30.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 112/14


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 7 juni 2006

betreffende staatssteun C 25/2005 (ex NN 21/2005) van de Slowaakse Republiek ten gunste van Frucona Košice, a.s.

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2006) 2082)

(Slechts de tekst in de Slowaakse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2007/254/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Na de belanghebbenden overeenkomstig voornoemd artikel (1) in de gelegenheid te hebben gesteld hun opmerkingen kenbaar te maken en rekening houdend met deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

Bij brief van 15 oktober 2004, die werd ingeschreven op 25 oktober 2004, heeft de Commissie een klacht ontvangen betreffende vermeende onrechtmatige staatssteun ten gunste van Frucona Košice a.s. De indiener van de klacht heeft op 3 februari 2005 aanvullende informatie toegezonden. Op 24 mei 2005 had een bijeenkomst plaats met de indiener van de klacht.

(2)

Op basis van de door de indiener van de klacht verstrekte informatie heeft de Commissie Slowakije op 6 december 2004 bij brief verzocht haar op de hoogte te stellen van de omstreden maatregel. Slowakije heeft bij brief van 4 januari 2005, die werd ingeschreven op 17 januari, geantwoord en de Commissie daarin op de hoogte gesteld van mogelijk onrechtmatige steun ten gunste van Frucona Košice a.s. en de Commissie verzocht in te stemmen met de steun als reddingssteun aan een onderneming in financiële moeilijkheden. Slowakije heeft bij brief van 24 januari 2005, die werd ingeschreven op 28 januari, aanvullende informatie verstrekt. De Commissie heeft bij brief van 9 februari 2005 om aanvullende informatie verzocht. Die informatie werd ontvangen bij brief van 4 maart 2005, die werd ingeschreven op 10 maart. Op 12 mei 2005 vond een ontmoeting plaats met de Slowaakse autoriteiten.

(3)

Bij brief van 5 juli 2005 heeft de Commissie Slowakije in kennis gesteld van haar besluit de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag in te leiden ten aanzien van deze steun.

(4)

Het besluit van de Commissie om de procedure in te leiden is bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie  (2). Daarin verzocht de Commissie alle belanghebbenden hun opmerkingen kenbaar te maken.

(5)

Slowakije heeft zijn opmerkingen kenbaar gemaakt bij brief van 10 oktober 2005, die werd ingeschreven op 17 oktober 2005. De Commissie heeft van één belanghebbende (de begunstigde) opmerkingen ontvangen bij brief van 24 oktober 2005, die werd ingeschreven op 25 oktober. Zij heeft deze aan de Slowaakse autoriteiten gezonden, die in de gelegenheid werden gesteld hun standpunt ter zake bekend te maken. De opmerkingen van Slowakije werden ontvangen bij brief van 16 december 2005, die werd ingeschreven op 20 december. Een bijeenkomst met de begunstigde, waarop deze de gelegenheid had zijn opmerkingen toe te lichten, had plaats op 28 maart 2006. Slowakije heeft bij brief van 5 mei 2006, die werd ingeschreven op 8 mei, aanvullende informatie verstrekt.

II.   GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE STEUNMAATREGEL

1.   Betrokken onderneming

(6)

De ontvanger van de financiële steun is Frucona Košice a.s. (hierna „de begunstigde” genoemd), die, op het moment van de feiten, actief was op het gebied van de productie van gedistilleerde dranken en dranken op basis daarvan, alcoholvrije dranken, in blik geconserveerde vruchten en groenten, en azijn. Op dit moment produceert de begunstigde geen gedistilleerde dranken of dranken op basis daarvan meer. Wel is de begunstigde actief op de groothandelsmarkt voor gedistilleerde dranken of dranken op basis daarvan. De onderneming ligt in een regio die in aanmerking komt voor regionale steun in de zin van artikel 87, lid 3, onder a), van het EG-Verdrag.

(7)

Op het moment van de betrokken feiten werkten bij de begunstigde ongeveer 200 personen. In zijn opmerkingen naar aanleiding van het besluit om de formele onderzoeksprocedure in te leiden, heeft de begunstigde de Commissie alle gegevens over zijn omzet (inclusief accijnzen en btw) doen toekomen. Deze zijn in de onderstaande tabel opgenomen.

Tabel 1

Omzet in verschillende productiesegmenten, inclusief accijnzen en btw [in SKK]

 

2002

2003

2004

Azijn

[…] (3)

[…]

[…]

Productie van vruchten en groenten

[…]

[…]

[…]

Kool

[…]

[…]

[…]

Koolzuurhoudende alcoholvrije dranken

[…]

[…]

[…]

Niet-koolzuurhoudende alcoholvrije dranken

[…]

[…]

[…]

Vruchtensappen 100 %

[…]

[…]

[…]

Dranken op basis van gedistilleerde dranken

[…]

[…]

[…]

Appelwijn

[…]

[…]

[…]

Siroop

[…]

[…]

[…]

Andere producten/diensten

[…]

[…]

[…]

Totaal

895 019 980

978 343 230

880 314 960  (4)

(8)

Deze gegevens verschillen sterk van de gegevens die de Commissie van de Slowaakse autoriteiten heeft ontvangen en die in het besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure, worden vermeld (5). In hun reactie op de opmerkingen van de begunstigde na het inleiden van de formele onderzoeksprocedure vechten de Slowaakse autoriteiten de nauwkeurigheid van bovenstaande cijfers niet aan. Volgens de Slowaakse autoriteiten voldoet de begunstigde aan de criteria van een middelgrote onderneming.

2.   Toepasselijke nationale wetgeving

(9)

De omstreden maatregel betreft de kwijtschelding van belastingschuld door het belastingkantoor van Košice IV (hierna „het belastingkantoor” genoemd), in het kader van een zogeheten crediteurenakkoord. Deze procedure valt onder Wet nr. 328/91 inzake faillissement en akkoorden met crediteuren (de zogeheten „faillissementswet”).

(10)

Een crediteurenakkoord (hierna ook „akkoord” genoemd) is een procedure die onder toezicht staat van een rechtbank en die net als de faillissementsprocedure gericht is op het regelen van de financiële situatie van ondernemingen met een schuldenlast (6). In een faillissementsprocedure houdt de onderneming op te bestaan en worden haar activa verkocht aan een nieuwe eigenaar of wordt zij geliquideerd. Wanneer er een crediteurenakkoord wordt getroffen, zet de schuldplichtige onderneming haar bedrijfsactiviteiten voort en verandert zij niet van eigenaar.

(11)

De schuldplichtige onderneming geeft zelf de eerste aanzet tot het akkoord. Het doel is tot overeenstemming (een „akkoord”) te komen met de crediteuren, waarbij de schuldplichtige onderneming een deel van haar schuld afbetaalt en de rest wordt kwijtgescholden. Dit akkoord moet door de toezichthoudende rechtbank worden goedgekeurd.

(12)

Crediteuren wier vorderingen gedekt zijn, bijvoorbeeld door middel van een hypotheek, treden afzonderlijk op. Een voorstel voor een crediteurenakkoord wordt pas aanvaard als alle afzonderlijke crediteuren het daarover eens zijn; voor de overige crediteuren is een gekwalificeerde meerderheid voldoende. Afzonderlijke crediteuren stemmen individueel en kunnen hun veto uitspreken over het voorstel.

(13)

Ook in de faillissementsprocedure hebben afzonderlijke crediteuren een geprivilegieerde positie. De opbrengsten van de verkoop van zekergestelde activa in een faillissementsprocedure zijn uitsluitend bedoeld om te worden gebruikt voor de betaling van de vorderingen van de afzonderlijke crediteuren. Indien de vorderingen van de afzonderlijke crediteuren niet allemaal van de opbrengsten van die verkoop kunnen worden betaald, worden de resterende bedragen met de vorderingen van de overige crediteuren in de tweede groep opgenomen. In de tweede groep worden de vorderingen van crediteuren proportioneel voldaan.

(14)

Overeenkomstig de faillissementswet moet een onderneming die een verzoek indient voor een crediteurenakkoord de toezichthoudende rechtbank een lijst van maatregelen voorleggen voor de reorganisatie van de onderneming en de lopende financiering van haar activiteiten na het akkoord.

(15)

Overeenkomstig Wet nr. 511/92 inzake de administratie van belastingen en heffingen en de veranderingen in het stelsel van plaatselijke financiële autoriteiten („wet op de belastingadministratie”), heeft een onderneming de mogelijkheid om de belastingautoriteiten te verzoeken om uitstel van betaling van belasting. Over het bedrag waarvoor uitstel van betaling is aangevraagd, is rente verschuldigd en de uitgestelde schuld moet worden gedekt.

(16)

De wet op de belastingadministratie geldt ook voor fiscaal beslag, dat tot doel heeft de belastingvorderingen van de overheid te dekken door de verkoop van onroerend goed, roerend goed of de onderneming als geheel.

3.   Omstreden maatregel

(17)

In de periode november 2002-november 2003 profiteerde de begunstigde van de mogelijkheid, waarin de wet op de belastingadministratie voorziet, tot uitstel van de betaling van de accijns op gedistilleerde dranken (7). In totaal bedroeg de uitgestelde schuld SKK 477 015 759 (EUR 12,6 miljoen). Alvorens akkoord te gaan met uitstel van deze betalingen, dekte het belastingkantoor elk van zijn vorderingen met de activa van de begunstigde, zoals de wet bepaalt. De Slowaakse autoriteiten stellen dat de waarde van deze zekerheden, gebaseerd op de boeken van de begunstigde, SKK 397 476 726 (EUR 10,5 miljoen) bedroeg. De begunstigde beweert echter dat de waarde van de zekerheden, volgens een schatting van deskundigen eind 2003, SKK 193 940 000 (EUR 5 miljoen) beliep. Dit is volgens de begunstigde de waarde van de zekergestelde activa (roerend goed, onroerend goed en vorderingen), uitgedrukt als de door experts vastgestelde waarde.

(18)

Sinds 1 januari 2004 heeft de gewijzigde wet op de belastingadministratie de mogelijkheid om een verzoek in te dienen voor uitstel van betaling van belasting teruggebracht tot eenmaal per jaar. De begunstigde benutte deze mogelijkheid voor de accijns van december 2003, die moest worden betaald in januari 2004. De begunstigde kon de accijns van januari 2004 echter niet betalen en de betaling daarvan, op 25 februari 2004, ook niet laten uitstellen. Daardoor werd de onderneming van de begunstigde schuldplichtig in de zin van de faillissementswet. Ook verloor de onderneming haar vergunning voor de productie en verwerking van gedistilleerde dranken.

(19)

Op 8 maart 2004 diende de begunstigde bij de bevoegde regionale rechtbank een verzoek in voor een crediteurenakkoord. Na te hebben vastgesteld dat aan alle noodzakelijke wettelijke vereisten was voldaan, besloot de regionale rechtbank bij besluit van 29 april 2004 om het groene licht te geven voor een akkoord. Op de hoorzitting van 9 juli 2004 spraken de crediteuren zich uit voor het akkoord dat door de begunstigde was voorgesteld. Het akkoord werd op 14 juli 2004 bij besluit van de toezichthoudende regionale rechtbank bekrachtigd.

(20)

In augustus 2004 ging het belastingkantoor in beroep tegen de bekrachtiging van het besluit door de rechtbank. Bij besluit van 25 oktober 2004 besloot het Hooggerechtshof dat het beroep niet ontvankelijk was en verklaarde het Hooggerechtshof dat het besluit van de regionale rechtbank tot goedkeuring van het akkoord geldig en afdwingbaar was met ingang van 23 juli 2004. De openbare aanklager heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het besluit van de regionale rechtbank in het kader van de buitengewone beroepsprocedure. De procedure is nog steeds in behandeling bij het Hooggerechtshof.

(21)

De crediteuren, waaronder het belastingkantoor, zijn met de begunstigde het volgende akkoord overeengekomen: 35 % van de schuld wordt door de begunstigde binnen één maand vanaf de inwerkingtreding van het akkoord terugbetaald, de resterende 65 % van de schuld wordt door de crediteuren kwijtgescholden. Alle crediteuren zijn dus identiek behandeld. De feitelijke bedragen per crediteur zijn in de onderstaande tabel opgenomen.

Tabel 2

De stand van zaken met betrekking tot de schulden van de begunstigde voor en na het akkoord [in SKK]

Crediteur

Schuld voor het akkoord

Schuld na het akkoord (8)

Kwijtgescholden bedrag

Openbaar

Belastingkantoor

640 793 831

224 277 841

416 515 990

Particulier

Tetra Pak a.s.

[…]

[…]

[…]

MTM-obaly s.r.o.

[…]

[…]

[…]

Merkant družstvo

[…]

[…]

[…]

Vetropack s.r.o.

[…]

[…]

[…]

Totaal

 

644 591 439  (9)

225 607 029

418 984 410

(22)

De in het akkoord opgenomen vorderingen van het belastingkantoor bedroegen in totaal SKK 640 793 831 (EUR 16,86 miljoen) en omvatten niet-betaalde accijns over de periode mei 2003-maart 2004, btw over de periode januari-april 2004 en daarbij opgetelde boetes en rente. De door het belastingkantoor kwijtgescholden vorderingen bedroegen in totaal SKK 416 515 990 (EUR 11 miljoen). Dankzij het akkoord kon het belastingkantoor SKK 224 277 841 (EUR 5,86 miljoen) innen.

(23)

In het kader van het crediteurenakkoord trad het belastingkantoor op als afzonderlijke crediteur en sprak het kantoor ook afzonderlijk zijn stem uit voor het akkoord. De geprivilegieerde positie van het belastingkantoor hield verband met het feit dat enkele van zijn in het akkoord opgenomen vorderingen zekergesteld waren in connectie met het uitstellen van de betaling van belastingschuld door de begunstigde in 2002 en 2003 (zie overweging 17). Alle andere crediteuren stemden voor het voorgestelde akkoord. Hun vorderingen waren gewone handelsvorderingen die niet op een of andere manier zekergesteld waren.

(24)

In zijn voorstel voor een akkoord nam de begunstigde, zoals de faillissementswet dat voorschrijft, reorganisatiemaatregelen op in verband met productie, distributie en arbeidskrachten (inclusief afvloeiing).

(25)

Op het gebied van organisatie en arbeidskrachten plande de begunstigde de onderstaande maatregelen: oprichting van een universele productiegroep voor alle productieactiviteiten, reorganisatie van de vervoersfaciliteiten door buitengebruikstelling van voertuigen met een lage restwaarde en reorganisatie van handelsactiviteiten. Deze maatregelen zouden gepaard gaan met de afvloeiing van 50 werknemers in de periode maart-mei 2004. In dezelfde periode zouden nog eens 50 werknemers werkzaam zijn op basis van een loon ter hoogte van 60 %.

(26)

Met betrekking tot de productie en de techniek verklaarde de begunstigde dat, aangezien de onderneming haar vergunning voor de productie van gedistilleerde dranken had verloren, de betrokken productiefaciliteiten vanaf april 2004 zouden worden verhuurd. De begunstigde had het plan om de productie van bepaalde niet-winstgevende alcoholvrije dranken terug te schroeven of stop te zetten en verklaarde dat voor de lancering van een nieuw product in deze categorie eerst een onderzoek naar de winstgevendheid daarvan zou moeten worden ingesteld.

(27)

De begunstigde meldt ook onderstaande maatregelen: de herstructurering van de kosten die moet voortvloeien uit de lagere productiekosten als gevolg van de stopzetting van de productie van gedistilleerde dranken en de buitengebruikstelling van een deel van het eigen vervoersapparaat van de onderneming en de verkoop van oude voertuigen voor de schroot.

(28)

De begunstigde plande ook de verkoop van een administratief gebouw, een winkel en een recreatiefaciliteit en meldde voorts de mogelijkheid van de verkoop of verhuur van de productiefaciliteit voor azijn. In hun opmerkingen over het besluit om de formele onderzoeksprocedure in te leiden bevestigden de Slowaakse autoriteiten dat de verkoop van het administratief gebouw, de winkel en de recreatiefaciliteit niet was gerealiseerd.

(29)

De begunstigde plande een uitgebreide verkoop van de voorraad voorverpakte producten (10).

(30)

Volgens dit voorstel zou de begunstigde het akkoord financieren uit eigen middelen (verkoop van aandelen) ter waarde van [minder dan 150] miljoen SKK en door middel van externe financiering in de vorm van een lening van een handelsbank ter hoogte van SKK 100 miljoen. Volgens de informatie die door de begunstigde is overgelegd in antwoord op het inleiden van de formele onderzoeksprocedure, werd de uitstaande schuld uiteindelijk gedekt uit de opbrengst van de uitgifte van nieuwe aandelen (SKK 21 miljoen, oftewel EUR 0,56 miljoen), de opbrengst van de verkoop van aandelen ([minder dan 150] miljoen SKK, ofwel [minder dan 3,9] miljoen EUR) en een leverancierslening van Old Herold s.r.o. ([70-130] miljoen SKK, ofwel [1,8-3,4] miljoen EUR). De vervaldag van de rekeningen van Old Herold s.r.o. was 40 dagen, volgens de begunstigde een lange periode gezien de precaire financiële situatie waarin hij verkeerde. Deze uitgestelde vervaldag stelde de begunstigde in staat om de noodzakelijke contanten bijeen te brengen.

(31)

De Slowaakse autoriteiten meldden de Commissie na het inleiden van de formele onderzoeksprocedure dat de uitstaande schuld van de begunstigde ter hoogte van SKK 224 277 841 aan het belastingkantoor op 17 december 2004 was afgelost. Zij bevestigden dat zij de kwijtschelding van de schuld als overeengekomen in het kader van het akkoord hadden opgeschort in afwachting van de procedure die bij de Commissie liep.

III.   BESLUIT TOT INLEIDING VAN EEN PROCEDURE OP GROND VAN ARTIKEL 88, LID 2, VAN HET EG-VERDRAG

(32)

In haar besluit tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure uitte de Commissie haar vermoeden dat de omstreden kwijtschelding staatssteun was. Met name was zij van oordeel dat het optreden van het belastingkantoor in het kader van het akkoord niet voldeed aan het beginsel van de crediteur in een markteconomie. Ook was zij van mening dat het belastingkantoor juridisch in een andere positie zat dan de overige crediteuren, aangezien het zekergestelde vorderingen had en over de mogelijkheid beschikte om de procedure voor fiscaal beslag in te leiden. Zij betwijfelde sterk of het akkoord zou leiden tot het best mogelijke resultaat voor de overheid, vergeleken met de faillissementsprocedure en fiscaal beslag.

(33)

Daarop twijfelde de Commissie aan de verenigbaarheid van de omstreden steunmaatregel met de gemeenschappelijke markt. Ten eerste twijfelde zij eraan of de steun al dan niet kon worden beschouwd als reddingssteun, zoals de Slowaakse autoriteiten hadden beweerd. Reddingssteun kan alleen bestaan uit kassteun in de vorm van leninggaranties of leningen. De omstreden maatregel betreft echter de kwijtschelding van schuld, wat overeenkomt met een niet-terugvorderbare subsidie. Verder werd de steun niet verleend met het vooruitzicht dat de begunstigde een herstructureringsplan of liquidatieplan zou presenteren of de steun volledig zou terugbetalen binnen zes maanden na de toestemming voor de reddingsmaatregel.

(34)

Daarop twijfelde de Commissie eraan of de omstreden steunmaatregel reddingssteun was en of aan de twee voornaamste voorwaarden was voldaan: het bestaan van een herstructureringsplan dat het herstel van de levensvatbaarheid op lange termijn binnen een redelijk tijdsbestek garandeert en de beperking van de steun tot het absoluut noodzakelijke minimum.

IV.   OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN

(35)

Behalve de onder II hierboven beschreven feiten had de begunstigde onderstaande opmerkingen.

(36)

De begunstigde beweert dat de oorzaak van zijn financiële moeilijkheden begin 2004 besloten lag in de wijziging van de wet op de belastingadministratie, die de mogelijkheid om uitstel van betaling van belasting aan te vragen beperkte tot eenmaal per jaar. Dit was een belangrijke verandering voor de begunstigde, die, zoals hij het zelf formuleerde, de voorgaande jaren op deze mogelijkheid had vertrouwd.

(37)

Wat de grond van de zaak zelf betreft, verklaarde de begunstigde eerst dat de Commissie niet de bevoegdheid had om de omstreden maatregel te beoordelen, omdat de maatregel van kracht was geworden voor de toetredingsdatum en na de toetreding niet langer van toepassing was. De maatregel zou van kracht zijn geworden voor de toetreding, omdat het crediteurenakkoord op 8 maart 2004 werd geïnitieerd en, zoals de begunstigde beweert, op 29 april 2004 door de rechtbank werd goedgekeurd, dat wil zeggen voor de toetreding van de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie. Verder zouden de fiscale autoriteiten in de onderhandelingen voorafgaand aan de inleiding van het crediteurenakkoord te kennen hebben gegeven dat zij met het voorgestelde akkoord instemden. In december 2003 had een bijeenkomst met het directoraat Belasting van de Slowaakse Republiek plaats en op 3 februari 2004 zond het lokale belastingkantoor de begunstigde een brief waarin het naar verluidt de mogelijkheid bevestigde om verder te gaan met een crediteurenakkoord.

(38)

De begunstigde verklaarde verder dat de omstreden maatregel, zelfs indien de Commissie zichzelf bevoegd achtte op te treden, geen staatssteun was, aangezien was voldaan aan het beginsel van de crediteur in een markteconomie.

(39)

In de eerste plaats verklaart de begunstigde dat vergelijking van het crediteurenakkoord met fiscaal beslag misleidend is, omdat de inleiding van een akkoord fiscaal beslag uitsluit of de uitvoering daarvan opschort. Fiscaal beslag was derhalve geen optie voor het belastingkantoor. Verder beweert de begunstigde dat, als hij de procedure voor het akkoord niet vrijwillig had ingeleid, hij overeenkomstig de insolventiewetgeving na enkele weken of maanden de wettelijke verplichting zou hebben gehad om een faillissementsprocedure of crediteurenakkoord in te leiden.

(40)

Ten tweede verklaart de begunstigde dat het besluit van de overheid om faillissement te voorkomen en in plaats daarvan een oplossing te zoeken door middel van een crediteurenakkoord, strookt met het beginsel van de crediteur in een markteconomie. Ten bewijze daarvan legt hij verklaringen voor van twee accountants en een curator, waaruit moet blijken dat het belastingkantoor meer en sneller zou kunnen innen via een crediteurenakkoord dan via een faillissementsprocedure. Hij legt ook aanvullend materiaal en statistieken voor om aan te tonen dat de faillissementsprocedure in Slowakije gemiddeld 3 tot 7 jaar duurt en over het algemeen slechts een zeer beperkte opbrengst genereert uit de verkoop van activa (11).

(41)

De begunstigde baseert zijn analyse hoofdzakelijk op een rapport van de accountantskantoor EKORDA van 7 juli 2004, waarover het belastingkantoor naar verluidt de beschikking had voor de stemprocedure van de crediteuren op 9 juli 2004. Er is evenwel geen bewijs voorgelegd waaruit blijkt dat dit werkelijk het geval was.

(42)

Volgens het rapport van EKORDA zouden de opbrengsten van de verkoop van activa ingeval van faillissement in het gunstigste geval SKK 204 miljoen (EUR 5,3 miljoen) bedragen en, na aftrek van diverse heffingen ter hoogte van SKK 45 miljoen, zelfs slechts SKK 159 miljoen (EUR 4,2 miljoen). De begunstigde heeft zelf het bedrag gecorrigeerd van de in mindering te brengen heffingen (SKK 36 miljoen) en is uitgekomen op een bedrag van SKK 168 miljoen (EUR 4,4 miljoen). Ook al zou het belastingkantoor als enige afzonderlijke en grootste crediteur verreweg het leeuwendeel van deze opbrengsten ontvangen, dan nog zou dit minder zijn dan wat het zou ontvangen na het crediteurenakkoord.

(43)

EKORDA heeft zich bij zijn berekening gebaseerd op de boekwaarde op 31 maart 2004 van alle vaste activa, aandelen, contanten en kortetermijnvorderingen, na een correctie die tot uiting moest brengen dat die moeilijk te innen zijn en een lage waarde vertegenwoordigen. Het heeft de nominale waarde van de activa van de begunstigde gecorrigeerd met een zogenaamde liquidatiefactor voor elk onderdeel van de activa ingeval van verkoop in een faillissementsprocedure (45 % voor vaste activa, 20 % voor aandelen en kortetermijnvorderingen, en 100 % voor contanten).

(44)

EKORDA vermeldt de toekomstige belastingopbrengsten als gevolg van de activiteiten van de begunstigde (12), alsmede de werkgelegenheidstrend in de regio en de trend binnen de voedselverwerkende industrie in Slowakije als zeer belangrijke factoren, die van invloed zijn op het besluit om de begunstigde zijn activiteiten te laten voortzetten.

(45)

De begunstigde vermeldt ook twee andere rapporten. Accountant Marta Kochová concludeerde dat de maximumopbrengst van de verkoop van activa, die echter niet waren gewaardeerd, SKK 100 miljoen (EUR 2,6 miljoen) zou bedragen en, na aftrek van heffingen ter hoogte van SKK 22 miljoen, SKK 78 miljoen (EUR 2 miljoen). Er wordt geen aanvullende informatie over dit rapport verstrekt. Curator Holovačová heeft naar verluidt verklaard dat zij van mening is dat een crediteurenakkoord over het algemeen gunstiger is voor de crediteuren dan een faillissementsprocedure. Een overweging die een rol speelt is dat de crediteur belang heeft bij voortzetting van de economische activiteiten van de debiteur (toekomstige opbrengsten van handel of belasting).

(46)

Ten derde verklaart de begunstigde dat rekening moet worden gehouden met langetermijnoverwegingen, zoals toekomstige belastingopbrengsten. Verklaard wordt dat jurisprudentie die sociaal-politieke overwegingen uitsluit van het beginsel van de crediteur in een markteconomie (13), niet van toepassing is wanneer de overheid berekening van de toekomstige belastingopbrengsten overweegt. Volgens de begunstigde is de situatie van de overheid in dit geval analoog met de situatie van een crediteur in een markteconomie die leverancier is en belang heeft bij het voortbestaan van een onderneming die zijn klant is. De begunstigde verwijst vervolgens naar de jurisprudentie inzake het beginsel van de investeerder in een markteconomie.

(47)

De begunstigde concludeert dat is voldaan aan het beginsel van de crediteur in een markteconomie en de omstreden maatregel geen staatssteun is.

(48)

Indien de Commissie desondanks tot een ander besluit komt, voert de begunstigde aan dat de omstreden maatregel verenigbaar is als herstructureringssteun. Hij verklaart dat het belastingkantoor, alvorens in te stemmen met het akkoord, een onderzoek heeft ingesteld naar de vraag of het bedrijfsplan de levensvatbaarheid op lange termijn kon herstellen. Het ontbreken van een formeel herstructureringsplan is, volgens de begunstigde, irrelevant in een situatie waarin de Commissie de zaak ex post beschouwt, aangezien de Commissie inmiddels kan vaststellen of de levensvatbaarheid van de begunstigde is hersteld. De begunstigde is echter van mening dat, ingeval van een beoordeling ex ante, een gedetailleerd herstructureringsplan noodzakelijk is. Vervolgens beschrijft hij kort de verschillende herstructureringsmaatregelen die zijn genomen: kapitaalverhoging, afvloeiingen, verkoop van voorraden. Hij is van oordeel dat de stopzetting van de productie van gedistilleerde dranken en dranken op basis daarvan en de verhuur van de productiefaciliteiten aan de onderneming Old Herold s.r.o. wel degelijk een herstructureringsmaatregel was. Ook al was de stopzetting van de productie oorspronkelijk een gevolg van het verlies van de vergunning, de begunstigde vroeg na het akkoord geen nieuwe vergunning aan.

(49)

Volgens de begunstigde is ook voldaan aan het vereiste dat zijn bijdrage aan de herstructurering aanzienlijk dient te zijn.

(50)

Tot slot verklaart de begunstigde dat bij de toepassing van de richtsnoeren die van toepassing zijn op herstructureringssteun ermee rekening moet worden gehouden dat hij actief is in een steungebied en een van de grootste regionale werkgevers is.

V.   OPMERKINGEN VAN DE SLOWAAKSE REPUBLIEK

(51)

In hun antwoord op het inleiden van het formele onderzoek hebben de Slowaakse autoriteiten enkele opmerkingen gemaakt over de feiten die onder II hierboven al zijn genoemd.

(52)

De Slowaakse autoriteiten hebben bevestigd dat het belastingkantoor, op het moment dat gestemd werd over het crediteurenakkoord, geen rekening heeft gehouden met het aspect staatssteun. Het belastingkantoor beschouwde het akkoord niet als een vorm van staatssteun en heeft de begunstigde derhalve niet verzocht een herstructureringsplan over te leggen dat verschilt van het bedrijfsplan dat overeenkomstig de insolventiewetgeving bij de rechtbank was ingediend.

(53)

In hun antwoord op de opmerkingen van de begunstigde hebben de Slowaakse autoriteiten de volgende elementen vervat.

(54)

De Slowaakse autoriteiten achten de opmerkingen van de begunstigde over de gemiddelde lengte van de faillissementsprocedure en de gemiddelde opbrengst van de verkoop van activa in een faillissementsprocedure in dit geval niet relevant. Gezien het geringe aantal crediteuren en de aanwezigheid van activa met een positieve liquidatiewaarde die groter was dan het bedrag dat na het akkoord aan de overheid is betaald, zou de faillissementsprocedure volgens hen in een kortere periode dan gemiddeld hebben kunnen worden afgerond en was de opbrengst voor het belastingkantoor hoger geweest dan in het geval van een akkoord. De Slowaakse belastingautoriteiten hebben op 21 juni 2004 een controle ter plaatse verricht bij de onderneming en vastgesteld dat de begunstigde op 17 juni 2004 beschikte over contanten ter waarde van SKK 161,3 miljoen, vorderingen voor een bedrag van SKK 62,8 miljoen, voorraden gedistilleerde dranken en dranken op basis daarvan ter waarde van SKK 84 miljoen, en vaste activa met een boekwaarde van SKK 200 miljoen.

(55)

De Slowaakse autoriteiten zijn van mening dat fiscaal beslag een daadwerkelijk alternatief was voor het belastingkantoor. Zij bevestigen dat het belastingkantoor de mogelijkheid had om deze procedure in te leiden voor het crediteurenakkoord, en dat ook had kunnen doen als de rechtbank had geweigerd om het akkoord te bekrachtigen (aangezien het belastingkantoor als afzonderlijke crediteur niet vóór zou hebben gestemd).

(56)

De Slowaakse autoriteiten zijn het oneens met de bewering van de begunstigde dat zijn financiële moeilijkheden te wijten waren aan de wijziging van de wet op de belastingadministratie. Volgens hen waren de financiële problemen van de begunstigde toe te schrijven aan de financiële strategie, die erop neerkwam dat de indirecte belasting werd gebruikt voor de activiteiten van de onderneming. In plaats daarvan had de begunstigde de belasting gewoon bij de klanten moeten innen en onmiddellijk moeten overmaken naar de overheidsbegroting.

(57)

De Slowaakse autoriteiten zijn het er niet mee eens dat de bijeenkomst met het directoraat Belasting van de Slowaakse Republiek in december 2003 een bewijs is van preliminaire instemming met het akkoord van de zijde van het belastingkantoor. Zij hebben een brief van 6 juli 2004 overgelegd, die door het directoraat Belasting van de Slowaakse Republiek is gezonden naar het betrokken belastingkantoor, waarbij dit de instructie kreeg niet in te stemmen met het door de begunstigde voorgestelde akkoord, omdat dit ongunstig was voor de overheid. Die brief verwees toen naar een andere, algemenere brief van 15 januari 2004 van de minister van Financiën aan het betrokken belastingkantoor, waarbij dit de instructie kreeg niet in te stemmen met de voorstellen voor crediteurenakkoorden die erop neerkwamen dat de belastingautoriteiten belastingschulden kwijtscholden. Verder interpreteerden de Slowaakse autoriteiten de brief van 3 februari 2004, waarnaar de begunstigde verwijst (zie overweging 37), als een expliciete afwijzing van de 35 %-regeling.

(58)

De Slowaakse autoriteiten verklaren dat de begunstigde in de periode van uitstel (januari 2001 tot en met maart 2004) geen accijns had voldaan en dat zijn belastingverplichtingen regelmatig werden uitgesteld tot een later tijdstip.

(59)

Volgens de Slowaakse autoriteiten rijst er door de grote verschillen tussen de schattingen in de twee rapporten van accountants twijfel over de geloofwaardigheid van beide rapporten. Zij hebben met name bedenkingen bij de liquidatiefactor die door EKORDA wordt toegewezen aan de vlottende activa. Deze factor moet hoger zijn dan 20 %.

(60)

Tot slot heeft de begunstigde volgens de Slowaakse autoriteiten geen levensvatbaar herstructureringsplan opgesteld en kunnen de maatregelen die in de context van het crediteurenakkoord worden voorgesteld, niet als herstructureringsmaatregelen worden aangemerkt.

VI.   BEOORDELING

1.   Bevoegdheid van de Commissie

(61)

Aangezien enkele van de relevante gebeurtenissen in deze zaak plaatsvonden voor de toetreding van de Slowaakse Republiek tot de Europese Unie op 1 mei 2004, zal de Commissie eerst moeten nagaan of zij bevoegd is op te treden met betrekking tot de omstreden maatregel.

(62)

Maatregelen die voor de toetreding van kracht geworden zijn en na de toetreding niet meer van toepassing zijn, kunnen niet door de Commissie worden onderzocht in het kader van de procedure van het interim-mechanisme, als bedoeld in bijlage IV, punt 3, van het Toetredingsverdrag, of in het kader van de procedures bedoeld in artikel 88 van het EG-Verdrag. De Commissie heeft overeenkomstig het Toetredingsverdrag en het EG-Verdrag niet de verplichting deze maatregelen te onderzoeken en ook niet de bevoegdheid dat te doen.

(63)

Maatregelen die na de toetreding van kracht worden, vallen volgens het EG-Verdrag daarentegen wel onder de bevoegdheid van de Commissie. Om het tijdstip te bepalen waarop een maatregel van kracht is geworden, is het relevante criterium het juridisch bindende besluit dat de bevoegde nationale autoriteit neemt om de steun te verlenen (14).

(64)

De begunstigde beweerde in dit geval dat de omstreden maatregel voor de toetreding van kracht werd en daarna niet langer van toepassing was (zie overweging 37).

(65)

De Commissie wijst de argumenten die door de begunstigde worden aangedragen af. Het voorstel om de procedure voor een crediteurenakkoord in te leiden is geen handeling van de steunverlenende autoriteit, maar een handeling van de begunstigde. Ook het besluit van de rechtbank om de procedure voor een crediteurenakkoord in te leiden, is geen handeling van de steunverlenende autoriteit. Het besluit van de rechtbank betekende dat de begunstigde en de crediteuren hun onderhandelingen over het akkoord konden voortzetten, maar het geldt zeker niet als toekenning van de steun. Er is geen bewijs dat het directoraat Belasting op de bijeenkomst in december 2003 zijn instemming heeft betoond met de omstreden maatregel. De Slowaakse autoriteiten ontkennen die preliminaire instemming zelfs. De brief van 3 februari 2004 is expliciet wat betreft de afwijzing van het voorstel voor een regeling op het niveau van 35 %.

(66)

Het besluit van de bevoegde autoriteit om enkele van haar vorderingen kwijt te schelden, werd op 9 juli 2004 genomen, toen het belastingkantoor instemde met het door de begunstigde voorgestelde akkoord.

(67)

De vraag of de maatregel na de toetreding van toepassing is, speelt dan ook geen rol meer.

(68)

De Commissie concludeert derhalve dat zij bevoegd is om de omstreden maatregel te beoordelen overeenkomstig artikel 88 van het EG-Verdrag.

2.   Staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag

(69)

Overeenkomstig artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag zijn steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt, voor zover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

(70)

Kwijtschelding van een schuld aan een publieke autoriteit, zoals een belastingkantoor, is een vorm van bekostiging met staatsmiddelen. Aangezien een individueel bedrijf hiervan profiteert, is de maatregel selectief.

(71)

Tot het tijdstip waarop de gebeurtenissen plaatsvonden die tot de insolventieprocedure aanleiding gaven, was de begunstigde actief op het gebied van de productie van gedistilleerde dranken en dranken op basis daarvan, alcoholvrije dranken, in blik geconserveerde vruchten en groenten. In 2003 was de begunstigde de derde grootste producent van gedistilleerde dranken en dranken op basis daarvan in Slowakije. Sinds het verlies van de vergunning voor de productie van gedistilleerde dranken en dranken op basis daarvan in maart 2004, is de begunstigde actief op de groothandelsmarkt voor gedistilleerde dranken en dranken op basis daarvan geproduceerd door een ander bedrijf, Old Herold, s.r.o., dat daarvoor gebruikmaakt van productiefaciliteiten die het huurt van de begunstigde. In alle segmenten waarin de begunstigde voor het crediteurenakkoord actief was en waarin hij op dit moment actief is, is sprake van handel tussen de lidstaten.

(72)

In haar besluit om de formele onderzoeksprocedure in te leiden plaatste de Commissie kanttekeningen bij de vraag of de maatregel de mededinging vervalste of dreigde te vervalsen doordat voor de begunstigde sprake was van voordelen waarover deze normaal gezien in een marktsituatie niet zou hebben beschikt. Met andere woorden de Commissie twijfelde aan de vraag of de staat ten aanzien van de begunstigde was opgetreden als crediteur in een markteconomie.

(73)

Vastgesteld werd dat in het kader van het akkoord voor particuliere crediteuren dezelfde schuldregelingsvoorwaarden golden als voor het belastingkantoor. De crediteuren zouden 35 % van de schuld terugkrijgen binnen een voorgeschreven periode, een voorwaarde waaraan de begunstigde voldeed. De resterende 65 % werd kwijtgescholden.

(74)

Voorafgaand aan het akkoord bevond het belastingkantoor zich juridisch en economisch echter in een gunstigere positie dan de crediteuren voor het akkoord. Derhalve moet in detail worden onderzocht of het belastingkantoor alle middelen heeft gebruikt waarover het beschikte om tot een zo hoog mogelijke terugbetaling te komen van al zijn vorderingen, zoals een crediteur in een markteconomie zou doen.

(75)

Om te bepalen of aan het beginsel van de crediteur in een markteconomie is voldaan, moet de Commissie nagaan of het voor het belastingkantoor gunstiger was in te stemmen met de voorwaarden van het door de begunstigde voorgestelde crediteurenakkoord, vergeleken met de mogelijke uitkomst van een faillissementsprocedure of fiscaal beslag.

(76)

Kort gezegd verklaart de Slowaakse Republiek dat de maatregel, in haar opinie, staatssteun vormt. Zij erkent dat de vraag of er al dan niet sprake was van staatsteun, op het moment dat de steun werd verleend eenvoudigweg geen rol speelde. Daarentegen stelt de begunstigde dat de maatregel geen steun omvat en legt hij daartoe de hierboven omschreven documenten voor, met name rapporten van twee accountants.

(77)

Op basis van de door de begunstigde en de Slowaakse autoriteiten verstrekte informatie heeft de Commissie de volgende feiten op een rij gezet met betrekking tot de financiële situatie van de begunstigde in het betrokken jaar, voor zover deze relevant is voor de toepassing van het beginsel van de crediteur in een markteconomie. De cijfers per 31 maart 2004 die door de begunstigde zijn verstrekt en de cijfers per 17 juni 2004 die door de Slowaakse autoriteiten zijn verstrekt, kunnen door de Commissie niet in de boeken van de begunstigde worden gecontroleerd. De Commissie heeft echter geen reden om te twijfelen aan de juistheid van deze gegevens.

Tabel 3

Financiële situatie van de begunstigde 2003-2004 [in miljoen SKK]

 

31. 12. 2003 (15)

31. 3. 2004 (16)

28. 4. 2004 (17)

17. 6. 2004 (18)

31. 12. 2004 (19)

Niet-vlottende activa (20)

208

205

204

200

200

Voorraden

119

209

176

84

52

Contanten

3

50

94

161

27

Handelsvorderingen op de korte termijn

128

98 (21)

80

63 (22)

97

(78)

De Commissie zal eerst het bewijs onderzoeken dat door de begunstigde is voorgelegd ter ondersteuning van zijn oordeel dat het belastingkantoor in het geval van een faillissementsprocedure slechter af zou zijn dan bij een akkoord. Aangezien de Slowaakse autoriteiten en de begunstigde geen van beiden een berekening hebben voorgelegd voor fiscaal beslag, zal de Commissie onderzoeken op welke opbrengst het belastingkantoor had kunnen rekenen ingeval van fiscaal beslag. Tot slot zal zij indirect bewijs onderzoeken dat door de Slowaakse autoriteiten en de begunstigde is voorgelegd.

2.1.   Vergelijking crediteurenakkoord/faillissementsprocedure

(79)

De Commissie is niet van mening dat het EKORDA-rapport een betrouwbare basis is om het voorgestelde akkoord te vergelijken met een eventuele faillissementsprocedure. De Slowaakse autoriteiten delen deze twijfel.

(80)

Allereerst merkt de Commissie op dat EKORDA, aangezien het zijn rapport op 7 juli 2004 (twee dagen voor de bijeenkomst van crediteuren) heeft uitgebracht, voor zijn berekeningen is uitgegaan van de activa van de begunstigde per 31 maart 2004. Uit tabel 3 blijkt dat de omvang van de verschillende activa na 31 maart 2004 aanzienlijk is veranderd. Met name is een aanzienlijk deel van de voorraden verkocht, waardoor de contanten zijn toegenomen. Deze veranderingen zijn van groot belang bij de toepassing van de liquidatiefactoren van EKORDA, die variëren van 20 % voor voorraden en kortetermijnvorderingen tot 100 % voor contanten. Aangenomen dat de op een schatting van EKORDA gebaseerde liquidatiefactoren juist zijn en bij toepassing van de door EKORDA gebruikte methodologie, is in onderstaande tabel te zien wat de uitkomst zou zijn geweest als de berekening van EKORDA was gebaseerd op de cijfers van 28 april 2004 en 17 juni 2004, dat wil zeggen nog voor de bijeenkomst van crediteuren van 9 juli 2004. Deze cijfers laten ook zien dat de door EKORDA voorgestelde liquidatiefactoren niet realistisch zijn.

Tabel 4

Vergelijking van de vermoedelijke opbrengst van verkoop van de activa van de begunstigde in een faillissementsprocedure [in miljoen SKK]

 

Situatie op:

 

31.3.2004

28.4.2004

17.6.2004

 

Liquidatiefactor [ %]

Boekwaarde

Rendement

Boekwaarde

Rendement

Boekwaarde

Rendement

Niet-vlottende activa

45

205

92

204

92

200

90

Voorraden

20

209

42

176

35

84

17

Kortetermijnvorderingen

20

98 (23)

20

86 (24)

17

37 (25)

7

Contanten

100

50

50

94

94

161

161

Totaal

 

 

204

 

238

 

275

(81)

Opgemerkt moet worden dat in het door de begunstigde aan de rechtbank voorgelegde bedrijfsplan de verkoop van de voorraden geraamd wordt op [minder dan 150] miljoen SKK in de periode maart-mei 2004. EKORDA moet zich dan ook hebben gerealiseerd dat de activa van de begunstigde fors konden veranderen na 31 maart 2004, maar heeft die omstandigheid niet in zijn berekeningen meegenomen.

(82)

Als EKORDA rekening had gehouden met de boekwaarde van de activa van de begunstigde per 28 april 2004, zou het tot de conclusie zijn gekomen dat het rendement bij een faillissementsprocedure hoger zou zijn geweest (SKK 238 miljoen, ofwel EUR 6,3 miljoen) dan wat de begunstigde in het akkoord voorstelde (SKK 225 miljoen, ofwel EUR 5,93 miljoen (26). Deze conclusie zou nog duidelijker zijn geweest als de analyse was gedaan in juni 2004 (SKK 275 miljoen, ofwel EUR 7,2 miljoen), ruim op tijd voor het belastingkantoor om zijn vetorecht te gebruiken en het voorstel af te wijzen, waarmee dan een eind was gekomen aan het crediteurenakkoord. Weer moet worden opgemerkt dat deze resultaten werden verkregen met de veronderstellingen en methodologie van EKORDA.

(83)

De Commissie wijst de door EKORDA gebruikte methodologie echter af en vindt de veronderstellingen in de analyse van EKORDA niet geloofwaardig. Deze conclusie wordt versterkt door de twijfel van de Slowaakse autoriteiten, als beschreven in de overwegingen 55 en 60.

(84)

Allereerst licht EKORDA in zijn rapport niet toe op welke wijze de drie liquidatiefactoren zijn vastgesteld. De Slowaakse autoriteiten hebben verklaard dat de liquidatiefactor voor de voorraden hoger zou moeten zijn dan 20 %.

(85)

De Commissie stelt vast dat de begunstigde in 2004 [minder dan 150] miljoen SKK in de wacht heeft gesleept met de verkoop van zijn voorraden (zie overweging 30). Dit is meer dan [40-50] % van de boekwaarde van de voorraden, waarop de evaluatie van EKORDA was gebaseerd. Dit wijst er sterk op dat de liquidatiefactor van 20 % te laag was. De veranderingen op de balans voor 2004 met betrekking tot de voorraden ondersteunen deze conclusie. Bovendien schatte de begunstigde zelf in zijn bedrijfsplan de opbrengst van de verkoop van de voorraden in de periode maart-mei 2004 op [minder dan 110] miljoen SKK (zie overweging 30). EKORDA heeft deze schatting buiten beschouwing gelaten. Tot slot is het, gezien de aard van de activiteiten van de begunstigde, aannemelijk dat de voorraden vooral eindproducten omvatten die makkelijk direct hadden kunnen worden verkocht aan distributeurs of consumenten, in plaats van halffabricaten, die verder moeten worden bewerkt.

(86)

Voorts heeft EKORDA dubbele correcties toegepast voor de handelsvorderingen op korte termijn. Eerst heeft het de boekwaarde daarvan met 40 % gecorrigeerd (de boekwaarde was SKK 166 miljoen; de door EKORDA in zijn berekeningen gebruikte waarde was SKK 98 miljoen) en vervolgens heeft het de lage liquidatiefactor van 20 % toegepast. Deze methode is aanvechtbaar. Het is acceptabel om de boekwaarde van de vorderingen aan te passen om hun feitelijke waarde weer te geven op een bepaald tijdstip. EKORDA licht echter niet toe waarom de opbrengst in het geval van faillissement/liquidatie slechts een vijfde (SKK 20 miljoen) zou zijn van wat de begunstigde zelf meende te krijgen van zijn schuldenaars (SKK 98 miljoen).

(87)

Ook lijkt de liquidatiefactor van 45 % voor niet-vlottende activa aan de lage kant. Volgens de begunstigde bedroeg de waarde van de activa die waren overgedragen naar het belastingkantoor SKK 194 miljoen (27). Dit bedrag is, volgens de begunstigde, de waarde uitgedrukt in prijzen van onafhankelijke deskundigen eind 2003/begin 2004. Volgens de Commissie geeft de door experts vastgestelde waarde gewoonlijk de algemene waarde van de activa weer, oftewel de prijs waarvoor die activa op dat moment kunnen worden verkocht. EKORDA licht niet toe waarom de opbrengst van de faillissementsverkoop van de niet-vlottende activa slechts 45 % van de boekwaarde van SKK 205 miljoen (28) oplevert, terwijl de begunstigde deze activa zelf veel hoger waardeert.

(88)

Wat betreft het argument van de begunstigde dat een koper moeilijk te vinden zou zijn, omdat de meeste verpande machines alleen geschikt waren voor de productie van gedistilleerde dranken, dranken op basis daarvan, alcoholvrije dranken en conserven, wil de Commissie de volgende twee opmerkingen maken. Ten eerste moet worden opgemerkt dat de „door experts vastgestelde waarde” van het verpande vastgoed SKK 105 miljoen bedroeg, wat op zich al hoger is dan de totale opbrengst volgens de schatting van EKORDA (SKK 92 miljoen). Ten tweede laten de feitelijke ontwikkelingen in de onderneming zien dat voor enkele van deze productiefaciliteiten snel een gebruiker is gevonden, Old Herold, s.r.o., toen de begunstigde zijn vergunning voor de productie van gedistilleerde dranken en dranken op basis daarvan verloor. Het lijkt er dan ook op dat een concurrent belangstelling voor deze productiefaciliteiten had.

(89)

Verder wordt de geloofwaardigheid van het rapport van EKORDA ook aangetast door de wijze waarop de verschillende heffingen van de faillissementsprocedure werden berekend die in mindering moeten worden gebracht op de totale opbrengst van de verkoop van de activa. EKORDA bracht SKK 45 miljoen aan heffingen in mindering, de begunstigde noemde een cijfer van SKK 36 miljoen en in de schatting van accountant Kochová wordt gesproken van ten hoogste SKK 22 miljoen. Deze verschillen doen twijfel ontstaan over de nauwkeurigheid van de veronderstellingen van EKORDA met betrekking tot de omvang van de heffingen en bijgevolg ook met betrekking tot de opbrengst ingeval van een faillissementsprocedure. Er moet echter worden opgemerkt dat de opbrengst ingeval van faillissement, gezien de situatie van de begunstigde op 17 juni 2004, zelfs met heffingen van SKK 36 miljoen, hoger zou zijn geweest dan bij het voorgestelde akkoord.

(90)

Tot slot merkt de Commissie op dat de Slowaakse autoriteiten het niet eens zijn met de bewering van de begunstigde dat het belastingkantoor vóór de bijeenkomst van crediteuren van 9 juli 2004 over het rapport van EKORDA beschikte.

(91)

Wat betreft het rapport van mevrouw Kochová, de Commissie kan hierover geen uitspraak doen, aangezien zij daarvan geen exemplaar heeft. Uit de voorgelegde informatie blijkt niet wanneer en waarvoor dit rapport is opgesteld of op welke veronderstellingen en gegevens het is gebaseerd. De Commissie merkt echter op dat de conclusies van deze accountant sterk verschillen van de conclusies van EKORDA. In het rapport van curator Holovačová staat alleen maar dat een crediteurenakkoord over het algemeen gunstiger is voor de crediteuren dan een faillissementsprocedure. De Commissie aanvaardt geen van beide rapporten als bewijs voor of tegen de bewering van de begunstigde dat aan het beginsel van de crediteur in een markteconomie is voldaan.

(92)

Op basis van het beschikbare bewijs concludeert de Commissie derhalve dat de verkoop van activa in een faillissementsprocedure, naar alle waarschijnlijkheid, tot een hogere opbrengst zou hebben geleid voor de crediteuren van de begunstigde. Overwegende dat het belastingkantoor in de eerste groep zou worden behandeld als afzonderlijke crediteur en in de tweede groep bijgevolg het overgrote deel van de opbrengst zou hebben gekregen (vanwege de omvang van haar vorderingen vergeleken met andere crediteuren), concludeert de Commissie dat vrijwel de volledige opbrengst bij faillissement zou toekomen aan het belastingkantoor.

2.2.   Vergelijking crediteurenakkoord/fiscaal beslag

(93)

Het belastingkantoor had, in tegenstelling tot de particuliere crediteuren, het recht om op eigen initiatief fiscaal beslag in te leiden door de verkoop van vastgoed, machines of de onderneming als geheel. De Commissie vindt het argument van de begunstigde dat een crediteurenakkoord de onderneming vrijwaart van fiscaal beslag, irrelevant. Als bevestigd door de Slowaakse autoriteiten, was fiscaal beslag inderdaad een optie voor het belastingkantoor, voor de start van de procedure voor een crediteurenakkoord of na een veto van het belastingkantoor ten aanzien van het voorgestelde akkoord. Met deze mogelijkheid dient derhalve rekening te worden gehouden bij de toepassing van het beginsel van de crediteur in een markteconomie. De begunstigde vergelijkt het voorgestelde akkoord niet met de mogelijke uitkomst van fiscaal beslag.

(94)

Voor haar analyse vertrouwt de Commissie op de gegevens die door de begunstigde en de Slowaakse autoriteiten zijn voorgelegd. In deze context wordt opgemerkt dat de Slowaakse autoriteiten hebben bevestigd dat de overdracht naar het belastingkantoor SKK 397 miljoen betrof, als vermeld in het besluit om de formele onderzoeksprocedure in te leiden. Dit bedrag is gebaseerd op de boeken van de begunstigde. De begunstigde verklaart op zijn beurt dat de verpande activa, uitgedrukt als de „door experts vastgestelde waarde”, SKK 194 miljoen vertegenwoordigen (zie overweging 17). Hoewel de Commissie weliswaar niet hoeft te bepalen welk cijfer juist is, kunnen toch de volgende conclusies worden getrokken.

(95)

Ten eerste was de overdracht de tegenwaarde van de uitgestelde belastingschuld van de begunstigde, een vereiste overeenkomstig de wet op de belastingadministratie. Indien de waarde van de activa van de begunstigde feitelijk slechts de helft van de overdracht dekte, als gesuggereerd in het advies van de deskundige dat door begunstigde is voorgelegd, dan waren de zekerheden die de overheid verlangde ontoereikend. In deze omstandigheden voldoet het uitstel van de betaling van belasting, waarvoor het belastingkantoor in de periode november 2002-november 2003 toestemming gaf voor in totaal SKK 477 miljoen, waarschijnlijk niet aan het beginsel van de crediteur in een markteconomie. Aangezien dit uitstel van de betaling van belasting werd toegestaan voor de datum van toetreding en na die datum niet langer gold, is de Commissie niet bevoegd om te beoordelen of deze maatregelen verenigbaar zijn met de interne markt. In dit geval hoeft de Commissie ook niet te bepalen of deze maatregelen een vorm van staatssteun zijn. Indien de eerdere gevallen waarin sprake was van uitstel van betaling van belasting een vorm van staatssteun zijn, mag niet meer worden verwezen naar het beginsel van de crediteur in een markteconomie wanneer de uitgestelde schuld later (deels) is kwijtgescholden.

(96)

Ten tweede, zelfs als het lagere cijfer dat door de begunstigde is voorgelegd, gebruikt zou worden voor de berekening van de opbrengst bij fiscaal beslag, zou een crediteur in een markteconomie, aangenomen dat hij de mogelijkheid zou hebben, de voorkeur geven aan deze procedure in plaats van een crediteurenakkoord.

(97)

Bij fiscaal beslag kan het belastingkantoor de activa van de schuldenaar (vorderingen en andere vlottende activa, roerend goed, vastgoed) direct verkopen. Toen het belastingkantoor voor het crediteurenakkoord stemde, had de begunstigde voorraden voor in totaal van SKK 84 miljoen, afdwingbare vorderingen ter waarde van SKK 63 miljoen en contanten voor een bedrag van SKK 161 miljoen (zie overweging 54). Opgemerkt moet worden dat alleen al de waarde van de vlottende activa (SKK 308 miljoen, ofwel EUR 8,1 miljoen) de opbrengst in het kader van een akkoord (SKK 225 miljoen, ofwel EUR 5,93 miljoen) zou overtreffen. Zelfs als de vorderingen daarop in hun geheel in mindering zouden worden gebracht (29), zou de waarde van de vlottende activa (SKK 245 miljoen, ofwel EUR 6,4 miljoen) de opbrengst in het kader van een akkoord overtreffen. Verder had de begunstigde andere activa, waarvan de waarde ten minste SKK 194 miljoen bedroeg.

(98)

Overigens zijn er bij fiscaal beslag geen administratieve heffingen, zoals bij een faillissementsprocedure. Het is een procedure die wordt ingeleid en gecontroleerd door het belastingkantoor zelf, en men mag dan ook aannemen dat deze procedure redelijk snel kan worden voltooid.

(99)

De Commissie concludeert derhalve dat fiscaal beslag op de activa van de begunstigde tot een hogere opbrengst zou hebben geleid dan het crediteurenakkoord.

2.3.   Ander bewijs

(100)

De Commissie neemt in het bijzonder akte van de door de Slowaakse autoriteiten voorgelegde brief van de directeur van het directoraat Belasting aan de onder zijn bevoegdheid vallende directeur van het belastingkantoor in kwestie (zie overweging 57). De brief vormt een duidelijk bewijs dat het directoraat Belasting (dat voordien al direct contact had gehad met de begunstigde) zich verzette tegen het voorgestelde akkoord en het plaatselijke belastingkantoor onomwonden instrueerde niet voor het akkoord te stemmen. De in de brief genoemde reden was dat het voorgestelde akkoord „ongunstig” was voor de overheid.

(101)

Ook wezen de Slowaakse autoriteiten erop dat begin 2004 een duidelijke beleidsinstructie was uitgegaan van het ministerie van Financiën naar de belastingkantoren, die erop neerkwam dat deze niet mochten instemmen met akkoorden waarin sprake was van het kwijtschelden van vorderingen door belastingkantoren (30). Deze instructie werd gegeven in verband met de wijziging van de wet op de belastingadministratie per 1 januari 2004, om de discipline bij de belastinginning te verbeteren.

(102)

Verder merkt de Commissie op dat het belastingkantoor zelf al op 2 augustus 2004 in beroep was gegaan tegen het akkoord, minder dan een maand na de overeenstemming over het akkoord.

(103)

De begunstigde verklaarde dat het belastingkantoor nog voordat de begunstigde de procedure was gestart, had aangegeven dat het instemde met het akkoord. De Commissie is van mening dat het door de begunstigde voorgelegde bewijs juist op het tegendeel wijst. In zijn brief van 3 februari 2004 aan de begunstigde schrijft de directeur van het belastingkantoor dat, hoewel hij in principe niet tegen een akkoord is, hij niet kan instemmen met het voorstel van de begunstigde voor een akkoord dat neerkomt op 35 % terugbetaling van de schuld.

(104)

Op basis van dit bewijs kan de Commissie alleen nog maar concluderen dat de Slowaakse autoriteiten tegen het door de begunstigde voorgestelde akkoord waren en dat ook waren voor het inleiden van de procedure voor een akkoord op 8 maart 2004, voordat de crediteuren daarover stemden en na de goedkeuring van het akkoord door de rechtbank.

(105)

De begunstigde verklaart dat rekening moet worden gehouden met langetermijneffecten, zoals de continuïteit van de belastingopbrengsten voor de overheid (zie overweging 46).

(106)

Ten eerste moet worden benadrukt dat het beginsel van de crediteur in een markteconomie niet hetzelfde is als het beginsel van de investeerder in een markteconomie. Terwijl een investeerder in een markteconomie in een positie verkeert waarin hij kan besluiten of hij een relatie aangaat met de onderneming in kwestie en gedreven wordt door het strategische vooruitzicht op lange termijn van een passende opbrengst voor zijn investering (31), zal een crediteur in een markteconomie, die al een handelsrelatie of een publiekrechtelijke relatie heeft met de insolvente onderneming, daarentegen streven naar terugbetaling van de bedragen die hem verschuldigd zijn (32), tegen zo gunstig mogelijke voorwaarden in termen van terugbetaling en tijdschema. De drijfveren van de hypothetische crediteur in een markteconomie en de investeerder in een markteconomie zijn derhalve niet identiek. De jurisprudentie onderscheidt dan ook twee afzonderlijke criteria voor deze situaties.

(107)

Ten tweede is het, wat betreft de analogie met de crediteur-leverancier, belangrijk erop te wijzen dat de aard van zijn vorderingen en die van de overheid fundamenteel verschillend zijn. Aangezien de relatie van de leverancier met de insolvente onderneming een exclusief contractuele basis heeft, zou hij werkelijk te lijden kunnen hebben onder het verlies van een handelspartner. Indien de insolvente onderneming wordt geliquideerd of verkocht, moet de leverancier een nieuwe cliënt zoeken of een contract sluiten met de nieuwe eigenaar. Het risico is groter wanneer zijn afhankelijkheid van de insolvente onderneming aanzienlijk is. Een crediteur die zich in die situatie bevindt, kijkt naar de toekomst. Daarentegen is de relatie van de overheid met de insolvente onderneming gebaseerd op het publiekrecht en derhalve niet afhankelijk van de wil van de partijen. Een nieuwe eigenaar die de activa van de geliquideerde onderneming overneemt, is automatisch ook verplicht de belasting te voldoen. Verder is de overheid nooit afhankelijk van één belastingbetaler. Tot slot het belangrijkste, wanneer de overheid belasting heft, is zij niet gericht op winst of doet zij dat niet op commerciële basis of uitgaande van commerciële overwegingen. De bovengenoemde analogie is derhalve niet gegrond.

(108)

De conclusie van de Commissie is dat de situatie waarin de overheid zich in dit geval bevindt, niet kan worden vergeleken met die van een hypothetische investeerder in een markteconomie of die van een hypothetische afhankelijke crediteur in een markteconomie. Er kan derhalve geen rekening worden gehouden met het verlies van toekomstige belastingen bij de toepassing van het beginsel van de crediteur in een markteconomie.

(109)

Tot slot blijkt uit het belastingoverzicht dat door de begunstigde is voorgelegd, dat de overgrote meerderheid van de belastingen dat sinds 1995 door de begunstigde is betaald, indirecte belastingen zijn (accijns en btw). Aangezien deze belastingen worden betaald door de eindgebruikers, zou liquidatie van de begunstigde geen gevolgen hebben voor de inning van die belasting, aangezien de consument de producten waarop die belasting wordt geheven (in dit geval voornamelijk gedistilleerde dranken en dranken op basis daarvan) gewoon zal blijven kopen, zij het bij andere producenten. Het argument van de begunstigde inzake aanzienlijke derving van belastinginkomsten is derhalve niet geloofwaardig.

2.4.   Conclusie

(110)

Op basis van bovenstaand bewijs concludeert de Commissie dat in dit geval niet is voldaan aan het beginsel van de crediteur in een markteconomie en dat de overheid de begunstigde een voordeel heeft laten genieten dat deze niet had gehad in een marktsituatie.

(111)

Bijgevolg luidt de conclusie van de Commissie dat de omstreden maatregel staatssteun vormt in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag.

(112)

De staatssteun die is verleend aan de begunstigde, is gelijk aan het bedrag van de schuld dat door het belastingkantoor is kwijtgescholden in het kader van het crediteurenakkoord, namelijk SKK 416 515 990.

3.   Verenigbaarheid van de steun: Afwijking uit hoofde van artikel 87, lid 3, van het EG-Verdrag

(113)

Het voornaamste doel van de maatregel is steun te verlenen aan een onderneming in moeilijkheden. In dergelijke gevallen kan de afwijking van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag worden toegepast, die staatssteun tolereert wanneer die de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid vergemakkelijkt, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad en mits aan de gestelde voorwaarden wordt voldaan.

(114)

In het licht van de productieactiviteiten van de begunstigde is de Commissie nagegaan of de speciale regels die van toepassing zijn op de landbouw in dit geval van toepassing zijn. Daarbij uitgaande van de gegevens over de omzet van de begunstigde die door de Slowaakse autoriteiten zijn verstrekt, is de Commissie in haar besluit om de formele onderzoeksprocedure in te leiden tot de conclusie gekomen dat de meeste van de producten van de begunstigde niet onder bijlage I bij het EG-Verdrag vallen en bijgevolg de algemene regels inzake staatssteun van toepassing zijn.

(115)

In zijn opmerkingen over het besluit om de formele onderzoeksprocedure in te leiden heeft de begunstigde de door de Slowaakse autoriteiten verstrekte gegevens over zijn omzet aangevochten (zie tabel 1), maar niet het besluit van de Commissie om haar beoordeling te baseren op de algemene regels inzake staatssteun. Zonder in te willen gaan op de vraag of de door de begunstigde verstrekte cijfers accuraat zijn (33), heeft de Commissie onderzocht of haar conclusie stand zou houden in het licht van de nieuwe gegevens. Zij concludeert dat het overgrote deel van de omzet van de begunstigde gegenereerd wordt door producten die niet vallen onder bijlage I bij het EG-Verdrag. De algemene regels inzake staatssteun zijn derhalve van toepassing, niet de sectorspecifieke.

(116)

Voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden gelden op dit moment de communautaire richtsnoeren inzake reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden („nieuwe richtsnoeren”) (34), die in de plaats zijn getreden van de voorgaande, in 1999 goedgekeurde tekst („richtsnoeren van 1999”) (35).

(117)

De overgangsbepalingen van de nieuwe richtsnoeren stellen dat deze van toepassing zijn voor de beoordeling van reddings- of herstructureringssteun die wordt toegekend zonder de instemming van de Commissie (onrechtmatige steun), indien de steun gedeeltelijk of geheel is toegekend na 1 oktober 2004, datum van de bekendmaking van de nieuwe richtsnoeren in het Publicatieblad van de Europese Unie (punt 104). Indien de steun onrechtmatig is toegekend voor 1 oktober 2004, wordt het onderzoek verricht op basis van de op het tijdstip van de toekenning van de steun geldende richtsnoeren (punt 104).

(118)

De Commissie merkt op dat de instemming van het belastingkantoor met het akkoord op 9 juli 2004 werd afgegeven en dat die van kracht werd vanaf 23 juli 2004. Dit betekent dat de steun onrechtmatig werd toegekend voor 1 oktober 2004. Derhalve gelden de richtsnoeren van 1999, die van toepassing waren op het tijdstip van de toekenning van de steun.

(119)

De Commissie concludeert dat de begunstigde een middelgrote onderneming is in de zin van Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (36).

3.1   Kwalificatie van de onderneming

(120)

Overeenkomstig punt 5, onder c), van de richtsnoeren van 1999, wordt een onderneming beschouwd als een onderneming in moeilijkheden wanneer zij volgens het nationale recht voldoet aan de voorwaarden om aan een collectieve procedure wegens insolventie te worden onderworpen.

(121)

De begunstigde was partij bij het crediteurenakkoord, dat van toepassing is op insolvente ondernemingen als vastgesteld in de faillissementswet. Zij komt derhalve in aanmerking voor reddings- en herstructureringssteun.

3.2   Reddingssteun

(122)

De omstreden maatregel werd door de Slowaakse autoriteiten aanvankelijk omschreven als reddingssteun. Overeenkomstig de richtsnoeren van 1999 twijfelde de Commissie aan het kwalificeren van de omstreden steunmaatregel als reddingssteun op de gronden beschreven in deel III hierboven.

(123)

De Slowaakse autoriteiten noch de begunstigde hebben gereageerd op deze twijfel. Er zijn in dit verband geen nieuwe feiten voorgelegd aan de Commissie.

(124)

Aangezien de bovenstaande twijfel niet is weggenomen, concludeert de Commissie dat de steun niet in aanmerking kan worden genomen als reddingssteun in de zin van de richtsnoeren van 1999.

3.3   Herstructureringssteun

(125)

De Commissie twijfelde aan het kwalificeren van de omstreden steunmaatregel als herstructureringssteun in de zin van de richtsnoeren van 1999 op de gronden beschreven in deel III hierboven.

(126)

De Commissie merkt op de dat de Slowaakse autoriteiten, die moeten bewijzen dat de staatssteun verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, geen nieuwe feiten hebben overgelegd ter ondersteuning van deze conclusie. Zij heeft nota genomen van de opmerkingen die door de begunstigde zijn gemaakt.

3.3.1   Herstel van de levensvatbaarheid op lange termijn

(127)

Overeenkomstig de richtsnoeren van 1999, moet de toekenning van herstructureringssteun gepaard gaan met een haalbaar en samenhangend herstructureringsplan om de levenvatbaarheid van de onderneming op lange termijn te herstellen. De lidstaat verbindt zichzelf tot het plan, dat door de Commissie moet worden goedgekeurd. Indien de onderneming het plan niet ten uitvoer legt, wordt dit beschouwd als misbruik van steun.

(128)

Het herstructureringsplan dient binnen een redelijk tijdsbestek de levensvatbaarheid op lange termijn van de begunstigde te herstellen, en te zijn gebaseerd op realistische veronderstellingen betreffende de toekomstige bedrijfsomstandigheden. Het plan moet de omstandigheden beschrijven die tot de moeilijkheden van de begunstigde hebben geleid en passende maatregelen identificeren om deze aan te pakken. De herstructureringsmaatregelen mogen zich niet beperken tot financiële steun om schulden en verliezen uit het verleden te compenseren zonder dat de oorzaak van de problemen wordt aangepakt.

(129)

Voor ondernemingen in steungebieden en voor kleine en middelgrote ondernemingen bepalen de richtsnoeren van 1999 dat minder strenge voorwaarden mogen worden gesteld ten aanzien van de tenuitvoerlegging van compenserende maatregelen en de inhoud van de monitoringverslagen. Deze factoren stellen die ondernemingen echter niet vrij van het vereiste om een herstructureringsplan op te stellen en de lidstaten ook niet van de verplichting om de toekenning van de herstructureringssteun afhankelijk te maken van de tenuitvoerlegging van een herstructureringsplan.

(130)

Na het inleiden van het formele onderzoek hebben de Slowaakse autoriteiten bevestigd dat het bedrijfsplan dat de begunstigde verplicht was over te leggen als voorwaarde voor de start van de procedure voor een crediteurenakkoord, alleen is onderzocht door de bevoegde rechtbank, met andere woorden niet door de steunverlenende autoriteit, en dat de rechtbank noch het belastingkantoor de tenuitvoerlegging van het plan hadden gecontroleerd.

(131)

Daarentegen verklaarde de begunstigde dat het belastingkantoor, alvorens in te stemmen met de regeling, had onderzocht of het bedrijfsplan de levenvatbaarheid op lange termijn kon herstellen, maar hij legde geen bewijs over ter ondersteuning van deze bewering.

(132)

De begunstigde beweerde verder dat het ontbreken van een formeel herstructureringsplan irrelevant is in het geval van een beoordeling ex post van steun door de Commissie, aangezien deze dan inmiddels kan beoordelen of de levenvatbaarheid van de begunstigde feitelijk is hersteld. Volgens de begunstigde kan het bestaan van een formeel herstructureringsplan alleen worden geëist in het geval van een beoordeling ex ante, het enige type beoordeling waarop de richtsnoeren van 1999 van toepassing zijn.

(133)

Deze argumentatie is niet correct. De richtsnoeren van 1999 zijn van toepassing op de beoordeling van de verenigbaarheid van zowel aangemelde als onrechtmatige steun. Wanneer de beoordeling ook plaatsvindt, de voorwaarde dat de herstructureringssteun alleen wordt verleend als er een levensvatbaar herstructureringsplan wordt opgesteld, blijft van kracht. De Commissie gaat bij de beoordeling uit van de gegevens die beschikbaar waren op het moment dat de steun werd toegekend.

(134)

Geconcludeerd kan worden dat het belastingkantoor als de steunverlenende autoriteit, niet in de gelegenheid was om een herstructureringsplan te evalueren en de kwijtschelding van haar vorderingen afhankelijk te maken van de tenuitvoerlegging van een herstructureringsplan, waarop ter dege toezicht zou worden uitgeoefend. Hieruit volgt dat niet is voldaan aan de eerste formele voorwaarde, die mede volledig van toepassing is op de beoordeling ex post.

(135)

Wat betreft de essentie van het bedrijfsplan, de Slowaakse autoriteiten hebben geen informatie overgelegd om de twijfel van de Commissie weg te nemen ten aanzien van de vraag of het plan een echt herstructureringsplan is als vereist volgens de richtsnoeren van 1999.

(136)

De Commissie blijft dan ook bij de conclusie die zij reeds aangaf in het besluit om het formele onderzoek in te leiden. Het ingediende bedrijfsplan pakt alleen de acute problemen van de oplopende schulden van de begunstigde aan de overheid aan. Het analyseert op geen enkele manier de omstandigheden die hebben geleid tot de moeilijkheden van de begunstigde of de financiële situatie van de onderneming op dat moment of haar financiële vooruitzichten. Aangezien een dergelijke analyse ontbreekt, heeft de begunstigde geen concrete maatregelen voorgesteld om de afzonderlijke redenen aan te pakken die tot de moeilijkheden hebben geleid. De enige maatregel die in detail wordt beschreven, is de voorgestelde financiële herstructurering door middel van een crediteurenakkoord.

(137)

Het plan maakt geen enkele melding van de kapitaalverhoging van de begunstigde, volgens hemzelf één van de herstructureringsmaatregelen. Uit geen enkel element in het dossier blijkt dat de kapitaalverhoging door Hydree Slovakia moet worden beschouwd als een maatregel die ervoor zorgt dat de begunstigde op lange termijn niet opnieuw vervalt in zijn strategie om de productie te financieren met een btw- en accijnsschuld, de oorzaak van alle moeilijkheden. De Slowaakse autoriteiten zelf hebben bevestigd dat de kapitaalverhoging geenszins leidt tot een kleiner risico op herhaling van de financiële problemen. Deze twijfel is des te groter aangezien de kapitaalverhoging een bedrag betrof van SKK 21 miljoen, terwijl het bij de geherstructureerde schuld om een bedrag van SKK 644 miljoen ging.

(138)

De kapitaalverhoging op zich is geen bewijs van het vertrouwen van de markt in het herstel van de levensvatbaarheid op lange termijn van de begunstigde. De Commissie merkt op dat de begunstigde geen lening heeft gekregen van een particuliere bank, ondanks actieve pogingen in die zin.

(139)

De Commissie merkt verder op dat het verhuren van de productiefaciliteiten aan een concurrent van de begunstigde, Old Herold s.r.o., duidelijk was ingegeven door het verlies van de vergunning voor de productie van gedistilleerde dranken en dranken op basis daarvan en niet door het feit dat de productie verlieslijdend was en dus moest worden geherstructureerd. Natuurlijk had de begunstigde zelf een nieuwe vergunning kunnen aanvragen toen het akkoord definitief was, maar hij heeft dit niet gedaan. De Commissie merkt wel op dat de begunstigde door Old Herold onder gebruikmaking van zijn faciliteiten vervaardigde producten onder de eigen merknaam blijft verkopen en zelfs plannen heeft om meer te verkopen, zoals blijkt uit het jaarverslag over de periode 29 april-30 december 2004. Het verhuren van deze productiemiddelen kan derhalve niet worden beschouwd als herstructureringsmaatregel, aangezien er, gebaseerd op het beschikbare bewijs, geen behoefte was aan herstructurering voor dit deel van de productie.

(140)

Ten aanzien van de resterende maatregelen in het bedrijfsplan is de twijfel van de Commissie niet verminderd. Deze maatregelen betreffen gewoon activiteiten die verband houden met het besturen van een bedrijf en geen rationaliseringsmaatregelen (verkoop van oude apparatuur of voertuigen). De twee voorgestelde structurele maatregelen (stoppen met productie van niet-winstgevende alcoholvrije producten en verkoop van vastgoed) werden zeer vaag beschreven, zonder enige indicatie van de betrokken producten of een tijdschema. De Slowaakse autoriteiten hebben bevestigd dat het voor verkoop bestemde vastgoed (een administratief gebouw, een winkel en een recreatiefaciliteit) op 10 oktober 2005 niet was verkocht. De maatregel is dus niet uitgevoerd zoals gepland en aangekondigd.

(141)

Gezien de combinatie van het ontbreken van een formeel herstructureringsplan en een daadwerkelijke analyse van de problemen, maatregelen om deze aan te pakken en de marktomstandigheden en -vooruitzichten, concludeert de Commissie dat het door de begunstigde voorgelegde bedrijfsplan geen daadwerkelijk herstructureringsplan is zoals dat vereist is overeenkomstig de richtsnoeren van 1999 (37). De twijfel van de Commissie over de vraag of de begunstigde de levensvatbaarheid op lange termijn zou kunnen herstellen, is derhalve niet weggenomen.

3.3.2   Steun beperkt tot het strikte minimum

(142)

Hoewel haar conclusie, namelijk dat gezien het ontbreken van een echt herstructureringsplan haar twijfel over de levenvatbaarheid op lange termijn blijft bestaan, op zich voldoende is om te concluderen dat de steun onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, zal de Commissie ook het andere belangrijke criterium in de richtsnoeren van 1999 analyseren, namelijk of de steun zich beperkt tot het strikt noodzakelijke minimum.

(143)

Overeenkomstig punt 40 van de richtsnoeren van 1999, moet het steunbedrag en de steunintensiteit worden beperkt tot het voor de uitvoering van de herstructurering strikt noodzakelijke minimum, in samenhang met de voorhanden zijnde financiële mogelijkheden van de begunstigde. De begunstigde wordt geacht uit eigen middelen een aanzienlijke bijdrage aan de herstructurering te leveren.

(144)

De kosten van de herstructurering bedroegen SKK 644 591 440 (EUR 16,96 miljoen), het totaalbedrag van de schuld die in het kader van het akkoord is geherstructureerd. De begunstigde nam daarvan 35 % voor zijn rekening, oftewel SKK 225 607 028 (EUR 5,93 miljoen).

(145)

De Slowaakse autoriteiten hebben geen nadere uitleg verstrekt met betrekking tot de twijfel die de Commissie in dit verband had geuit. De begunstigde heeft toegelicht op welke wijze hij de betaling van de schuld die na het akkoord resteerde heeft gefinancierd (zie overweging 30). Volgens de begunstigde bedroeg zijn eigen bijdrage [minder dan 300] miljoen SKK ([minder dan 7,9] miljoen EUR).

(146)

Allereerst merkt de Commissie op dat de middelen waarover de begunstigde beschikt groter zijn dan het resterende bedrag van de schuld na het akkoord. Dit wijst erop dat de steun zich niet beperkte tot het strikt noodzakelijke minimum.

(147)

Belangrijker is dat de Commissie van mening is dat de kredieten die door Old Herold zijn verstrekt, niet kunnen gelden als eigen bijdrage van de begunstigde in de zin van de richtsnoeren van 1999. Schulden zijn een permanente bron van financiering voor het besturen van de onderneming. Het zijn leningen op korte termijn, die echter wel moeten worden terugbetaald. Alleen wanneer leveranciers akkoord gaan met een vervaldag die later valt dan normaal, beschikt de onderneming over extra middelen om de herstructurering te financieren; dit uitstel is een teken dat de markt het vertrouwen heeft dat herstel van de levensvatbaarheid haalbaar is.

(148)

De begunstigde heeft niet aangetoond dat het uitstel van betaling door Old Herold veel verder ging dan de normale handelspraktijk tussen de begunstigde en zijn leveranciers. De vervaldag van 40 dagen lijkt standaardpraktijk, met name gezien het feit dat de begunstigde deze vervaldag na het akkoord werd toegestaan. De begunstigde verkeerde derhalve niet meer in financiële moeilijkheden. Het doel van het akkoord was juist om de begunstigde van zijn financiële problemen te verlossen.

(149)

De Commissie concludeert derhalve dat het verlengen van de vervaldatum niet kan worden beschouwd als een bijdrage aan de herstructurering uit externe middelen.

(150)

Zonder dit uitstel bedraagt de eigen bijdrage van de begunstigde in de zin van de richtsnoeren van 1999 [minder dan 170] miljoen SKK ([minder dan 4,5] miljoen EUR), oftewel [minder dan 27] % van de herstructureringskosten.

(151)

In tegenstelling tot de nieuwe richtsnoeren bevatten de richtsnoeren van 1999 geen drempels om aan te duiden wanneer de eigen bijdrage beduidend wordt geacht.

(152)

Gezien de praktijk van de Commissie bij de toepassing van de richtsnoeren van 1999 en de trend van het Commissiebeleid, die in de richting gaat van invoering van drempels in het kader van de richtsnoeren van 2004 (38), is een bijdrage van [minder dan 27] % volgens de Commissie vrij gering. Een dergelijke bijdrage zou in het kader van de richtsnoeren van 1999 enkel acceptabel zijn als aan alle andere voorwaarden voor de goedkeuring van de steun is voldaan, en de Commissie zou ook rekening moeten houden met criteria als de vraag of de onderneming actief is in een steungebied en in hoeverre de financieringsbronnen het vertrouwen van de markt weerspiegelen, de begunstigde zelf en zijn aandeelhouders niet meegerekend, in de levensvatbaarheid op lange termijn van de onderneming en eventuele andere specifieke kenmerken van de zaak.

(153)

In het licht van het bovenstaande is de Commissie in dit geval niet van mening dat er sprake is van een beduidende bijdrage van de begunstigde. Zij concludeert dat haar twijfel over de vraag of de eigen bijdrage van de begunstigde beduidend is of niet en of de steun zich beperkt tot het strikt noodzakelijke minimum, niet is weggenomen.

3.4   Verenigbaarheid van de steun: conclusie

(154)

De Commissie concludeert dat de steun niet verenigbaar is met de interne markt als reddings- of herstructureringssteun. In het EG-Verdrag is geen andere afwijking vastgelegd die van toepassing is op dit geval.

VII.   BESLUIT

(155)

De Commissie is van oordeel dat de Slowaakse Republiek in strijd met artikel 88, lid 3, van het EG-Verdrag, heeft gehandeld door de belastingschuld kwijt te schelden van Frucona Košice a.s. Deze steun is niet verenigbaar met de interne markt op grond van een afwijking van het EG-Verdrag.

(156)

Ook al is de uitvoering van de kwijtschelding door het belastingkantoor in afwachting van de uitkomst van deze procedure geschorst, toch meent de Commissie dat het voordeel voor de begunstigde ontstond op het moment dat het belastingkantoor besloot af te zien van een deel van zijn vorderingen en de steun zodoende ter beschikking stelde van de begunstigde. Dat moment was de inwerkingtreding van het crediteurenakkoord op 23 juli 2004. Het voordeel ten opzichte van de concurrenten van de begunstigde lag besloten in de omstandigheid dat het belastingkantoor zijn vorderingen niet afdwong.

(157)

Om de situatie ex ante te herstellen moet de staatssteun worden teruggevorderd,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

De staatssteun van de Slowaakse Republiek ten gunste van Frucona Košice a.s., ten bedrage van SKK 416 515 990, is onverenigbaar met de interne markt.

Artikel 2

1.   De Slowaakse Republiek neemt alle noodzakelijke maatregelen om de onrechtmatig verleende staatssteun bedoeld in artikel 1 terug te vorderen.

2.   De teruggave dient onverwijld en in overeenstemming met de nationaalrechtelijke procedures te geschieden, voor zover deze procedures een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de onderhavige beschikking toelaten.

3.   De terug te vorderen steun omvat de rente over de volledige periode vanaf de datum waarop de steun aan Frucona Košice a.s. is toegekend tot de datum van de effectieve terugbetaling.

4.   De rente wordt berekend overeenkomstig het bepaalde in Hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 794/2004 van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (39). De rente wordt op samengestelde grondslag toegepast voor de volledige duur van de periode bedoeld in lid 3.

Artikel 3

De Slowaakse Republiek stelt de Commissie binnen twee maanden na datum van de kennisgeving van deze beschikking in kennis van de maatregelen die zijn getroffen om aan deze beschikking te voldoen. De Slowaakse Republiek verstrekt deze informatie aan de hand van het formulier in bijlage I bij deze beschikking.

Artikel 4

Deze beschikking is gericht tot de Slowaakse Republiek.

Gedaan te Brussel, 7 juni 2006.

Voor de Commissie

Neelie KROES

Lid van de Commissie


(1)  PB C 233 van 22.9.2005, blz. 47.

(2)  Zie voetnoot.

(3)  Vertrouwelijke informatie.

(4)  De omzet bedroeg naar verluidt EUR 23,6 miljoen in 2002, EU-25,7 miljoen in 2003 en EUR 23 miljoen in 2004. De voor dit besluit gehanteerde wisselkoers is EUR 1 = SKK 38.

(5)  De totale omzet bedroeg naar verluidt SKK 334 miljoen (EUR 8,8 miljoen) in 2002, SKK 360 miljoen (EUR 9,5 miljoen) in 2003 en SKK 720 miljoen (EUR 19 miljoen) in 2004.

(6)  Een onderneming wordt schuldplichtig wanneer zij diverse crediteuren heeft en niet binnen dertig dagen gerekend vanaf de vervaldag aan haar verplichtingen kan voldoen.

(7)  De accijns moet maandelijks worden betaald.

(8)  Het bedrag dat de begunstigde moet terugbetalen aan zijn crediteuren.

(9)  De totale schuld voor het akkoord bedroeg 16,96 miljoen euro, terwijl de totale resterende schuld na het akkoord 5,93 miljoen euro beliep.

(10)  Gezien het verlies van de vergunning voor de productie van gedistilleerde dranken en daarvan afgeleide dranken en overeenkomstig de informatie die door de indiener van de klacht is verstrekt, betrof deze verkoop waarschijnlijk hoofdzakelijk gedistilleerde dranken.

(11)  De begunstigde geeft een voorbeeld van een onderneming die vergelijkbare activa heeft en in dezelfde sector actief is, alsmede enkele meer algemene statistieken over het gebruik van de faillissementsprocedure in Slowakije.

(12)  Uit de cijfers over 2004 die door EKORDA in zijn verslag zijn gebruikt, blijkt dat 98 % btw en accijns is.

(13)  De begunstigde verwijst naar zaak C 278-280/92 Spanje/Commissie, Jurispr. 1994, blz. I-4103.

(14)  Zaak T-109/01 Fleuren Compost/Commissie, Jurispr. 2004, blz. II-127, punt 74.

(15)  Balans 1 januari — 31 december 2003, verstrekt door de begunstigde. Alle waarden zijn boekwaarden.

(16)  Bron: rapport EKORDA van 7 juli 2004, rekening houdende met de boekwaarde, met uitzondering van de vorderingen, die zijn gecorrigeerd op het niveau van hun liquidatiewaarde.

(17)  Bron: balans 1 januari — 28 april 2004, verstrekt door de begunstigde. Alle waarden zijn boekwaarden.

(18)  Informatie verstrekt door de Slowaakse autoriteiten en verkregen tijdens de controle van het belastingkantoor ten kantore van de begunstigde op 21 juni 2004 (zie overweging 54 hierboven).

(19)  Bron: jaarrapport 2004, verstrekt door de begunstigde. Alle waarden zijn boekwaarden.

(20)  Gronden, gebouwen, machines, immateriële activa, financiële activa.

(21)  Volgens EKORDA moet de boekwaarde van de vorderingen op de korte termijn ter hoogte van SKK 166 miljoen worden gecorrigeerd op het niveau van een liquidatiewaarde van SKK 98 miljoen (zie overweging 86).

(22)  Het is niet duidelijk of dit cijfer de boekwaarde of de liquidatiewaarde van de vorderingen op de korte termijn weergeeft. Voorzichtigheidshalve heeft de Commissie aangenomen dat het de boekwaarde is.

(23)  Dit is de boekwaarde (SKK 166 miljoen), die door EKORDA is gecorrigeerd om de liquidatiewaarde van de vorderingen tot uiting te brengen.

(24)  Dit is een schatting van de liquidatiewaarde die de Commissie heeft berekend door correctie van de boekwaarde van de kortetermijnvorderingen (SKK 147 miljoen) met hetzelfde cijfer als EKORDA voor zijn analyse heeft gebruikt (zie voetnoot 19).

(25)  Dit is een schatting van de liquidatiewaarde die de Commissie heeft berekend door correctie van de boekwaarde van de kortetermijnvorderingen (SKK 63 miljoen; zie tevens voetnoot 20) met hetzelfde cijfer als EKORDA voor zijn analyse heeft gebruikt (zie voetnoot 19). De Commissie maakt uit de informatie van de Slowaakse autoriteiten echter op dat de vorderingen van SKK 63 miljoen afdwingbare vorderingen zijn. Het is dan ook de vraag of correctie van hun boekwaarde echt noodzakelijk is. Als 63 miljoen SKK de liquidatiewaarde van deze vorderingen was, zou de totale opbrengst in een faillissementsprocedure op 17 juni 2004 SKK 331 miljoen (EUR 8,7 miljoen) bedragen.

(26)  Incl. belastingkantoor en particuliere crediteuren.

(27)  Dit cijfer wordt door de Slowaakse autoriteiten aangevochten, zoals hieronder wordt toegelicht.

(28)  Inclusief in pand gegeven en niet in pand gegeven niet-vlottende activa.

(29)  Het is niet helemaal duidelijk of SKK 63 miljoen de boekwaarde of de liquidatiewaarde van de kortetermijnvorderingen op 17 juni 2004 is (zie voetnoten 20 en 23). Ook is niet duidelijk of de boekwaarde misschien in feite niet overeenkomt met de liquidatiewaarde.

(30)  Uit de brief kan worden afgeleid dat het ministerie instemde met akkoorden inzake uitstel van betaling voor zover het perioden betreft van maximaal twee maanden voor btw en accijns en maximaal zes maanden voor andere belastingen.

(31)  Zaak T-152/99 Hamsa, blz. 126.

(32)  Zie bijvoorbeeld zaak C-342/96 Spanje/Commissie („Tubacex”), blz. 46.

(33)  Deze cijfers lijken niet te worden ondersteund door de jaarcijfers die de begunstigde heeft ingediend.

(34)  PB C 244 van 1.10.2004, blz. 2.

(35)  PB C 288 van 9.10.1999, blz. 2.

(36)  PB L 10 van 13.1.2001, blz. 33. Verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie werd gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 364/2004 van 25 februari 2004 wat betreft uitbreiding van het toepassingsgebied tot steun voor onderzoek en ontwikkeling (PB L 63 van 28.2.2004, blz. 22).

(37)  Zie ook het arrest van het Hof van Justitie van 22 maart 2001 in zaak nr. C 17/1999 Franse Republiek/Commissie.

(38)  De drempel voor middelgrote ondernemingen in het kader van de richtsnoeren van 2004 bedraagt ten minste 40 %.

(39)  PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1.


BIJLAGE I

Informatie betreffende de tenuitvoerlegging van de Beschikking van de Commissie betreffende steunmaatregel C 25/2005 (ex NN 21/2005) van de Slowaakse Republiek aan Frucona Košice a.s.

1.   Berekening van het terug te vorderen bedrag

1.1.

Geef de volgende details over het bedrag aan onrechtmatige staatssteun dat de begunstigde ter beschikking is gesteld:

Datum (data) (1)

Steunbedrag (2)

Valuta

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Opmerkingen:

1.2.

Zet nader uiteen hoe de rente over het terug te vorderen steunbedrag wordt berekend.

2.   Voorgenomen en reeds genomen maatregelen voor het terugvorderen van de steun

2.1.

Beschrijf nader welke maatregelen al zijn genomen en welke maatregelen zijn gepland om de steun onverwijld en daadwerkelijk terug te vorderen. Vermeld, voor zover van toepassing, ook de rechtsgrondslag voor de genomen/voorgenomen maatregelen.

2.2.

Wat is het tijdschema voor het terugvorderen van de steun? Tegen wanneer zal de terugvordering van de steun zijn afgerond?

3.   Reeds doorgevoerde terugvordering

3.1.

Geef de volgende details over de steunbedragen die van de begunstigde zijn teruggevorderd:

Datum (data) (3)

Terugbetaalde steunbedrag

Valuta

 

 

 

 

 

 

 

 

 

3.2.

Sluit informatie in waarmee de terugbetaling van in de tabel in punt 3.1 vermelde steunbedragen wordt gestaafd.


(1)  

(o)

Datum of data waarop de steun of de afzonderlijke tranches van de steun ter beschikking van de begunstigde is of zijn gesteld.

(2)  Bedrag van de aan de begunstigde toegekende steun, in brutosubsidie-equivalent

(3)  

(o)

Datum of data waarop de steun is terugbetaald.