22.6.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 161/66


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 18 juni 2007

tot vaststelling van voorlopige noodmaatregelen om het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van Gibberella circinata Nirenberg & O’Donnell te voorkomen

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2007) 2496)

(2007/433/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (1), en met name op artikel 16, lid 3, derde zin,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Wanneer een lidstaat van mening is dat het gevaar bestaat dat op zijn grondgebied schadelijke organismen worden binnengebracht of verspreid die niet in bijlage I of bijlage II bij Richtlijn 2000/29/EG zijn opgenomen, mag deze krachtens die richtlijn tijdelijk aanvullende maatregelen nemen om zichzelf tegen dat gevaar te beschermen.

(2)

Als gevolg van de aanwezigheid van de schimmel Gibberella circinata Nirenberg & O’Donnell, onder de anamorfe vorm ook bekend als Fusarium circinatum Nirenberg & O’Donnell, in bosbouwkundig teeltmateriaal in het noorden van het Iberische schiereiland heeft Spanje de lidstaten en de Commissie op 16 juni 2006 meegedeeld dat het op 26 mei 2006 via een nationaal uitroeiings- en bestrijdingsprogramma officiële maatregelen heeft genomen om het verder binnenbrengen en verspreiden van dat organisme op zijn grondgebied te voorkomen.

(3)

Gibberella circinata Nirenberg & O’Donnell (hierna „het nader omschreven organisme” genoemd) is niet opgenomen in bijlage I of II bij Richtlijn 2000/29/EG. Uit een verslag van een op de beperkte beschikbare wetenschappelijke informatie gebaseerde ziekterisicoanalyse is echter gebleken dat het nader omschreven organisme een significante sterfte bij Pinus spp. en ernstige schade aan bomen bij Pseudotsuga menziesii kan veroorzaken. Deze planten zijn wijdverbreid in Europa en de gevoeligheid van verscheidene soorten is hoog. Daarom moeten onverwijld voorlopige maatregelen worden genomen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van het nader omschreven organisme.

(4)

De in deze beschikking bedoelde maatregelen moeten gelden voor het binnenbrengen en de verspreiding van het nader omschreven organisme, de afbakening van besmette gebieden in de Gemeenschap en de bestrijding van het nader omschreven organisme in deze gebieden, de invoer, de productie en het vervoer van de nader omschreven planten, met inbegrip van zaad, in de Gemeenschap en een onderzoek ter controle op de aanwezigheid of blijvende afwezigheid van het nader omschreven organisme in de lidstaten.

(5)

De resultaten van de maatregelen moeten in 2007 en 2008 regelmatig worden geëvalueerd, met name op grond van de door de lidstaten te verstrekken informatie. In het licht van de resultaten van die evaluaties zal worden bepaald of verdere maatregelen nodig zijn.

(6)

De lidstaten moeten hun wetgeving zo nodig aanpassen om aan deze beschikking te voldoen.

(7)

De resultaten van de maatregelen moeten uiterlijk op 1 april 2008 opnieuw worden bekeken.

(8)

De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Plantenziektekundig Comité,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

Definities

Voor de uitvoering van deze beschikking gelden de volgende definities:

1)

„nader omschreven organisme”: Gibberella circinata Nirenberg & O’Donnell;

2)

„nader omschreven planten”: planten van het geslacht Pinus L. en de soort Pseudotsuga menziesii, bestemd voor opplant, met inbegrip van zaad en kegels voor teeltdoeleinden;

3)

„plaats van productie”:

inrichting of verzameling velden, geëxploiteerd als een enkele productie-eenheid van planten; dit kan productieterreinen omvatten die om fytosanitaire redenen afzonderlijk worden beheerd, of

een afgebakende bosopstand.

Artikel 2

Maatregelen tegen het nader omschreven organisme

Het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van het nader omschreven organisme wordt verboden.

Artikel 3

Invoer van de nader omschreven planten

De nader omschreven planten mogen in de Gemeenschap alleen worden binnengebracht indien:

a)

zij voldoen aan de in deel I van bijlage I vastgestelde voorschriften, en

b)

zij bij binnenkomst in de Gemeenschap overeenkomstig artikel 13 bis, lid 1, van Richtlijn 2000/29/EG worden geïnspecteerd en zo nodig gecontroleerd op de aanwezigheid van het nader omschreven organisme en vrij daarvan worden bevonden.

Artikel 4

Vervoer van de nader omschreven planten binnen de Gemeenschap

Onverminderd de bepalingen in bijlage II, deel II, bij deze beschikking mogen de nader omschreven planten van oorsprong uit de Gemeenschap of in de Gemeenschap ingevoerd overeenkomstig artikel 3 van deze beschikking alleen binnen de Gemeenschap worden vervoerd als zij aan de voorwaarden van deel II van bijlage I voldoen.

Artikel 5

Onderzoeken en kennisgevingen

1.   De lidstaten voeren op hun grondgebied een officieel jaarlijks onderzoek uit naar de aanwezigheid van het nader omschreven organisme of bewijzen van besmetting met dit organisme.

Onverminderd artikel 16, lid 2, van Richtlijn 2000/29/EG worden de Commissie en de andere lidstaten elk jaar vóór 15 december in kennis gesteld van de resultaten van dat onderzoek tezamen met een lijst van de afgebakende gebieden als bedoeld in artikel 6 en de maatregelen als bedoeld in deel II van bijlage II.

2.   Van elke vermoedelijke of bevestigde aanwezigheid van het nader omschreven organisme wordt bij de verantwoordelijke officiële instanties onmiddellijk kennisgeving gedaan.

Artikel 6

Instelling van afgebakende gebieden

Indien de resultaten van de in artikel 5, lid 1, bedoelde onderzoeken of de in artikel 5, lid 2, bedoelde kennisgeving de aanwezigheid van het nader omschreven organisme in een gebied bevestigen of op andere wijze blijkt dat dit organisme er gevestigd is, stellen de lidstaten afgebakende gebieden in en nemen zij officiële maatregelen overeenkomstig deel I, respectievelijk II, van bijlage II.

Artikel 7

Naleving

De lidstaten wijzigen zo nodig de maatregelen die zij hebben genomen om zich te beschermen tegen het binnenbrengen en de verspreiding van het nader omschreven organisme op zodanige wijze dat die maatregelen voldoen aan deze beschikking en zij stellen de Commissie onverwijld van die maatregelen in kennis.

Artikel 8

Herziening

Deze beschikking wordt uiterlijk op 31 maart 2008 opnieuw bekeken.

Artikel 9

Adressaten

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 18 juni 2007.

Voor de Commissie

Markos KYPRIANOU

Lid van de Commissie


(1)  PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2006/35/EG van de Commissie (PB L 88 van 25.3.2006, blz. 9).


BIJLAGE I

IN DE ARTIKELEN 3 EN 4 VAN DEZE BESCHIKKING BEDOELDE NOODMAATREGELEN

I.   Specifieke invoervoorschriften

Onverminderd de bepalingen van bijlage III, deel A, punt 1, bijlage IV, deel A, rubriek I, punten 8.1, 8.2, 9 en 10 en bijlage IV, deel B, punten 7, 8, 9, 10, 11, 12, 16 en 17, bij Richtlijn 2000/29/EG gaan de nader omschreven planten van oorsprong uit derde landen vergezeld van een certificaat, als bedoeld in artikel 13, lid 1, van die richtlijn, waarin onder de rubriek „Aanvullende verklaring” wordt verklaard dat de nader omschreven planten afkomstig zijn van een plaats van productie die door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong wordt geregistreerd en gecontroleerd, en

a)

zij permanent zijn geteeld in landen waarvan bekend is dat het nader omschreven organisme er niet voorkomt; of

b)

zij permanent zijn geteeld in een ziektevrij gebied zoals door de nationale plantenziektekundige dienst van het land van oorsprong is vastgesteld overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen. De naam van het ziektevrije gebied wordt vermeld onder de rubriek „plaats van oorsprong”; of

c)

zij afkomstig zijn van een plaats van productie waar geen tekenen van het nader omschreven organisme zijn geconstateerd tijdens officiële inspecties die binnen een periode van twee jaar vóór de uitvoer zijn uitgevoerd en die onmiddellijk vóór de uitvoer is gecontroleerd.

II.   Vervoersvoorwaarden

Onverminderd de bepalingen van bijlage II, deel II, bij deze beschikking, bijlage IV, deel A, rubriek II, punten 4 en 5, bijlage IV, deel B, punten 7, 8, 9, 10, 11, 12, 16 en 17 en bijlage V, deel A, rubriek I, punt 2.1 en rubriek II, punt 1.1, bij Richtlijn 2000/29/EG mogen alle nader omschreven planten van oorsprong uit de Gemeenschap of in de Gemeenschap ingevoerd overeenkomstig artikel 3 van deze beschikking, met uitzondering van kleine hoeveelheden planten voor gebruik door de eigenaar of de ontvanger voor niet-commerciële doeleinden mits er geen risico van verspreiding van het schadelijke organisme bestaat, alleen in de Gemeenschap worden vervoerd, als zij vergezeld gaan van een plantenpaspoort dat overeenkomstig Richtlijn 92/105/EEG van de Commissie (1) is opgesteld en afgegeven, en:

a)

zij permanent of sinds het binnenbrengen daarvan in de Gemeenschap zijn geteeld op een plaats van productie waarvan niet bekend is dat het organisme er voorkomt; of

b)

zij permanent of sinds het binnenbrengen daarvan in de Gemeenschap zijn geteeld op een plaats van productie in een ziektevrij gebied zoals door de verantwoordelijke officiële instantie in een lidstaat is vastgesteld overeenkomstig de desbetreffende internationale normen voor fytosanitaire maatregelen; of

c)

zij afkomstig zijn van een plaats van productie waar geen tekenen van het nader omschreven organisme zijn geconstateerd tijdens officiële inspecties die binnen een periode van twee jaar vóór het vervoer zijn uitgevoerd en die onmiddellijk vóór het vervoer zijn gecontroleerd.


(1)  PB L 4 van 8.1.1993, blz. 22. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2005/17/EG (PB L 57 van 3.3.2005, blz. 23).


BIJLAGE II

IN ARTIKEL 6 VAN DEZE BESCHIKKING BEDOELDE NOODMAATREGELEN

I.   Instelling van afgebakende gebieden

1.

De in artikel 6 bedoelde afgebakende gebieden bestaan uit:

a)

een besmet gebied, waarin de aanwezigheid van het nader omschreven organisme is bevestigd en dat alle nader omschreven planten omvat die door het nader omschreven organisme veroorzaakte symptomen vertonen, en

b)

een buffergebied met een begrenzing op een afstand van ten minste 1 km van het besmette gebied.

Ingeval verschillende buffergebieden elkaar overlappen of dicht bij elkaar liggen, wordt een groter gebied afgebakend dat de bedoelde gebieden en de daartussen gelegen gebieden omvat.

2.

De exacte afbakening van de in lid 1 bedoelde gebieden wordt gebaseerd op deugdelijke wetenschappelijke beginselen, de biologie van het nader omschreven organisme en de vectoren daarvan, de besmettingsgraad, de tijd van het jaar en de geografische spreiding van de nader omschreven planten in de betrokken lidstaat.

3.

Indien de aanwezigheid van het nader omschreven organisme buiten het besmette gebied wordt bevestigd, wordt het afgebakende gebied dienovereenkomstig gewijzigd.

4.

Indien op grond van het in artikel 5, lid 1, bedoelde jaarlijkse onderzoek het nader omschreven organisme ten minste twee jaar lang in een afgebakend gebied niet wordt aangetroffen, wordt dat gebied opgeheven en zijn de maatregelen als bedoeld in deel II van deze bijlage niet langer nodig.

II.   Maatregelen in de afgebakende gebieden

De in artikel 6 bedoelde officiële maatregelen die in de afgebakende gebieden moeten worden genomen, omvatten ten minste:

passende maatregelen met het oog op de uitroeiing van het nader omschreven organisme;

intensieve monitoring op de aanwezigheid van het nader omschreven organisme door passende inspecties.