ondervinden en was de druk van de invoer uit India niet de reden waarom de Europese producenten de stijging van de grondstoffenprijzen niet volledig doorberekenden in hun verkoopprijs. Er zij eraan herinnerd dat de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, zoals in bovenstaande analyse is vermeld, is verslechterd en dat de lage prijzen van de invoer uit het betrokken land, zoals in overweging 127 is toegelicht, duidelijk hebben bijgedragen tot de neerwaartse druk op de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Aangezien het volume aan gesubsidieerde invoer in het kader van dit nieuwe onderzoek bij het vervallen van de maatregelen echter gering was, moest de waarschijnlijkheid van voortzetting worden onderzocht. Zoals vermeld in overweging 127 werd geconcludeerd dat de goedkope invoer uit India zou toenemen indien de maatregelen werden ingetrokken, met negatieve gevolgen voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Voorts beweerde een Indiase exporteur dat het niet waarschijnlijk was dat India zijn uitvoer naar de Gemeenschap zou verleggen indien de maatregelen werden ingetrokken. Deze exporteur voerde aan dat de opkomende markten aantrekkelijker waren dan de EG-markt, dat de Indiase vraag snel groeide en dat er dus geen extra productiecapaciteit was. Uit het onderzoek op bedrijfsniveau bleek er echter, ondanks de stijgende vraag op de Indiase markt, nog extra capaciteit te zijn, wat door marktonderzoek werd bevestigd. Daarom wordt geconcludeerd dat geen van de reacties op de mededeling van de bevindingen van de Commissie aanleiding gaf om de conclusies in deze verordening te wijzigen.

(161)

Uit het bovenstaande volgt dat de compenserende maatregelen die van toepassing zijn op PET-snippers uit India moeten worden gehandhaafd, als bepaald in artikel 21, lid 2, van de basisverordening. Deze maatregelen bestaan in specifieke rechten.

(162)

De bij deze verordening vastgestelde compenserende rechten voor individuele ondernemingen zijn in overeenstemming met de situatie die bij dit onderzoek voor de meewerkende exporteurs werd vastgesteld. Deze rechten zijn dus uitsluitend van toepassing op het betrokken product dat door deze ondernemingen, dus door de specifiek genoemde rechtspersonen, wordt vervaardigd. Indien het betrokken product is geproduceerd door andere, niet specifiek in het dispositief van deze verordening met naam en adres genoemde ondernemingen, met inbegrip van ondernemingen die banden hebben met de specifiek genoemde ondernemingen, komt de invoer niet voor deze rechten in aanmerking en is het recht van toepassing dat geldt voor „alle andere ondernemingen”.

(163)

Verzoeken in verband met de toepassing van deze individuele compenserende rechten (bijvoorbeeld na een naamswijziging van de onderneming of na de oprichting van een nieuwe fabriek of handelsmaatschappij) moeten onverwijld aan de Commissie (10) worden gericht en vergezeld gaan van alle relevante gegevens, met name over de wijzigingen in de activiteiten van de onderneming die verband houden met de productie, de binnenlandse verkoop en de uitvoer die bijvoorbeeld tot die naamswijziging of oprichting van een fabriek of handelsmaatschappij hebben geleid. Zo nodig zal de verordening na overleg in het Raadgevend Comité dienovereenkomstig worden gewijzigd door een aanpassing van de lijst van de ondernemingen waarop individuele rechten van toepassing zijn.

(164)

Voor een goede toepassing van het compenserend recht moet het residuele recht niet alleen van toepassing zijn op de niet-medewerkende exporteurs, maar ook op ondernemingen die het betrokken product in het nieuwe onderzoektijdvak niet hebben uitgevoerd. Wanneer laatstgenoemde ondernemingen echter voldoen aan de voorwaarden van artikel 20 van de basisverordening, kunnen zij overeenkomstig dat artikel een verzoek om een nieuw onderzoek indienen teneinde hun situatie individueel te laten onderzoeken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief compenserend recht ingesteld op de invoer van polyethyleentereftalaat met een viscositeitsgetal van 78 ml/g of meer volgens ISO-norm 1628-5, ingedeeld onder GN-code 3907 60 20, van oorsprong uit India.

2.   Tenzij anders bepaald in artikel 2 bedraagt het compenserend recht, dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, van de door onderstaande ondernemingen vervaardigde producten, als volgt:

Land

Onderneming

Compenserend recht (EUR/t)

Aanvullende Taric-code

India

Reliance Industries Limited

41,3

A181

India

Pearl Engineering Polymers Ltd

31,3

A182

India

Senpet Ltd

22,2

A183

India

Futura Polyesters Ltd

0

A184

India

South Asian Petrochem Ltd

106,5

A585

India

Alle andere ondernemingen

41,3

A999

3.   Wanneer goederen zijn beschadigd voordat zij in het vrije verkeer werden gebracht en de douanewaarde daarom, overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie (11), verhoudingsgewijs wordt aangepast aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs, wordt het bedrag van het compenserend recht, berekend op grond van bovengenoemd bedrag, verminderd met het percentage dat met de aanpassing aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs overeenstemt.

4.   In afwijking van leden 1 en 2 is het definitief compenserend recht niet van toepassing op ingevoerde producten die overeenkomstig artikel 2 in het vrije verkeer wordt gebracht.

5.   Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1.   De ingevoerde producten zijn vrijgesteld van het bij artikel 1 ingestelde compenserende recht indien zij vervaardigd worden door de in lid 3 vermelde ondernemingen en bij uitvoer rechtstreeks geleverd (dat wil zeggen gefactureerd en verzonden) worden aan een onderneming die optreedt als importeur in de Gemeenschap, indien zij onder de juiste aanvullende Taric-code worden aangegeven en indien verder aan de voorwaarden van lid 2 wordt voldaan.

2.   Bij indiening van het verzoek om de goederen in het vrije verkeer te brengen, is de vrijstelling van het recht afhankelijk van de overlegging aan de douanediensten van de betrokken lidstaat van een geldige verbintenisfactuur die door de in lid 3 genoemde exporterende ondernemingen is opgesteld en die de in de bijlage bij deze verordening vermelde gegevens bevat. Om van het recht vrijgesteld te zijn, moeten de bij de douane aangegeven en aangeboden goederen voorts precies overeenstemmen met de omschrijving op de verbintenisfactuur.

3.   Ingevoerde producten die vergezeld gaan van een verbintenisfactuur worden onder de volgende aanvullende Taric-codes aangegeven:

Land

Onderneming

Aanvullende Taric-code

India

Pearl Engineering Polymers Ltd

A182

India

Reliance Industries Ltd

A181

India

South Asian Petrochem Ltd

A585

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 22 februari 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

F. MÜNTEFERING


(1)  PB L 288 van 21.10.1997, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).

(2)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).

(3)  PB L 301 van 30.11.2000, blz. 1.

(4)  PB L 301 van 30.11.2000, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1646/2005 (PB L 266 van 11.10.2005, blz. 10).

(5)  PB L 271 van 19.8.2004, blz. 1.

(6)  PB L 266 van 11.10.2005, blz. 1.

(7)  PB C 304 van 1.12.2005, blz. 4.

(8)  PB C 304 van 1.12.2005, blz. 9.

(9)  Overweging 26 van Verordening (EG) nr. 2603/2000 (PB L 301 van 30.11.2000, blz. 1).

(10)  Europese Commissie, directoraat-generaal Handel, directoraat H, J-79 5/17, B-1049 Brussel.

(11)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1875/2006 (PB L 360 van 19.12.2006, blz. 64).


BIJLAGE

Gegevens die moeten worden vermeld op de in artikel 2, lid 2, bedoelde verbintenisfactuur:

1.

Nummer van de verbintenisfactuur.

2.

De aanvullende Taric-code die gebruikt wordt bij de inklaring van de gefactureerde goederen aan de grens van de Gemeenschap (zoals in de verordening vermeld).

3.

Een nauwkeurige omschrijving van de goederen, met inbegrip van:

het productcodenummer (PRC), zoals vermeld in de door de producent/exporteur aangeboden verbintenis;

de GN-code;

de hoeveelheid (in aantal eenheden).

4.

De verkoopvoorwaarden, met inbegrip van:

de prijs per eenheid;

de betalingsvoorwaarden;

de leveringsvoorwaarden;

het totale bedrag aan kortingen en rabatten.

5.

De naam van de onderneming die als importeur optreedt en die de rechtstreekse ontvanger is van de factuur.

6.

De naam van de werknemer van de onderneming die de factuur heeft opgesteld en de hiernavolgende ondertekende verklaring:

„Ondergetekende verklaart dat de verkoop voor rechtstreekse uitvoer naar de Europese Gemeenschap van de goederen waarop deze factuur betrekking heeft, plaatsvindt in het kader en onder de voorwaarden van de verbintenis die is aangeboden door … [naam van de onderneming], en die door de Europese Commissie bij Besluit 2000/745/EG is aanvaard. Ik verklaar dat de gegevens in deze factuur volledig en juist zijn.”.