27.12.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 376/1 |
VERORDENING (EG) Nr. 1920/2006 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 12 december 2006
betreffende het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving (herschikking)
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 152,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Europese Raad is tijdens zijn bijeenkomst in Luxemburg op 28 en 29 juni 1991 akkoord gegaan met de oprichting van een Europees drugswaarnemingscentrum. Dergelijke instantie, het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving („het Waarnemingscentrum”) genoemd, werd opgericht bij Verordening (EEG) nr. 302/93 van 8 februari 1993 (3) die herhaaldelijk en ingrijpend is gewijzigd (4). Aangezien nieuwe wijzigingen nodig zijn, dient ter wille van de duidelijkheid tot herschikking te worden overgegaan. |
(2) |
Er is feitelijke, objectieve, betrouwbare en vergelijkbare informatie nodig over het verschijnsel drugs en drugsverslaving en de gevolgen daarvan op Europees niveau om ertoe bij te dragen de Gemeenschap en de lidstaten een algemeen overzicht te geven en hen aldus een toegevoegde waarde te verschaffen wanneer zij op hun respectieve bevoegdheidsterreinen maatregelen nemen of acties uitstippelen tegen drugs. |
(3) |
Het verschijnsel drugs heeft talrijke en ingewikkelde aspecten die nauw met elkaar verweven zijn en moeilijk los van elkaar kunnen worden gezien. Derhalve moet het Waarnemingscentrum een algemene informatietaak krijgen die ertoe moet bijdragen dat de Gemeenschap en haar lidstaten een algemeen overzicht van het verschijnsel drugs en drugsverslaving krijgen. Deze informatietaak mag geen afbreuk doen aan de verdeling van de bevoegdheden tussen de Gemeenschap en haar lidstaten voor zover het wettelijke bepalingen inzake het aanbod van of de vraag naar drugs betreft. |
(4) |
Bij Beschikking nr. 2367/2002/EG van 16 december 2002 (5) hebben het Europees Parlement en de Raad het communautair statistisch programma voor de periode 2003-2007 vastgesteld, dat de acties van de Gemeenschap inzake statistieken op het gebied van gezondheid en veiligheid omvat. |
(5) |
In Besluit 2005/387/JBZ van de Raad van 10 mei 2005 inzake de uitwisseling van informatie, de risicobeoordeling en de controle ten aanzien van nieuwe psychoactieve stoffen (6) wordt de rol van het Waarnemingscentrum en van zijn wetenschappelijk comité in het kader van het systeem van vroegtijdige informatie en bij de beoordeling van de aan nieuwe stoffen verbonden risico's vastgesteld. |
(6) |
Er wordt rekening gehouden met nieuwe vormen van drugsgebruik, en in het bijzonder met polydruggebruik, waarbij illegale drugs samen met legale drugs of met geneesmiddelen worden gebruikt. |
(7) |
Een van de taken van het Waarnemingscentrum is het verstrekken van informatie over de beste praktijken en richtsnoeren in de lidstaten en het vergemakkelijken van de onderlinge uitwisseling van dergelijke praktijken. |
(8) |
In de resolutie van de Raad van 10 december 2001 inzake de toepassing van de vijf belangrijkste epidemiologische indicatoren op het gebied van drugs, wordt er bij de lidstaten op aangedrongen om, met behulp van de nationale knooppunten, te zorgen voor de beschikbaarheid van vergelijkbare informatie over die indicatoren. De toepassing van deze indicatoren door de lidstaten is een noodzakelijke voorwaarde voor het Waarnemingscentrum om zijn taken zoals omschreven in deze verordening uit te voeren. |
(9) |
Het is wenselijk dat de Commissie het Waarnemingscentrum rechtstreeks kan belasten met de tenuitvoerlegging van communautaire structurele bijstandsprojecten op het gebied van drugsinformatiesystemen in derde landen, zoals kandidaat-lidstaten of de westelijke Balkanlanden waarvoor de communautaire programma's en organen door de Europese Raad zijn opengesteld. |
(10) |
De organisatie en de werkmethoden van het Waarnemingscentrum moeten stroken met het objectieve karakter van de nagestreefde resultaten, dat wil zeggen vergelijkbaarheid en verenigbaarheid van de bronnen en methoden inzake de informatie over drugs. |
(11) |
De door het Waarnemingscentrum verzamelde informatie heeft betrekking op prioritaire gebieden, waarvan de inhoud, de draagwijdte en de uitvoeringsmaatregelen moeten worden afgebakend. |
(12) |
Er zijn reeds nationale, Europese en internationale organisaties en instanties die dergelijke informatie verschaffen en het is nodig dat het Waarnemingscentrum zijn taken in nauwe samenwerking daarmee kan vervullen. |
(13) |
Verordening (EG) nr. 45/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2000 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens door de communautaire instellingen en organen en betreffende het vrije verkeer van die gegevens (7), is van toepassing op de verwerking van persoonsgegevens door het Waarnemingscentrum. |
(14) |
Het Waarnemingscentrum past de algemene beginselen en de beperkingen toe die gelden voor het recht op toegang tot documenten, zoals neergelegd in artikel 255 van het Verdrag en vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1049/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2001 inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (8). |
(15) |
Het Waarnemingscentrum bezit rechtspersoonlijkheid. |
(16) |
Gezien zijn omvang is het wenselijk dat de raad van bestuur van het Waarnemingscentrum wordt bijgestaan door een uitvoerend comité. |
(17) |
Om ervoor te zorgen dat het Europees Parlement goed op de hoogte wordt gehouden van de stand van zaken met betrekking tot de drugsproblematiek in de Europese Unie, heeft dit het recht de directeur van het Waarnemingscentrum te horen. |
(18) |
De werkzaamheden van het Waarnemingscentrum worden op transparante wijze verricht en het beheer van het Waarnemingscentrum wordt onderworpen aan alle bestaande voorschriften inzake goed beheer en fraudebestrijding, met name aan Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (9) en aan het Interinstitutioneel Akkoord van 25 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad van de Europese Unie en de Commissie van de Europese Gemeenschappen betreffende de interne onderzoeken verricht door het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) (10), waartoe het Waarnemingscentrum is toegetreden en waarvoor het de nodige uitvoeringsbepalingen heeft aangenomen. |
(19) |
De werkzaamheden van het Waarnemingscentrum moeten regelmatig worden onderworpen aan een externe evaluatie, op basis waarvan deze verordening zo nodig moet worden gewijzigd. |
(20) |
Aangezien de doelstellingen van deze verordening niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt en derhalve vanwege de omvang en de gevolgen van deze verordening beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel, gaat deze verordening niet verder dan wat nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken. |
(21) |
Deze verordening eerbiedigt de grondrechten en neemt de beginselen in acht die met name in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie zijn erkend, |
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
Doelstelling
1. Bij deze verordening wordt voorzien in de oprichting van het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, hierna te noemen „het Waarnemingscentrum”.
2. Het doel van het Waarnemingscentrum is de Gemeenschap en haar lidstaten op de in artikel 3 bedoelde gebieden te voorzien van feitelijke, objectieve, betrouwbare en op Europees niveau vergelijkbare informatie over het verschijnsel drugs en drugsverslaving en de gevolgen daarvan.
3. De verwerkte of geproduceerde informatie van statistische, documentaire en technische aard heeft ten doel ertoe bij te dragen dat de Gemeenschap en de lidstaten over een algemeen overzicht beschikken van het verschijnsel drugs en drugsverslaving wanneer zij op hun respectieve bevoegdheidsterreinen maatregelen nemen of acties uitstippelen. Het statistische onderdeel van deze informatie wordt ontwikkeld in samenwerking met de voor de statistiek bevoegde autoriteiten, waarbij voor zover nodig gebruik wordt gemaakt van het communautaire statistische programma, teneinde synergie te bevorderen en dubbel werk te voorkomen. Er wordt rekening gehouden met nadere gegevens van de Wereldgezondheidsorganisatie en de Verenigde Naties (VN), die over de gehele wereld beschikbaar zijn.
4. Onverminderd het bepaalde in artikel 2, onder d), punt v), kan het Waarnemingscentrum geen maatregelen treffen die verder reiken dan informatieverstrekking en -verwerking.
5. Het Waarnemingscentrum verzamelt geen gegevens die de identificatie van personen of kleine groepen personen mogelijk kunnen maken. Het speelt geen informatie door ten aanzien van concrete gevallen waarbij namen worden genoemd.
Artikel 2
Taken
Teneinde het in artikel 1 genoemde doel te bereiken vervult het Waarnemingscentrum op zijn werkterreinen de volgenden taken:
a) |
Verzamelen en analyseren van de bestaande gegevens
|
b) |
Verbetering van de methodes voor gegevensvergelijking
|
c) |
Verspreiding van de gegevens
|
d) |
Samenwerking met Europese en internationale instanties en organisaties alsmede met derde landen
|
e) |
Informatieverplichtingen Het heeft hoofdzakelijk de plicht om bij het signaleren van nieuwe ontwikkelingen en bij wijzigende trends de terzake bevoegde instanties van de lidstaten op de hoogte te brengen. |
Artikel 3
Prioritaire werkterreinen
De in de artikelen 1 en 2 omschreven doelstelling en taken van het Waarnemingscentrum worden uitgevoerd op basis van de volgorde van prioriteiten aangeduid in bijlage I.
Artikel 4
Werkmethode
1. Het Waarnemingscentrum vervult geleidelijk zijn taken naar gelang de doelstellingen van de driejarige en jaarlijkse werkprogramma's, als bedoeld in artikel 9, leden 4 en 5, en de beschikbare middelen.
2. Bij de uitoefening van zijn activiteiten houdt het Waarnemingscentrum, om iedere overlapping te vermijden, rekening met de werkzaamheden die reeds door andere bestaande of op te richten instellingen en instanties, met name Europol, worden verricht en draagt het er zorg voor daaraan een toegevoegde waarde te geven.
Artikel 5
Europees Netwerk voor informatie over drugs en drugsverslaving (Reitox)
1. Het Waarnemingscentrum beschikt over een Europees Netwerk voor informatie over drugs en drugsverslaving (Reitox). Dit netwerk bestaat uit een knooppunt per lidstaat, een knooppunt per land dat een akkoord in de zin van artikel 21 heeft gesloten, en een knooppunt van de Commissie. De lidstaten zijn exclusief bevoegd voor het aanwijzen van het nationale knooppunt.
2. De nationale knooppunten vormen de schakel tussen de deelnemende landen en het Waarnemingscentrum. Zij dragen bij aan het ontwikkelen van sleutelindicatoren en gegevens, met inbegrip van richtsnoeren voor de toepassing daarvan, met de bedoeling betrouwbare en vergelijkbare informatie op het niveau van de Europese Unie te verkrijgen. Zij verzamelen en analyseren op objectieve wijze op nationaal niveau alle relevante gegevens over drugs en drugsverslaving, alsmede over het beleid en de aangedragen oplossingen, waarbij ervaringen uit diverse sectoren - gezondheidszorg, justitie, rechtshandhaving - bijeengebracht worden in samenwerking met deskundigen en nationale organisaties die actief zijn op het gebied van het drugsbeleid. Zij verschaffen in het bijzonder gegevens voor de vijf epidemiologische indicatoren die het Waarnemingscentrum heeft ontwikkeld.
Elke lidstaat ziet erop toe dat zijn vertegenwoordiger in het Reitox-netwerk de informatie verstrekt als bedoeld in artikel 4, lid 1, van Besluit 2005/387/JBZ.
De nationale knooppunten kunnen het Waarnemingscentrum ook informatie verschaffen over nieuwe ontwikkelingen in het gebruik van bestaande psychoactieve stoffen en/of combinaties van psychoactieve stoffen die een potentieel gevaar voor de volksgezondheid vormen, en over mogelijke maatregelen op het gebied van de volksgezondheid.
3. De nationale autoriteiten zien toe op het functioneren van het nationale knooppunt voor wat betreft het verzamelen en analyseren van gegevens op nationaal niveau aan de hand van richtsnoeren die in samenwerking met het Waarnemingscentrum zijn vastgesteld.
4. De specifieke taken van de nationale knooppunten worden beschreven in het in artikel 9, lid 4, bedoelde driejarig programma van het Waarnemingscentrum.
5. Het Waarnemingscentrum mag, onder volledige eerbiediging van de voorrang van de nationale knooppunten en in nauwe samenwerking met deze knooppunten, een beroep doen op aanvullende expertise en informatiebronnen op het gebied van drugs en drugsverslaving.
Artikel 6
Bescherming en vertrouwelijkheid van de gegevens
1. De aan of door het Waarnemingcentrum verschafte gegevens over drugs en drugsverslaving mogen worden gepubliceerd onder voorbehoud van naleving van de communautaire en nationale bepalingen betreffende de verspreiding en de vertrouwelijkheid van informatie. Persoonsgegevens mogen niet worden gepubliceerd of voor het publiek toegankelijk worden gemaakt.
De lidstaten en de nationale knooppunten zijn niet verplicht krachtens hun nationale wet als vertrouwelijk bestempelde informatie te verstrekken.
2. Verordening (EG) nr. 45/2001 is van toepassing op het Waarnemingscentrum.
Artikel 7
Toegang tot documenten
1. Verordening (EG) nr. 1049/2001 is van toepassing op de documenten die bij het Waarnemingscentrum berusten.
2. De raad van bestuur als bedoeld in artikel 9, stelt de toepassingsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1049/2001 vast.
3. Tegen de beslissingen van het Waarnemingscentrum uit hoofde van artikel 8 van Verordening (EG) nr. 1049/2001 kan een klacht bij de Ombudsman worden ingediend of een beroep bij het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen worden ingesteld, volgens de voorwaarden van respectievelijk artikel 195 en artikel 230 van het Verdrag.
Artikel 8
Handelingsbevoegdheid en vestigingsplaats
1. Het Waarnemingscentrum bezit rechtspersoonlijkheid. Het geniet in elk der lidstaten de ruimste handelingsbevoegdheid die in de wetgeving van de respectieve lidstaten aan rechtspersonen wordt toegekend; het kan met name roerende en onroerende goederen verkrijgen en vervreemden, en in rechte optreden.
2. De vestigingsplaats van het Waarnemingscentrum bevindt zich te Lissabon.
Artikel 9
Raad van bestuur
1. Het Waarnemingscentrum heeft een raad van bestuur, bestaande uit een vertegenwoordiger van elke lidstaat, twee vertegenwoordigers van de Commissie, twee onafhankelijke deskundigen met een bijzondere kennis op het gebied van drugs die door het Europees Parlement zijn aangewezen, en een vertegenwoordiger van elk land dat een akkoord in de zin van artikel 21 heeft gesloten.
Ieder lid van de raad van bestuur heeft één stem, uitgezonderd de vertegenwoordigers van de landen die een akkoord in de zin van artikel 21 hebben gesloten en die geen stemrecht hebben.
De besluiten van de raad van bestuur worden met een meerderheid van twee derde van de stemgerechtigde leden genomen, behalve in de gevallen die in lid 6 van dit artikel en in artikel 20 zijn genoemd.
Ieder lid van de raad van bestuur mag door een plaatsvervangend lid worden bijgestaan of vertegenwoordigd. Bij afwezigheid van een volwaardig lid met stemrecht, mag dit recht door het plaatsvervangende lid worden uitgeoefend.
De raad van bestuur mag vertegenwoordigers van internationale organisaties waarmee het Waarnemingscentrum samenwerkt overeenkomstig artikel 20 als waarnemer zonder stemrecht uitnodigen.
2. De leden van de raad van bestuur kiezen uit hun midden een voorzitter en een vice-voorzitter voor een periode van drie jaar; hun mandaat kan eenmaal worden verlengd.
De voorzitter en de vice-voorzitter mogen deelnemen aan de stemming.
De raad van bestuur stelt zijn reglement van orde vast.
3. De raad van bestuur wordt bijeengeroepen door de voorzitter. Hij houdt ten minste eenmaal per jaar een gewone vergadering. De in artikel 11 bedoelde directeur van het Waarnemingscentrum neemt zonder stemrecht deel aan de vergaderingen van de raad van bestuur en neemt krachtens artikel 11, lid 3, het secretariaat van de raad waar.
4. De raad van bestuur stelt, aan de hand van een door de directeur ingediend ontwerp, na raadpleging van het in artikel 13 bedoelde wetenschappelijk comité en na advies van de Commissie een driejarig werkprogramma vast, dat wordt ingediend bij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie.
5. In het kader van het driejarig werkprogramma stelt de raad van bestuur ieder jaar het jaarlijks werkprogramma van het Waarnemingscentrum vast, aan de hand van een door de directeur ingediend ontwerp, na raadpleging van het wetenschappelijk comité en na advies van de Commissie. Het werkprogramma wordt ingediend bij het Europees Parlement, de Raad en de Commissie. Het kan volgens dezelfde procedure in de loop van het jaar worden gewijzigd.
6. Ingeval de Commissie het niet eens is met het driejarige of het jaarlijkse werkprogramma, worden deze programma's door de raad van bestuur met een drievierde meerderheid van de stemgerechtigde leden goedgekeurd.
7. De raad van bestuur stelt het jaarverslag over de activiteiten van het Waarnemingscentrum vast en dient dit uiterlijk op 15 juni in bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie, de Rekenkamer en de lidstaten.
8. Het Waarnemingscentrum doet de begrotingsautoriteit jaarlijks alle relevante informatie over de resultaten van de evaluatieprocedures toekomen.
Artikel 10
Uitvoerend comité
1. De raad van bestuur wordt bijgestaan door een uitvoerend comité. Het uitvoerend comité bestaat uit de voorzitter en de vice-voorzitter van de raad van bestuur, twee andere door de raad van bestuur benoemde leden van de raad van bestuur die de lidstaten vertegenwoordigen en twee vertegenwoordigers van de Commissie. De directeur neemt aan de vergaderingen van het uitvoerend comité deel.
2. Het uitvoerend comité komt ten minste tweemaal per jaar bijeen en zo vaak als nodig is om de besluiten van de raad van bestuur voor te bereiden en de directeur bij te staan en te adviseren. Het neemt namens de raad van bestuur besluiten over de aangelegenheden waarin de financiële regeling, vastgesteld volgens artikel 15, lid 10, voorziet en die door deze verordening niet aan de raad van bestuur zijn voorbehouden. De besluiten van het comité worden bij consensus genomen.
Artikel 11
Directeur
1. Het Waarnemingscentrum staat onder leiding van een directeur die voor een periode van vijf jaar op voordracht van de Commissie door de raad van bestuur wordt benoemd; deze ambtstermijn kan worden verlengd.
2. Voorafgaand aan benoeming voor een eerste ambtstermijn, van ten hoogste twee ambtstermijnen, wordt de door de raad van bestuur voor de functie van directeur gekozen kandidaat onverwijld verzocht een verklaring voor het Europees Parlement af te leggen en vragen van de leden van die instelling te beantwoorden.
3. De directeur is verantwoordelijk voor:
a) |
de opstelling en uitvoering van de door de raad van bestuur vastgestelde besluiten en programma's; |
b) |
het dagelijks bestuur; |
c) |
de voorbereiding van de werkprogramma's; |
d) |
de opstelling van de ontwerp-raming van de ontvangsten en de uitgaven, alsmede met de uitvoering van de begroting van het Waarnemingscentrum; |
e) |
de voorbereiding en publicatie van de in deze verordening bedoelde verslagen; |
f) |
de afwikkeling van alle personeelsaangelegenheden en in het bijzonder de uitoefening van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag; |
g) |
de vaststelling van de organisatiestructuur van het Waarnemingscentrum en indiening daarvan bij de raad van bestuur voor goedkeuring; |
h) |
de uitvoering van de in de artikelen 1 en 2 genoemde taken; |
i) |
de regelmatige evaluatie van de werkzaamheden van het Waarnemingscentrum. |
4. De directeur legt aan de raad van bestuur verantwoording af over zijn werkzaamheden.
5. De directeur is de wettige vertegenwoordiger van het Waarnemingscentrum.
Artikel 12
Het horen van de directeur en de voorzitter van de raad van bestuur door het Europees Parlement
De directeur dient jaarlijks bij het Europees Parlement een algemeen verslag in over de activiteiten van het Waarnemingscentrum. Bovendien kunnen de directeur en de voorzitter van de raad van bestuur door het Europees Parlement worden gehoord over een onderwerp dat verband houdt met de activiteiten van het Waarnemingscentrum.
Artikel 13
Wetenschappelijk Comité
1. De raad van bestuur en de directeur worden bijgestaan door een wetenschappelijk comité dat tot taak heeft in de in deze verordening bepaalde gevallen advies uit te brengen over alle door de raad van bestuur of door de directeur aan dat comité voorgelegde wetenschappelijke vraagstukken betreffende de activiteiten van het Waarnemingscentrum.
De adviezen van het wetenschappelijk comité worden gepubliceerd.
2. Het wetenschappelijk comité bestaat uit maximaal vijftien bekende wetenschappers die, na de publicatie van een oproep tot het indienen van blijken van belangstelling in het Publicatieblad van de Europese Unie, op grond van hun wetenschappelijke deskundigheid van hoog niveau en hun onafhankelijkheid door de raad van bestuur worden benoemd. De selectieprocedure moet zodanig zijn dat de specialisaties van de leden van het wetenschappelijk comité de meest relevante wetenschappelijke terreinen bestrijken die verband houden met de drugs- en drugsverslavingsproblematiek.
De leden van het wetenschappelijk comité worden op persoonlijke titel benoemd en geven volkomen onafhankelijk van de lidstaten en de instellingen van de Gemeenschap advies.
Het wetenschappelijk comité moet rekening houden met de verschillende standpunten in de nationale deskundigenadviezen, voor zover beschikbaar, alvorens advies te geven.
Ten behoeve van de uitvoering van Besluit 2005/387/JBZ kan het wetenschappelijk comité overeenkomstig de in artikel 6, lid 2, van Besluit 2005/387/JBZ vastgestelde procedure worden uitgebreid.
3. De leden van het wetenschappelijk comité worden benoemd voor een periode van drie jaar; zij kunnen worden herbenoemd.
4. Het wetenschappelijk comité kiest zijn voorzitter voor een periode van drie jaar. Het wordt ten minste eenmaal per jaar door zijn voorzitter bijeengeroepen.
Artikel 14
Opstelling van de begroting
1. Voor elk begrotingsjaar, dat samenvalt met het kalenderjaar, worden alle ontvangsten en uitgaven van het Waarnemingscentrum geraamd en vervolgens opgenomen in de begroting van het Waarnemingscentrum.
2. De ontvangsten en uitgaven van de begroting van het Waarnemingscentrum zijn in evenwicht.
3. De ontvangsten van het Waarnemingscentrum bestaan, afgezien van andere middelen, uit een op de algemene begroting van de Europese Unie (afdeling Commissie) opgevoerde subsidie van de Gemeenschap, betalingen voor verleende diensten en eventuele financiële bijdragen van de respectievelijk in artikel 20 en artikel 21 bedoelde organisaties en instanties en derde landen.
4. De uitgaven van het Waarnemingscentrum omvatten met name:
a) |
de salarissen van het personeel, de uitgaven voor administratie en infrastructuur, de huishoudelijke uitgaven; |
b) |
de uitgaven ter ondersteuning van de Reitox-knooppunten. |
5. De raad van bestuur stelt jaarlijks, op basis van een ontwerp van de directeur, de raming van de ontvangsten en uitgaven van het Waarnemingscentrum voor het volgende begrotingsjaar vast. Deze raming, die tevens een ontwerp-personeelsformatie bevat, wordt samen met het werkprogramma van het Waarnemingscentrum uiterlijk op 31 maart door de raad van bestuur bij de Commissie ingediend. De raming wordt samen met het voorontwerp van algemene begroting van de Europese Unie door de Commissie ingediend bij het Europees Parlement en de Raad (hierna „de begrotingsautoriteit” genoemd).
6. Op basis van deze raming neemt de Commissie de geraamde bedragen die zij nodig acht met betrekking tot de personeelsformatie en het bedrag van de subsidie ten laste van de algemene begroting op in het voorontwerp van de algemene begroting van de Europese Unie, dat zij overeenkomstig artikel 272 van het Verdrag voorlegt aan de begrotingsautoriteit.
7. De begrotingsautoriteit keurt de kredieten voor de subsidie aan het Waarnemingscentrum goed en stelt de personeelsformatie van het Waarnemingscentrum vast.
8. De begroting wordt vastgesteld door de raad van bestuur. De begroting wordt definitief na de definitieve vaststelling van de algemene begroting van de Europese Unie. De begroting wordt zo nodig dienovereenkomstig aangepast.
9. De raad van bestuur stelt de begrotingsautoriteit zo spoedig mogelijk in kennis van de projecten die hij voornemens is te realiseren en die aanzienlijke financiële gevolgen voor de financiering van zijn begroting kunnen hebben, met name onroerendgoedprojecten zoals de huur of aankoop van gebouwen. Hij brengt de Commissie daarvan op de hoogte.
Wanneer een tak van de begrotingsautoriteit kennis heeft gegeven van zijn voornemen om een advies te verstrekken, doet hij dit advies aan de raad van bestuur toekomen binnen een termijn van zes weken te rekenen vanaf de kennisgeving van het project.
Artikel 15
Uitvoering van de begroting
1. De directeur voert de begroting van het Waarnemingscentrum uit.
2. Uiterlijk op 1 maart van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar, dient de rekenplichtige van het Waarnemingscentrum de voorlopige rekeningen met het verslag over het budgettair en financieel beheer van het begrotingsjaar in bij de rekenplichtige van de Commissie. De rekenplichtige van de Commissie consolideert de voorlopige rekeningen van de instellingen en de gedecentraliseerde organen overeenkomstig artikel 128 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (11) (hierna „het algemeen Financieel Reglement”).
3. Uiterlijk op 31 maart van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar, dient de rekenplichtige van de Commissie de voorlopige rekeningen van het Waarnemingscentrum met het verslag over het budgettair en financieel beheer van het begrotingsjaar in bij de Rekenkamer. Het verslag over het budgettair en financieel beheer van het begrotingsjaar wordt ook toegezonden aan het Europees Parlement en de Raad.
4. Na ontvangst van de opmerkingen van de Rekenkamer over de voorlopige rekeningen van het Waarnemingscentrum overeenkomstig artikel 129 van het algemeen Financieel Reglement maakt de directeur onder zijn eigen verantwoordelijkheid de definitieve rekeningen van het Waarnemingscentrum op en legt deze voor advies voor aan de raad van bestuur.
5. De raad van bestuur van het Waarnemingscentrum brengt advies uit over de definitieve rekeningen van het Waarnemingscentrum.
6. Uiterlijk op 1 juli van het jaar dat volgt op het afgesloten begrotingsjaar dient de directeur van het Waarnemingscentrum de definitieve rekeningen met het advies van de raad van bestuur in bij het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer.
De definitieve rekeningen worden gepubliceerd.
7. De directeur van het Waarnemingscentrum dient uiterlijk op 30 september een antwoord op de opmerkingen van de Rekenkamer in bij deze instelling. Hij/zij dient dit antwoord ook in bij de raad van bestuur.
8. De directeur verstrekt het Europees Parlement op verzoek, overeenkomstig het bepaalde in artikel 146, lid 3, van het algemeen Financieel Reglement, alle inlichtingen die nodig zijn voor het goede verloop van de kwijtingsprocedure voor het betrokken begrotingsjaar.
9. Vóór 30 april van het jaar N + 2 verleent het Europees Parlement op aanbeveling van de Raad, die met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, de directeur kwijting voor de uitvoering van de begroting van het begrotingsjaar N.
10. De financiële regeling die van toepassing is op het Waarnemingscentrum wordt vastgesteld door de raad van bestuur, na raadpleging van de Commissie. Deze financiële regeling mag niet van Verordening (EG, Euratom) nr. 2343/2002 van de Commissie (12) houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 185 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 afwijken tenzij de specifieke vereisten van de taakverrichting van het Waarnemingscentrum dit noodzakelijk maken, en met voorafgaande instemming van de Commissie.
Artikel 16
Fraudebestrijding
1. Ter bestrijding van fraude, corruptie en elke andere onwettige activiteit waardoor de financiële belangen van de Europese Gemeenschap worden geschaad is Verordening (EG) nr. 1073/1999 zonder beperking op het Waarnemingscentrum van toepassing.
2. De financieringsbesluiten, alsmede alle uitvoeringsmaatregelen en -instrumenten die uit die besluiten voortvloeien, bepalen uitdrukkelijk dat de Rekenkamer en OLAF, indien nodig, in de gebouwen van de begunstigden van middelen van het Waarnemingscentrum tot controle ter plaatse kunnen overgaan.
Artikel 17
Voorrechten en immuniteiten
Het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen is op het Waarnemingscentrum van toepassing.
Artikel 18
Personeelsstatuut
Het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen, de regeling voor tewerkstelling van toepassing op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen en de regels die de instellingen van de Gemeenschap gezamenlijk hebben goedgekeurd met het oog op de toepassing van dat statuut en die regeling voor tewerkstelling, zijn van toepassing op het personeel van het Waarnemingscentrum.
Bij de aanstelling van personeelsleden uit derde landen na het sluiten van de in artikel 21 bedoelde akkoorden moeten in ieder geval het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling voor tewerkstelling van toepassing op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, bedoeld in alinea 1, worden nageleefd.
Het Waarnemingscentrum oefent ten aanzien van zijn personeel de bevoegdheden uit die aan het tot aanstelling bevoegde gezag zijn toegekend.
De raad van bestuur stelt in overleg met de Commissie de passende uitvoeringsbepalingen vast overeenkomstig artikel 110 van het statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de regeling voor tewerkstelling die van toepassing is op de andere personeelsleden van de Europese Gemeenschappen, bedoeld in alinea 1.
De raad van bestuur kan bepalingen goedkeuren waardoor uit de lidstaten gedetacheerde nationale deskundigen voor het Waarnemingscentrum kunnen werken.
Artikel 19
Aansprakelijkheid
1. De contractuele aansprakelijkheid van het Waarnemingscentrum wordt beheerst door de wet die op het betrokken contract van toepassing is. Het Hof van Justitie is bevoegd uitspraak te doen krachtens een arbitragebeding dat in een door het Waarnemingscentrum gesloten contract is opgenomen.
2. Wat de niet-contractuele aansprakelijkheid betreft dient het Waarnemingscentrum, overeenkomstig de algemene beginselen van de rechtsstelsels die de lidstaten gemeen hebben, de door het Waarnemingscentrum of door haar personeelsleden in de uitoefening van hun functies veroorzaakte schade te vergoeden. Het Hof van Justitie is bevoegd in geschillen betreffende de vergoeding van dergelijke schade uitspraak te doen.
3. De persoonlijke aansprakelijkheid van de personeelsleden jegens het Waarnemingscentrum wordt geregeld bij de bepalingen die op het personeel van het Waarnemingscentrum van toepassing zijn.
Artikel 20
Samenwerking met andere organisaties en instanties
Onverminderd de betrekkingen die de Commissie overeenkomstig artikel 302 van het Verdrag kan onderhouden, streeft het Waarnemingscentrum actief naar samenwerking met internationale organisaties en andere, met name Europese, gouvernementele of niet-gouvernementele instanties die bevoegd zijn op het gebied van drugs.
Deze samenwerking moet gebaseerd zijn op werkafspraken met voornoemde instanties en organisaties. Deze regelingen worden door de raad van bestuur, na advies van de Commissie, goedgekeurd op basis van een door de directeur ingediend ontwerp. Indien de Commissie het niet eens is met deze afspraken, worden deze door de raad van bestuur met een drievierde meerderheid van de stemgerechtigde leden goedgekeurd.
Artikel 21
Deelname van derde landen
Het Waarnemingscentrum staat open voor deelneming door derde landen die het belang van de Gemeenschap en van haar lidstaten bij de doelstellingen en het werk van het Waarnemingscentrum delen, krachtens akkoorden tussen deze derde landen en de Gemeenschap op grond van artikel 300 van het Verdrag.
Artikel 22
Bevoegdheid van het Hof van Justitie
Het Hof van Justitie is bevoegd uitspraak te doen in gevallen waarin overeenkomstig artikel 230 van het Verdrag beroep is ingesteld tegen het Waarnemingscentrum.
Artikel 23
Evaluatieverslag
De Commissie geeft opdracht voor een externe evaluatie van het Waarnemingscentrum die om de zes jaar moet worden verricht, zodat zij samenvalt met de voltooiing van twee driejarige werk programma's van het Waarnemingscentrum. Deze evaluatie moet ook betrekking hebben op het Reitox-systeem. De Commissie legt het evaluatieverslag voor aan het Europees Parlement, de Raad en de raad van bestuur.
De Commissie dient, zo nodig, in deze context een voorstel in ter herziening van de bepalingen van deze verordening in het licht van de ontwikkelingen in het kader van de regelgevende organen, overeenkomstig de procedure van artikel 251 van het Verdrag.
Artikel 24
Intrekking
Verordening (EEG) nr. 302/93 wordt ingetrokken.
Verwijzingen naar de ingetrokken verordening gelden als verwijzingen naar de onderhavige verordening en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage III.
Artikel 25
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na haar bekendmaking in het Publicatie blad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Straatsburg, 12 december 2006.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
J. BORRELL FONTELLES
Voor de Raad
De voorzitter
M. PEKKARINEN
(1) PB C 69 van 21.3.2006, blz. 22.
(2) Advies van het Europees Parlement van 14 juni 2006(nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(3) PB L 36 van 12.2.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1651/2003 (PB L 245 van 29.9.2003, blz. 30).
(4) Zie bijlage II.
(5) PB L 358 van 31.12.2002, blz. 1. Beschikking gewijzigd bij Beschikking nr. 787/2004/EG (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 12).
(6) PB L 127 van 20.5.2005, blz. 32.
(7) PB L 8 van 12.1.2001, blz. 1.
(8) PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.
(9) PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.
(10) PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.
(11) PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.
(12) PB L 357 van 31.12.2002, blz. 72.
BIJLAGE I
A. |
De werkzaamheden van het Waarnemingscentrum worden verricht met inachtneming van de respectieve bevoegdheden van de Gemeenschap en van haar lidstaten op het gebied van drugs zoals vastgelegd in het Verdrag. Deze werkzaamheden hebben betrekking op de verschillende aspecten van de drugs- en drugsverslavingsproblematiek en op de antwoorden die daarop worden geformuleerd. De Commissie zal zich daarbij laten leiden door de drugsstrategieën en de actieplannen die door de Europese Unie zijn goedgekeurd. De prioritaire werkterreinen van het Waarnemingscentrum zijn:
|
B. |
De Commissie stelt, met het oog op de verspreiding ervan, de informatie en statistische gegevens waarover zij krachtens haar bevoegdheden beschikt, ter beschikking van het Waarnemingscentrum. |
BIJLAGE II
INGETROKKEN VERORDENING EN DE ACHTEREENVOLGENDE WIJZIGINGEN DAARVAN
Verordening (EEG) nr. 302/93 van de Raad |
|
Verordening (EG) nr. 3294/94 van de Raad |
|
Verordening (EG) nr. 2220/2000 van de Raad |
|
Verordening (EG) nr. 1651/2003 van de Raad |
BIJLAGE III
CONCORDANTIETABEL
Verordening (EEG) nr. 302/93 van de Raad |
Deze verordening |
Artikel 1 |
Artikel 1 |
— |
Artikel 1, lid 3, tweede en derde zin |
Artikel 2, punt A, sub-rubriek |
Artikel 2, punt a), sub-rubriek |
Artikel 2, punt A, onder 1 |
Artikel 2, punt a), onder i), eerste zin |
— |
Artikel 2, punt a), onder i), tweede en derde zin |
Artikel 2, punt A, onder 2 tot en met 5 |
Artikel 2, punt a), onder ii) tot en met v) |
Artikel 2, punt B, sub-rubriek |
Artikel 2, punt b), sub-rubriek |
Artikel 2, punt B, onder 6, eerste zin |
Artikel 2, punt b), onder i), eerste zin |
— |
Artikel 2, punt b), onder i), tweede zin |
Artikel 2, punt B, onder 7 |
Artikel 2, punt b), onder ii) |
Artikel 2, punt C, sub-rubriek |
Artikel 2, punt c), sub-rubriek |
Artikel 2, punt C, onder 8 tot en met 10 |
Artikel 2, punt c), onder i) tot en met iii) |
Artikel 2, punt D, sub-rubriek |
Artikel 2, punt d), sub-rubriek |
Artikel 2, punt D, onder 11 tot en met 13 |
Artikel 2, punt d), onder i), ii) en iv) |
— |
Artikel 2, punt d), onder iii) en v) |
— |
Artikel 2, punt e) |
Artikel 3 |
Artikel 4 |
Artikel 4 |
Artikel 3 |
Artikel 5, lid 1 |
Artikel 5, lid 1 |
— |
Artikel 5, leden 2, 3 en 4 |
Artikel 5, lid 4 |
Artikel 5, lid 5 |
Artikel 6, leden 2 en 3 |
Artikel 6, lid 1 |
— |
Artikel 6, lid 2 |
Artikel 6 bis |
Artikel 7 |
Artikel 7 |
Artikel 8 |
— |
Artikel 8, titel |
— |
Artikel 8, lid 2 |
Artikel 8, lid 1 |
Artikel 9, lid 1, eerste, vierde en vijfde alinea |
Artikel 8, lid 2 |
Artikel 9, lid 1, tweede en derde alinea Artikel 9, lid 2 Artikel 9, lid 3 |
— |
Artikel 9, lid 3, eerst en derde zin |
Artikel 8, lid 3 |
Artikel 9, lid 4 |
Artikel 8, lid 4 |
Artikel 9, lid 5, eerste en derde zin |
— |
Artikel 9, lid 5, tweede zin |
— |
Artikel 9, lid 6 |
Artikel 8, leden 5 en 6 |
Artikel 9, leden 7 en 8 |
— |
Artikel 10 |
Artikel 9, lid 1, eerste alinea |
Artikel 11, lid 1 |
— |
Artikel 11, lid 2 |
Artikel 9, lid 1, tweede alinea |
Artikel 11, lid 3 |
Artikel 9, lid 1, tweede alinea, eerste tot en met zesde streepje |
Artikel 11, lid 3, onder a) tot en met f), eerste zin |
— |
Artikel 11, lid 3, onder f), tweede zin |
— |
Artikel 11, lid 3, onder g) |
Artikel 9, lid 1, tweede alinea, zevende streepje |
Artikel 11, lid 3, onder h) |
— |
Artikel 11, lid 3, onder i) |
Artikel 9, leden 2 en 3 |
Artikel 11, leden 4 en 5 |
— |
Artikel 12 |
Artikel 10, lid 1 |
Artikel 13, lid 1 |
Artikel 10, lid 2 |
Artikel 13, lid 2, eerste en vierde alinea |
— |
Artikel 13, lid 2, tweede en derde alinea |
Artikel 10, leden 3, 4 en 5 |
Artikel 13, leden 3 en 4 |
Artikel 11, leden 1 tot en met 6 |
Artikel 14, leden 1 tot en met 5 |
Artikel 11, leden 7 tot en met 10 |
Artikel 14, leden 6 tot en met 9 |
Artikel 11 bis, leden 1 tot en met 5 |
Artikel 15, leden 1 tot en met 5 |
Artikel 11 bis, leden 6 en 7 |
Artikel 15, lid 6 |
Artikel 11 bis, leden 8 tot en met 11 |
Artikel 15, leden 7 tot en met 10 |
— |
Artikel 16 |
Artikel 12 |
Artikel 20 |
— |
Artikel 20, tweede alinea |
Artikel 13, lid 1 |
Artikel 21 |
Artikel 13, lid 2 |
— |
Artikel 14 |
Artikel 17 |
Artikel 15 |
Artikel 18, eerste, derde en vierde alinea |
— |
Artikel 18, tweede en vijfde alinea |
Artikel 16 |
Artikel 19 |
Artikel 17 |
Artikel 22 |
Artikel 18 |
Artikel 23, eerste alinea, eerste en derde zin |
— |
Artikel 23, eerste alinea, tweede zin |
— |
Artikel 23, tweede alinea |
— |
Artikel 24 |
Artikel 19 |
Artikel 25 |
Bijlage, punt A, eerste alinea |
Bijlage I, punt A, eerste alinea, eerste zin |
— |
Bijlage I, punt A, eerste alinea, tweede en derde zin |
— |
Bijlage I, punt A, tweede alinea, onder 1 tot en met 4 |
Bijlage, punt A, tweede alinea, onder 1 tot en met 5 |
— |
Bijlage, punt B |
Bijlage I, punt B |
Bijlage, punt C |
— |
— |
Bijlage II |
— |
Bijlage III |