17.11.2007 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 300/71 |
BESCHIKKING VAN DE RAAD
van 13 november 2007
waarbij het Koninkrijk der Nederlanden wordt gemachtigd een maatregel toe te passen die afwijkt van artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde
(Slechts de tekst in de Nederlandse taal is authentiek)
(2007/740/EG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde (1), en met name op artikel 395, lid 1,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij brief, ingekomen bij het secretariaat-generaal van de Commissie op 24 november 2006, heeft het Koninkrijk der Nederlanden verzocht om in de confectie-industrie bijzondere belastingmaatregelen te mogen toepassen, waartoe het reeds eerder bij Beschikking 1998/20/EG van de Raad (2) voor een beperkte periode machtiging had verkregen. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 395, lid 2, van Richtlijn 2006/112/EG heeft de Commissie de overige lidstaten bij brief van 10 juli 2007 van het verzoek van het Koninkrijk der Nederlanden in kennis gesteld. Bij brief van 17 juli 2007 heeft de Commissie het Koninkrijk der Nederlanden meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek. |
(3) |
De maatregel zou het Koninkrijk der Nederlanden ertoe machtigen om in de confectie-industrie een regeling toe te passen waarbij de verplichting tot afdracht van btw van de onderaannemer naar het confectiebedrijf (de aannemer) wordt verlegd. |
(4) |
Deze regeling heeft in het verleden haar waarde bewezen bij de voorkoming van fraude in een sector waarin de inning van de btw wordt bemoeilijkt doordat de activiteiten van onderaannemers moeilijk in kaart te brengen en te controleren zijn. De gevraagde maatregel moet derhalve worden beschouwd als een maatregel ter voorkoming van bepaalde vormen van belastingfraude en -ontwijking in de confectie-industrie. |
(5) |
Aangezien evenwel de plaats waar confectiekledij wordt vervaardigd mede wordt bepaald door de hoogte van de arbeidskosten, en onderaannemers zich gemakkelijk van het ene naar het andere land verplaatsen, dient het Koninkrijk der Nederlanden het effect hiervan op de doeltreffendheid van de derogatie te monitoren en te evalueren en de Commissie daarvan in kennis te stellen. |
(6) |
De maatregel dient in de tijd te worden beperkt om de Commissie in staat te stellen hem te evalueren op basis van het door Nederland voor te leggen verslag. |
(7) |
De derogatie zal geen negatieve gevolgen hebben voor de eigen middelen uit de btw van de Europese Gemeenschappen en is evenmin van invloed op het in het stadium van het eindverbruik in rekening gebrachte belastingbedrag, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:
Artikel 1
In afwijking van artikel 193 van Richtlijn 2006/112/EG wordt het Koninkrijk der Nederlanden gemachtigd tot en met 31 december 2009 in de confectie-industrie een regeling toe te passen waarbij de verplichting tot afdracht van btw van de onderaannemer naar het confectiebedrijf (de aannemer) wordt verlegd.
Artikel 2
Het Koninkrijk der Nederland legt de Commissie uiterlijk op 31 juli 2009 een omstandig evaluatieverslag voor over het functioneren van de maatregel in kwestie, waarin met name wordt onderzocht hoe doeltreffend deze is en in welke mate onderaannemers in de confectie-industrie zich naar andere landen hebben verplaatst.
Artikel 3
Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk der Nederlanden.
Gedaan te Brussel, 13 november 2007.
Voor de Raad
De voorzitter
F. TEIXEIRA DOS SANTOS
(1) PB L 347 van 11.12.2006, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2006/138/EG (PB L 384 van 29.12.2006, blz. 92).
(2) PB L 8 van 14.1.1998, blz. 16. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Beschikking 2004/516/EG (PB L 221 van 22.6.2004, blz. 17).