5.4.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 95/21


BESLUIT VAN DE RAAD

van 29 januari 2007

houdende wijziging van het Besluit 2004/676/EG betreffende het statuut van het personeel van het Europees Defensieagentschap

(2007/215/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op Gemeenschappelijk Optreden 2004/551/GBVB (1) van de Raad van 12 juli 2004 betreffende de oprichting van het Europees Defensieagentschap, en met name op artikel 11, lid 3, punt 3.1,

Gelet op Besluit 2004/676/EG (2) van de Raad van 24 september 2004 betreffende het statuut van het personeel van het Europees Defensieagentschap, en met name op artikel 170, lid 2,

Gezien het voorstel van het bestuur van het Europees Defensieagentschap,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Met het oog op een meer geharmoniseerde aanpak van het personeelsbeleid in het Europese ambtenarenapparaat dienen de bepalingen van het statuut van het personeel van het Europees Defensieagentschap in overeenstemming te worden gebracht met de overeenkomstige bepalingen van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, met name de bepalingen betreffende de inrichtingsvergoeding, de uitkering bij vertrek, de kindertoelage, de eerbiediging van het non-discriminatiebeginsel en de voordelen voor de ambtenaren die worden benoemd tot afdelingshoofd, directeur of directeur-generaal. Om dezelfde reden moet rekening worden gehouden met de ervaring die is opgedaan met de toepassing van die bepalingen van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen.

(2)

Bij het aanpassen van de bepalingen van het statuut van het personeel van het Europees Defensieagentschap aan de overeenkomstige bepalingen van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen dienen de rechten die het personeel van het Europees Defensieagentschap vóór de inwerkingtreding van deze wijzigingen heeft verworven, te worden geëerbiedigd en dienen hun legitieme verwachtingen in aanmerking te worden genomen.

(3)

Sedert het tijdstip waarop het statuut van het personeel van het Europees Defensieagentschap voor het eerst is aangenomen, in 2004, zijn diverse inconsequenties in de tekst aan het licht gekomen. Deze moeten worden rechtgezet.

(4)

Het statuut van het personeel van het Europees Defensieagentschap, zoals dat is neergelegd in Besluit 2004/676/EG, dient derhalve dienovereenkomstig te worden gewijzigd,

BESLUIT:

Artikel 1

Besluit 2004/676/EG wordt als volgt gewijzigd:

1.

Artikel 5, lid 4, eerste alinea, wordt vervangen door:

„4.   Voor de toepassing van lid 1 wordt als persoon met een handicap aangemerkt de persoon die getroffen is door een fysiek of mentaal gebrek dat blijvend is of waarschijnlijk blijvend zal zijn. Dit gebrek wordt vastgesteld volgens de procedure van artikel 37.”.

2.

Artikel 10, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   De tijdelijke functionaris mag, zonder machtiging van het TSOBG, van een regering of wie dan ook buiten het Agentschap, geen eerbewijzen, onderscheidingen, gunsten, giften of beloningen van welke aard ook aanvaarden, behalve wegens vóór zijn aanstelling bewezen diensten of wegens diensten welke gedurende een bijzonder verlof in verband met militaire dienst of andere nationale dienst uit hoofde van zodanige dienst zijn bewezen.”.

3.

In artikel 21 wordt de tweede alinea vervangen door:

„De voorgaande alinea is niet van toepassing op de tijdelijke functionaris of gewezen tijdelijke functionaris die voor een Commissie van Beroep of voor de tuchtraad als getuige optreedt in verband met een aangelegenheid die een tijdelijke functionaris of een gewezen tijdelijke functionaris betreft.”.

4.

Artikel 27, lid 1, onder b), wordt vervangen door:

„b)

de informatie moet eerder door de tijdelijke functionaris aan het Agentschap zijn meegedeeld en het Agentschap moet over de door het Agentschap in het licht van de complexiteit van de zaak vastgestelde termijn hebben beschikt om passende maatregelen te kunnen nemen. De tijdelijke functionaris wordt binnen 60 dagen naar behoren van deze termijn in kennis gesteld.”.

5.

Artikel 36 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Aan lid 1 wordt de volgende alinea toegevoegd:

„Geen enkel ambt mag worden bestemd voor onderdanen van een bepaalde lidstaat.”.

b)

Lid 2, punt e), wordt vervangen door:

„e)

die blijk geeft van een grondige kennis van een van de talen van de deelnemende lidstaten en van een voldoende kennis van een andere taal van de deelnemende lidstaten voor zover dit voor de door hem te verrichten werkzaamheden noodzakelijk is.”.

6.

Artikel 39 wordt als volgt gewijzigd:

a)

Het bestaande lid 2 wordt omgenummerd tot lid 3.

b)

Het volgende nieuwe lid 2 wordt toegevoegd:

„2.   De tijdelijke functionaris die een anciënniteit van twee dienstjaren in een salaristrap van zijn rang heeft, gaat automatisch over naar de volgende salaristrap van die rang.

Indien een tijdelijke functionaris tot hoofd van een administratieve eenheid, tot directeur of tot directeur-generaal wordt benoemd, gaat hij, mits hij zijn nieuwe functie in de eerste negen maanden naar tevredenheid heeft vervuld, op het ogenblik dat de benoeming ingaat met terugwerkende kracht over naar de volgende salaristrap van zijn rang. Deze overgang leidt tot een verhoging van het maandelijkse basissalaris met een bedrag dat overeenkomt met het stijgingspercentage tussen de eerste en de tweede salaristrap in de desbetreffende rang.”.

7.

In artikel 40 wordt de tweede alinea, geschrapt.

8.

Artikel 59, lid 9, wordt geschrapt.

9.

Artikel 63, lid 2, wordt vervangen door:

„2.   De in artikel 6 van bijlage V bedoelde inrichtingsvergoeding bij beëindiging van de dienst wordt slechts toegekend aan de functionaris die vier dienstjaren heeft volbracht. De tijdelijk functionaris die meer dan één en minder dan vier dienstjaren heeft volbracht, ontvangt een deel van deze inrichtingsvergoeding in verhouding tot de volbrachte diensttijd, met dien verstande dat met onvolledige jaren geen rekening wordt gehouden.”.

10.

In Bijlage V, wordt het volgende artikel 2 bis toegevoegd:

„Artikel 2 bis

Onverminderd artikel 2, lid 1, wordt de kindertoelage vervangen door de volgende bedragen voor de volgende periodes:

1.2.2007-31.12.2007

302,35 EUR

1.1.2008-31.12.2008

315,53 EUR

De bovenstaande schaal wordt herzien bij elk onderzoek naar het bezoldigingspeil overeenkomstig artikel 59 van het statuut.”.

11.

In bijlage V, wordt artikel 3, lid 2, vervangen door:

„2.   Voor ieder ten laste komend kind in de zin van artikel 2, lid 2, dat nog geen vijf jaar oud is of nog niet voltijds een school voor lager of voortgezet onderwijs bezoekt, is het bedrag van deze toelage als volgt:

1.2.2007-31.8.2007

48,17 EUR

1.9.2007-31.8.2008

64,24 EUR

1.9.2008 en daarna

80,30 EUR

De bovenstaande schaal wordt herzien bij elk onderzoek naar het bezoldigingspeil overeenkomstig artikel 59 van het statuut.”.

12.

In bijlage VI, wordt artikel 1 vervangen door:

„Artikel 1

1.   Het personeelslid wiens dienst anders dan door overlijden of wegens invaliditeit eindigt, heeft bij zijn vertrek recht op:

a)

een uitkering bij vertrek gelijk aan driemaal de op zijn basissalaris ingehouden pensioenbijdragen, verminderd met de bedragen die zijn betaald bij toepassing van de artikelen 90 en 131 van het statuut, indien hij gedurende minder dan een jaar in dienst is geweest;

b)

in de andere gevallen heeft hij er recht op:

1)

dat de actuariële tegenwaarde van zijn overlevingspensioenrechten bij het Agentschap, berekend tot aan de datum van de feitelijke overdracht, wordt overgedragen naar het pensioenfonds van een overheid of organisatie of naar het pensioenfonds waarbij hij overlevingspensioenrechten verwerft uit hoofde van de bezigheid die hij als werknemer of zelfstandige uitoefent, of

2)

dat een bedrag gelijk aan de actuariële tegenwaarde van zijn pensioenrechten naar een particuliere verzekeringsmaatschappij of een pensioenfonds van zijn keuze wordt overgedragen, waarbij wordt gegarandeerd dat:

i)

het kapitaal niet wordt uitgekeerd;

ii)

ten vroegste vanaf de leeftijd van 60 jaar en ten laatste vanaf de leeftijd van 65 jaar een maandelijks bedrag wordt uitbetaald;

iii)

voorzieningen inzake overlevingspensioenen worden getroffen;

iv)

de overdracht naar een andere verzekering of een ander fonds alleen wordt toegestaan onder de in de punten i), ii) en iii), genoemde voorwaarden.

2.   In afwijking van lid 1, onder b, heeft het personeelslid dat sinds zijn indiensttreding ter wille van het behoud of de opbouw van zijn pensioenrechten pensioenbijdragen heeft betaald aan een nationaal pensioenstelsel, een particuliere verzekeringsregeling of een pensioenfonds van zijn keuze die voldoen aan de in lid 1 genoemde voorwaarden, en wiens dienst anders dan door overlijden of invaliditeit eindigt, bij zijn vertrek recht op een uitkering bij vertrek gelijk aan de actuariële tegenwaarde van zijn tijdens zijn loopbaan bij het EDA opgebouwde pensioenrechten. In die gevallen worden de bijdragen die hij heeft betaald ter wille van het behoud of de opbouw van zijn pensioenrechten uit hoofde van een nationaal pensioenstelsel overeenkomstig de artikelen 90 of 131 in mindering gebracht van de uitkering bij vertrek.

3.   Wanneer de dienst van het personeelslid eindigt door tuchtrechtelijk ontslag, wordt de uitkering bij vertrek, of in voorkomend geval de over te schrijven actuariële tegenwaarde, vastgesteld overeenkomstig het besluit dat krachtens artikel 146 van het statuut is genomen.”.

Artikel 2

Dit besluit wordt van kracht op de dag waarop het wordt aangenomen. Het wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Brussel, 29 januari 2007.

Voor de Raad

De voorzitter

Horst SEEHOFER


(1)  PB L 245 van 17.7.2004, blz. 17.

(2)  PB L 310 van 7.10.2004, blz. 9.