3.2.2007   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 29/3


Rectificatie van Verordening (EG) nr. 1931/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van regels inzake klein grensverkeer aan de landbuitengrenzen van de lidstaten en tot wijziging van de bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst

( Publicatieblad van de Europese Unie L 405 van 30 december 2006 )

Verordening (EG) nr. 1931/2006 komt als volgt te luiden:

VERORDENING (EG) Nr. 1931/2006 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 december 2006

tot vaststelling van regels inzake klein grensverkeer aan de landbuitengrenzen van de lidstaten en tot wijziging van de bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 62, punt 2, onder a),

Gezien het voorstel van de Commissie,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De behoefte om regels inzake klein grensverkeer te ontwikkelen om het communautaire rechtskader inzake buitengrenzen te consolideren, werd benadrukt in de mededeling van de Commissie „Naar een geïntegreerd beheer van de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie”. Deze noodzaak werd door de Raad van 13 juni 2002 bevestigd met de goedkeuring van het „Plan voor het beheer van de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie” dat werd onderschreven door de Europese Raad van Sevilla van 21 en 22 juni 2002.

(2)

Het is in het belang van de uitgebreide Gemeenschap dat erop wordt toegezien dat haar grenzen met haar buren geen belemmering vormen voor het handelsverkeer, de sociale en culturele uitwisseling of de regionale samenwerking. Daarom moet voor het kleine grensverkeer een doeltreffende regeling worden ingevoerd.

(3)

De regeling inzake klein grensverkeer houdt een afwijking in van de algemene regels inzake personencontrole bij overschrijding van de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie, zoals die zijn vastgelegd in Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenzencode) (2).

(4)

De Gemeenschap dient de criteria en voorwaarden vast te stellen die in acht moeten worden genomen om de overschrijding van de landbuitengrenzen krachtens de regeling inzake klein grensverkeer voor de grensbewoners te vergemakkelijken. Deze criteria en voorwaarden moeten een evenwicht tot stand brengen tussen, enerzijds, het vergemakkelijken van de grensoverschrijding door bonafide grensbewoners die gegronde redenen hebben om een landbuitengrens frequent te overschrijden en, anderzijds, de noodzaak om illegale immigratie te voorkomen en het potentiële gevaar van criminele activiteiten voor de veiligheid te bestrijden.

(5)

Ter voorkoming van misbruik geldt als algemene regel dat een vergunning voor klein grensverkeer alleen mag worden afgegeven aan personen die sinds ten minste één jaar legaal in het grensgebied verblijven. Bij bilaterale overeenkomst gesloten tussen lidstaten en aangrenzende derde landen kan in een langere periode van verblijf worden voorzien. Voor uitzonderlijke en naar behoren gemotiveerde gevallen, zoals gevallen waarin het gaat om minderjarigen, wijzigingen in de echtelijke staat of erfenis van grond, kan in een dergelijke bilaterale overeenkomst ook een kortere verblijfsduur worden voorzien.

(6)

De vergunning voor klein grensverkeer dient aan grensbewoners te worden uitgereikt ongeacht of zij aan de visumplicht zijn onderworpen op grond van Verordening (EG) nr. 539/2001 van de Raad van 15 maart 2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van die plicht zijn vrijgesteld (3). De onderhavige verordening dient dus te worden gelezen in samenhang met Verordening (EG) nr. 1932/2006 van de Raad van 21 december 2006 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 539/2001 tot vaststelling van de lijst van derde landen waarvan de onderdanen bij overschrijding van de buitengrenzen in het bezit moeten zijn van een visum en de lijst van derde landen waarvan de onderdanen van deze plicht zijn vrijgesteld (4), strekkende tot vrijstelling van de visumplicht voor grensbewoners die ingevolge deze verordening kunnen gebruikmaken van de regeling voor klein grensverkeer, vastgesteld in deze verordening. Bijgevolg kan deze verordening pas in werking treden gelijktijdig met die wijzigingsverordening.

(7)

De Gemeenschap dient de specifieke criteria en voorwaarden vast te stellen voor de afgifte van een vergunning voor klein grensverkeer aan grensbewoners. Deze criteria en voorwaarden moeten in overeenstemming zijn met de voorwaarden voor binnenkomst die moeten worden vervuld door grensbewoners die een landbuitengrens overschrijden krachtens de regeling inzake klein grensverkeer.

(8)

De vaststelling van regels inzake klein grensverkeer op Gemeenschapsniveau mag geen afbreuk doen aan het recht inzake vrij verkeer van de burgers van de Unie en hun familieleden alsmede van de onderdanen van derde landen en hun familieleden, die op grond van overeenkomsten die de Gemeenschap en haar lidstaten hebben gesloten met de betrokken landen, op het gebied van het vrije verkeer rechten genieten die equivalent zijn aan die van de burgers van de Unie. Wanneer echter de faciliteit die in het kader van een regeling inzake klein grensverkeer wordt toegestaan aan grensbewoners, een minder systematische controle impliceert, moet deze regeling automatisch worden uitgebreid tot alle in het grensgebied verblijvende personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer valt.

(9)

Voor de toepassing van de regeling inzake klein grensverkeer moeten de lidstaten de toestemming krijgen om, zo nodig, bilaterale overeenkomsten met aangrenzende derde landen te sluiten of te handhaven op voorwaarde dat deze overeenstemmen met de in deze verordening vastgestelde regels.

(10)

Deze verordening heeft geen gevolgen voor de specifieke regelingen die in Ceuta en Melilla worden toegepast, zoals bedoeld in de Verklaring van het Koninkrijk Spanje betreffende de steden Ceuta en Melilla in de slotakte bij de Overeenkomst betreffende de toetreding van het Koninkrijk Spanje tot de Overeenkomst ter uitvoering van het tussen de regeringen van de staten van de Benelux Economische Unie, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek op 14 juni 1985 te Schengen gesloten akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen, ondertekend te Schengen op 19 juni 1990 (5).

(11)

De lidstaten moeten sancties, zoals die waarin de nationale wet voorziet, opleggen aan grensbewoners wanneer zij misbruik maken van de bij deze verordening ingevoerde regeling voor klein grensverkeer.

(12)

De Commissie dient bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in betreffende de toepassing van deze verordening. Dat verslag dient zo nodig vergezeld te gaan van wetgevingsvoorstellen.

(13)

Deze verordening eerbiedigt de fundamentele rechten en vrijheden en volgt de beginselen die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend.

(14)

Daar de doelstelling van deze verordening, namelijk het vaststellen van de criteria en voorwaarden voor de invoering van een regeling inzake klein grensverkeer aan de landbuitengrenzen, rechtstreeks van invloed is op het communautaire acquis inzake buitengrenzen en bijgevolg niet voldoende door de lidstaten kan worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang en de gevolgen van deze verordening beter door de Gemeenschap kan worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap bedoelde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in datzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstelling te verwezenlijken.

(15)

Overeenkomstig de artikelen 1 en 2 van het aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de positie van Denemarken neemt Denemarken niet deel aan de aanneming van deze verordening, die derhalve niet verbindend is voor, noch van toepassing op Denemarken. Aangezien deze verordening een ontwikkeling vormt van het Schengenacquis op grond van de bepalingen van het derde deel van titel IV van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, dient Denemarken overeenkomstig artikel 5 van dit protocol binnen een termijn van zes maanden na de datum van vaststelling van deze verordening te beslissen of het deze in zijn nationale wetgeving zal omzetten.

(16)

Wat IJsland en Noorwegen betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst tussen de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (6), die vallen onder het gebied dat is bedoeld in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG van de Raad (7) inzake bepaalde toepassingsbepalingen van die overeenkomst.

(17)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan het Verenigd Koninkrijk niet deelneemt overeenkomstig Besluit 2000/365/EG van de Raad van 29 mei 2000 betreffende het verzoek van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (8). Derhalve neemt het Verenigd Koninkrijk niet deel aan de aanneming van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(18)

Deze verordening vormt een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis waaraan Ierland niet deelneemt overeenkomstig Besluit 2002/192/EG van de Raad van 28 februari 2002 betreffende het verzoek van Ierland deel te mogen nemen aan enkele van de bepalingen van het Schengenacquis (9). Derhalve neemt Ierland niet deel aan de aanneming van deze verordening en is deze niet bindend voor, noch van toepassing op deze lidstaat.

(19)

Wat Zwitserland betreft, vormt deze verordening een ontwikkeling van de bepalingen van het Schengenacquis in de zin van de Overeenkomst die is ondertekend tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop de Zwitserse Bondsstaat wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis die vallen onder het gebied bedoeld in artikel 1, punt A, van Besluit 1999/437/EG, gelezen in samenhang met artikel 4, lid 1, van Besluit 2004/849/EG van de Raad (10) en artikel 4, lid 1, van Besluit 2004/860/EG van de Raad (11).

(20)

Artikel 4, onder b), en artikel 9, onder c), van deze verordening vormen bepalingen die het Schengenacquis uitwerken of daar anderszins mee samenhangen in de zin van artikel 3, lid 2, van de Toetredingsakte van 2003,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Doel

1.   Bij deze verordening wordt een regeling inzake klein grensverkeer aan de landbuitengrenzen van de lidstaten ingesteld en wordt een „vergunning voor klein grensverkeer” ingevoerd.

2.   Bij deze verordening wordt de lidstaten toegestaan om met het oog op de uitvoering van de bij deze verordening ingestelde regeling voor klein grensverkeer met aangrenzende derde landen bilaterale overeenkomsten te sluiten of te handhaven.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Deze verordening doet geen afbreuk aan de bepalingen van de op onderdanen van derde landen van toepassing zijnde nationale of Gemeenschapswetgeving op het gebied van:

a)

langdurig verblijf;

b)

toegang tot en uitoefening van een economische activiteit;

c)

douane- en belastingzaken.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1.

„landbuitengrens”: de gemeenschappelijke landgrens tussen een lidstaat en een aangrenzend derde land;

2.

„grensgebied”: een gebied dat niet verder gaat dan 30 km vanaf de grenslijn. De plaatselijke administratieve districten die moeten worden beschouwd als grensgebied, worden door de betrokken staten in hun bilaterale overeenkomsten, zoals bedoeld in artikel 13, gespecificeerd. Indien een deel van een dergelijk district zich verder dan 30, maar niet meer dan 50 km van de grenslijn bevindt, wordt het niettemin beschouwd als een deel van het grensgebied;

3.

„klein grensverkeer”: de regelmatige overschrijding van een landbuitengrens door grensbewoners voor een verblijf in een grensgebied bijvoorbeeld omwille van sociale, culturele of aangetoonde economische redenen of wegens familiale omstandigheden, en voor een periode die de bij deze verordening vastgestelde termijn niet overschrijdt;

4.

„personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen”:

i)

de burgers van de Unie in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en onderdanen van derde landen die familielid zijn van een burger van de Unie die zijn recht van vrij verkeer uitoefent en waarop Richtlijn 2004/38/EG (12) van toepassing is;

ii)

de onderdanen van derde landen en hun familieleden die, ongeacht hun nationaliteit, uit hoofde van overeenkomsten tussen de Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en die landen, anderzijds, rechten van vrij verkeer genieten die gelijkwaardig zijn aan het recht van burgers van de Unie;

5.

„onderdaan van een derde land”: eenieder die geen burger van de Unie is in de zin van artikel 17, lid 1, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en niet onder toepassing van punt 4 valt;

6.

„grensbewoners”: onderdanen van derde landen die legaal in het grensgebied van een buurland van een lidstaat verblijven sinds een bij bilaterale overeenkomst zoals bedoeld in artikel 13, nader te specificeren periode, die niet korter is dan één jaar. In uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde en in die bilaterale overeenkomst nader te omschrijven gevallen kan ook een verblijfsperiode van minder dan één jaar volstaan;

7.

„vergunning voor klein grensverkeer”: het bij hoofdstuk III ingevoerde speciale document op grond waarvan de grensbewoners een landbuitengrens in het kader van de regeling inzake klein grensverkeer mogen overschrijden;

8.

„Schengenuitvoeringsovereenkomst”: de Overeenkomst ter uitvoering van het op 14 juni 1985 te Schengen tussen de regeringen van de Beneluxstaten, de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek ondertekende Akkoord betreffende de geleidelijke afschaffing van de controles aan de gemeenschappelijke grenzen (13).

HOOFDSTUK II

KLEIN GRENSVERKEER

Artikel 4

Voorwaarden voor binnenkomst

Grensbewoners mogen de landbuitengrens van een aangrenzende lidstaat krachtens de regeling inzake klein grensverkeer overschrijden op voorwaarde dat zij:

a)

in het bezit zijn van een vergunning voor klein grensverkeer en, indien vereist uit hoofde van de in artikel 13 bedoelde bilaterale overeenkomsten, een geldig reisdocument of geldige documenten;

b)

niet ter fine van weigering van toegang gesignaleerd staan in het Schengeninformatiesysteem (SIS);

c)

niet worden beschouwd als een gevaar voor de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid of de internationale betrekkingen van een van de lidstaten en in het bijzonder dat zij niet om dezelfde redenen ter fine van weigering van toegang gesignaleerd staan in de nationale gegevensbanken van de lidstaten.

Artikel 5

Duur van het verblijf in het grensgebied

In de bilaterale overeenkomsten zoals bedoeld in artikel 13, wordt de maximale toelaatbare duur van elk ononderbroken verblijf in het kader van de regeling inzake klein grensverkeer aangegeven; deze duur mag niet meer dan drie maanden bedragen.

Artikel 6

In- en uitreiscontroles

1.   De lidstaten voeren in- en uitreiscontroles op grensbewoners uit, om te waarborgen dat zij voldoen aan de in artikel 4 bedoelde voorwaarden.

2.   Er worden geen in- en uitreisstempels aangebracht op de in het kader van de regeling inzake klein grensverkeer afgegeven vergunning voor klein grensverkeer.

3.   Lid 1 doet geen afbreuk aan de toepassing van artikel 15.

HOOFDSTUK III

IN HET KADER VAN HET KLEINE GRENSVERKEER AFGEGEVEN VERGUNNING VOOR KLEIN GRENSVERKEER

Artikel 7

Instelling van een vergunning voor klein grensverkeer

1.   Hierbij wordt een vergunning voor klein grensverkeer ingesteld.

2.   De territoriale geldigheid van de vergunning voor klein grensverkeer blijft beperkt tot het grensgebied van de afgevende lidstaat.

3.   De vergunning voor klein grensverkeer draagt een pasfoto van de vergunninghouder en bevat ten minste de volgende gegevens:

a)

voor- en achternaam, geboortedatum, nationaliteit en woonplaats van de vergunninghouder;

b)

de afgevende instantie, datum van afgifte en geldigheidsduur;

c)

het grensgebied waarbinnen de vergunninghouder zich mag bewegen;

d)

het nummer van het (de) geldige reisdocument(en) op vertoon waarvan de houder de buitengrens mag overschrijden overeenkomstig het bepaalde in artikel 9, onder a).

In het document is duidelijk vermeld dat de houder zich niet buiten het grensgebied mag begeven en dat misbruik wordt bestraft overeenkomstig het bepaalde in artikel 17.

Artikel 8

Veiligheidskenmerken en technische specificaties van de vergunning voor klein grensverkeer

1.   De veiligheidskenmerken en technische specificaties van de vergunning voor klein grensverkeer beantwoorden aan de desbetreffende bepalingen van Verordening (EG) nr. 1030/2002 van de Raad van 13 juni 2002 betreffende de invoering van een uniform model voor verblijfstitels voor onderdanen van derde landen (14).

2.   De lidstaten doen de Commissie en de andere lidstaten een specimen toekomen van de overeenkomstig lid 1 opgestelde vergunning voor klein grensverkeer.

Artikel 9

Voorwaarden voor de afgifte

De vergunning voor klein grensverkeer kan worden afgegeven aan grensbewoners die:

a)

in het bezit zijn van een geldig reisdocument of geldige documenten op grond waarvan zij de buitengrenzen mogen overschrijden zoals geregeld in artikel 17, lid 3, onder a), van de Schengenuitvoeringsovereenkomst;

b)

documenten overleggen ter staving van hun status van grensbewoner en kunnen aantonen dat zij gegronde redenen hebben om krachtens de regeling inzake klein grensverkeer de landbuitengrens frequent te overschrijden;

c)

niet ter fine van weigering van toegang gesignaleerd staan in het SIS;

d)

niet worden beschouwd als een gevaar voor de openbare orde, de binnenlandse veiligheid, de volksgezondheid of de internationale betrekkingen van een van de lidstaten en in het bijzonder dat zij niet om dezelfde redenen ter fine van weigering van toegang gesignaleerd staan in de nationale gegevensbanken van de lidstaten.

Artikel 10

Geldigheid

De vergunning voor klein grensverkeer is minimaal één jaar en maximaal vijf jaar geldig.

Artikel 11

Legeskosten bij afgifte

De vergoeding voor de administratieve kosten van de behandeling van de vergunning voor klein grensverkeer is niet hoger dan die voor de behandeling van kortetermijnvisa voor meervoudige binnenkomsten.

De vergunning voor klein grensverkeer kan kosteloos worden afgegeven.

Artikel 12

Regelingen voor de afgifte

1.   De vergunning voor klein grensverkeer kan worden afgegeven door de consulaten of andere, in de in artikel 13 bedoelde bilaterale overeenkomsten aangewezen administratieve instanties van de lidstaten.

2.   De lidstaten houden een centraal register bij van aangevraagde, verstrekte, verlengde en opgeheven of ingetrokken vergunningen voor klein grensverkeer en wijzen een nationaal contactpunt aan dat tot taak heeft op verzoek van andere lidstaten onverwijld inlichtingen omtrent de in dat register vermelde vergunningen te verstrekken.

HOOFDSTUK IV

UITVOERING VAN DE REGELING INZAKE KLEIN GRENSVERKEER

Artikel 13

Bilaterale overeenkomsten tussen lidstaten en aangrenzende derde landen

1.   Met het oog op de uitvoering van een regeling inzake klein grensverkeer is het de lidstaten toegestaan met aangrenzende derde landen bilaterale overeenkomsten te sluiten overeenkomstig de in deze verordening vastgestelde regels.

Lidstaten mogen tevens bestaande bilaterale overeenkomsten op het gebied van klein grensverkeer met aangrenzende derde landen handhaven. Voor zover dergelijke overeenkomsten niet verenigbaar zijn met deze verordening dienen de betrokken lidstaten de overeenkomsten op een zodanige manier te wijzigen dat de onverenigbare elementen worden aangepast.

2.   Voordat zij met een aangrenzend derde land een bilaterale overeenkomst inzake klein grensverkeer sluiten of wijzigen, raadplegen de betrokken lidstaten de Commissie om na te gaan of de overeenkomst verenigbaar is met deze verordening.

Indien de Commissie van oordeel is dat de overeenkomst onverenigbaar is met deze verordening, stelt zij de betrokken lidstaat hiervan in kennis. De lidstaat doet al het nodige om de overeenkomst binnen een redelijke termijn op een zodanige manier te wijzigen dat de onverenigbare elementen worden aangepast.

3.   Indien de Gemeenschap of de betrokken lidstaat met een derde land geen algemene hertoelatingsregeling is overeengekomen, worden in de bilaterale overeenkomst inzake klein grensverkeer met dat derde land bepalingen opgenomen die de hertoelating vergemakkelijken van personen die op misbruik van de in deze verordening neergelegde regeling inzake klein grensverkeer zijn betrapt.

Artikel 14

Vergelijkbare behandeling

In het kader van de in artikel 13 bedoelde bilaterale overeenkomsten, zien de lidstaten erop toe dat derde landen aan personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen, en aan onderdanen van derde landen die legaal in het grensgebied van de betrokken lidstaat verblijven, op zijn minst een vergelijkbare behandeling toekennen als die welke wordt toegekend aan personen die in het grensgebied van de betrokken lidstaat verblijven.

Artikel 15

Vergemakkelijking van de grensoverschrijding

1.   De in artikel 13 bedoelde bilaterale overeenkomsten mogen bepalingen ter vergemakkelijking van de grensoverschrijding bevatten waarbij de lidstaten:

a)

speciale alleen voor grensbewoners bestemde grensdoorlaatposten creëren;

b)

aan de gewone grensdoorlaatposten speciale doorgangen voor grensbewoners reserveren;

c)

naar gelang van de plaatselijke omstandigheden, en wanneer er sprake is van een bijzondere vereiste, grensbewoners de mogelijkheid bieden hun landbuitengrens te overschrijden op daartoe aangewezen plaatsen buiten de toegestane grensdoorlaatposten en de vastgestelde openingstijden.

2.   Wanneer een lidstaat besluit het overschrijden van de grens voor grensbewoners te vergemakkelijken in de zin van lid 1, wordt deze regeling automatisch uitgebreid tot alle in het grensgebied verblijvende personen die onder het Gemeenschapsrecht inzake vrij verkeer vallen.

3.   Personen die de grens frequent overschrijden en die de grenswacht goed kent omdat zij de landbuitengrens frequent overschrijden bij de in lid 1, onder a), bedoelde grensdoorlaatposten en bij de in lid 1, onder b), bedoelde doorgangen, worden in de regel slechts aan steekproefsgewijze controles onderworpen.

Deze personen ondergaan af en toe, zonder waarschuwing vooraf en met onregelmatige tussenpozen, een grondige controle.

4.   Wanneer een lidstaat besluit het overschrijden van de grens voor grensbewoners te vergemakkelijken in de zin van lid 1, onder c):

a)

bevat de vergunning voor klein grensverkeer, in aanvulling op de in artikel 7, lid 3, bedoelde informatie, nadere gegevens over de plaats waar en de omstandigheden waarin de landbuitengrens mag worden overschreden;

b)

voert de betrokken lidstaat steekproefsgewijze controles uit en oefent hij een regelmatig toezicht uit om niet toegestane grensoverschrijdingen te voorkomen.

HOOFDSTUK V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 16

Ceuta en Melilla

De bepalingen van deze verordening hebben geen gevolgen voor de specifieke regelingen die van toepassing zijn in Ceuta en Melilla, zoals bedoeld in de Verklaring van het Koninkrijk Spanje betreffende de steden Ceuta en Melilla in de slotakte bij de overeenkomst betreffende de toetreding van het Koninkrijk Spanje tot de Overeenkomst ter uitvoering van het Schengenakkoord.

Artikel 17

Sancties

1.   De lidstaten zorgen ervoor dat voor ieder misbruik van de regeling inzake klein grensverkeer, zoals vastgesteld bij deze verordening en ten uitvoer gelegd bij de in artikel 13 bedoelde bilaterale overeenkomsten, sancties worden opgelegd overeenkomstig de nationale wetgeving.

2.   Die sancties dienen doeltreffend, evenredig en afschrikkend te zijn en de mogelijkheid te omvatten tot het opheffen en intrekken van de vergunningen voor klein grensverkeer.

3.   De lidstaten leggen een register aan van alle gevallen van misbruik van de regeling voor klein grensverkeer en van sancties opgelegd in overeenstemming met lid 1. Deze gegevens worden om de zes maanden toegezonden aan de andere lidstaten en de Commissie.

Artikel 18

Verslag over de regeling inzake klein grensverkeer

De Commissie dient uiterlijk op 19 januari 2009 een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad betreffende de uitvoering en de werking van de regeling inzake klein grensverkeer, zoals ingesteld bij deze verordening en uitgevoerd bij de bilaterale overeenkomsten die zijn gesloten of behouden in overeenstemming met de regels van deze verordening. Dat verslag gaat zo nodig vergezeld van passende wetgevingsvoorstellen.

Artikel 19

Kennisgeving van bilaterale overeenkomsten

1.   De lidstaten stellen de Commissie in kennis van alle in artikel 13 bedoelde bilaterale overeenkomsten, alsmede van eventuele opzegging of wijziging van deze overeenkomsten.

2.   De Commissie stelt de overeenkomstig lid 1 aangemelde informatie middels bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie en via andere daartoe geschikte middelen beschikbaar aan de lidstaten en het publiek.

Artikel 20

Wijziging van de bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst

Het bepaald in artikel 136, lid 3, van de Schengenuitvoeringsovereenkomst wordt vervangen door:

„3.

Lid 2 is niet van toepassing op de bilaterale overeenkomsten betreffende het kleine grensverkeer, zoals bedoeld in artikel 13 van Verordening (EG) nr. 1931/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van regels inzake klein grensverkeer aan de landbuitengrenzen van de lidstaten en tot wijziging van de bepalingen van de Schengenuitvoeringsovereenkomst (15).

Artikel 21

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in de lidstaten, overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap.

Gedaan te Brussel, 20 december 2006.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. BORRELL FONTELLES

Voor de Raad

De voorzitter

J. KORKEAOJA


(1)  Advies van het Europees Parlement van 14 februari 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 5 oktober 2006.

(2)  PB L 105 van 13.4.2006, blz. 1.

(3)  PB L 81 van 21.3.2001, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 851/2005 (PB L 141 van 4.6.2005, blz. 3).

(4)  PB L 405 van 30.12.2006, blz. 22, gerectificeerd op bladzijde 10 van dit Publicatieblad.

(5)  PB L 239 van 22.9.2000, blz. 69.

(6)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36

(7)  PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.

(8)  PB L 131 van 1.6.2000, blz. 43. Besluit gewijzigd bij Besluit 2004/926/EG (PB L 395 van 31.12.2004, blz. 70).

(9)  PB L 64 van 7.3.2002, blz. 20.

(10)  Besluit 2004/849/EG van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de ondertekening, namens de Europese Gemeenschap, en de voorlopige toepassing van enkele bepalingen van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 368 van 15.12.2004, blz. 26).

(11)  Besluit 2004/860/EG van de Raad van 25 oktober 2004 betreffende de ondertekening, namens de Europese Gemeenschap, en de voorlopige toepassing van enkele bepalingen van de Overeenkomst tussen de Europese Unie, de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake de wijze waarop Zwitserland wordt betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis (PB L 370 van 17.12.2004, blz. 78).

(12)  Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 1612/68 en tot intrekking van de Richtlijnen 64/221/EEG, 68/360/EEG, 72/194/EEG, 73/148/EEG, 75/34/EEG, 75/35/EEG, 90/364/EEG, 90/365/EEG en 93/96/EEG (PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77, gerectificeerd in PB L 229 van 29.6.2004, blz. 35).

(13)  PB L 239 van 22.9.2000, blz. 19. Overeenkomst laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1160/2005 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 191 van 22.7.2005, blz. 18).

(14)  PB L 157 van 15.6.2002, blz. 1.

(15)  PB L 405 van 30.12.2006, blz. 1, gerectificeerd in PB L 29 van 3.2.2007, blz. 3.”