1.12.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 314/9


BESCHIKKING VAN DE RAAD

van 8 november 2007

tot vaststelling van een communautair mechanisme voor civiele bescherming (herschikking)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/779/EG, Euratom)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en met name op artikel 308,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, inzonderheid op artikel 203,

Gelet op het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Beschikking 2001/792/EG, Euratom, van de Raad van 23 oktober 2001 tot vaststelling van een communautair mechanisme ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming dient op een aantal essentiële punten te worden gewijzigd (3) (hierna: „het mechanisme”) teneinde de respons van de Europese Unie op noodsituaties samenhangender en efficiënter te maken. Ter wille van de duidelijkheid moet de genoemde beschikking worden herschikt.

(2)

De jongste jaren is het aantal, de ernst en intensiteit van door de natuur of de mens veroorzaakte rampen aanzienlijk toegenomen. Dit heeft geleid tot het verlies van mensenlevens en eigendom, waaronder cultureel erfgoed, de vernietiging van economische en sociale infrastructuur, en schade aan het milieu.

(3)

De maatregelen van de Gemeenschap ter uitvoering van de resolutie van de Raad van 8 juli 1991 betreffende de verbetering van de onderlinge hulp tussen de lidstaten bij natuurrampen en technische rampen (4) hebben bijgedragen tot de bescherming van personen, het milieu en goederen. Het Verdrag inzake de grensoverschrijdende gevolgen van industriële ongevallen van 17 maart 1992 van de Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties, dat door de Gemeenschap is gesloten bij Besluit 98/685/EG van de Raad (5), heeft bijgedragen tot een verdere verbetering van de preventie en het beheer van industriële ongevallen.

(4)

Het algemene doel van het mechanisme is om, op verzoek, ondersteuning te verlenen in ernstige noodsituaties en de door de lidstaten en de Gemeenschap geboden bijstandsinterventies beter te helpen coördineren, rekening houdend met de bijzondere behoeften van geïsoleerde, ultraperifere en andere gebieden of eilanden van de Gemeenschap. De jongste jaren is het aantal landen dat een beroep deed op het mechanisme voor onmiddellijke bijstand op het vlak van civiele bescherming aanzienlijk toegenomen. Het mechanisme dient te worden versterkt zodat de Europese solidariteit doeltreffender en op een beter zichtbare manier tot uiting kan worden gebracht en zodat een snellereactievermogen kan worden ontwikkeld op basis van de modules voor civiele bescherming van de lidstaten, overeenkomstig de vergadering van de Raad van 16 en 17 juni 2005 en de oproep van het Europees Parlement in zijn resolutie van 13 januari 2005 naar aanleiding van de tsunami.

(5)

Het mechanisme zal terdege rekening houden met de desbetreffende wetgeving van de Europese Gemeenschap en internationale verbintenissen op dit gebied. Deze beschikking mag derhalve geen afbreuk doen aan de wederzijdse rechten en plichten van de lidstaten uit hoofde van bilaterale of multilaterale verdragen betreffende aangelegenheden waarop zij van toepassing is.

(6)

Het mechanisme beoogt een vlottere respons op het gebied van civiele bescherming bij alle soorten ernstige noodsituaties, zoals rampen veroorzaakt door de natuur of de mens, terreurdaden en technologische, radiologische en ecologische ongevallen die zich in de Gemeenschap of daarbuiten voordoen, met inbegrip van verontreiniging van de zee door ongevallen. Dit zijn allemaal noodsituaties waarin bijstand op het gebied van civiele bescherming kan worden gevraagd ter versterking van het reactievermogen van het getroffen land.

(7)

Preventie is van groot belang voor de bescherming tegen natuurlijke, technologische en ecologische rampen, waartoe verdere maatregelen zouden moeten worden overwogen. De Gemeenschap dient de ontwikkeling van systemen voor opsporing en vroegtijdige waarschuwing te ondersteunen om de lidstaten te helpen sneller te reageren op rampen. en om EU-burgers te waarschuwen. Deze systemen dienen rekening te houden met de bestaande informatiebronnen en daarop voort te bouwen.

(8)

Op het niveau van de lidstaten en op communautair niveau moeten voorbereidende maatregelen worden genomen om ervoor te zorgen dat in noodsituaties bijstandsinterventieteams snel kunnen worden ingezet en met de nodige flexibiliteit gecoördineerd, en dat het effectieve reactievermogen en de complementariteit van evaluatie- en/of coördinatieteams, interventieteams en andere hulpmiddelen, naar gelang van de behoeften, door een opleidingsprogramma gewaarborgd is.

(9)

Andere voorbereidende maatregelen zijn onder meer het bundelen van informatie over de nodige medische hulpmiddelen en het aanmoedigen van het gebruik van moderne technologieën. Deze informatie heeft betrekking op medische hulpmiddelen die de lidstaten in verband met de bescherming van de volksgezondheid vrijwillig ter beschikking kunnen stellen naar aanleiding van een verzoek om interventie in het kader van het mechanisme. Overeenkomstig artikel 296 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is geen enkele lidstaat gehouden inlichtingen te verstrekken waarvan de verbreiding naar zijn mening strijdig zou zijn met de wezenlijke belangen van zijn veiligheid.

(10)

In het kader van de ontwikkeling van een snellereactievermogen op het gebied van civiele bescherming moet worden overwogen volledig interoperabele, aanvullende interventiemodules voor civiele bescherming te ontwikkelen op basis van de middelen van één of meer lidstaten. De modules worden georganiseerd op het niveau van de lidstaten en staan onder hun leiding en commando.

(11)

Ingeval van een ernstige noodsituatie binnen de Gemeenschap of de onmiddellijke dreiging daarvan, die grensoverschrijdende effecten veroorzaakt of kan veroorzaken of die aanleiding kan geven tot een verzoek om bijstand van een of meer lidstaten, moet de mogelijkheid bestaan om dit via een gevestigd betrouwbaar gemeenschappelijk noodcommunicatie- en informatiesysteem op passende wijze te melden.

(12)

Het mechanisme zou het mogelijk moeten maken bijstandsinterventies op gang te brengen en de coördinatie daarvan te vergemakkelijken teneinde in de eerste plaats personen, maar ook het milieu en goederen, met inbegrip van het cultureel erfgoed, beter te helpen beschermen, waardoor het aantal doden en gewonden, de materiële schade en de economische en milieuschade beperkt kunnen worden en aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de sociale samenhang en solidariteit een tastbaarder invulling kan worden gegeven. De versterkte samenwerking op het vlak van bijstandsverlening inzake civiele bescherming moet worden gebaseerd op een communautaire structuur voor civiele bescherming bestaande uit een waarnemings- en informatiecentrum en een gemeenschappelijk noodcommunicatie- en informatiesysteem dat wordt beheerd door de Commissie en contactpunten in de lidstaten. Dit moet het kader vormen voor de verzameling van gevalideerde gegevens over noodsituaties, het doorgeven van deze gegevens aan de lidstaten en de uitwisseling van ervaringen uit voorgaande interventies.

(13)

De contactpunten in de lidstaten moeten informatie kunnen verstrekken over de beschikbaarheid van door de getroffen lidstaat gevraagde bijstand op het gebied van civiele bescherming, met inbegrip van informatie over de beschikbaarheid van militaire middelen en faciliteiten.

(14)

De beschikbaarheid van aangepaste transportmiddelen moet worden verbeterd om de ontwikkeling van het snellereactievermogen van de Gemeenschap te ondersteunen. De Commissie dient de inspanningen van de lidstaten te ondersteunen en aan te vullen door de lidstaten aan te moedigen pools met transportmiddelen op te zetten en eventueel bij te dragen aan de financiering van extra transportmiddelen.

(15)

In verband met bijstandsinterventie in het kader van civiele bescherming buiten de Gemeenschap kan het mechanisme worden gebruikt om de door de Gemeenschap en de lidstaten binnen hun respectieve bevoegdheden uitgevoerde acties te vergemakkelijken en ondersteunen. Bijstandsinterventies buiten de Gemeenschap kunnen ofwel autonoom worden uitgevoerd, ofwel als bijdrage aan een operatie onder leiding van een internationale organisatie, met het oog waarop de Gemeenschap haar betrekkingen met de bevoegde organisaties zou moeten ontwikkelen.

(16)

De Verenigde Naties spelen, in landen waar ze aanwezig zijn, een algemene coördinerende rol voor hulpoperaties in derde landen. De bijstand op het gebied van civiele bescherming waarin dit mechanisme voorziet, moet worden gecoördineerd met de Verenigde Naties en andere betrokken internationale actoren met het oog op een optimale inzet van beschikbare middelen en het vermijden van onnodige overlappingen van inspanningen. Een betere coördinatie van de bijstand op het gebied van civiele bescherming in het kader van het mechanisme is een voorwaarde voor de ondersteuning van algemene coördinatie-inspanningen en het waarborgen van een volledige Europese bijdrage tot de hulpverlening in het algemeen. Bij ernstige noodsituaties waarbij zowel bijstand wordt verleend via het mechanisme als op grond van Verordening (EG) nr. 1257/96 van de Raad van 20 juni 1996 betreffende humanitaire hulp (6), dient de Commissie erop toe te zien dat de Gemeenschap op een doelmatige, samenhangende en aanvullende wijze reageert.

(17)

Dit mechanisme zou ook een werktuig kunnen zijn om de in titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie bedoelde crisisbeheersing te vergemakkelijken en te ondersteunen overeenkomstig de gezamenlijke verklaring van de Raad en de Commissie van 29 september 2003 over het gebruik van het communautaire mechanisme voor civiele bescherming bij crisisbeheersing. Deze beschikking laat de bevoegdheden en de rol van het voorzitterschap bij crisisbeheersing in het kader van genoemde titel onverlet.

(18)

Het mechanisme kan in het kader van civielebeschermingsactiviteiten op verzoek van de consulaire autoriteiten van de lidstaten tevens worden gebruikt voor de ondersteuning van consulaire bijstand aan EU-burgers die in ernstige noodsituaties in derde landen verkeren.

(19)

Indien het gebruik van militaire middelen en vermogens passend wordt geacht, zal de samenwerking met de krijgsmacht gebaseerd zijn op de door de Raad of zijn bevoegde organen vastgestelde uitvoeringsbepalingen, procedures en criteria betreffende het ter beschikking stellen van militaire middelen en vermogens die van belang zijn voor de bescherming van de burgerbevolking ten behoeve van het mechanisme.

(20)

Het gebruik van militaire middelen moet tevens stroken met de beginselen van relevante VN-richtsnoeren.

(21)

Deelname van de kandidaat-lidstaten en samenwerking met andere derde landen en met internationale en regionale organisaties moet mogelijk zijn.

(22)

De voor de uitvoering van deze beschikking vereiste maatregelen worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (7).

(23)

De doelstelling van deze beschikking, namelijk de vergemakkelijking van versterkte samenwerking tussen de Gemeenschap en de lidstaten bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming in ernstige noodsituaties of de onmiddellijke dreiging daarvan, kan niet voldoende door de lidstaten worden verwezenlijkt en kan derhalve, vanwege de omvang of de gevolgen van het overwogen optreden, beter door de Gemeenschap worden verwezenlijkt, rekening houdend met de kostenvermindering in termen van een vermindering van het verlies van mensenlevens en de schade die voortvloeit uit de werking ervan. Indien een ernstige noodsituatie de responscapaciteit van een getroffen lidstaat overstijgt, zou deze staat een beroep moeten kunnen doen op het mechanisme om zijn inspanningen inzake civiele bescherming te ondersteunen.

De Gemeenschap kan derhalve maatregelen treffen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap opgenomen subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze beschikking niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(24)

Het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie voorzien voor de aanneming van de onderhavige beschikking in geen andere bevoegdheden dan waarin is voorzien bij artikel 308, respectievelijk artikel 203,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

HOOFDSTUK I

Doel en toepassingsgebied

Artikel 1

1.   Bij deze beschikking wordt een communautair mechanisme ingesteld ter vergemakkelijking van versterkte samenwerking tussen de Europese Gemeenschap en de lidstaten bij bijstandsinterventies in het kader van civiele bescherming in ernstige noodsituaties, of de onmiddellijke dreiging daarvan (hierna: „het mechanisme”).

2.   Dit mechanisme waarborgt in de eerste plaats de bescherming van personen, maar ook van het milieu en van goederen, waaronder cultureel erfgoed, bij door de natuur of de mens veroorzaakte rampen, bij ongevallen van technologische aard, dan wel bij stralings- of milieuongevallen, waaronder verontreiniging door ongevallen op zee die zich binnen of buiten de Europese Gemeenschap voordoen, rekening houdend met de behoeften van geïsoleerde, ultraperifere en andere gebieden of eilanden van de Gemeenschap.

Het mechanisme doet geen afbreuk aan de verplichtingen uit hoofde van bestaande desbetreffende wetgeving van de Europese Gemeenschap of de Gemeenschap voor Atoomenergie en internationale overeenkomsten ter zake.

Artikel 2

Het mechanisme omvat een reeks elementen en maatregelen:

1.

de inventarisatie van de voor bijstandsinterventies in noodsituaties in de lidstaten beschikbare interventieteams en overige interventieondersteuning;

2.

het opzetten en uitvoeren van een opleidingsprogramma voor interventieteams en overige interventieondersteuning, alsmede voor deskundigen voor de evaluatie- en/of coördinatieteams;

3.

werk- en studiebijeenkomsten en proefprojecten over belangrijke aspecten van interventies;

4.

het oprichten en uitzenden van evaluatie- en/of coördinatieteams;

5.

de totstandbrenging en het beheer van een waarnemings- en informatiecentrum (MIC), dat 24 uur per dag toegankelijk en in staat is te reageren en dat zowel ten dienste staat van de lidstaten als de Commissie voor de ondersteuning van het mechanisme;

6.

de totstandbrenging en het beheer van een gemeenschappelijk noodcommunicatie- en informatiesysteem (Gemeenschappelijk noodcommunicatie- en informatiesysteem CECIS) voor de communicatie en uitwisseling van informatie tussen het MIC en de contactpunten van de lidstaten;

7.

het bijdragen tot de ontwikkeling van systemen voor opsporing en vroegtijdige waarschuwing, voor rampen die het grondgebied van de lidstaten kunnen treffen, zodat de lidstaten en de Gemeenschap snel kunnen reageren, alsmede tot het instellen van die systemen door het verrichten van onderzoeken en evaluaties naar de behoeften en de haalbaarheid van bedoelde systemen en door acties ter bevordering van de onderlinge koppeling van de systemen en de verbinding ervan met het MIC en het CECIS. Deze systemen houden rekening met bestaande bronnen van informatie, monitoring of opsporing en bouwen hierop voort;

8.

het ondersteunen van de lidstaten bij het verkrijgen van toegang tot uitrusting en vervoermiddelen door:

a)

het verstrekken en het delen van informatie over uitrusting en vervoermiddelen die door de lidstaten ter beschikking kunnen worden gesteld, teneinde het gemeenschappelijk gebruik van dergelijke uitrusting en vervoermiddelen te faciliteren,

b)

het bijstaan van lidstaten bij het bepalen en faciliteren van hun toegang tot vervoermiddelen die uit andere bronnen, waaronder de commerciële markt, beschikbaar kunnen worden gesteld,

c)

het bijstaan van lidstaten bij het bepalen van de uitrusting die uit andere bronnen, waaronder de commerciële markt, beschikbaar kan worden gesteld;

9.

het aanvullen van het door de lidstaten verstrekte vervoer door het financieren van aanvullende vervoermiddelen die nodig zijn voor een snelle reactie op ernstige noodsituaties;

10.

de ondersteuning, in het kader van civielebeschermingsactiviteiten, van consulaire bijstand aan EU-burgers die in ernstige noodsituaties in derde landen verkeren, indien de consulaire autoriteiten van de lidstaten hierom verzoeken;

11.

andere ondersteunende en aanvullende maatregelen, die nodig zijn voor het mechanisme als vermeld in artikel 4 van Beschikking 2007/162/EG, Euratom van de Raad van 5 maart 2007 tot instelling van een financieringsinstrument voor civiele bescherming (8).

Artikel 3

In deze beschikking wordt verstaan onder:

1.

„ernstige noodsituatie”: elke situatie die nadelige gevolgen voor de bevolking, het milieu of eigendommen heeft of kan hebben en aanleiding kan zijn tot een verzoek om bijstand uit hoofde van het mechanisme;

2.

„reactie”: elke maatregel die tijdens of na een ernstige noodsituatie uit hoofde van het mechanisme wordt genomen om de onmiddellijke gevolgen daarvan te bestrijden;

3.

„paraatheid”: een door middel van tevoren ondernomen actie bereikte staat van gereedheid en vermogen van menselijke en materiële middelen waardoor kan worden gezorgd voor een effectieve snelle reactie op een noodsituatie;

4.

„vroegtijdige waarschuwing”: de tijdige en doeltreffende verstrekking van informatie waardoor maatregelen kunnen worden genomen om risico’s te voorkomen of te verminderen en om de paraatheid voor een doeltreffende reactie te waarborgen;

5.

„module”: een zelfvoorzienend en autonoom, vooraf omschreven en taak- en behoeftegericht samenstel van vermogens van de lidstaten of een mobiel operationeel team van de lidstaten dat een combinatie is van menselijke en materiële middelen, dat kan worden aangeduid door vermelding van de capaciteit tot interventie of van de taken die het kan uitvoeren.

HOOFDSTUK II

Paraatheid

Artikel 4

1.   Lidstaten wijzen van tevoren interventieteams of modules aan, binnen hun bevoegde diensten en in het bijzonder hun diensten voor civiele bescherming of andere hulpdiensten, die op zeer korte termijn voor uitzending beschikbaar kunnen zijn of opgericht kunnen worden en binnen 12 uur na een verzoek om bijstand voor interventies kunnen worden uitgezonden, waarbij zij er rekening mee houden dat de samenstelling van het team of de module afgestemd moet worden op het soort noodsituatie en op de daarmee samenhangende specifieke behoeften.

2.   De lidstaten selecteren deskundigen die ter plaatse in een noodsituatie inzetbaar zijn in een evaluatie- en/of coördinatieteam.

3.   De lidstaten streven op vrijwillige basis naar de oprichting van modules, met name om tegemoet te komen aan prioritaire interventie- en of ondersteuningsbehoeften in het kader van het mechanisme, en deze modules:

a)

bestaan uit de middelen van een of meer lidstaten die aan het mechanisme deelnemen,

b)

zijn in staat taken uit te voeren op het gebied van respons,

c)

zijn in staat hun taken uit te voeren in overeenstemming met erkende internationale richtsnoeren en kunnen bijgevolg:

i)

naar aanleiding van een verzoek om bijstand op zeer korte termijn worden uitgestuurd,

ii)

gedurende een bepaalde periode op zelfvoorzienende en autonome wijze te werk gaan indien de omstandigheden ter plaatse dit vereisen,

d)

zijn interoperabel met andere modules,

e)

zijn opgeleid en geoefend om te voldoen aan de onder a) en d) bedoelde eisen inzake interoperabiliteit,

f)

staan onder het gezag van een persoon die verantwoordelijk is voor hun werking,

g)

zijn in staat bijstand te verlenen aan andere EU-organen en/of internationale organisaties, met name de Verenigde Naties.

4.   De lidstaten onderzoeken de mogelijkheid, zo nodig, verdere interventieondersteuning te bieden op basis van de middelen waarover de bevoegde diensten beschikken, zoals gespecialiseerd personeel of uitrusting om tegemoet te komen aan bijzondere noodsituaties en een beroep te doen op middelen van niet-gouvernementele organisaties en andere relevante instanties.

5.   De lidstaten die dit wensen, kunnen, voor zover de veiligheid dit toelaat, informatie verstrekken over relevante militaire middelen en vermogens die in laatste instantie kunnen worden gebruikt als onderdeel van de bijstand op het gebied van civiele bescherming in het kader van het mechanisme, zoals vervoer en logistieke of medische ondersteuning.

6.   De lidstaten verstrekken binnen zes maanden na de vaststelling van deze beschikking relevante algemene informatie over de teams, deskundigen, modules en andere interventiesteun als bedoeld in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel en actualiseren deze informatie onverwijld wanneer dat nodig is, alsmede over de medische hulpmiddelen bedoeld in artikel 5, punt 6.

7.   De lidstaten nemen, met de steun van de Commissie indien zij hierom verzoeken, de nodige maatregelen om een tijdig transport van de door hen geboden bijstand op het gebied van civiele bescherming te waarborgen.

8.   De lidstaten wijzen contactpunten aan en stellen de Commissie daarvan in kennis.

Artikel 5

De Commissie neemt de volgende maatregelen:

1.

oprichten en beheren van het MIC;

2.

oprichten en beheren van het CECIS;

3.

bijdragen tot de ontwikkeling van systemen voor opsporing en vroegtijdige waarschuwing voor rampen als bedoeld in artikel 2, punt 7;

4.

de nodige capaciteit tot stand brengen om zo snel mogelijk kleine teams van deskundigen in te schakelen en uit te zenden, die:

a)

de behoeften op het gebied van civiele bescherming van het land dat om bijstand verzoekt evalueren in het licht van de bijstand die kan worden verleend door de lidstaten en het mechanisme;

b)

eventueel de bijstandsinterventies op het gebied van civiele bescherming ter plaatse helpen coördineren en, waar nodig en passend, contact onderhouden met de bevoegde instanties van de om bijstand verzoekende staat;

5.

zij zet een opleidingsprogramma op om de coördinatie van de bijstandsverlening in het kader van civiele bescherming te verbeteren door ervoor te zorgen dat de interventieteams, alsmede de in artikel 4, lid 1, bedoelde modules, of in voorkomend geval, de in artikel 4, lid 4, bedoelde andere interventieondersteuning onderling zijn afgestemd en elkaar kunnen aanvullen, en door de evaluatiedeskundigheid van de in artikel 4, lid 2, bedoelde deskundigen te verbeteren. Dit programma dient gezamenlijke cursussen en oefeningen te omvatten en tevens te voorzien in een uitwisselingssysteem in het kader waarvan personen bij teams in andere lidstaten kunnen worden gedetacheerd;

6.

bundelen en verzamelen in geval van een ernstige noodsituatie, van informatie over de capaciteit van de lidstaten om de productie van serums en vaccins of andere benodigde medische hulpmiddelen op peil te houden, alsmede over de voorraden daarvan die mogelijk beschikbaar zijn voor interventies;

7.

opzetten van een programma van de ervaringen die met de in het kader van het mechanisme uitgevoerde interventies zijn opgedaan, en verspreiden van die ervaringen via het informatiesysteem;

8.

stimuleren en bevorderen van de invoering en het gebruik van nieuwe technologieën ten behoeve van het mechanisme;

9.

het nemen van de maatregelen die in artikel 2, punten 8 en 9, zijn vermeld;

10.

voorzien in de nodige middelen om logistieke basissteun te verlenen aan evaluatie- en/of coördinatiedeskundigen;

11.

het nemen van andere aanvullende en ondersteunende maatregelen die nodig zijn in het kader van het mechanisme vermeld in artikel 4 van Beschikking 2007/162/EG, Euratom.

HOOFDSTUK III

Respons

Artikel 6

1.   In geval van een ernstige noodsituatie binnen de Gemeenschap of de onmiddellijke dreiging daarvan, die grensoverschrijdende effecten veroorzaakt of kan veroorzaken, brengt de lidstaat waar de noodsituatie zich heeft voorgedaan de Commissie en de lidstaten die gevolgen van de noodsituatie kunnen ondervinden onverwijld op de hoogte.

De eerste alinea is niet van toepassing indien aan deze verplichting tot kennisgeving reeds is voldaan in het kader van desbetreffende wetgeving van de Europese Gemeenschap of de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, dan wel krachtens bestaande internationale overeenkomsten.

2.   In geval van een ernstige noodsituatie binnen de Gemeenschap of de onmiddellijke dreiging daarvan, die zou kunnen leiden tot een verzoek om bijstand van één of meerdere lidstaten, brengt de lidstaat waar de noodsituatie zich heeft voorgedaan de Commissie op de hoogte wanneer een mogelijk verzoek om bijstand via het MIC kan worden verwacht, zodat de Commissie zo nodig de overige lidstaten kan inlichten en de bevoegde diensten kan inschakelen.

3.   De in de leden 1 en 2 bedoelde kennisgevingen gebeuren, zo nodig, via het CECIS.

Artikel 7

1.   Wanneer zich binnen de Gemeenschap een ernstige noodsituatie voordoet, kan een lidstaat aan het MIC of rechtsreeks aan de andere lidstaten een zo specifiek mogelijk verzoek om bijstand richten.

2.   Bij een verzoek om bijstand via het MIC treft de Commissie na ontvangst van een dergelijk verzoek onverwijld de volgende maatregelen, al naargelang het geval:

a)

het doorzenden van het verzoek aan de contactpunten van de andere lidstaten;

b)

het inzetten van teams, deskundigen, modules en andere interventieondersteuning vergemakkelijken;

c)

het verzamelen van gevalideerde gegevens over de noodsituatie en het doorgeven van deze gegevens aan de lidstaten.

3.   Een lidstaat waarbij een verzoek om bijstand wordt ingediend, bepaalt onverwijld of hij die bijstand kan verstrekken en stelt de verzoekende lidstaat daar hetzij via het MIC, hetzij rechtstreeks van in kennis, met vermelding van de omvang en de voorwaarden van zijn bijstand. Wanneer een lidstaat rechtstreeks antwoordt aan de verzoekende lidstaat, stelt hij ook het MIC van dit antwoord in kennis. Het MIC houdt de lidstaten op de hoogte.

4.   De leiding van de bijstandsverlening valt onder de bevoegdheid van de verzoekende lidstaat. De autoriteiten van de verzoekende lidstaat geven de interventieteams of modules instructies voor de door hen te verrichten taken en bakenen de eventuele grenzen daarvan af. De uitvoeringsdetails van deze taken vallen onder de verantwoordelijkheid van de daartoe door de bijstand verlenende lidstaat aangewezen persoon.

5.   Wanneer de verzoekende lidstaat de teams vraagt de bijstandsverlening namens hem te leiden, trachten de door de lidstaten en de Gemeenschap geleverde teams hun interventies te coördineren.

6.   Wanneer evaluatie- en/of coördinatieteams worden ingezet, hebben zij als taak de coördinatie tussen interventieteams te vergemakkelijken en contact te onderhouden met de bevoegde instanties van de verzoekende lidstaat.

Artikel 8

1.   Bij een ernstige noodsituatie buiten de Gemeenschap kan artikel 7 op verzoek tevens worden toegepast met betrekking tot interventies op het gebied van civiele bescherming buiten de Gemeenschap.

Zulke interventies kunnen ofwel als een autonome bijstandsinterventie worden uitgevoerd, ofwel als bijdrage aan een interventie onder leiding van een internationale organisatie.

Alleen bijstand die via het mechanisme loopt, valt onder de werkingssfeer van de coördinatieregelingen van dit artikel.

De uit hoofde van dit artikel genomen maatregelen laten de krachtens titel V van het Verdrag betreffende de Europese Unie aangenomen maatregelen onverlet.

2.   Wanneer, in antwoord op een via het MIC ingediend verzoek, bijstand inzake civiele bescherming wordt verleend bedoeld in lid 1, zorgt de lidstaat die het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie bekleedt („het voorzitterschap”) voor de algehele coördinatie van de bijstandsinterventies op het gebied van de civiele bescherming, met inachtneming van de operationele coördinerende rol van de Commissie bedoeld in lid 4.

3.   Met betrekking tot de politieke en strategische coördinatie dient het voorzitterschap met name:

a)

te evalueren of het mechanisme geschikt is om eventueel te worden gebruikt als een hulpmiddel ter vergemakkelijking en ondersteuning van crisisbeheersing;

b)

waar het dit nodig acht, betrekkingen op politiek niveau met het getroffen derde land aan te knopen en in alle fasen van de noodsituatie met dit land contacten te onderhouden voor wat betreft het algehele politieke en strategische kader van de bijstandsinterventie.

Zo nodig, kan het voorzitterschap een andere lidstaat verzoeken deze politieke en strategische coördinatie, volledig of gedeeltelijk, op zich te nemen of de Commissie vragen deze coördinatie te ondersteunen.

4.   De Commissie draagt in nauwe samenwerking met het voorzitterschap zorg voor de operationele coördinatie binnen het kader van de in lid 3 bedoelde politieke en strategische coördinatie. De operationele coördinatie bestaat al naar gelang het geval uit de volgende activiteiten:

a)

een permanente dialoog onderhouden met de contactpunten van de lidstaten om door middel van het mechanisme te zorgen voor een effectieve en samenhangende Europese bijdrage op het gebied van civiele bescherming aan de algemene hulpverlening, en met name:

i)

de lidstaten onverwijld in kennis stellen van de volledige bijstandsverzoeken,

ii)

evaluatie- en/of coördinatieteams ter plaatse zenden om de situatie en de behoeften te evalueren en/of om de operationele coördinatie ter plaatse van de via het mechanisme verstrekte hulp te faciliteren,

iii)

behoefte-evaluaties opstellen in samenwerking met de evaluatie- en/of coördinatieteams en andere betrokkenen, waaronder andere diensten van de EU,

iv)

relevante evaluaties en analyses delen met alle betrokkenen,

v)

een overzicht verstrekken van de bijstand die door de lidstaten en andere bronnen wordt aangeboden,

vi)

advies verstrekken over het type bijstand dat is vereist, teneinde ervoor te zorgen dat de verleende bijstand op het gebied van civiele bescherming strookt met de behoefte-evaluaties,

vii)

assisteren bij het oplossen van praktische moeilijkheden bij het verlenen van bijstand, op gebieden zoals doorvoer en douane;

b)

contacten met het getroffen derde land onderhouden over technische details zoals de precieze behoeften aan bijstand, de aanvaarding van aanbiedingen en de praktische regelingen voor de lokale ontvangst en distributie van bijstand;

c)

contacten onderhouden of samenwerken met het Bureau voor de Coördinatie van Humanitaire Aangelegenheden van de Verenigde Naties (VN-OCHA), indien aanwezig, en met andere betrokkenen die bijdragen aan de algemene hulpverlening, teneinde synergieën te optimaliseren, complementariteit te betrachten en overlappingen en lacunes te vermijden;

d)

contacten onderhouden met alle betrokkenen, met name in de afsluitingsfase van de bijstandsinterventie in het kader van het mechanisme, om een vlotte overdracht te bevorderen.

5.   Waar nodig, kan de Commissie in afzonderlijke gevallen, met instemming van het voorzitterschap, extra operationele taken verrichten.

6.   De Commissie kan in nauwe samenwerking met het voorzitterschap de in lid 4, onder punt a), ii), bedoelde evaluatie en/of coördinatieteams aanwijzen. De teams bestaan uit deskundigen en een leider van het team die per geval door de lidstaten ter beschikking worden gesteld. De Commissie selecteert de deskundigen en de leider van het team op basis van hun kwalificaties en ervaring, daarbij tevens rekening houdend met het niveau van opleiding in het kader van het mechanisme, eerdere ervaring met missies in het kader van mechanisme en andere internationale hulpverleningstaken. De selectie wordt tevens gebaseerd op andere criteria, zoals talenkennis, teneinde ervoor te zorgen dat het team in zijn geheel beschikt over de vaardigheden die nodig zijn voor de specifieke situatie.

Het MIC onderhoudt nauwe contacten met de evaluatie en/of coördinatieteams en geeft hun ondersteuning en sturing.

7.   Het voorzitterschap en de Commissie werken nauw samen en onderhouden een permanente dialoog in alle fasen van de noodsituatie waarop de interventie betrekking heeft.

De operationele coördinatie wordt volledig geïntegreerd in de algemene coördinatie door het VN-OCHA, indien aanwezig, met inachtneming van de leidinggevende rol van dit Bureau.

De coördinatie via het mechanisme doet geen afbreuk aan bilaterale contacten tussen de deelnemende lidstaten en het getroffen land, noch aan de samenwerking tussen de lidstaten en de Verenigde Naties. Op dergelijke bilaterale contacten mag tevens een beroep worden gedaan om bij te dragen aan de coördinatie via het mechanisme.

Er wordt gestreefd naar synergie en complementariteit met andere instrumenten van de Unie of de Gemeenschap. De Commissie ziet met name toe op de complementariteit en samenhang van acties in het kader van het mechanisme en acties die worden gefinancierd krachtens Verordening (EG) nr. 1257/96.

In geval van een ernstige noodsituatie die zich voordoet buiten de Gemeenschap, moet het eventuele gebruik van militaire middelen en vermogens die ter beschikking staan voor de ondersteuning van de civiele bescherming, stroken met de beginselen van de relevante richtsnoeren van de Verenigde Naties.

8.   De in dit artikel bedoelde coördinerende rol van het voorzitterschap en de Commissie doet geen afbreuk aan de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de lidstaten voor hun teams, modules en andere vormen van steun, waaronder militaire middelen en vermogens. Met name geeft de coördinatie door het voorzitterschap en de Commissie geen aanleiding tot het geven van bevelen aan de teams, modules en andere steun van de lidstaten, die op vrijwillige basis worden ingezet in overeenstemming met de coördinatie op het niveau van het hoofdkwartier en ter plaatse.

9.   Om de in de leden 1 tot en met 8 genoemde coördinatie mogelijk te maken en te zorgen voor een ruime bijdrage aan de algemene hulpverlening:

a)

houden alle lidstaten die in antwoord op een via het MIC ingediend verzoek bijstand op het gebied van civiele bescherming verlenen als bedoeld in lid 1, het MIC volledig op de hoogte van hun activiteiten, en

b)

onderhouden teams en modules van de lidstaten die ter plaatse deelnemen aan de interventie in het kader van het mechanisme nauwe contacten met de coördinatie en/of evaluatieteams ter plaatse van het MIC.

Artikel 9

De Commissie kan de door de lidstaten verleende bijstand inzake civiele bescherming ondersteunen en aanvullen binnen de context van het mechanisme door de in artikel 2, punten 8 en 9, vermelde maatregelen te nemen.

HOOFDSTUK IV

Slotbepalingen

Artikel 10

Het mechanisme staat open voor deelname van kandidaat-lidstaten.

Andere derde landen alsook internationale of regionale organisaties kunnen deelnemen aan activiteiten in het kader van dit mechanisme indien overeenkomsten tussen deze derde landen of organisaties en de Gemeenschap in die mogelijkheid voorzien.

Artikel 11

Voor de toepassing van deze beschikking wijzen de lidstaten de bevoegde autoriteiten aan en stellen de Commissie daarvan in kennis.

Artikel 12

De Commissie stelt volgens de procedures van artikel 13, lid 2, uitvoeringsregels vast, met name inzake de volgende aspecten:

1.

voor bijstandsinterventies beschikbare hulpmiddelen, waarin wordt voorzien in artikel 4;

2.

het MIC, als bedoeld in artikel 2, punt 5;

3.

het CECIS, als, bedoeld in artikel 2, punt 6;

4.

de evaluatie- en/of coördinatieteams, als bedoeld in artikel 2, punt 4, met inbegrip van criteria voor het selecteren van deskundigen;

5.

het opleidingsprogramma, als bedoeld in artikel 2, punt 2;

6.

de modules bedoeld in artikel 4, lid 3;

7.

de systemen voor opsporing en vroegtijdige waarschuwing bedoeld in artikel 2, punt 7;

8.

informatie over medische hulpmiddelen, als bedoeld in artikel 5, punt 6;

9.

de interventies binnen de Gemeenschap, als bedoeld in artikel 7 alsook de interventies buiten de Gemeenschap, als bedoeld in artikel 8.

Artikel 13

1.   De Commissie wordt bijgestaan door het comité dat is ingesteld bij artikel 13 van Beschikking 2007/162/EG, Euratom.

2.   Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.

Artikel 14

De Commissie evalueert om de drie jaar, te rekenen vanaf de datum van kennisgeving, de tenuitvoerlegging van deze beschikking en legt de conclusies van deze evaluatie aan het Europees Parlement en de Raad voor.

Zo nodig voegt de Commissie bij dit verslag voorstellen tot wijziging van de beschikking.

Artikel 15

Besluit 2001/792/EG, Euratom, wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken beschikking gelden als verwijzingen naar de onderhavige beschikking en worden gelezen volgens de concordantietabel in de bijlage.

Artikel 16

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 8 november 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

R. PEREIRA


(1)  Advies uitgebracht op 24 oktober 2006 (nog niet bekendgemaakt in het PB).

(2)  PB C 195 van 18.8.2006, blz. 40.

(3)  PB L 297 van 15.11.2001, blz. 7.

(4)  PB C 198 van 27.7.1991, blz. 1.

(5)  PB L 326 van 3.12.1998, blz. 1.

(6)  PB L 163 van 2.7.1996, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).

(7)  PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).

(8)  PB L 71 van 10.3.2007, blz. 9.


BIJLAGE

Concordantietabel

Beschikking 2001/792/EG, Euratom, van de Raad

Deze beschikking

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 1

Artikel 1, lid 2, eerste en tweede alinea

Artikel 1, lid 2, eerste en tweede alinea

Artikel 1, lid 2, derde alinea

Overweging 4, tweede zin

Artikel 1, lid 3, inleidende formulering

Artikel 2, inleidende formulering

Artikel 1, lid 3, eerste streepje

Artikel 2, punt 1

Artikel 1, lid 3, tweede streepje

Artikel 2, punt 2

Artikel 1, lid 3, derde streepje

Artikel 2, punt 3

Artikel 1, lid 3, vierde streepje

Artikel 2, punt 4

Artikel 1, lid 3, vijfde streepje

Artikel 2, punt 5

Artikel 1, lid 3, zesde streepje

Artikel 2, punt 6

Artikel 2, punt 7

Artikel 2, punt 8

Artikel 2, punt 9

Artikel 2, punt 10

Artikel 1, lid 3, zevende streepje

Artikel 2, punt 11

Artikel 3

Artikel 2, lid 1

Artikel 6, leden 1 en 2

Artikel 2, lid 2

Artikel 6, lid 3

Artikel 3, inleidende formulering

Artikel 3, onder a)

Artikel 4, lid 1

Artikel 3, onder b)

Artikel 4, lid 2

Artikel 4, lid 3

Artikel 3, onder c)

Artikel 4, lid 6

Artikel 3, onder d)

Artikel 4, lid 4

Artikel 4, lid 5

Artikel 4, lid 7

Artikel 3, onder e)

Artikel 4, lid 8, en artikel 11

Artikel 4, inleidende formulering

Artikel 5, inleidende formulering

Artikel 4, onder a)

Artikel 5, punt 1

Artikel 4, onder b)

Artikel 5, punt 2

Artikel 5, punt 3

Artikel 4, onder c)

Artikel 5, punt 4

Artikel 4, onder d)

Artikel 5, punt 5

Artikel 4, onder e)

Artikel 5, punt 6

Artikel 4, onder f)

Artikel 5, punt 7

Artikel 4, onder g)

Artikel 5, punt 8

Artikel 4, onder h)

Artikel 5, punt 9

Artikel 5, punt 10

Artikel 5, punt 11

Artikel 5, lid 1

Artikel 7, leden 1 en 2

Artikel 5, lid 2

Artikel 7, lid 3

Artikel 5, lid 3

Artikel 7, lid 4

Artikel 5, lid 4

Artikel 7, lid 5

Artikel 5, lid 5

Artikel 7, lid 6

Artikel 6, eerste alinea

Artikel 8, lid 1

Artikel 6, tweede alinea

Artikel 8, lid 2 tot en met 9

Artikel 9

Artikel 7

Artikel 10, eerste alinea

Artikel 10, tweede alinea

Artikel 8, lid 1

Artikel 8, lid 2, inleidende formulering

Artikel 12, inleidende formulering

Artikel 8, lid 2, onder a)

Artikel 12, punt 1

Artikel 8, lid 2, onder b)

Artikel 12, punt 2

Artikel 8, lid 2, onder c)

Artikel 12, punt 3

Artikel 8, lid 2, onder d)

Artikel 12, punt 4

Artikel 8, lid 2, onder e)

Artikel 12, punt 5

Artikel 12, punt 6

Artikel 12, punt 7

Artikel 8, lid 2, onder f)

Artikel 12, punt 8

Artikel 8, lid 2, onder g)

Artikel 12, punt 9

Artikel 9, lid 1

Artikel 13, lid 1

Artikel 9, lid 2

Artikel 9, lid 3

Artikel 13, lid 2

Artikel 9, lid 4

Artikel 10

Artikel 14

Artikel 15

Artikel 11

Artikel 12

Artikel 16