6.4.2006   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 98/3


VERORDENING (EG) Nr. 553/2006 VAN DE COMMISSIE

van 23 maart 2006

tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op schoeisel met bovendeel van leder uit de Volksrepubliek China en Vietnam

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende bescherming tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (hierna „de basisverordening” genoemd) (1), en met name op artikel 7,

Na overleg in het raadgevend comité,

Overwegende hetgeen volgt:

1.   PROCEDURE

1.1.   Inleiding van de procedure

(1)

Op 7 juli 2005 heeft de Commissie, met een bericht in het Publicatieblad van de Europese Unie (hierna „het bericht van inleiding” genoemd) (2), de inleiding aangekondigd van een antidumpingprocedure betreffende de invoer in de Gemeenschap van schoeisel met bovendeel van leder uit de Volksrepubliek China (hierna ook „China” genoemd) en Vietnam.

(2)

De antidumpingprocedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die op 30 mei 2005 werd ingediend door de „European Confederation of the Footwear Industry” (hierna „CEC” genoemd) namens producenten die goed zijn voor een groot deel, in dit geval meer dan 40 %, van de totale productie van bepaald schoeisel met bovendeel van leder in de EU.

1.2.   Belanghebbenden en controles ter plaatse

(3)

De Commissie heeft de haar bekende betrokken producenten/exporteurs in China en Vietnam en importeurs/handelaars in de Europese Unie, de vertegenwoordigers van de betrokken exportlanden, de klagende EU-producenten en hun organisaties van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. De belanghebbenden konden binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hun standpunt schriftelijk bekend maken en verzoeken te worden gehoord.

(4)

Gezien het grote aantal Chinese en Vietnamese producenten/exporteurs en EU-producenten werd in het bericht van inleiding vermeld dat de Commissie overwoog om overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening gebruik te maken van steekproeven voor het vaststellen van dumping en schade. Er werd geen gebruik gemaakt van steekproeven voor de importeurs en de handelaars in de EU, die allen om medewerking was gevraagd.

(5)

Om producenten/exporteurs in China en Vietnam in de gelegenheid te stellen een verzoek in te dienen om als marktgericht bedrijf te worden behandeld of om een individuele behandeling te verkrijgen, indien gewenst, heeft de Commissie aan de haar bekende betrokken producenten/exporteurs en aan de autoriteiten van de twee betrokken landen aanvraagformulieren toegezonden.

(6)

De Commissie heeft een vragenlijst toegezonden aan de tien in de steekproef opgenomen EU-producenten, aan de in de steekproef opgenomen Chinese en Vietnamese producenten/exporteurs, aan alle haar bekende importeurs en aan alle importeurs die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn bekend hadden gemaakt. Voorts heeft zij een vragenlijst toegezonden aan nationale brancheorganisaties in de lidstaten van de EU waar veel schoenfabrieken zijn gevestigd, om algemene informatie te verkrijgen over de ontwikkeling van hun situatie, en aan een consumentenorganisatie.

(7)

De Commissie ontving antwoord op de vragenlijst van twaalf in de steekproef opgenomen Chinese producenten/exporteurs (één in de steekproef opgenomen Chinese producent/exporteur verleende verder geen medewerking), van vier Chinese producenten/exporteurs die overeenkomstig artikel 17, lid 3, van de basisverordening om een individueel onderzoek hadden verzocht, van de acht in de steekproef opgenomen Vietnamese producenten/exporteurs en van vier andere Vietnamese producenten/exporteurs die overeenkomstig artikel 17, lid 3, om een individueel onderzoek hadden verzocht. Voorts ontving zij antwoord van de tien in de steekproef opgenomen EU-producenten en van 39 importeurs die geen banden hebben met een producent/exporteur. Voorts ontving zij opmerkingen van drie organisaties van importeurs.

(8)

De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de voorlopige vaststelling van dumping, daaruit voortvloeiende schade en het belang van de EU nodig had, ingewonnen en gecontroleerd. Er werden de volgende controles ter plaatse verricht:

a)

EU-producenten

Controles werden verricht bij de tien in de steekproef opgenomen EU-producenten in vijf lidstaten. De in de steekproef opgenomen EU-producenten en de andere meewerkende EU-producenten verzochten op basis van artikel 19 van de basisverordening om hun identiteit niet bekend te maken. Volgens hen zou de bekendmaking van hun identiteit negatieve gevolgen voor hen kunnen hebben.

Sommige klagende EU-producenten leveren inderdaad aan klanten in de EU die ook schoeisel uit China en Vietnam betrekken en derhalve rechtstreeks baat hebben bij deze invoer. Deze klagende producenten bevinden zich derhalve in een moeilijke positie, omdat sommige van hun klanten bezwaar zouden kunnen maken tegen het feit dat zij een klacht inzake dumping hebben ingediend of steunen. Het gevaar bestaat dat deze klanten om die reden wraak willen nemen, mogelijk door beëindiging van de handelsrelatie. Het verzoek werd geacht met voldoende bewijsmateriaal te zijn gestaafd en werd derhalve ingewilligd.

De vertegenwoordigers van bepaalde producenten/exporteurs en één onafhankelijke importeur voerden aan dat zij hun recht van verdediging niet geheel konden uitoefenen omdat de identiteit van de indieners van de klacht niet bekend werd gemaakt. Volgens hen zouden zij in die omstandigheden niet kunnen controleren of de indieners van de klacht wel representatief waren. De belanghebbenden konden echter wel de omvang van de productie van iedere indiener van de klacht controleren, zodat de representativiteit kon worden gecontroleerd, ook al was de naam van die bedrijven doorgehaald. Het argument werd derhalve van de hand gewezen.

b)

Onafhankelijke importeurs in de EU

Adidas Salomon AG, Duitsland;

C&J Clark International Limited, Verenigd Koninkrijk;

George Clothing Ltd., Verenigd Koninkrijk;

Nike European Operations B.V., Nederland;

Puma AG Rudolf Dassler Sport, Duitsland;

Timberland Europe B.V., Nederland.

c)

Producenten/exporteurs in China

Apache Footwear Ltd. („APE I”);

Apache Footwear II Ltd. („APE II”);

FED International Corp. („FED”);

FuGuiNiao Shoes Development Co. Ltd. („FS”);

Golden Step Industrial Co. Ltd. („GS”);

Growth-Link Overseas Co. Ltd. („GLO”);

Heng Tai Hong Wei Shoes Co. Ltd. („Heng Tai”);

Laikong Footwear Co. Ltd. („Laikong”);

Laitin Footwear Co. Ltd. („Laitin”);

Poong Won Chehwa Co. Ltd. („PWC”);

Sun Sang Kong Yuen Shoes FTY (Hui Yang) Co. Ltd. („SSKY”);

Yue Yuen Group („Yue Yuen”).

d)

Producenten/exporteurs in Vietnam

Pou Yuen Vietnam Enterprise Ltd. Yuen Yuen;

Pou Chen Vietnam Enterprise Ltd. Yuen Yuen;

Taekwang Vina Industrial Co. Ltd.;

Haiphong Leather Products and Footwear Company;

Company No 32;

Dona Biti's IMEX Corp. Pte. Ltd.;

Binh Tien Imex Corp. Pte. Ltd.;

Kai Nan Joint Venture Co. Ltd.

Daar voor het vaststellen van de normale waarde voor Chinese en Vietnamese producenten/exporteurs die niet als marktgericht bedrijf konden worden beschouwd, gebruik moest worden gemaakt van gegevens uit een referentieland, in dit geval Brazilië, werd een controlebezoek verricht bij de volgende bedrijven:

Bison Indústria de Calçados Ltda.;

Calçados Azaleia SA,

H. Bettarello Curtidora e Calçados Ltda.

1.3.   Onderzoektijdvak

(9)

Het onderzoek naar dumping en schade had betrekking op de periode van 1 april 2004 tot en met 31 maart 2005 (hierna „het onderzoektijdvak” genoemd). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 2001 tot het einde van het onderzoektijdvak (hierna „de beoordelingsperiode” genoemd).

2.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

2.1.   Algemeen

(10)

Het product waarop het onderzoek betrekking heeft, is schoeisel met bovendeel van leder of van kunstleder (hierna „schoeisel met bovendeel van leder” genoemd), ander dan:

sportschoeisel in de zin van aanvullende aantekening 1 bij Hoofdstuk 64 van de douanenomenclatuur, dat wil zeggen i) schoeisel dat is ontworpen voor sportbeoefening, voorzien van of uitgerust met voorzieningen voor het bevestigen van punten, spijkertjes, klemmen, dwarsrepen of dergelijke, en ii) schaatsschoenen, skischoenen, langlaufschoenen, snowboardschoenen, worstelschoenen, boksschoenen en wielerschoenen;

pantoffels en ander huisschoeisel;

schoeisel met beschermende neus.

(11)

Het onderzoek heeft derhalve hoofdzakelijk betrekking op sandalen, laarzen en stadsschoenen.

i)   Special Technology Athletic Footwear (STAF)

(12)

Verschillende producenten/exporteurs en importeurs voerden aan dat sommige soorten sportschoeisel, andere dan de hierboven genoemde, eveneens van de productomschrijving moesten worden uitgesloten, met het argument dat dergelijk schoeisel, vanwege zijn bijzondere kenmerken, niet met andere soorten schoeisel met bovendeel van leder als één enkel product kan worden beschouwd.

(13)

Dit argument heeft met name betrekking op schoeisel voor sportactiviteiten die met behulp van bijzondere technieken zijn vervaardigd, hierna „STAF” (Special Technology Athletic Footwear) genoemd. In dit verband wordt onder schoeisel voor sportactiviteiten verstaan: tennisschoenen, basketbalschoenen, gymschoenen, trainingschoenen en dergelijke. Dit schoeisel (dat wil zeggen STAF) is ingedeeld onder de GN-codes ex 6403 91 11, ex 6403 91 13, ex 6403 91 16, ex 6403 91 18, ex 6403 91 91, ex 6403 91 93, ex 6403 91 96, ex 6403 91 98, ex 6403 99 91, ex 6403 99 93, ex 6403 99 96 en ex 6403 99 98. De argumenten in verband met STAF zijn grondig geanalyseerd. Om te beginnen is vastgesteld dat STAF zeer gesofisticeerd schoeisel is dat bijzondere technische kenmerken heeft en speciaal ontworpen is voor gebruik bij sportactiviteiten. Die kenmerken zijn hoofdzakelijk een complexe buitenzool die zo ontworpen is dat hij delen van de hiel en de voorvoet beschermt, en een binnenzool met bijzondere kussentjes of stabiliserende elementen die schokken opvangen en/of de beweging controleren. Die kenmerken zijn van cruciaal belang om de prestaties te verbeteren en letsels bij sportbeoefening te voorkomen.

(14)

Om dergelijk schoeisel te kunnen ontwikkelen moesten aanzienlijke kosten worden gemaakt voor onderzoek en ontwikkeling, voor de bijzondere materialen die in het schoeisel worden verwerkt en voor praktische testen. Door deze extra kosten is STAF gewoonlijk duurder dan andere soorten schoeisel.

(15)

Ten tweede bleek uit het onderzoek dat STAF verschilt van andere soorten schoeisel, omdat i) het normalerwijze via andere kanalen wordt verkocht, ii) het doorgaans een ander eindgebruik heeft en het door de consument als een ander product worden ervaren en iii) de invoer van STAF een volledig andere ontwikkeling doormaakt dan de invoer van de andere soorten schoeisel. Deze verschillen worden hieronder uitvoerig besproken.

(16)

Wat de distributiekanalen betreft: STAF wordt grotendeels verkocht in winkels die gespecialiseerd zijn in sportuitrusting of, in het geval van grote merkenwinkels of grootwarenhuizen, in de rekken of afdelingen met sportartikelen. Andere soorten schoeisel worden meestal verkocht via schoenwinkels, al dan niet merkenwinkels, of zelfs via supermarkten.

(17)

Ook door het feit dat STAF via andere verkoopkanalen wordt gedistribueerd, wordt het door de consument als een ander product ervaren. Gebruikers van sportuitrusting maken duidelijk onderscheid tussen schoeisel dat speciaal is ontworpen voor sportactiviteiten en ander schoeisel, met inbegrip van sportieve schoenen die op sportschoenen lijken (hierna „sportief schoeisel” genoemd) doch geen STAF-kenmerken hebben. Hoewel STAF net als ander schoeisel voor dagelijks — niet-sportief — gebruik kan dienen, zijn die andere soorten schoeisel zeker niet geschikt voor sportactiviteiten. Derhalve zijn STAF en andere soorten schoeisel slechts in beperkte mate onderling verwisselbaar.

(18)

Voorts bleek uit het onderzoek dat de invoer van STAF-schoeisel uit de betrokken landen de voorbije jaren een andere ontwikkeling doormaakte dan de invoer van de andere soorten schoeisel. Terwijl de invoer van STAF in 2003 en het onderzoektijdvak zelfs met 5 % daalde, steeg de invoer van andere soorten schoeisel in die periode met meer dan 50 %. Wat prijsontwikkeling betreft, daalden de prijzen van STAF bij invoer uit de betrokken landen duidelijk minder sterk dan prijzen bij invoer van andere soorten schoeisel: in 2003 en het onderzoektijdvak daalde de gemiddelde prijs van STAF met 6 %, terwijl de gemiddelde prijs van andere soorten schoeisel met 12 % daalde. Ten slotte was de gemiddelde invoerprijs van STAF uit de betrokken landen in het onderzoektijdvak bijna 40 % hoger dan de gemiddelde invoerprijs van andere soorten schoeisel.

(19)

Om deze redenen, dat wil zeggen verschillen in fysische en technische basiskenmerken, in verkoopkanalen, het eindverbruik en de perceptie van de consument, wordt voorlopig geconcludeerd dat STAF van de omschrijving van het betrokken product moet worden uitgesloten en derhalve niet in dit onderzoek is opgenomen.

(20)

De schoenindustrie van de EU voerde aan dat modetendenzen de voorbije jaren van cruciaal belang zijn geweest, aangezien sportschoenen hierdoor in het marktsegment van sportief schoeisel zijn gekomen. Volgens haar zouden beide soorten schoeisel via dezelfde distributiekanalen worden verkocht en zou de consument vaak STAF kopen en gebruiken voor andere doeleinden dan sportbeoefening. Volgens de EU-producenten zou STAF derhalve niet van de omschrijving van het betrokken product mogen worden uitgesloten.

(21)

Waren modetendenzen mogelijk van invloed op de keuzes en voorkeuren van de consument, dan waren zij zeker niet van invloed op de essentiële fysische en technische basiskenmerken van het product en derhalve wijzigen zij de bovenstaande conclusies niet.

(22)

Sportief schoeisel is de voorbije jaren inderdaad uiterst populair geworden, doch deze modetendens betreft sportieve schoenen in het algemeen en meer specifiek sportief uitziende schoenen of zelfs sportschoenen die geen STAF-kenmerken hebben. Zelfs indien STAF voor een ander doel kan worden gebruikt dan dat waarvoor het is ontworpen door het feit dat sportief schoeisel in de mode is, dan nog blijft dit een zeer beperkt fenomeen, dat niet gebaseerd is op de bijzondere, unieke kenmerken van STAF maar louter op zijn gelijkenis met sportief uitziende schoenen.

(23)

De stelling dat modetendenzen hebben geleid tot een stijgend verbruik van STAF in de EU wordt immers niet gestaafd door de invoercijfers. Zoals hierboven vermeld, is de invoer van STAF — en derhalve het verbruik in de EU, aangezien STAF hoofdzakelijk in China en Vietnam wordt geproduceerd en voor slechts een te verwaarlozen deel in de EU — de voorbije jaren in feite gedaald. Voorts had de stelling van de EU-producenten betrekking op alle soorten sportschoenen, en niet specifiek op STAF dat, zoals gezegd, vanwege zijn gelijkenis met sportief uitziende schoenen slechts weinig door de algemene modetendenzen werd beïnvloed.

(24)

Erkend wordt dat STAF soms wordt verkocht in winkels die niet in sportschoenen zijn gespecialiseerd en dat het mogelijk is dat STAF in beperkte mate concurreert met schoeisel dat geen STAF is. Aangezien deze concurrentie echter zeer beperkt blijft, volstaat deze vaststelling niet om bovenstaande conclusies te wijzigen.

(25)

Eén lidstaat verzette zich tegen de uitsluiting van STAF van het onderzoek met het argument dat dit een ernstig risico op ontduiking met zich brengt. Een eenvoudige fysieke controle is immers niet voldoende om de verschillende soorten schoeisel te onderscheiden, omdat dit onderscheid alleen kan worden gemaakt aan de hand van een chemische analyse van de materialen en technische tests van de mechanische componenten die in het schoeisel zijn verwerkt.

(26)

Ofschoon niet kan worden uitgesloten dat een eenvoudige fysieke controle niet altijd volstaat om de verschillende soorten te onderscheiden, is dit geen geldig argument om STAF niet uit te sluiten. Het feit dat het soms moeilijk kan zijn om de verschillende soorten fysiek te onderscheiden brengt geen wijziging in bovenstaande conclusies dat STAF moet worden geacht te verschillen van andere soorten lederen schoeisel. In veel andere gevallen was meer dan een fysieke controle vereist om vast te stellen of een product onder een antidumpingmaatregel viel, maar dit werd nooit een voldoende reden geacht om een product niet van het toepassingsgebied van een maatregel uit te sluiten. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(27)

Ten slotte voerden sommige belanghebbenden aan dat alle soorten sportschoeisel, en dus niet alleen STAF, van de procedure moesten worden uitgesloten. Voor deze stelling worden dezelfde argumenten aangevoerd als voor de uitsluiting van STAF. Gebleken is echter dat de conclusies inzake STAF niet volledig opgaan voor schoeisel zonder STAF-kenmerken. De conclusies in de twee voorgaande overwegingen gaan echter wel op voor die soorten schoeisel, dat wil zeggen dat er geen duidelijke scheidslijn is en dat die soorten schoeisel en de resterende soorten schoeisel rechtstreeks met elkaar concurreren. Dit argument werd derhalve afgewezen.

ii)   Kinderschoenen

(28)

In het kader van deze procedure wordt voorlopig vastgesteld dat onder kinderschoenen wordt verstaan schoeisel met een binnenzool die minder dan 24 cm lang is en waarvan de zool en hak samen niet meer dan 3 cm hoog zijn. Dit soort schoeisel is ingedeeld onder de GN-codes ex 6403 20 00, ex 6403 30 00, 6403 51 11, 6403 51 91, 6403 59 31, 6403 59 91, 6403 91 11, 6403 91 91, 6403 99 31, 6403 99 91 en ex 6405 10 00. Er zal nader worden onderzocht of deze definitie in het kader van de definitieve maatregelen moet worden gehandhaafd.

(29)

Er wordt op gewezen dat in een procedure betreffende schoeisel met een bovendeel van leder of kunststof (3), schoeisel met een binnenzool van minder dan 24 cm niet geacht werd onder de definitie van het betrokken product te vallen. Gezien de specifieke kenmerken werden kinderschoenen en andere soorten schoeisel met een bovendeel van leder op dat tijdstip niet als een enkel product beschouwd. In het kader van dit onderzoek heeft de Commissie daarom onderzocht of kinderschoenen onder de definitie van het betrokken product vallen of dat deze het onderwerp moeten zijn van een afzonderlijk onderzoek.

(30)

Op de eerste plaats zijn er technische en fysische verschillen tussen kinderschoeisel en andere soorten schoeisel. Omdat kinderschoenen klein zijn, worden andere fabricagetechnieken gebruikt; er zijn specifieke vaardigheden nodig om klein schoeisel te maken dat geschikt is voor kindervoeten, dat wil zeggen dat aangepast is aan de spier- en beenderontwikkeling in de kinderjaren.

(31)

Op de tweede plaats worden kinderschoenen dikwijls via andere verkoopkanalen verkocht dan ander schoeisel, wat er ook op wijst dat de consument kinderschoenen als een ander product ervaart. In de regel maken kopers van kinderschoenen duidelijk onderscheid tussen speciaal voor kinderen ontworpen en andere schoenen. Bovendien is de markt voor kinderschoenen minder gevoelig voor modetrends en dergelijke; er is meer aandacht voor prijs en kwaliteit. Een ander element dat de perceptie van de consument beïnvloedt is het feit dat kinderschoenen sneller worden vervangen dan andere schoenen omdat kindervoeten groeien.

In dit stadium van de procedure kan op grond van de aangevoerde argumenten nog geen definitieve conclusie worden getrokken over de uitsluiting van kinderschoenen van de procedure. Daarom heeft de Commissie voorlopig besloten kinderschoenen wel onder de definitie van het betrokken product te laten vallen in afwachting van de uitslag van het nadere onderzoek van de argumenten in het definitieve stadium.

iii)   Overige argumenten

(32)

Er werd tevens aangevoerd dat de productomschrijving te ruim is om als de productomschrijving van één enkel product te worden beschouwd, aangezien zij veel verschillende stijlen, materialen en afwerkingen omvat, en dat al deze verschillende soorten in verschillende procedures afzonderlijk moeten worden geanalyseerd. Dit argument is gebaseerd op het feit dat de productomschrijving 33 GN-codes omvat, wat erop zou wijzen dat het om veel verschillende producten gaat, en dat de verschillende soorten schoeisel verschillende kenmerken, verschillende doeleinden en productieprocessen hebben en via verschillende verkoopkanalen worden verkocht.

(33)

Het aantal GN-codes waarop een productomschrijving betrekking heeft, is als zodanig eveneens irrelevant voor de vraag of die omschrijving beperkt of ruim is. De criteria om te bepalen of een product in het kader van het onderzoek als één enkel product kan worden beschouwd, zijn de fysieke en technische basiskenmerken van dat product en deze zijn hierboven uitvoerig besproken.

(34)

Ook al hebben de verschillende soorten schoeisel inderdaad verschillende kenmerken, hun basiskenmerken bleken desalniettemin gelijk te zijn, met uitzondering van die van STAF. Voorts is het feit dat het betrokken product geproduceerd kan worden met gebruikmaking van verschillende processen, op zich geen criterium dat kan leiden tot de vaststelling dat het om twee of meer verschillende producten gaat. Ten slotte bleek uit het onderzoek eveneens dat de verschillende soorten van het betrokken product doorgaans via dezelfde kanalen worden verkocht. Terwijl sommige gespecialiseerde winkels zich op bepaalde soorten toeleggen, verkoopt de grote meerderheid van de distributeurs (schoenwinkels, grootwarenhuizen, supermarkten) de verschillende soorten schoeisel om hun klanten een ruime keuze te bieden.

(35)

Ten slotte voerden sommige importeurs aan dat de productomschrijving, zoals opgenomen in het bericht van inleiding, zelfs ruimer is dan de productomschrijving van de indieners van de klacht zelf, die tot drie soorten schoeisel beperkt zou zijn geweest.

(36)

In dit verband wordt erop gewezen dat de omschrijving van het product in het bericht van inleiding exact overeenstemt met de omschrijving in de klacht. De drie soorten schoeisel waarnaar wordt verwezen, zijn louter bij wijze van voorbeeld gegeven. De klacht vermeldt immers duidelijk dat deze drie soorten goed zijn voor het grootste deel van de invoer uit de betrokken landen (meer dan 50 %). Dit kan in geen geval worden opgevat als een beperking van de procedure tot slechts die drie soorten.

(37)

Gezien het bovenstaande werd het argument dat de productomschrijving te ruim is, afgewezen.

iv)   Conclusie

(38)

Alle overblijvende soorten schoeisel, dat wil zeggen alle schoeisel met bovendeel van leder, met uitzondering van STAF, hebben in wezen dezelfde kenmerken, hetzelfde gebruik en hetzelfde beeld bij de verbruiker, ook al gaat het om een ruime waaier aan stijlen en soorten.

(39)

Niet alleen hebben al deze verschillende stijlen en soorten dezelfde fysieke en technische basiskenmerken, maar ook concurreren zij rechtstreeks met elkaar en zijn zij in hoge mate onderling verwisselbaar. Dit blijkt duidelijk uit het feit dat er geen duidelijke scheidingslijnen bestaan tussen de verschillende soorten, dat wil zeggen dat overeenkomstige soorten elkaar overlappen en met elkaar in concurrentie treden.

(40)

Derhalve werd voor dit onderzoek en in overeenstemming met de vaste praktijk van de Gemeenschap geconcludeerd dat alle soorten van het hierboven omschreven product, met uitzondering van STAF, als één enkel product moet worden beschouwd.

2.2.   Betrokken product

(41)

Het betrokken product is schoeisel met bovendeel van leder of kunstleer, zoals hierboven omschreven.

(42)

Zoals gezegd bleek uit het onderzoek dat alle soorten schoeisel met bovendeel van leder, ondanks de verschillen in soort en stijl, dezelfde fysieke en technische basiskenmerken hebben, dat wil zeggen schoeisel met bovendeel van leder voor gebruik buitenshuis, in wezen voor dezelfde doeleinden worden gebruikt en als verschillende soorten van hetzelfde product kunnen worden beschouwd.

(43)

Voor dit onderzoek is het betrokken product derhalve schoeisel met bovendeel van leder, zoals omschreven in het punt „Algemeen” hierboven, ingedeeld onder de volgende GN-codes: ex 6403 20 00, ex 6403 30 00, ex 6403 51 15, ex 6403 51 19, ex 6403 51 95, ex 6403 51 99, ex 6403 59 11, ex 6403 59 35, ex 6403 59 39, ex 6403 59 95, ex 6403 59 99, ex 6403 91 13, ex 6403 91 16, ex 6403 91 18, ex 6403 91 93, ex 6403 91 96, ex 6403 91 98, ex 6403 99 11, ex 6403 99 33, ex 6403 99 36, ex 6403 99 38, ex 6403 99 93, ex 6403 99 96, ex 6403 99 98 en ex 6405 10 00.

(44)

Tot 1 januari 2005 golden invoerbeperkingen voor de producten uit China die onder bovenstaande GN-codes zijn ingedeeld, met uitzondering van de producten die onder GN-codes 6403 20 00 en ex 6403 30 00 zijn ingedeeld en schoeisel dat voor sportactiviteiten wordt gebruikt en bij de vervaardiging waarvan bijzondere technieken zijn gebruikt.

(45)

Derhalve worden alle soorten van het betrokken product in het kader van deze antidumpingprocedure als één enkel product beschouwd.

2.3.   Soortgelijk product

(46)

Uit het onderzoek bleek dat het betrokken product dat in China en Vietnam wordt vervaardigd en daar op de binnenlandse markt wordt verkocht, en het betrokken product dat in de EU door de EU-producenten wordt vervaardigd en verkocht, gelijk zijn wat hun fysieke en technische basiskenmerken en gebruik betreft, en dat de consument ze als onderling verwisselbaar beschouwt.

(47)

Enkele belanghebbenden voerden aan dat het betrokken product dat door de EU-producenten wordt vervaardigd en in de EU verkocht niet gelijk is aan het betrokken product uit China en Vietnam. Dit zou met name het gevolg zijn van verschillen in kwaliteit, perceptie van de consument, verkoopkanalen en marktsegment. Voorts werd aangevoerd dat de consument in de EU het betrokken product uit China en Vietnam doorgaans als een goedkoper product beschouwt en dat producten uit die landen geen merkbekendheid hebben.

(48)

De importeurs hebben over deze kwestie tegenstrijdige verklaringen afgelegd. Terwijl sommige importeurs aanvoerden dat het betrokken product uit China en Vietnam doorgaans van mindere kwaliteit is en van een andere prijscategorie dan het EU-product, voerden andere aan dat merkschoeisel uit China en Vietnam tegen hogere prijzen wordt ingevoerd dan zeer goedkoop en vermoedelijk kwalitatief laagwaardig schoeisel uit die landen. Anderzijds bevestigde het onderzoek dat in de EU zowel kwalitatief laagwaardig als kwalitatief hoogwaardig schoeisel wordt vervaardigd dat via dezelfde distributiekanalen als het betrokken product uit China en Vietnam wordt verkocht, dat wil zeggen onafhankelijke schoenwinkels, niet-gespecialiseerde supermarkten, grootwarenhuizen enz.

(49)

Daarnaast wordt op schoeisel niet noodzakelijkerwijs het land van oorsprong vermeld en is het voor de consument dus vaak moeilijk om onderscheid te maken tussen schoeisel uit China en Vietnam en het EU-product.

(50)

Daarom werd geoordeeld dat schoeisel uit China en Vietnam in alle handelsstadia in concurrentie treedt met EU-schoeisel, en dat de consument geen verschillende perceptie heeft van het schoeisel al naar gelang de oorsprong. Ofschoon er kleine verschillen kunnen bestaan tussen het betrokken product uit China en Vietnam en uit de EU, wordt geoordeeld dat deze verschillen niet van invloed zijn op de wezenlijke basiskenmerken, eigenschappen en gebruiksmogelijkheden van het product.

(51)

Al evenmin konden belangrijke verschillen worden vastgesteld tussen het betrokken product uit China en Vietnam en het betrokken product dat door de Chinese en Vietnamese producenten/exporteurs op hun binnenlandse markt wordt verkocht of het betrokken product dat wordt verkocht door de producenten in Brazilië, dat als referentieland diende voor de vaststelling van de normale waarde voor de bedrijven die niet als marktgericht bedrijf konden worden beschouwd.

(52)

Gezien het bovenstaande werd voorlopig geconcludeerd dat overeenkomstig artikel 1, lid 4, van de basisverordening, voor dit onderzoek alle soorten schoeisel met bovendeel van leder of kunstleder die in China en Vietnam en Brazilië worden vervaardigd en verkocht en alle soorten schoeisel met bovendeel van leder die door de EU-producenten worden vervaardigd en in de EU verkocht, gelijk zijn met het schoeisel met bovendeel van leder dat uit China en Vietnam in de EU wordt ingevoerd.

3.   STEEKPROEF

3.1.   Steekproef van producenten/exporteurs in China en Vietnam

(53)

Gezien het grote aantal producenten/exporteurs in China en Vietnam werd in het bericht van inleiding vermeld dat overwogen werd overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening een steekproef samen te stellen voor het vaststellen van dumping.

(54)

Om de Commissie in staat te stellen te besluiten of het nodig was van een steekproef gebruik te maken en — indien dat het geval was — deze samen te stellen, werd producenten/exporteurs verzocht zich binnen 15 dagen na de opening van het onderzoek bekend te maken en basisgegevens te verstrekken over hun uitvoer, binnenlandse verkoop en activiteiten in verband met de productie van het betrokken product en de naam en activiteiten te vermelden van alle ondernemingen waarmee zij banden hadden en die betrokken waren bij de productie en/of verkoop van het betrokken product. Tevens werd overleg gepleegd met de autoriteiten van China en Vietnam.

3.1.1.   Voorselectie van meewerkende producenten/exporteurs

(55)

163 Chinese en 86 Vietnamese bedrijven meldden zich aan en verstrekten de gevraagde gegevens binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn. Slechts 154 Chinese en 81 Vietnamese producenten/exporteurs gaven evenwel aan het betrokken product in het onderzoektijdvak naar de EU te hebben uitgevoerd. De producenten/exporteurs die het betrokken product in het onderzoektijdvak naar de EU hadden uitgevoerd en bereid waren in de steekproef te worden opgenomen, werden als meewerkende bedrijven beschouwd en voor de steekproef in aanmerking genomen.

(56)

De producenten/exporteurs die zich niet binnen de vermelde termijn bekend maakten of die de gevraagde gegevens niet tijdig verstrekten, werden als niet-meewerkende bedrijven beschouwd.

3.1.2.   Samenstelling van de steekproef

(57)

Voor China werd aanvankelijk een steekproef van de vier grootste producenten/exporteurs overwogen overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening. Een steekproef van die omvang had het onderzoek kunnen beperken en was nog altijd redelijk representatief geweest. In de loop van het overleg met de belanghebbenden, die in dit geval door de Chinese autoriteiten en de Chinese producentenorganisaties werden vertegenwoordigd, drongen de Chinese autoriteiten er echter op aan dat meer bedrijven aan de steekproef zouden worden toegevoegd om de representativiteit te verhogen. Bijgevolg werd de steekproef uitgebreid tot 13 Chinese producenten/exporteurs, die meer dan 20 % vertegenwoordigden van het Chinese exportvolume naar de EU. De Chinese autoriteiten stemden volledig in met deze samenstelling van de steekproef.

(58)

Ook voor Vietnam werd aanvankelijk een steekproef van de vier grootste producenten/exporteurs overwogen overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening. Gelet op het verzoek van de Chinese autoriteiten om de representativiteit van de steekproef van Chinese producenten/exporteurs te verhogen, werd echter besloten de steekproef van Vietnamese exporteurs tot acht bedrijven uit te breiden om te voorkomen dat de steekproeven van de twee betrokken landen aanmerkelijk zouden verschillen wat representativiteit betreft. Aan het einde van de onderhandelingen met de Vietnamese autoriteiten, die in contact stonden met de Vietnamese producentenorganisatie, stemden die autoriteiten volledig in met een steekproef van acht Vietnamese bedrijven.

(59)

Overeenkomstig artikel 17, lid 1, van de basisverordening werd bij de samenstelling van de steekproef rekening gehouden met de volgende criteria:

de hoeveelheden die de producent/exporteur naar de EU uitvoert;

de hoeveelheden die de producent/exporteur op de binnenlandse markt verkoopt.

(60)

In verband met dit tweede criterium werd het essentieel geacht dat in de steekproef enkele bedrijven zouden worden opgenomen die ook op de binnenlandse markt verkochten om ervoor te zorgen dat de steekproeven een zo representatief mogelijke dwarsdoorsnede van de schoenindustrie waren. Dit was met name nodig om over informatie te beschikken over prijzen en kosten op de binnenlandse markt van de betrokken landen voor het geval dat sommige of alle in de steekproef opgenomen exporteurs zouden voldoen aan de criteria om als marktgericht bedrijf te worden beschouwd. Derhalve werden slechts grote producenten/exporteurs geselecteerd die ook een groot deel van de binnenlandse verkoop vertegenwoordigden.

(61)

De geselecteerde bedrijven waren goed voor respectievelijk ongeveer 25 % en 22 % van de door de meewerkende Chinese en Vietnamese producenten/exporteurs naar de EU uitgevoerde hoeveelheden, en voor ongeveer 42 % en 50 % van de binnenlandse verkoop in China en Vietnam waarvan door de meewerkende exporteurs melding was gemaakt. De uitsluiting van STAF-producten had geen aanmerkelijke invloed op de representativiteit van de steekproeven.

(62)

De meewerkende producenten/exporteurs die uiteindelijk niet in de steekproef werden opgenomen, werd via de Chinese of Vietnamese autoriteiten meegedeeld dat een eventueel antidumpingrecht op hun producten berekend zou worden overeenkomstig artikel 9, lid 6, van de basisverordening.

(63)

Alle in de steekproef opgenomen bedrijven ontvingen een vragenlijst die zij allen binnen de gestelde termijn beantwoordden, op één Chinees bedrijf na.

3.1.3.   Individueel onderzoek

(64)

Vier Chinese producenten/exporteurs en vier Vietnamese producenten/exporteurs die niet in de steekproeven waren opgenomen, verzochten om de vaststelling van een individuele dumpingmarge en een individueel antidumpingrecht overeenkomstig artikel 9, lid 6, en artikel 17, lid 3, van de basisverordening en verstrekten de relevante informatie binnen de vermelde termijn. Gelet op de zeer grote omvang van de steekproeven — 20 bedrijven en vele andere gelieerde bedrijven — besloot de Commissie echter, overeenkomstig artikel 17, lid 3, van de basisverordening, dat zij bij deze Chinese en Vietnamese producenten/exporteurs geen afzonderlijk onderzoek kon instellen omdat dit een te zware werklast zou vormen en een tijdige voltooiing van het onderzoek in de weg zou staan.

3.2.   Steekproef van EU-producenten

(65)

Voor de EU-producenten stelde de Commissie een steekproef samen die vooral was gebaseerd op de omvang van de productie van die producenten. Gegevens over de omvang van de productie waren verstrekt door de producenten zelf en door hun nationale organisaties. Om een evenwichtig beeld van de schoenindustrie te verkrijgen, werd ook rekening gehouden met de plaats van vestiging van de producenten. De steekproef, die dus in de eerste plaats een weerspiegeling vormt van de omvang en het belang van de verschillende producenten, weerspiegelt ook de geografische spreiding van de industrie in de EU. De tien in de steekproef opgenomen producenten vertegenwoordigen ongeveer 10 % van de productie van de klagende EU-producenten.

4.   DUMPING

4.1.   Behandeling als marktgericht bedrijf

(66)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening wordt in antidumpingonderzoeken betreffende de invoer uit China en Vietnam de normale waarde vastgesteld overeenkomstig de leden 1 tot en met 6 van dat artikel voor producenten/exporteurs die voldoen aan de criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening, met andere woorden die kunnen aantonen dat zij bij de vervaardiging en verkoop van het betrokken product op marktvoorwaarden werken. Teneinde gemakkelijk naar deze criteria te kunnen verwijzen worden deze hieronder kort samengevat:

1)

de bedrijven nemen besluiten en maken kosten als reactie op marktsignalen en zonder enige staatsinmenging van betekenis;

2)

de bedrijven beschikken over een basisboekhouding die door een onafhankelijke accountant wordt gecontroleerd in overeenstemming met de internationale boekhoudnormen (International Accounting Standards — IAS) en die alle terreinen bestrijkt;

3)

er zijn geen verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie;

4)

er zijn faillissements- en eigendomswetten die rechtszekerheid en stabiliteit verschaffen;

5)

de omrekening van munteenheden geschiedt tegen de marktkoers.

(67)

Alle in de steekproeven opgenomen Chinese en Vietnamese producenten/exporteurs verzochten om behandeling als marktgericht bedrijf overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder b), van de basisverordening en beantwoordden het desbetreffende aanvraagformulier voor producenten/exporteurs binnen de gestelde termijn. Eén Chinese producent wiens verzoek om behandeling als marktgericht bedrijf was onderzocht, beantwoordde echter niet de vragenlijst. Daarom moet voor deze producent een dumpingmarge worden vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens. Bijgevolg is zijn verzoek om behandeling als marktgericht bedrijf nietig en de Commissie heeft slechts de verzoeken om behandeling als marktgericht bedrijf van de twaalf overblijvende in de steekproef opgenomen Chinese producenten/exporteurs verder geanalyseerd.

(68)

Voor de in de steekproeven opgenomen bedrijven heeft de Commissie alle gegevens die zij nodig had verzameld en de in het aanvraagformulier verstrekte gegevens ter plaatse bij de betrokken bedrijven gecontroleerd.

4.1.1.   Behandeling van Chinese producenten/exporteurs als marktgericht bedrijf

(69)

Onderstaande tabel geeft een samenvatting van de situatie van elk bedrijf ten aanzien van de vijf criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening.

BEDRIJF

1

2

3

4

5

Conclusie: marktgericht bedrijf

Bedrijfsbesluiten

Boekhouding

Activa en overdracht

Wettelijk kader

Omrekening

Bedrijf 1

neen

neen

neen

ja

ja

NEEN

Bedrijf 2

neen

ja

neen

ja

ja

NEEN

Bedrijf 3

neen

ja

ja

ja

ja

NEEN

Bedrijf 4

neen

neen

neen

neen

neen

NEEN

Bedrijf 5

neen

ja

ja

ja

ja

NEEN

Bedrijf 6

neen

neen

neen

neen

neen

NEEN

Bedrijf 7

neen

neen

neen

neen

neen

NEEN

Bedrijf 8

neen

neen

neen

ja

ja

NEEN

Bedrijf 9

neen

neen

neen

ja

ja

NEEN

Bedrijf 10

neen

neen

ja

ja

ja

NEEN

Bedrijf 11

neen

ja

ja

ja

ja

NEEN

Bedrijf 12

neen

neen

neen

neen

neen

NEEN

Bron: Gecontroleerde antwoorden van de meewerkende Chinese exporteurs op de vragenlijst.

(70)

De betrokken bedrijven konden opmerkingen maken over deze bevindingen. Zij waren het allen oneens met de bevindingen en meenden aanspraak te kunnen maken op behandeling als marktgericht bedrijf.

(71)

Om te beginnen voldeden vier in de steekproef opgenomen Chinese producenten/exporteurs aan geen enkel van de vijf criteria om als marktgericht bedrijf te worden behandeld. Dit was het gevolg van het feit dat de door hen verstrekte informatie uiterst onvolledig was en derhalve niet kon worden geconcludeerd of zij aan de relevante criteria voldeden. Bijgevolg werden zij geacht niet aan deze criteria te voldoen.

(72)

Ten tweede is het de vaste praktijk van de Commissie om te onderzoeken of een groep bedrijven die banden met elkaar hebben als geheel voldoet aan de criteria om als marktgericht bedrijf te worden behandeld. Wanneer een dochteronderneming of een ander bedrijf dat met de aanvrager in China banden heeft, producent en/of verkoper van het betrokken product is, moeten dat andere bedrijf ook een aanvraag indienen om als marktgericht bedrijf te worden behandeld. Bijgevolg leidde het feit dat de vier in overweging 71 bedoelde in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs niet aan dat criterium voldeden, tot het resultaat dat niet kon worden vastgesteld dat de groepen als geheel aan alle voorwaarden voldeden om als marktgericht bedrijf te worden behandeld.

(73)

In verband met het eerste criterium („de bedrijven nemen besluiten en maken kosten als reactie op marktsignalen en zonder enige staatsinmenging van betekenis”) werd geconcludeerd dat geen van de twaalf in de steekproef opgenomen Chinese producenten/exporteurs kon aantonen dat hij aan dit criterium voldeed. Zij voldeden met name niet aan het eerste criterium doordat er in hun statuten en/of bedrijfsvergunning verkoopbeperkingen zijn opgenomen of, in één geval, doordat er tengevolge van staatsinmenging feitelijke verkoopbeperkingen bestonden. De in de steekproef opgenomen bedrijven voerden na de mededeling van de bevindingen aan dat deze beperkingen irrelevant waren, omdat ze niet langer van toepassing waren en het slechts om niet-bindende interne bedrijfsregels ging. Deze documenten leggen echter onder andere de basis vast waarop een bedrijf zijn goederen verhandelt. De Chinese overheid verleent een bedrijf slechts op basis van zijn statuten en bedrijfsvergunning toestemming voor zijn activiteiten en deze documenten vormen het rechtskader van het bedrijf.

(74)

In verband met het tweede criterium („de bedrijven beschikken over een basisboekhouding die door een onafhankelijke accountant wordt gecontroleerd in overeenstemming met de internationale boekhoudnormen en die alle terreinen bestrijkt”) konden zeven bedrijven niet aantonen dat zij aan de in artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening gestelde voorwaarde voldeden. Hun boekhouding vertoonde zelfs aanmerkelijke gebreken. Zo gaven de gecontroleerde balansen van één exporteur niet op elk ogenblik de billijke en werkelijke waarde van de activa en passiva weer, omdat deze niet werden geboekt op het tijdstip van de transactie (bij aankoop), doch op het tijdstip van betaling. De accountants hadden echter geen opmerkingen gemaakt over deze inbreuk op een belangrijke internationale boekhoudnorm, namelijk de toerekening op het moment van de transactie. Bijgevolg werd de boekhouding niet gecontroleerd in overeenstemming met de internationale boekhoudnormen. In een ander geval was de boekhouding onduidelijk omdat belangrijke boekhoudkundige bescheiden ontbraken. Hierover hadden de accountants evenmin opmerkingen gemaakt. Na de mededeling van de bevindingen kon voor deze gebreken geen overtuigende verklaring worden gegeven. Daarnaast hebben twee in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs in de boekjaren volgende op de accountantscontrole niet de aanbevelingen van hun accountants opgevolgd over de boeking op het moment van de transactie, pachtgelden, provisies voor slechte betalers en de afschrijving van vaste activa en voorraden.

(75)

Negen bedrijven konden niet aantonen dat zij aan het derde criterium voldeden („er zijn geen verstoringen van betekenis die nog voortvloeien uit het vroegere systeem zonder markteconomie”). In de desbetreffende gevallen werd vastgesteld dat het recht op het gebruik van grond of machinepark niet op marktconforme wijze was overgedragen, waardoor de kosten daadwerkelijk werden verstoord en er een financiële situatie ontstond die nog voortvloeide uit het vroegere systeem zonder markteconomie. Na de mededeling van de bevindingen werden deze door sommige in de steekproef opgenomen Chinese producenten/exporteurs betwist. Zij staafden hun beweringen dat zij deze activa tegen marktvoorwaarden hadden verkregen, echter niet met bewijsmateriaal.

(76)

In verband met het vierde criterium („er zijn faillissements- en eigendomswetten die rechtszekerheid en stabiliteit verschaffen”) werd ten aanzien van de vier producenten die geen voldoende informatie verstrekten geconcludeerd dat zij bij gebrek aan die informatie niet aantoonden dat zij aan dit criterium voldeden.

(77)

Ten slotte toonden dezelfde vier bedrijven bij gebrek aan informatie evenmin aan dat zij aan het vijfde criterium voldeden („de omrekening van munteenheden geschiedt tegen de marktkoers”).

4.1.2.   Behandeling van Vietnamese producenten/exporteurs als marktgericht bedrijf

(78)

Onderstaande tabel geeft een samenvatting van de situatie van elk bedrijf ten aanzien van de vijf criteria van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening.

BEDRIJF

1

2

3

4

5

Conclusie: marktgericht bedrijf

Bedrijfsbesluiten

Boekhouding

Activa en overdracht

Wettelijk kader

Omrekening

Bedrijf 1

neen

neen

neen

ja

ja

NEEN

Bedrijf 2

neen

neen

neen

ja

ja

NEEN

Bedrijf 3

neen

neen

neen

ja

ja

NEEN

Bedrijf 4

neen

neen

neen

ja

ja

NEEN

Bedrijf 5

neen

ja

neen

ja

ja

NEEN

Bedrijf 6

neen

neen

neen

ja

ja

NEEN

Bedrijf 7

ja

neen

neen

ja

ja

NEEN

Bedrijf 8

ja

neen

neen

ja

ja

NEEN

Bron: Gecontroleerde antwoorden van de medewerkende Vietnamese exporteurs op de vragenlijst.

(79)

De betrokken bedrijven konden over deze bevindingen opmerkingen maken. Alle acht bedrijven waren het oneens met de bevindingen en meenden aanspraak te kunnen maken op behandeling als marktgericht bedrijf.

(80)

In verband met het eerste criterium toonden zes bedrijven niet aan dat zij hun bedrijfsbesluiten namen als reactie op marktsignalen en zonder enige staatsinmenging van betekenis.

(81)

Vier bedrijven waren verplicht hetzij hun hele productie, hetzij een aanmerkelijk deel daarvan uit te voeren. De betrokken bedrijven voerden aan dat zij op de binnenlandse markt mochten verkopen. Zij voerden echter geen relevante tegenargumenten aan, maar voerden louter aan dat zij om een wijziging van hun investeringsvergunning mochten verzoeken indien zij op de binnenlandse markt wilden verkopen en/of dat kwantitatieve verkoopbeperkingen een fiscaal doel hebben. In dit verband kunnen de diensten van de Commissie slechts opmerken dat het de bedrijven blijkbaar vrij stond deze beperking van hun investeringsvergunningen te doen opheffen, maar dat zij dit niet deden, noch in het onderzoektijdvak, noch daarna. Deze bedrijven waren dus nog steeds gebonden door een verkoopbeperking en konden derhalve hun bedrijfsbesluiten niet nemen als reactie op marktsignalen. Hun argumenten werden derhalve afgewezen.

(82)

De twee overblijvende bedrijven bleken volledig staatseigendom te zijn en onder rechtstreeks beheer van de staat te staan. Beide bedrijven betwistten dat er sprake was van enige staatsinmenging van betekenis, doch staafden deze bewering niet met nieuw bewijsmateriaal. Hun argumenten werden afgewezen.

(83)

In verband met het tweede criterium voldeden zeven bedrijven niet aan de voorwaarden van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening.

(84)

Drie bedrijven hadden geen door een accountant gecontroleerde boekhouding noch gepubliceerde jaarrekeningen. Voor drie andere bedrijven kon niet worden gegarandeerd dat de boekhouding in overeenstemming was met de internationale boekhoudnormen (international accounting standards of IAS-normen) en alle terreinen bestreek, aangezien de accountants in de gepubliceerde jaarrekeningen specifiek vermeldden dat de boekhoudstaten niet geacht konden worden de financiële positie van het bedrijf voor te stellen in overeenstemming met boekhoudbeginselen en –praktijken die doorgaans worden aanvaard in andere landen en rechtsstelsels dan Vietnam. Dit bleek in te druisen tegen de IAS-normen, die in het „Raamwerk voor de opstelling en presentatie van jaarrekeningen” bepalen dat „jaarrekeningen ten doel hebben informatie te verstrekken over de financiële positie, de financiële prestaties en de kasstromen van een entiteit, die voor een groot aantal gebruikers van nut is bij het nemen van economische besluiten”. Voorts stelt IAS1 dat elke entiteit wier boekhouding de IAS naleeft, uitdrukkelijk en zonder voorbehoud moet verklaren dat haar jaarrekeningen in overeenstemming zijn met de IAS, wat bij deze bedrijven duidelijk niet het geval was.

(85)

Voor twee van deze bedrijven hadden de accountants in hun verslag melding gemaakt van aanmerkelijke problemen en voor één van hen bleek de controle van de accountants zeer ontoereikend om de betrouwbaarheid van de boekhouding te garanderen.

(86)

De zeven betrokken producenten/exporteurs betwistten deze conclusies. Aangezien i) drie van deze bedrijven geen door een accountant gecontroleerde boekhouding hadden, ii) de accountants van twee andere bedrijven in hun verslag melding hadden gemaakt van aanmerkelijke problemen, en iii) de accountants van de laatste twee bedrijven de gebruikers van de boekhouding er uitdrukkelijk voor waarschuwden dat de boekhouding niet in overeenstemming was met algemeen aanvaarde boekhoudnormen, bevatten de opmerkingen van deze zeven bedrijven geen nieuwe elementen op basis waarvan de diensten van de Commissie hun conclusies konden herzien. Hun argumenten werden derhalve afgewezen.

(87)

In verband met het derde criterium kon geen van de betrokken bedrijven aantonen dat er geen verstoringen waren die nog voortvloeiden uit het vroegere systeem zonder markteconomie, aangezien het verpachten van grond niet op marktvoorwaarden plaatsvond doch nog steeds centraal werd geleid door de overheid, met name wat prijsbepaling en prijsherziening betreft. Voorts werden er voor drie van deze bedrijven op het gebied van de waardering van de activa verstoringen vastgesteld die nog voortvloeiden uit de planeconomie. De bedrijven betwistten deze conclusies, doch slaagden er niet in hun argumenten met nieuw bewijsmateriaal te staven. Hun argumenten werden derhalve afgewezen.

(88)

Elk van de acht bedrijven voldeed aan het vierde en het vijfde criterium.

(89)

Het is de vaste praktijk van de Commissie om te onderzoeken of een groep van verbonden bedrijven als geheel voldoet aan de criteria om als marktgericht bedrijf te worden behandeld. Wanneer een dochteronderneming of een ander bedrijf dat met de aanvrager in Vietnam banden heeft, producent en/of verkoper van het betrokken product is, wordt dit bedrijf verzocht ook een aanvraag in te dienen om behandeling als marktgericht bedrijf. Twee bedrijven dienden echter geen aanvraag in om als marktgericht bedrijf te worden behandeld voor één van hun gelieerde producenten in Vietnam, zodat niet kon worden vastgesteld of de groep als geheel aan alle voorwaarden voldeed om als marktgericht bedrijf te worden behandeld.

(90)

Bijgevolg werd geconcludeerd dat geen van de bedrijven voldeed aan alle voorwaarden van artikel 2, lid 7, onder c), van de basisverordening.

4.2.   Individuele behandeling

(91)

Overeenkomstig artikel 2, lid 7, onder a), van de basisverordening wordt een voor het gehele land geldend recht vastgesteld voor landen waarop dat artikel van toepassing is, maar kunnen ondernemingen die aan de criteria van artikel 9, lid 5, van de basisverordening voldoen, daarvan worden uitgezonderd.

(92)

De Chinese producenten/exporteurs die verzochten als marktgericht bedrijf te worden behandeld, verzochten tevens om individuele behandeling voorzover zij niet als marktgericht bedrijf konden worden beschouwd.

(93)

Op basis van de beschikbare informatie werd vastgesteld dat deze bedrijven niet aantoonden dat zij aan alle voorwaarden van artikel 9, lid 5, van de basisverordening voldeden.

(94)

Er werd met name vastgesteld dat aangezien geen enkele producent aantoonde dat hij voldeed aan het eerste criterium om als marktgericht bedrijf te worden behandeld vanwege het feit dat hij rechtens of feitelijk verplicht was zijn volledige productie of een aanmerkelijk deel daarvan uit te voeren, de in de steekproef opgenomen Chinese producenten hun exporthoeveelheden en verkoopvoorwaarden niet vrij konden vaststellen, doch zich moesten houden aan de vergunningsprocedure die was vastgesteld overeenkomstig hun statuten en/of bedrijfsvergunning. Bijgevolg toonde geen van de in de steekproef opgenomen Chinese producenten/exporteurs aan dat hij aan de voorwaarden van artikel 9, lid 5, onder b), van de basisverordening voldeed. Volgens dit artikel moet de exporteur immers rechtens en feitelijk vrij zijn de exportprijzen en -hoeveelheden vast te stellen. Voorts konden de vier bedrijven die niet voldeden aan het vijfde criterium om als marktgericht bedrijf te worden behandeld, evenmin voldoen aan het criterium inzake omrekening in artikel 9, lid 5, onder d), van de basisverordening.

(95)

De Vietnamese producenten/exporteurs die verzochten als marktgericht bedrijf te worden behandeld, verzochten tevens om individuele behandeling voorzover zij niet als marktgericht bedrijf konden worden beschouwd.

(96)

Op basis van de beschikbare informatie werd vastgesteld dat deze bedrijven niet aantoonden dat zij aan alle voorwaarden van artikel 9, lid 5, van de basisverordening voldeden.

(97)

Zoals uiteengezet in de analyse in verband met de behandeling als marktgericht bedrijf, werd vastgesteld dat vier bedrijven niet vrij hun exportprijzen en -hoeveelheden konden vaststellen, aangezien deze in de bedrijfsvergunning van het bedrijf waren vastgelegd. De twee bedrijven die volledig staatseigendom zijn, konden niet aantonen dat er passende maatregelen waren genomen om staatsinmenging te voorkomen. De twee overblijvende ondernemingen bleken banden te hebben met een derde bedrijf dat niet voldeed aan de in artikel 9, lid 5, van de basisverordening vastgestelde voorwaarden voor individuele behandeling vanwege uitvoerbeperkingen en staatsinmenging in zijn interne structuur en besluitvorming. Aangezien verschillende antidumpingrechten voor deze drie verbonden bedrijven een risico op ontduiking van de antidumpingrechten zou doen ontstaan, kwamen deze laatste twee bedrijven niet voor individuele behandeling in aanmerking.

4.3.   Normale waarde

4.3.1.   Referentieland

(98)

Volgens artikel 2, lid 7, van de basisverordening moet de normale waarde voor producenten/exporteurs uit landen zonder markteconomie die niet als marktgericht bedrijf kunnen worden behandeld, worden vastgesteld aan de hand van de prijs of de geconstrueerde waarde in een referentieland.

(99)

In het bericht van inleiding had de Commissie vermeld dat zij overwoog om Brazilië te kiezen als referentieland voor het vaststellen van de normale waarde voor China en Vietnam. Belanghebbenden konden hierover opmerkingen maken.

(100)

De meewerkende producenten/exporteurs maakten opmerkingen en achtten Thailand, India of Indonesië meer geschikt als referentieland dan Brazilië. De belangrijkste argumenten tegen Brazilië waren dat Brazilië geen gelijkenissen vertoont met China en Vietnam wat sociaaleconomische en culturele ontwikkelingen of BNP per hoofd van de bevolking betreft, dat Brazilië nauwelijks STAF produceert en dat het ook van China en Vietnam verschilt wat arbeidskosten en toegang tot grondstoffen betreft.

(101)

Sommige belanghebbenden die andere referentielanden dan Brazilië voorstelden, voerden aan dat in een vorig onderzoek, dat betrekking had op de invoer van schoeisel met bovendeel van leder of kunststof uit China, Indonesië en Thailand (4), als referentieland Indonesië was gekozen en dat bijgevolg voor dit onderzoek opnieuw voor dit land moest worden gekozen.

(102)

De Commissie heeft exporteurs in Brazilië en in andere mogelijke referentielanden zoals India, Indonesië en Thailand om medewerking verzocht. Zij heeft brieven gezonden aan meer dan 50 bedrijven in Brazilië en India en meer dan 20 bedrijven in Indonesië. Voorts hebben de diensten van de Commissie contact opgenomen met de organisatie van de Thaise schoenindustrie en medewerking verkregen van zes Thaise producenten/exporteurs. Van alle bedrijven in andere landen waarmee contact was opgenomen, stemden één Indiase producent/exporteur, twee Indonesische producenten/exporteurs en acht Braziliaanse producenten/exporteurs in met medewerking aan dit onderzoek.

(103)

Een van de belangrijkste criteria voor de selectie van het referentieland is de representativiteit van de binnenlandse verkoop in dat land in vergelijking met de uitvoer uit het land of de landen zonder markteconomie waarop de procedure betrekking heeft. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening, dat ook op het referentieland wordt toegepast, worden de binnenlandse prijzen van het referentieland normalerwijze representatief geacht indien de totale op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid ten minste 5 % bedraagt van de door het land zonder markteconomie naar de EU uitgevoerde hoeveelheid.

(104)

De twee meewerkende Indonesische producenten/exporteurs hadden een binnenlandse verkoop die niet voldoende representatief was in vergelijking met de uitvoer uit de betrokken landen.

(105)

In India verleende slechts één Indiase producent/exporteur medewerking. Zijn binnenlandse verkoop was echter minder dan 5 % van de uitvoer uit Vietnam en werd derhalve onvoldoende representatief geacht ten opzichte van de totale uitvoer uit de betrokken landen.

(106)

Zes Thaise producenten/exporteurs hebben meegewerkt door de vragenlijst te beantwoorden. Zij hadden geen binnenlandse verkoop die 5 % of meer bedroeg van de uitvoer uit China en Vietnam naar de EU en werden derhalve onvoldoende representatief geacht ten opzichte van de totale uitvoer uit die landen. Bijgevolg werd Thailand niet als geschikt referentieland beschouwd.

(107)

Daarentegen was de binnenlandse verkoop van de drie grootste van de acht meewerkende Braziliaanse producenten/exporteurs groter dan 50 % van hun eigen export en voorts was hun samengetelde binnenlandse verkoop 5 % of meer van de uitvoer uit de twee betrokken landen.

(108)

Gezien het bovenstaande leek Brazilië de meest redelijke keuze, gelet op de representativiteit van de binnenlandse verkoop waardoor de normale waarde niet hoefde te worden geconstrueerd en wellicht talrijke correcties konden worden vermeden.

(109)

Ook wat concurrentie betreft, lijkt Brazilië als referentieland een redelijke keuze, aangezien het in 2004 meer dan 7 000 producenten telde met een totale productie van meer dan 700 miljoen paar schoenen en een binnenlands verbruik van meer dan 500 miljoen paar. In 2004 werden ongeveer 200 miljoen paar uitgevoerd, waarvan meer dan 50 % met bovendeel van leder. Brazilië voert hoofdzakelijk uit naar Noord-Amerika (Verenigde Staten en Canada), Zuid-Amerika en Europa. In 2004 werden ongeveer 9 miljoen paar schoenen ingevoerd, waarvan ongeveer 80 % uit de betrokken landen.

(110)

Uit de cijfers over 2003 bleek ook dat Brazilië het hoogste binnenlandse verbruik van schoenen per hoofd van de bevolking had (2,7), vóór Thailand (2,3), Indonesië (1,7) en India (0,6) (alle soorten schoenen).

(111)

Het feit dat Brazilië nauwelijks STAF produceert, werd irrelevant geacht daar dit onderzoek geen betrekking had op dit soort schoeisel (zie overweging 19).

(112)

Sommige belanghebbenden voerden aan dat Brazilië te veel verschilt van China en Vietnam wat sociaaleconomische en culturele ontwikkelingen en BNP per hoofd van de bevolking betreft.

(113)

Om te beginnen worden verschillen wat culturele ontwikkeling betreft, irrelevant geacht voor de keuze van een referentieland, omdat het referentieland wordt gekozen om marktvoorwaarden te weerspiegelen en niet om niveaus van culturele ontwikkeling te vergelijken.

(114)

Aangaande het gebruik van een land met een verschillende economische ontwikkeling: een land zonder markteconomie of een land met een overgangseconomie heeft per definitie niet dezelfde economische kenmerken als een land met een markteconomie. Het is niet ongewoon dat er een groot verschil in economische ontwikkeling bestaat tussen een referentieland en een land zonder markteconomie of met een overgangseconomie. Dit belet echter niet dat Brazilië als referentieland wordt gekozen, zolang het het meest geschikt wordt geacht gelet op de andere factoren die in aanmerking worden genomen.

(115)

Dezelfde conclusie kan worden getrokken in verband met het verschil in inkomen per hoofd van de bevolking, wat ook een indicator van economische ontwikkeling is. Voorts wordt Brazilië op basis van de belangrijkste criteria van de Wereldbank voor de indeling van economieën volgens bruto nationaal inkomen per hoofd van de bevolking, in dezelfde categorie ingedeeld als China, Thailand en Indonesië.

(116)

Verschillende belanghebbenden beklemtoonden dat de arbeidskosten in Brazilië hoger zijn dan in China en Vietnam en dat India, Indonesië en Thailand, waar de arbeidskosten meer vergelijkbaar zijn, meer geschikte referentielanden zouden zijn.

(117)

Er hoeft echter niet noodzakelijkerwijs een referentieland te worden gekozen uit landen waar de arbeidskosten even hoog of bij benadering even hoog zijn als in de betrokken landen, aangezien net die kosten geacht worden invloed te ondervinden van het feit dat de betrokken landen geen markteconomie hebben of een overgangseconomie hebben. Zoals vermeld in overweging 114 kan een land met een ander niveau van economische ontwikkeling als referentieland worden gekozen voor een land zonder markteconomie of met een overgangseconomie. De arbeidskosten, die de stand van economische ontwikkeling van een land weerspiegelen, kunnen evenmin op zichzelf als een relevant criterium worden beschouwd.

(118)

In elk geval waren Indiase, Thaise en de Indonesische producenten/exporteurs niet in die mate tot medewerking bereid om voldoende gegevens over hun binnenlandse verkoop te verstrekken. Door een van deze landen als referentieland te nemen, zou onnodig een beroep moeten worden gedaan op een geconstrueerde normale waarde en zouden talrijke correcties moeten worden toegepast.

(119)

Belanghebbenden voerden tevens aan dat de kostenstructuur in Brazilië verschilt van die in de betrokken landen, aangezien sommige kosten (onderzoek en ontwikkeling, ontwerp enzovoort) door de klanten van de Chinese en Vietnamese exporteurs worden gedragen, terwijl de Braziliaanse producenten die zelf voor hun rekening nemen en derhalve in hun productiekosten doorrekenen.

(120)

Er kon inderdaad worden vastgesteld dat in sommige gevallen de exporteurs in de betrokken landen het betrokken product verkochten aan vroegere EU-producenten die deze factoren van de productiekosten voor hun rekening nemen en het product onder hun eigen merknaam verkopen. Brazilië is daarom echter geen ongeschikt referentieland, aangezien voor die kosten correcties kunnen worden toegepast bij de berekening van de normale waarde.

(121)

Belanghebbenden voerden tevens aan dat Brazilië een andere toegang tot grondstoffen, met name leder, heeft dan China en Vietnam. Deze stellingen bleken echter tegenstrijdig te zijn en staafden niet waarom andere landen meer geschikt zouden zijn. Sommige belanghebbenden voerden bijvoorbeeld aan dat in de betrokken landen de grondstoffen onbeperkt beschikbaar zijn, terwijl in Brazilië slechts de basisgrondstoffen beschikbaar zijn. Andere belanghebbenden voerden daarentegen aan dat de betrokken landen rundsleder moeten invoeren en niet dezelfde toegang tot grondstoffen hebben als Brazilië dat een grote en gevestigde productie van ruw leder heeft.

(122)

Sommige belanghebbenden bevestigden echter dat Brazilië een veel grotere toegang tot leder heeft dan de betrokken landen. Brazilië heeft met name een van de grootste commerciële runderbestanden in de wereld en telt honderden bedrijven die gespecialiseerd zijn in het looien en afwerken van leder. De Braziliaanse looi-industrie produceert jaarlijks meer dan 30 miljoen huiden, waarvan slechts 40 % door de Braziliaanse lederverwerkende industriën wordt verbruikt (schoeisel, lederwaren, meubelen). Die knowhow op het gebied van bewerken en de beschikbaarheid van grondstoffen kunnen niet anders dan de Braziliaanse productiekosten drukken. De stelling dat Brazilië geen redelijke keuze is op basis van de toegang tot grondstoffen werd derhalve van de hand gewezen.

(123)

Dezelfde belanghebbenden voerden vervolgens aan dat de betrokken landen leder van mindere kwaliteit gebruiken dan de Braziliaanse producenten. Uit het onderzoek bij een deel van de in de steekproef opgenomen Chinese en Vietnamese producenten/exporteurs bleek dat zij kwalitatief hoogwaardiger leder gebruikten dan het leder dat de Braziliaanse producenten gebruikten. Dit vormt echter geen reden om Brazilië als geschikt referentieland af te wijzen, aangezien een correctie kan worden toegepast om rekening te houden met de verschillen in de kwaliteit van het leder.

(124)

Gezien het bovenstaande werd geconcludeerd dat Brazilië een geschikt referentieland is.

4.3.2.   Vaststelling van de normale waarde in het referentieland

(125)

Nadat Brazilië als referentieland was gekozen, werd de normale waarde berekend op basis van gegevens die ter plaatse bij de drie grootste meewerkende Braziliaanse producenten werden gecontroleerd.

(126)

De binnenlandse verkoop van de drie Braziliaanse producenten bleek representatief te zijn ten opzichte van de uitvoer van de Chinese en Vietnamese producenten/exporteurs naar de EU.

(127)

Tevens werd onderzocht of de binnenlandse verkoop kon worden geacht te hebben plaatsgevonden in het kader van normale handelstransacties, door te bepalen welk aandeel met winst aan onafhankelijke afnemers was verkocht. Uit de verificatie bij de drie grootste producenten bleek dat meer dan 80 % van de totale verkoop van elke producent verkocht was tegen een nettoverkoopprijs gelijk aan of hoger dan de kosten per eenheid. De normale waarde werd derhalve gebaseerd op de werkelijk betaalde binnenlandse prijs, berekend als het gewogen gemiddelde van de prijzen van de volledige binnenlandse verkoop van dat soort product in het onderzoektijdvak, ongeacht of de verkoop winstgevend was.

4.4.   Exportprijs

(128)

De producenten/exporteurs voerden rechtstreeks uit naar onafhankelijke afnemers in de EU of via buiten de EU gevestigde niet-gelieerde handelsmaatschappijen.

(129)

Wanneer het betrokken product bij uitvoer naar de EU rechtstreeks aan onafhankelijke afnemers was verkocht, werd de exportprijs overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, vastgesteld op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen.

(130)

Wanneer het betrokken product bij uitvoer naar de EU aan onafhankelijke handelsmaatschappijen was verkocht, werd de exportprijs overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening, vastgesteld aan de hand van de door die niet-gelieerde handelsmaatschappijen betaalde of te betalen prijzen.

4.5.   Vergelijking

(131)

De normale waarde en de exportprijs werden vergeleken af fabriek.

(132)

Om een billijke vergelijking te kunnen maken van de normale waarde met de exportprijs, werden overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening correcties toegepast voor verschillen die van invloed waren op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen. Voor alle onderzochte producenten/exporteurs werden correcties toegepast voor de kosten van vervoer, verzekering, laden, lossen en aanverwante kosten, verpakking, krediet, garantie en commissielonen, voorzover zij konden worden aangetoond. Voorts werd overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder a), van de basisverordening een correctie toegepast voor de kwaliteit van het leder, en overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder k), van de basisverordening voor de kosten van onderzoek, ontwikkeling en ontwerp.

(133)

Voor de uitgevoerde productsoorten die niet op de binnenlandse markt van Brazilië werden verkocht, werden voor de vaststelling van de normale waarde de binnenlandse verkoopprijzen van soortgelijke producten gebruikt, waar nodig met toepassing van correcties.

4.6.   Dumpingmarges

4.6.1.   Algemene werkwijze

(134)

Overeenkomstig artikel 2, leden 11 en 12, van de basisverordening werden de dumpingmarges vastgesteld door vergelijking van een gewogen gemiddelde normale waarde per productsoort met een gewogen gemiddelde exportprijs per productsoort zoals hierboven vastgesteld. Aangezien geen van de in de steekproeven opgenomen producenten/exporteurs voldeed aan de criteria om als marktgericht bedrijf te worden behandeld of om een individuele behandeling te verkrijgen, werd één gewogen gemiddelde dumpingmarge berekend voor alle in de steekproef opgenomen Chinese exporteurs en andere voor alle in de steekproef opgenomen Vietnamese exporteurs.

(135)

De dumpingmarge voor meewerkende producenten/exporteurs die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn bekend hadden gemaakt doch die noch in de steekproeven waren opgenomen noch individueel waren onderzocht, werd overeenkomstig artikel 9, lid 6, van de basisverordening vastgesteld op basis van de gewogen gemiddelde dumpingmarge van de in de steekproef opgenomen bedrijven.

(136)

Voor de producenten/exporteurs die noch de vragenlijst van de Commissie beantwoordden noch zich op andere wijze bekend maakten, werd de dumpingmarge overeenkomstig artikel 18, lid 1, van de basisverordening vastgesteld op basis van de beschikbare gegevens.

(137)

Om de dumpingmarge vast te stellen voor de niet-meewerkende producenten/exporteurs werd eerst het niveau van medewerking onderzocht. Hiervoor werd de totale uitvoer naar de EU waarvan de meewerkende producenten/exporteurs melding hadden gemaakt vergeleken met de invoer volgens de gegevens van Eurostat.

(138)

Wanneer het niveau van medewerking laag is, dat wil zeggen wanneer de meewerkende exporteurs goed zijn voor minder dan 80 % van de totale uitvoer van het betrokken product, wordt de dumpingmarge voor de niet-meewerkende producenten vastgesteld op een niveau boven de hoogste dumpingmarge die voor de meewerkende producenten/exporteurs is vastgesteld. In die gevallen wordt de dumpingmarge derhalve vastgesteld op een niveau dat overeenstemt met de gewogen gemiddelde dumpingmarge voor de meest verkochte productsoorten van de meewerkende producenten/exporteurs met de hoogste dumpingmarges.

(139)

Aangezien het niveau van medewerking hoog was, met andere woorden de meewerkende exporteurs waren goed voor 80 % of meer van de totale uitvoer van het betrokken product, werd het passend geacht de dumpingmarge voor alle niet-meewerkende producenten vast te stellen op het niveau van de gewogen gemiddelde dumpingmarge voor meewerkende producenten/exporteurs uit het betrokken land.

(140)

Het is de vaste praktijk van de Commissie gelieerde producenten/exporteurs of tot dezelfde groep behorende producenten/exporteurs voor de vaststelling van de dumpingmarge als één enkele entiteit te beschouwen en dus één enkele dumpingmarge voor hen vast te stellen. De berekening van individuele dumpingmarges kan immers ontduiking van de antidumpingmaatregelen aanmoedigen zodat zij hun effect verliezen, aangezien gelieerde producenten/exporteurs hun uitvoer naar de EU kunnen kanaliseren via het bedrijf waarvoor de laagste individuele dumpingmarge is vastgesteld.

(141)

Overeenkomstig deze praktijk werd vastgesteld dat drie niet-gelieerde Vietnamese producenten/exporteurs individuele banden hadden met drie andere producenten/exporteurs. Voor deze producenten/exporteurs werd om te beginnen voor elk van de zes bedrijven een dumpingmarge berekend. Vervolgens werd voor elk van de drie groepen van gelieerde bedrijven een gewogen gemiddelde dumpingmarge vastgesteld op basis van de dumpingmarge van de twee bedrijven van elke groep.

(142)

Uit de vergelijking van de door de producenten/exporteurs van elk land verstrekte gegevens betreffende de uitvoer naar de EU en de totale invoer uit elk exportland bleek dat het niveau van medewerking hoog was, aangezien de uitvoer goed was voor meer dan 90 % van de totale invoer in de EU uit elk exportland in het onderzoektijdvak.

(143)

De voor het gehele land geldende gemiddelde dumpingmarge van elk exportland werd derhalve vastgesteld op basis van de gewogen gemiddelde dumpingmarge van de meewerkende in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs wier gegevens over de exportprijzen als betrouwbaar konden worden beschouwd. De gegevens over de exportprijzen van vier in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs konden niet worden gebruikt, omdat deze producenten onbetrouwbare transactielijsten verstrekten die bijvoorbeeld ook andere producten dan het betrokken product betroffen of niet overeenstemden met brondocumenten. Derhalve werden voor het gehele land geldende dumpingmarges vastgesteld — in procenten van de cif-prijs, grens EU, vóór inklaring — voor alle andere producenten/exporteurs. Aangezien, zoals vermeld in overweging (134), één dumpingmarge werd vastgesteld voor de in de steekproef opgenomen exporteurs in China en één voor die in Vietnam, moeten deze dumpingmarges ook gelden voor alle andere producenten/exporteurs in die landen.

4.6.2.   Dumpingmarges

5.   SCHADE

5.1.   Algemeen

(144)

Gezien bovenstaande voorlopige conclusies inzake de productomschrijving, zijn alle gegevens over STAF van onderstaande analyse uitgesloten.

(145)

Er werd in dit voorlopige stadium een volledige analyse van de schade gemaakt die ook betrekking had op kinderschoenen. Daar de voorlopige bevindingen inzake aanmerkelijke schade betrekking moeten hebben op het product ten aanzien waarvan de voorlopige maatregelen worden genomen, heeft de volgende gedetailleerde analyse geen betrekking op kinderschoenen, daar voorlopig is besloten kinderschoenen van de toepassing van de maatregelen uit te sluiten op grond van het algemene belang van de EU. Dit wordt nodig geacht daar de analyse verband houdt met maatregelen die op de schademarge zijn gebaseerd die anders is indien kinderschoenen worden uitgesloten. De uitsluiting van kinderschoenen heeft echter geen invloed op de voorlopige conclusies inzake schade in het algemeen. De ontwikkeling van alle relevante schade-indicatoren blijft dezelfde, of kinderschoenen nu uitgesloten worden of niet.

5.2.   Productie in de EU

(146)

In de EU wordt het betrokken product vervaardigd door meer dan 8 000 producenten. Ongeveer 80 % van de productie van de EU is in Italië, Portugal en Spanje geconcentreerd. Schoeisel wordt ook in bijna alle andere lidstaten vervaardigd, zij het in mindere mate.

(147)

Bepaalde belanghebbenden voerden aan dat ook al vervaardigen zij het betrokken product niet in de EU, zij nog altijd als EU-producenten moeten worden beschouwd, aangezien zij zich bezighouden met ontwerp, merkpositionering, onderzoek en ontwikkeling, en beheer en verkoop in de EU.

(148)

Het is echter de vaste praktijk dat slechts bedrijven die in de EU produceren als EU-producenten worden beschouwd. Bij de traditionele EU-producenten vinden ontwikkeling, ontwerp en vervaardiging plaats in de EU. Andere EU-producenten betrekken delen van het schoeisel, doorgaans de bovendelen, uit bronnen buiten de EU, doch de productie van het schoeisel zelf blijft binnen de EU en het eindproduct kan nog altijd als van oorsprong uit de EU worden beschouwd omdat het grootste deel van de werkzaamheden die toegevoegde waarde opleveren in de EU worden verricht. Dit werd door geen enkele belanghebbende betwist. De situatie van de in de vorige overweging bedoelde bedrijven is anders, want ofschoon een deel van het ontwerp en de ontwikkeling in de EU plaatsvindt, vinden vervaardiging en productontwikkeling in de fabriek niet in de EU plaats. Deze producten kunnen niet als van oorsprong uit de EU worden beschouwd en de betrokken bedrijven in de EU kunnen derhalve niet als EU-producenten worden beschouwd. Dit argument werd derhalve afgewezen.

(149)

Geconcludeerd werd dat de in overweging 146 bedoelde producenten de totale productie van de EU vertegenwoordigen in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

5.3.   Definitie van de bedrijfstak van de EU

(150)

De klacht werd ingediend door en/of namens EU-producenten die in totaal 814 bedrijven vertegenwoordigen. Deze klagers bleken goed te zijn voor een groot deel van de totale productie van het betrokken product in de EU, namelijk voor ongeveer 42 %.

(151)

Voor de schadeanalyse en gezien het grote aantal klagende EU-producenten moest artikel 17 van de basisverordening worden toegepast. Hiervoor werd een steekproef van tien producenten geselecteerd. Deze tien bedrijven, die goed zijn voor iets meer dan 10 % van de productie van de klagende EU-producenten, werkten volledig mee aan het onderzoek.

(152)

Gezien het bovenstaande werden de 814 klagende EU-producenten, dat wil zeggen zowel de in de steekproef opgenomen EU-producenten als de andere, niet in de steekproef opgenomen EU-producenten, geacht de bedrijfstak van de EU te vormen in de zin van artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening. Zij worden hierna „de EU-producenten” genoemd.

5.4.   Verbruik in de EU

(153)

Het verbruik in de EU werd vastgesteld aan de hand van de volgende gegevens:

de productie van alle EU-producenten;

de uitvoer van de EU-producenten;

de volledige invoer in de EU.

(154)

Het aldus berekende verbruik in de EU was als volgt:

 

2001

2002

2003

2004

Ond. tijdv.

Verbruik (× 1 000 paren)

586 280

530 130

550 028

577 573

591 053

Index: 2001 = 100

100

90

94

99

101

Bron: Eurostat, gegevens in de klacht.

(155)

In 2002 daalde het verbruik van schoeisel in de EU eerst met 10 %, maar daarna steeg het. Over de gehele beoordelingsperiode steeg het verbruik met 1 %. Het verbruik van schoeisel per hoofd van de bevolking in de EU bleef in de beoordelingsperiode relatief stabiel.

5.5.   Invoer uit de betrokken landen

5.5.1.   Cumulatieve beoordeling

(156)

De Commissie heeft onderzocht of de gevolgen van de invoer met dumping uit de betrokken landen cumulatief moesten worden beoordeeld op basis van de criteria van artikel 3, lid 4, van de basisverordening. Dit artikel bepaalt dat de gevolgen van de invoer uit twee of meer landen die terzelfder tijd aan een antidumpingonderzoek worden onderworpen uitsluitend cumulatief worden beoordeeld indien wordt vastgesteld dat a) de dumpingmarge voor het product uit elk land meer dan minimaal is in de zin van artikel 9, lid 3, van de basisverordening en de uit elk land ingevoerde hoeveelheid niet te verwaarlozen is, en b) een cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer gezien de concurrentieverhoudingen tussen de ingevoerde producten onderling en tussen de ingevoerde producten en het soortgelijke product uit de EU, opportuun is.

(157)

In dit verband werd om te beginnen vastgesteld dat de dumpingmarges die voor elk van de betrokken landen werden vastgesteld meer dan minimaal waren. Voorts waren de met dumping ingevoerde hoeveelheden uit elk van deze landen niet te verwaarlozen in de zin van artikel 5, lid 7, van de basisverordening. De uit China en Vietnam ingevoerde hoeveelheden bedroegen in het onderzoektijdvak respectievelijk ongeveer 9 % en 14 % van het verbruik van de EU.

(158)

Uit het onderzoek bleek voorts dat de met dumping ingevoerde producten onderling en met het soortgelijke EU-product concurreren. Schoeisel met bovendeel van leder dat door de betrokken landen wordt geproduceerd en verkocht bleek te concurreren met het door de EU-producenten geproduceerde en verkochte schoeisel met bovendeel van leder, omdat zij dezelfde basiskenmerken hebben, voor de verbruiker onderling verwisselbaar zijn en via dezelfde distributiekanalen worden verkocht. Voorts bleek uit het onderzoek dat de ingevoerde hoeveelheden van beide landen dezelfde ontwikkeling kenden: in de beoordelingsperiode steeg de invoer uit beide landen met ongeveer 40 miljoen paar. De daling van de invoerprijzen van de twee landen kende dezelfde ontwikkeling: 39 % voor China en 22 % voor Vietnam. Daarenboven bleken deze prijzen de prijzen van de EU-producenten in een vergelijkbaar handelsstadium te onderbieden.

(159)

Sommige belanghebbenden voerden aan dat de voorwaarden voor cumulatieve beoordeling in dit geval niet waren vervuld omdat de marktaandelen van de betrokken landen een verschillende ontwikkeling kenden en hun prijsniveau niet vergelijkbaar was.

(160)

Uit onderstaande tabel blijkt echter dat invoervolume, marktaandeel en gemiddelde prijzen per paar van beide landen in de beoordelingsperiode een zelfde ontwikkeling kenden:

Omvang van de invoer en marktaandeel

 

2001

2002

2003

2004

Ond. tijdv.

China (× 1 000 paren)

12 772

11 942

21 340

26 763

53 470

Index: 2001 = 100

100

94

167

210

419

Marktaandeel

2,2 %

2,3 %

3,9 %

4,6 %

9,0 %

Vietnam (× 1 000 paren)

41 241

47 542

64 666

81 042

81 477

Index: 2001 = 100

100

115

157

197

198

Marktaandeel

7,0 %

9,0 %

11,8 %

14,0 %

13,8 %

Gemiddelde prijzen

 

2001

2002

2003

2004

Ond. tijdv.

China EUR/paar

12,4

12,2

9,1

7,5

7,5

Index: 2001 = 100

100

98

74

61

61

Vietnam EUR/paar

12,5

11,8

10,5

9,8

9,7

Index: 2001 = 100

100

95

84

79

78

(161)

De plotselinge stijging van de invoer uit China in het onderzoektijdvak, dat 2004 grotendeels overlapt, houdt meer dan waarschijnlijk verband met de afschaffing van de contingenten op 1 januari 2005. Het is echter de vaste praktijk de ontwikkelingen op het gebied van ingevoerde hoeveelheden en prijzen van de betrokken landen over een aantal jaren te onderzoeken, in dit geval van 1 januari 2001 tot het einde van het onderzoektijdvak. In deze context kenden de invoer uit China en uit Vietnam duidelijk dezelfde ontwikkeling. Daarnaast is het absolute verschil in prijsniveau tussen de twee landen niet relevant voor de cumulatieve beoordeling. Het prijsverschil kan immers door verschillende factoren worden verklaard, bijvoorbeeld een verschillende productsamenstelling. Het zijn de prijsontwikkelingen in de beoordelingsperiode die relevant zijn en deze zijn in feite vergelijkbaar voor de twee landen. Om deze redenen moest het argument van de hand worden gewezen.

(162)

Gezien het bovenstaande werd geconcludeerd dat alle voorwaarden voor cumulatieve beoordeling vervuld waren en dat de gevolgen van de invoer met dumping uit de betrokken landen gezamenlijk moesten worden beoordeeld voor de analyse van de schade.

5.5.2.   Omvang van de invoer en marktaandeel

(163)

Uit bovenstaande tabel blijkt dat de invoer in de EU van het betrokken product uit de betrokken landen in de beoordelingsperiode meer dan verdubbelde.

(164)

Het marktaandeel van de betrokken landen groeide in de beoordelingsperiode enorm, namelijk van 9,2 % in 2001 tot 22,8 % in het onderzoektijdvak. Dit moet worden gezien tegen de achtergrond van een relatief stabiel verbruik in de EU.

(165)

Enkele belanghebbenden voerden aan dat de ontwikkeling van de omvang van de invoer uit de betrokken landen verstoord was door de afschaffing van het contingentstelsel op 1 januari 2005. Als gevolg hiervan zouden sommige bedrijven in 2004 hun tegen eind 2004 geplande uitvoer tot begin 2005 hebben uitgesteld. Doch zelfs indien de afschaffing van het contingentstelsel van invloed was op de omvang van de invoer in het eerste kwartaal van 2005, dan nog betreft dit slechts een van de twee betrokken landen en niet eens alle producten waarop dit onderzoek betrekking heeft. Voorts is de invoer in de beoordelingsperiode voortdurend gestegen. Derhalve werd geoordeeld dat het verdwijnen van het contingentstelsel geen aanmerkelijk verstorend effect had en zeker geen verandering brengt in de conclusie dat de invoer met dumping in de beoordelingsperiode aanmerkelijk is gestegen.

5.5.3.   Prijsevolutie

(166)

De invoerprijzen daalden van 12,4 EUR per paar in 2001 tot 8,9 EUR per paar in het onderzoektijdvak. Dit is een daling van bijna 30 % over de gehele beoordelingsperiode.

5.5.4.   Prijsonderbieding

(167)

Voor de analyse van de prijsonderbieding werden de invoerprijzen van de in de steekproef opgenomen producenten/exporteurs vergeleken met de prijzen van de EU-producenten op basis van gewogen gemiddeldes voor vergelijkbare productsoorten in het onderzoektijdvak. De prijzen van de EU-producenten werden gecorrigeerd tot het niveau af fabriek en werden vergeleken met de cif-invoerprijs, grens EU, plus invoerrechten. Deze prijsvergelijking werd uitgevoerd voor transacties in hetzelfde handelsstadium, gecorrigeerd waar nodig, en na aftrek van rabatten en kortingen. Om een billijke vergelijking te kunnen maken, werden correcties toegepast voor de kosten van de importeurs in de EU, zoals ontwerp, selectie van grondstoffen enzovoort, die anders niet in de invoerprijs tot uiting zouden komen. Aangezien schoeisel op bestelling wordt geproduceerd, dat wil zeggen volgens specificaties (grondstof, ontwerp enz.) van de importeurs, moeten deze kosten ook tot uiting komen in de prijzen van ingevoerd schoeisel zodat een billijke vergelijking kan worden gemaakt met de prijzen van de EU-producenten waarin deze elementen ook zijn opgenomen.

(168)

Op basis van de prijzen van de meewerkende producenten/exporteurs werden per land de volgende onderbiedingsmarges vastgesteld (in procenten van de prijzen van de EU-producenten):

Land

Prijsonderbieding

China

12,8 %

Vietnam

11,3 %

5.6.   Bijzondere kenmerken van de schoenindustrie in de EU

(169)

De schoenindustrie in de EU wordt gekenmerkt door netwerken van micro-ondernemingen (met minder dan tien werknemers) en kleine ondernemingen. Grote bedrijven met meer dan 500 werknemers maken slechts een klein deel van de sector uit. Micro- en kleine ondernemingen hebben het voordeel dat zij flexibeler zijn en zich beter kunnen aanpassen aan de veranderingen in de vraag op de markt, maar anderzijds zijn zij financieel gezien kwetsbaarder voor externe schokken.

(170)

Onder de druk van de internationale concurrentie dreigen grotere bedrijven te verdwijnen, terwijl de meer flexibele micro- en kleine ondernemingen, georganiseerd in kleine groepen, beter in staat zijn hun concurrentiepositie te handhaven. Het aantal ondernemingen is de voorbije jaren geleidelijk gedaald, en derhalve konden enkel de „overlevenden” de antidumpingklacht indienen. Ook is het waarschijnlijk dat veel micro-ondernemingen niet voldoende middelen hadden om de antidumpingklacht te steunen. Om deze redenen werd geoordeeld dat een loutere analyse van de overlevenden die een klacht hebben ingediend, mogelijk de omvang van de schade onderschat wat de totale productie in de EU van het onderzochte product betreft.

(171)

Hieronder worden derhalve bepaalde macro-indicatoren besproken in verband waarmee de nationale federaties van de lidstaten met klagende EU-producenten (namelijk Italië, Spanje, Portugal, Frankrijk, Polen en Griekenland) gegevens verstrekten. Deze indicatoren hebben betrekking op de ontwikkeling van de productie, de werkgelegenheid en het aantal bedrijven dat actief is in de productie van het betrokken product in de onderzochte periode. Deze gegevens werden in de mate van het mogelijke gecontroleerd.

 

2001

2002

2003

2004

Ond. tijdv.

Productie (× 1 000 paar)

538 910

446 917

408 559

370 143

349 222

Index: 2001 = 100

100

83

76

69

65

Werkgelegenheid

238 018

226 126

215 426

201 174

194 579

Index: 2001 = 100

100

95

91

85

82

Aantal bedrijven

10 728

10 684

10 447

10 044

9 579

Index: 2001 = 100

100

100

97

94

89

(172)

In de beoordelingsperiode daalde de productie van het betrokken product in de bovengenoemde lidstaten met 35 %. In dezelfde periode moesten meer dan 1 000 bedrijven hun deuren sluiten. Hierbij gingen meer dan 43 000 arbeidsplaatsen verloren, een daling met 20 % van de werkgelegenheid in 2001. De daling van het aantal bedrijven was bijzonder uitgesproken in het onderzoektijdvak, dat zoals gezegd 2004 grotendeels overlapte. Dit wijst op een versnelling van het aantal faillissementen in het eerste kwartaal van 2005.

(173)

Uit bovenstaande cijfers blijkt duidelijk dat de sector de voorbije jaren een ernstige negatieve ontwikkeling kende en zich in kritieke toestand bevindt.

5.7.   Situatie van de EU-producenten

5.7.1.   Opmerkingen vooraf

(174)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft de Commissie alle economische factoren en indicatoren onderzocht die op de situatie van de EU-producenten van invloed waren. Bij de vaststelling van schade bleek echter dat niet alle in de basisverordening genoemde factoren van invloed waren geweest op de situatie van de schoenindustrie van de EU. Omdat bijvoorbeeld de productie op bestelling plaatsvindt, worden er in het algemeen geen voorraden gehouden of bestaan deze uitsluitend uit afgewerkte bestellingen die nog niet geleverd/gefactureerd zijn, zodat voorraden van weinig belang waren voor de schadeanalyse. Omdat de sector relatief arbeidsintensief blijft, is de productiecapaciteit niet technisch beperkt en zal deze hoofdzakelijk afhangen van het aantal werknemers dat de producenten in dienst nemen.

(175)

Zoals hierboven vermeld moest, gezien het grote aantal klagende EU-producenten, een steekproef worden samengesteld. Voor de analyse van de schade moesten de schade-indicatoren op de volgende twee niveaus worden vastgesteld:

de macro-economische elementen (productie, verkoop, marktaandeel, werkgelegenheid, productiviteit, groei, hoogte van de dumpingmarges en herstel van de gevolgen van vroegere dumping) werden beoordeeld aan de hand van gegevens over de schoenindustrie in de EU-producenten in zijn geheel, die werden verzameld bij de individuele producenten in het stadium van de klacht. Deze factoren werden waar mogelijk getoetst aan de gegevens die de relevante EU-organisaties hadden verstrekt;

de micro-economische elementen (voorraden, verkoopprijzen, kasstroom, rentabiliteit, vermogen kapitaal aan te trekken, investeringen, werkgelegenheid en lonen) werden beoordeeld aan de hand van de gegevens van afzonderlijke bedrijven, dat wil zeggen van de in de steekproef opgenomen EU-producenten.

5.7.2.   Macro-economische indicatoren

 

2001

2002

2003

2004

Ond. tijdv.

Productie (× 1 000 paar)

223 047

182 576

172 339

158 213

146 868

Index: 2001 = 100

100

82

77

71

66

Bron: Informatie verkregen in het stadium van de klacht.

(176)

De productie van de EU-schoenenindustrie in haar geheel daalde van 223 miljoen paar in 2001 tot 146,9 miljoen paar in het onderzoektijdvak. Dit is een daling met meer dan 30 %.

(177)

Ofschoon een fabriek in theorie ontworpen is om een bepaald productieniveau te bereiken, zal dit niveau sterk afhangen van het aantal werkers in die fabriek. Zoals eerder vermeld, is het grootste deel van het schoenenproductieproces arbeidsintensief. Daarom kan voor een gelijkblijvend aantal bedrijven de capaciteit het best worden gemeten aan de hand van de werkgelegenheid in die bedrijven. Verwezen wordt naar onderstaande tabel betreffende de werkgelegenheid bij de EU-producenten. Ook de ontwikkeling van het aantal bedrijven dat in de sector actief is weerspiegelt de algemene productiecapaciteit. Deze ontwikkeling werd hierboven onderzocht; er wordt aan herinnerd dat in de beoordelingsperiode meer dan 1 000 bedrijven hun deuren moesten sluiten.

 

2001

2002

2003

2004

Ond. tijdv.

Verkoop (× 1 000 paar)

158 913

125 665

121 234

111 240

105 749

Index: 2001 = 100

100

79

76

70

67

Marktaandeel

27,1 %

23,7 %

22,0 %

19,3 %

17,9 %

Bron: Informatie verkregen in het stadium van de klacht.

(178)

Omdat productie op bestelling plaatsvindt, volgde de verkoop van de EU-producenten dezelfde dalende lijn als de productie. Het aantal paren dat op de markt van de EU werd verkocht, daalde met meer dan 50 miljoen paren tussen 2001 en het onderzoektijdvak, dat wil zeggen met 33 %.

(179)

Uitgedrukt in marktaandeel stemt dit overeen met een verlies van meer dan 9 procentpunten. Het marktaandeel van de EU-producenten daalde van 27,1 % in 2001 tot 17,9 % in het onderzoektijdvak.

 

2001

2002

2003

2004

Ond. tijdv.

Aantal werknemers

83 238

69 361

66 425

61 640

57 047

Index: 2001 = 100

100

83

80

74

69

Bron: Informatie verkregen in het stadium van de klacht.

(180)

Over de gehele beoordelingsperiode daalde de werkgelegenheid dramatisch. Er gingen meer dan 26 000 arbeidsplaatsen verloren, een daling van 31 % in het onderzoektijdvak ten opzichte van 2001.

(181)

Uit bovenstaande tabel blijkt dat de werkgelegenheid in de gehele EU-schoenenindustrie met meer dan 43 000 arbeidsplaatsen daalde. Dit cijfer is des te relevanter door het feit dat, zoals gezegd, ongeveer 700 bedrijven hun activiteiten moesten staken in de periode 2001-2004, dat wil zeggen vóór de indiening van de klacht, en derhalve niet aan dit onderzoek konden deelnemen.

 

2001

2002

2003

2004

Ond. tijdv.

Productiviteit

2 680

2 632

2 594

2 567

2 575

Index: 2001 = 100

100

98

97

96

96

Bron: Informatie verkregen in het stadium van de klacht.

(182)

De productiviteit werd vastgesteld door de geproduceerde hoeveelheden te delen door het aantal arbeidsplaatsen bij de EU-producenten, zoals hierboven in de tabellen opgenomen. Hieruit bleek dat de productiviteit van de EU-producenten in de beoordelingsperiode relatief stabiel bleef.

(183)

In de beoordelingsperiode daalde de verkoop van de EU-producenten met ongeveer 30 %, terwijl het verbruik in de EU ongeveer stabiel bleef. In die omstandigheden verloren de EU-producenten ongeveer 9 procentpunten marktaandeel. In dezelfde periode konden de betrokken landen hun invoer meer dan verdubbelen en in de EU ongeveer 14 procentpunten marktaandeel winnen.

(184)

De gevolgen van de hoogte van de dumpingmarge voor de EU-producenten zijn, gezien de omvang van de invoer uit de betrokken landen en de prijzen waartegen deze invoer plaatsvond, niet te verwaarlozen.

(185)

In februari 1998 werden antidumpingmaatregelen ingesteld ten aanzien van schoeisel met bovendeel van leder of kunststof, uit de Volksrepubliek China, Indonesië en Thailand. Deze maatregelen golden ten dele voor de producten waarop dit onderzoek betrekking heeft. Na de publicatie van het bericht dat deze maatregelen binnenkort zouden vervallen, werd geen verzoek om een nieuw onderzoek ontvangen en derhalve vervielen de maatregelen in maart 2003. Aangezien er geen verzoek om een nieuw onderzoek werd ingediend, werd geoordeeld dat de EU-producenten op dat ogenblik hersteld waren van de gevolgen van vroegere dumping.

5.7.3.   Micro-economische indicatoren

(186)

Ofschoon productie en verkoop als zodanig niet als micro-economische indicatoren worden beschouwd, worden de desbetreffende cijfers voor de in de steekproef opgenomen EU-producenten hier niettemin opgevoerd. Aan de hand hiervan kan immers worden geïllustreerd hoe de situatie van de in de steekproef opgenomen EU-producenten zich heeft ontwikkeld in vergelijking met die van de EU-schoenen industrie in haar geheel.

 

2001

2002

2003

2004

Ond. tijdv.

Productie (× 1 000 paar)

17 743

18 828

16 507

12 902

12 129

Index: 2001 = 100

100

106

93

73

68

Verkoop in de EU (× 1 000 paar)

15 130

15 877

14 544

13 652

13 422

Index: 2001 = 100

100

105

96

90

89

Bron: Gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst.

(187)

Na een stijging van de productie en de verkoop in de EU in 2002 ten opzichte van 2001 kende de ontwikkeling van beide indicatoren voor de in de steekproef opgenomen bedrijven eenzelfde verloop als die van de EU-industrie in haar geheel. In de beoordelingsperiode daalde de productie met meer dan 30 % en de verkoop met meer dan 10 %. Voor de EU-industrie in haar geheel bedroegen die cijfers 34 % respectievelijk 33 %.

 

2001

2002

2003

2004

Ond. tijdv.

× 1 000 paar

2 118

2 375

2 544

2 705

2 470

Index: 2001 = 100

100

112

120

128

117

Bron: Gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst.

(188)

Er werd reeds vermeld dat, voor de vaststelling van de schade, voorraden worden geacht slechts van minimale invloed te zijn op de situatie van de EU-schoenindustrie, omdat op bestelling wordt geproduceerd. In theorie worden dus geen voorraden aangehouden en bestaan zij alleen als verwerkte bestellingen nog niet zijn geleverd en/of gefactureerd. Daarmee rekening houdende zijn de voorraden tot 2004 eerst gestegen (met 28 %) en vervolgens aan het eind van het onderzoektijdvak gedaald. Deze daling in het onderzoektijdvak moet ook worden bezien in het licht van het seizoensgebonden karakter van de sector. Het is immers te verwachten dat de voorraden groter zijn in december dan aan het eind van het eerste kwartaal van het jaar, dat wil zeggen in dit geval het eind van het onderzoektijdvak.

 

2001

2002

2003

2004

Ond. tijdv.

EUR/paar

20,9

20,5

20,0

19,8

19,4

Index: 2001 = 100

100

98

96

95

93

Bron: Gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst.

(189)

In de beoordelingsperiode is de gemiddelde verkoopprijs per paar steeds verder gedaald. Algemeen bedroeg de daling 7,2 %. De prijsdaling van de EU-producenten kan beperkt lijken, met name vergeleken met de prijsdaling van 30 % van de met dumping ingevoerde producten in de beoordelingsperiode. Zij moet evenwel worden beoordeeld in het licht van het feit dat schoeisel op bestelling wordt geproduceerd en dat nieuwe bestellingen dus pas worden aangenomen als prijzen kunnen worden behaald die ten minste de kosten dekken. In dit verband wordt verwezen naar onderstaande tabel waaruit blijkt dat de EU-producenten in het onderzoektijdvak hun prijzen niet verder kon laten dalen zonder verlies te lijden.

 

2001

2002

2003

2004

Ond. tijdv.

Kasstroom (× 1 000 EUR)

13 497

10 991

8 147

10 754

5 706

Index: 2001 = 100

100

81

60

80

42

Winst op netto-omzet

1,6 %

2,1 %

0,1 %

2,3 %

1,1 %

Rendement van investeringen

5,7 %

8,0 %

0,4 %

10,0 %

4,8 %

Bron: Gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst.

(190)

Bovenstaande rendementsindicatoren tonen aan dat de financiële positie van de bedrijven in de beoordelingsperiode duidelijk is verzwakt. De saneringskosten van een in de steekproef opgenomen EU-producent hebben een negatief effect gehad op de winstgevendheid voor 2003. De algemene verslechtering was met name uitgesproken tijdens het onderzoektijdvak en wijst op sterke ongunstige ontwikkelingen in het eerste kwartaal van 2005, dat wil zeggen het laatste kwartaal van het onderzoektijdvak.

(191)

De kasstroom was bijzonder sterk getroffen en is in de beoordelingsperiode met bijna 60 % teruggelopen. De kasstroom is met name van belang voor kleine en middelgrote ondernemingen, die niet altijd gemakkelijk toegang hebben tot externe financiering, in tegenstelling tot grotere bedrijven die gemakkelijker een bankgarantie kunnen geven. Kleine en middelgrote ondernemingen moeten veelal uit eigen middelen putten om hun activiteiten te financieren. De verhouding tussen de winstgevendheid en de omzet bleef tussen 2001 en 2004 relatief gelijk op een niveau van 1,5 %, met uitzondering evenwel van 2003, maar daalde nadien tijdens het onderzoektijdvak tot op kostendekkend niveau. Het rendement van investeringen kende hetzelfde verloop.

(192)

Het algemene winstniveau bleef laag gedurende de gehele beoordelingsperiode, wat de financiële kwetsbaarheid benadrukt van de kleine en middelgrote ondernemingen, die van nature uit sterk zijn blootgesteld aan schokken van buitenaf.

(193)

Bij het onderzoek is gebleken dat de moeilijke financiële situatie van verscheidene EU-producenten negatief heeft uitgewerkt op hun kapitaalbehoeften. Dit komt duidelijk naar voren in de ontwikkeling van hun individuele winstpeil en met name de verslechtering van hun kasstroom. Zoals hierboven werd uiteengezet kunnen kleine en middelgrote ondernemingen niet altijd voldoende bankgaranties geven en kunnen zij het moeilijk hebben om het hoofd te bieden aan de hoge financiële kosten die door een precaire financiële situatie worden veroorzaakt.

 

2001

2002

2003

2004

Ond. tijdv.

× 1 000 EUR

8 026

10 428

6 039

4 119

3 744

Index: 2001 = 100

100

130

75

51

47

Bron: Gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst.

(194)

De door de bedrijven goedgekeurde investeringen zijn in de beoordelingsperiode met meer dan 50 % gedaald. Deze daling moet worden bezien in combinatie met de verslechtering van de financiële situatie van de in de steekproef opgenomen EU-producenten.

 

2001

2002

2003

2004

Ond. tijdv.

Aantal werknemers

4 705

4 088

3 470

2 861

2 754

Index: 2001 = 100

100

87

74

61

59

Bron: Gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst.

 

2001

2002

2003

2004

Ond. tijdv.

Lonen (× 1 000 EUR)

66 636

63 955

61 335

50 068

48 485

Index: 2001 = 100

100

96

92

75

73

Gemiddeld loon per persoon (EUR)

14 163

15 645

17 676

17 500

17 605

Index: 2001 = 100

100

110

125

124

124

Bron: Gecontroleerde antwoorden op de vragenlijst.

(195)

De werkgelegenheid bij de in de steekproef opgenomen EU-producenten is in het onderzoektijdvak aanzienlijk verslechterd. In die periode zijn circa 20 000 banen verdwenen. Aangezien schoeisel op bestelling wordt geproduceerd, leidt iedere daling van de verkoop onmiddellijk tot een daling van de productie, wat dan weer tot een daling van de werkgelegenheid in deze arbeidsintensieve sector leidt.

(196)

De stijging van het gemiddelde loon per werkzame persoon vloeit voort uit het feit dat het aantal arbeiders — met een relatief laag loonpeil — sterk is gedaald terwijl het aantal werknemers in de administratie en het management — met een hoger gemiddeld loon — min of meer gelijk is gebleven. Het banenverlies was namelijk bijzonder groot op het niveau van de productie. Ofschoon het aantal administratieve medewerkers ook daalde, is dit soort banen doorgaans minder afhankelijk van het niveau van bedrijvigheid van een onderneming. Het beeld van de gemiddelde loonontwikkeling wordt ook vertekend door het feit dat soms ontslagvergoedingen moesten worden betaald aan personen die niet langer deel uitmaakten van de personeelsbezetting.

5.8.   Conclusie

(197)

Uit de analyse van de macro-economische indicatoren, dat wil zeggen op het niveau van de EU-producenten als geheel, is gebleken dat de schade zich voornamelijk uitte in een daling van de verkoop en het marktaandeel. Aangezien schoeisel op bestelling wordt geproduceerd, had dit ook een rechtstreeks negatief effect op de productie en de werkgelegenheid in de EU. In de beoordelingsperiode daalde de verkoop van de EU-producenten in de EU met meer dan 30 %, ging het marktaandeel met negen procentpunten achteruit, verminderde de productie met 34 % en liep de werkgelegenheid met 31 % (26 000 banen) terug.

(198)

De schoenindustrie heeft een zodanige kostenstructuur dat de individuele bedrijven ofwel winstgevend zijn ofwel de deuren moeten sluiten. Omdat de directe kosten, hoofdzakelijk arbeid en grondstoffen, tot 80 % van de productiekosten uitmaken, wordt schoeisel alleen op bestelling vervaardigd nadat uit een kostenberekening is gebleken dat een bestelling voldoende winst oplevert.

(199)

Uit de analyse van de micro-economische indicatoren is gebleken dat de in de steekproef opgenomen individuele bedrijven in het onderzoektijdvak tot het laagst mogelijke winstpeil zijn afgedaald. Hun winstpeil tijdens het onderzoektijdvak lag rond kostendekkend niveau en de kasstroom kende een gevaarlijke neerwaartse trend. Uit de analyse van de situatie van de in de steekproef opgenomen bedrijven is gebleken dat zij in het onderzoektijdvak hun prijzen niet verder konden laten dalen zonder verliesgevend te worden, wat kleine en middelgrote ondernemingen slechts een paar maanden kunnen volhouden voordat zij gedwongen worden te sluiten.

(200)

In dit verband is de informatie die de nationale federaties over het aantal bedrijfssluitingen hebben verstrekt, veelzeggend. In de beoordelingsperiode hebben de federaties meer dan 1 000 bedrijfssluitingen gemeld.

(201)

Gelet op het voorgaande wordt geconcludeerd dat de EU-producenten aanmerkelijke schade hebben geleden in de zin van artikel 3, lid 5, van de basisverordening.

6.   OORZAKELIJK VERBAND

6.1.   Inleiding

(202)

Overeenkomstig artikel 3, leden 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de door de EU-producenten geleden aanmerkelijke schade werd veroorzaakt door invoer met dumping van het betrokken product uit de betrokken landen. Andere bekende factoren dan de invoer met dumping waardoor de EU-producenten ook schade konden hebben geleden, werden eveneens onderzocht om te voorkomen dat door deze andere factoren veroorzaakte schade werd toegeschreven aan de invoer met dumping.

6.2.   Gevolgen van de invoer met dumping

(203)

Bij het onderzoek is gebleken dat schoeisel uit de betrokken landen op alle niveaus, dat wil zeggen in alle segmenten en voor alle soorten, concurreert met het door de EU-producenten vervaardigde en verkochte schoeisel, en dat de verkoopkanalen in het algemeen dezelfde zijn.

(204)

De forse toename van de invoer met dumping, die in de beoordelingsperiode meer dan verdubbelde in omvang, viel samen met de verslechtering van de economische situatie van de EU-producenten. Deze verslechtering kwam onder meer tot uiting in een daling van de productie en de verkoop met circa 30 % in die periode.

(205)

De sterke toename van de invoer met dumping ging gepaard met een aanzienlijke daling van de overeenkomstige gemiddelde prijs. In het onderzoektijdvak daalde de gemiddelde prijs van de invoer met dumping namelijk met 30 %.

(206)

In een relatief transparante en zeer prijsgevoelige markt waar schoeisel op bestelling wordt geproduceerd, had dit een dubbel negatief effect op de situatie van de EU-producenten. In de eerste plaats kwamen de prijzen van de EU-producenten onder druk te staan, waardoor zij in de beoordelingsperiode met circa 8 % daalden. Daarnaast — en nog belangrijker — had de goedkope invoer uit de betrokken landen ernstige gevolgen voor de orderboeken van de EU-producenten, wat een negatief effect had op productie, verkoop en werkgelegenheid.

(207)

De ontwikkeling van het marktaandeel van de EU-producenten en van de betrokken landen is in dat verband veelzeggend. Dit marktaandeel ontwikkelde zich als volgt:

 

2001

2002

2003

2004

Ond. tijdv.

Betrokken landen

9,2 %

11,2 %

15,6 %

18,7 %

22,8 %

EU-producenten

27,1 %

23,7 %

22,0 %

19,3 %

17,9 %

(208)

Terwijl de EU-producenten in de beoordelingsperiode circa 9 procentpunten marktaandeel moest prijsgeven, breidden de betrokken landen hun marktaandeel met circa 14 procentpunten uit en dit in een periode van relatief gelijkblijvend verbruik.

(209)

Daar de sterke stijging van de invoer met dumping tegen steeds lagere prijzen en de daling van verkoop, productie, marktaandeel, werkgelegenheid en prijzen van de EU-producenten zich gelijktijdig voordeden, wordt geconcludeerd dat de invoer met dumping een doorslaggevende rol heeft gespeeld bij de door de EU-producenten geleden schade.

6.3.   Gevolgen van andere factoren

6.3.1.   Prestaties van niet-klagende EU-producenten

(210)

Uit bovenstaande tabel blijkt dat de verkoop van de niet-klagende EU-producenten in de EU in de beoordelingsperiode met meer dan 70 miljoen paar, dat wil zeggen meer dan 30 %, is achteruitgegaan. Hun marktaandeel daalde ook van 38,1 % in 2000 tot 25,3 % in het onderzoektijdvak. Op basis van de beschikbare gegevens wordt derhalve geconcludeerd dat de niet-klagende EU-producenten zich in een vergelijkbare situatie bevonden als de klagende EU-producenten en dat zij geen oorzaak waren van schade die de klagende EU-producenten leden.

6.3.2.   Exportprestaties van de EU-producenten

(211)

Enkele belanghebbenden betoogden dat de zwakke economische positie van de schoenindustrie van de EU te wijten was aan haar mindere prestaties op het gebied van de uitvoer. Deze bewering gaat terug op een verslag van de schoenindustrie van de EU, waarin wordt gesteld dat de toegang tot exportmarkten een groot probleem vormt en dat de EU-producenten door een groot aantal tarifaire en niet-tarifaire belemmeringen nog altijd worden verhinderd hun exportpotentieel te benutten.

(212)

In dit verband moet eerst worden aangetekend dat de schade-analyse betrekking heeft op de situatie van de EU-producenten in de EU. Slechtere exportprestaties, als daarvan al sprake is, hebben derhalve geen invloed op de meeste indicatoren die hierboven zijn geanalyseerd, zoals verkoop, marktaandeel en prijzen. Wat de productie als geheel betreft, waarvoor geen onderscheid kan worden gemaakt tussen de EU-markt en andere markten aangezien schoeisel op bestelling wordt vervaardigd, zal een lagere verkoop in de EU onvermijdelijk tot uiting komen in een lagere productie. Aangezien het grootste deel van de productie bestemd is voor de verkoop in de EU, wordt geconcludeerd dat de productiedaling grotendeels verband houdt met de schade in de EU en niet met de dalende export, ofschoon de export in de beoordelingsperiode ook achteruitging. De EU-producenten verwezen in feite slechts naar een obstakel dat hen verhindert hun exportpotentieel te benutten, en hun argument moet dus zo worden uitgelegd dat zij hun dalende verkoop in de EU, waar zij schade lijden, niet kunnen compenseren met een verhoging van hun uitvoer.

(213)

Dit argument wordt daarom afgewezen en er wordt geconcludeerd dat de exportprestaties van de EU-producenten geen oorzaak zijn van aanmerkelijke schade.

6.3.3.   Invoer uit andere derde landen

(214)

Ook de invoer uit derde landen werd onderzocht. Onderstaande tabellen tonen de ontwikkeling van het marktaandeel en de gemiddelde prijzen van de landen die elk goed zijn voor meer dan 2 % van de totale invoer in de EU tijdens het onderzoektijdvak.

Marktaandeel

2001

2002

2003

2004

Ond. tijdv.

Verschil 2001/Ond. tijdv.

Roemenië

6,4 %

8,0 %

8,4 %

7,8 %

7,7 %

+1,3 %

India

3,9 %

5,0 %

5,4 %

6,4 %

6,2 %

+2,3 %

Indonesië

2,0 %

1,9 %

1,6 %

1,6 %

1,6 %

–0,4 %

Brazilië

1,4 %

1,6 %

1,9 %

2,5 %

2,9 %

+1,5 %

Macau

1,4 %

1,9 %

2,4 %

3,3 %

2,5 %

+1,1 %

Thailand

0,9 %

0,9 %

1,0 %

1,2 %

1,2 %

+0,3 %

Gemiddelde prijzen (EUR/paar)

2001

2002

2003

2004

Ond. tijdv.

Verschil 2001/Ond. tijdv.

Roemenië

14,0

14,9

15,1

15,3

15,3

9 %

India

11,7

11,6

10,5

10,4

10,5

–10 %

Indonesië

12,4

11,6

11,2

9,6

9,6

–23 %

Brazilië

16,9

15,8

13,7

13,2

12,6

–25 %

Macau

13,1

11,7

11,0

10,9

11,0

–16 %

Thailand

15,4

14,0

13,2

12,3

12,2

–21 %

(215)

Geen van de hierboven vermelde landen heeft zijn marktaandeel in de beoordelingsperiode sterk uitgebreid. In absolute termen bleef hun marktaandeel ver onder dat van de betrokken landen en ook de ontwikkeling van hun marktaandeel was anders. Daarentegen is het gecumuleerde marktaandeel van de betrokken landen aanzienlijk toegenomen, namelijk van 9,2 % in 2001 tot 22,8 % in het onderzoektijdvak.

(216)

Met uitzondering van één land zijn de gemiddelde prijzen van de andere derde landen in de beoordelingsperiode gedaald. Deze daling was evenwel kleiner dan de daling van de prijzen van de betrokken landen, maar bovenal bleef het absolute prijspeil van deze landen tijdens de gehele beoordelingsperiode, op één uitzondering na, gemiddeld ver boven het prijspeil van de invoer met dumping. De invoer uit Indonesië was lager geprijsd dan de invoer uit Vietnam in het onderzoektijdvak, maar dit moet worden bekeken in het licht van een krimpend marktaandeel van Indonesië tegenover een zeer sterk groeiend marktaandeel van Vietnam. In het onderzoektijdvak waren de invoerprijzen van de hierboven vermelde landen gemiddeld 30 % hoger dan die van de betrokken landen. Bovendien steeg het marktaandeel van elk derde land op zich niet in dezelfde mate als dat van de betrokken landen. Er kan dus zelfs worden gesteld dat de andere derde landen de neerwaartse prijsontwikkeling van de betrokken landen moesten volgen om hun marktaandeel te behouden.

(217)

Om vorengenoemde redenen wordt geconcludeerd dat de invoer uit de derde landen geen aanmerkelijke invloed heeft gehad op de situatie van de EU-producenten.

6.3.4.   Wijzigingen in het consumentengedrag en daling van de vraag

(218)

Importeurs hebben aangevoerd dat de door de EU-schoenproducenten geleden schade was veroorzaakt door een krimpende vraag in het marktsegment waarin de traditionele EU-producenten gespecialiseerd waren. Ook enkele producenten/exporteurs betoogden dat, als gevolg van een verandering in smaak, de huidige consument de voorkeur geeft aan wegwerpmassaproducten van lage kwaliteit.

(219)

In dit verband wordt verwezen naar deel 2 hierboven waarin wordt geconcludeerd dat alle soorten van het betrokken product als één enkel product worden beschouwd en dat het in de betrokken landen en in de EU vervaardigde schoeisel met elkaar concurreert in alle marktsegmenten. Beweringen over bepaalde soorten doen derhalve niet ter zake en de analyse moet worden verricht op het niveau van het betrokken product, dat wil zeggen alle soorten schoeisel met bovendeel van leder zoals hierboven omschreven. In de beoordelingsperiode bleef het totale verbruik van het betrokken product in de EU min of meer gelijk. Deze argumenten worden daarom afgewezen en er wordt geconcludeerd dat de schade niet werd veroorzaakt door een daling van de vraag.

6.3.5.   Wisselkoersschommelingen

(220)

Verschillende producenten/exporteurs en importeurs voerden aan dat de door de EU-producenten geleden schade was veroorzaakt door de waardevermeerdering van de euro ten opzichte van de Amerikaanse dollar, die aanzienlijke invoerprijsdalingen tot gevolg had omdat het merendeel van het Chinese en Vietnamese schoeisel in USD zou worden gefactureerd.

(221)

Bij het onderzoek moet echter worden vastgesteld of de EU-producenten aanmerkelijke schade hebben geleden door de invoer met dumping (wat prijzen en hoeveelheden betreft) dan wel dat deze schade aan andere factoren is toe te schrijven. Volgens artikel 3, lid 6, van de basisverordening moet worden aangetoond dat de prijzen van de invoer met dumping schade veroorzaken. Hier is dus uitsluitend sprake van verschillen tussen prijzen — een analyse van de factoren die het peil van die prijzen bepalen, hoeft derhalve niet te worden verricht.

(222)

In de praktijk wordt het effect van de invoer met dumping op de prijzen van de EU-producenten in wezen onderzocht door na te gaan of er sprake is van prijsonderbieding, neerwaartse druk op de prijzen en belemmeringen voor prijsverhoging. Daartoe worden de prijzen van de met dumping ingevoerde producten vergeleken met de verkoopprijzen van de EU-producenten, waarbij in sommige gevallen de uitvoerprijzen die voor de berekening van de schade worden gebruikt, in een andere valuta moeten worden omgerekend om tot een vergelijkbare basis te komen. Het gebruik van wisselkoersen in dit verband heeft bijgevolg alleen tot doel dat de prijsverschillen worden vastgesteld op een vergelijkbare basis. Hieruit wordt duidelijk dat de wisselkoers in principe geen schadefactor kan zijn.

(223)

Dit wordt ook bevestigd door de formulering van artikel 3, lid 7, van de basisverordening, waarin wordt verwezen naar andere bekende factoren dan de invoer met dumping. In de lijst van de andere bekende factoren in dit artikel wordt namelijk naar geen enkele factor verwezen die van invloed is op het prijspeil van de invoer met dumping. Samengevat komt het erop neer dat, als producten worden gedumpt en zelfs als de ontwikkeling van de wisselkoersen de uitvoerprijzen gunstig beïnvloedde, de ontwikkeling van die wisselkoersen bezwaarlijk als een andere schadefactor kan worden gezien.

(224)

De analyse van de factoren die van invloed zijn op het prijspeil van de invoer met dumping, of het nu wisselkoersschommelingen dan wel andere elementen zijn, kan geen sluitende conclusie opleveren en een dergelijke analyse zou verder gaan dan wat in de basisverordening is voorgeschreven.

(225)

Zonder afbreuk te doen aan het bovenstaande zou het, ook als wisselkoersschommelingen een effect op de invoerprijzen hebben gehad, hoe dan ook onmogelijk zijn dit effect apart te becijferen omdat niet precies bekend is in welke mate de invoer uit de betrokken landen in USD wordt gefactureerd. Bovendien dekken grote importeurs hun financiële transacties in USD af waardoor het zeer moeilijk is om de wisselkoers te bepalen die bij het onderzoek moet worden gebruikt.

6.3.6.   Afschaffing van de contingenten

(226)

Enkele partijen betoogden dat de afschaffing van de invoercontingenten begin 2005 ook een oorzaak van de door de EU-producenten geleden schade was. In dit verband wordt eraan herinnerd dat deze contingenten slechts voor een van de twee betrokken landen golden en niet voor alle producten waarop deze procedure betrekking heeft. Voorts heeft de schadeanalyse betrekking op een langere periode, namelijk 2001 tot het einde van het onderzoektijdvak, en dus niet alleen op de periode ná de contingenten, dat wil zeggen het eerste kwartaal van 2005. Dit argument wordt daarom afgewezen.

6.3.7.   Klagers hebben niet gemoderniseerd, zijn sterk gefragmenteerd en hebben hoge arbeidskosten

(227)

Enkele partijen betoogden dat de zwakke economische positie van de klagers verband hield met het feit dat zij hun productiefaciliteiten en –methoden niet hadden gemoderniseerd, en dat de schade was veroorzaakt door het feit dat de sector sterk gefragmenteerd was en niet kon concurreren tegen de invoer uit landen met lage arbeidskosten.

(228)

Het is juist dat de schoenindustrie in de EU sterk gefragmenteerd is en dat de arbeidskosten in de EU hoger zijn dan in de betrokken landen. Tijdens de beoordelingsperiode is de industrie evenwel niet verder gefragmenteerd noch zijn de arbeidskosten in de EU toegenomen. Onder deze omstandigheden kan geen oorzakelijk verband worden vastgesteld tussen deze factoren en de verslechtering van de situatie van de EU-producenten in de beoordelingsperiode.

(229)

Deze argumenten worden derhalve van de hand gewezen.

6.3.8.   Productieverplaatsing van EU-schoenproducenten

(230)

De organisatie van importeurs voerde aan dat de verplaatsing van EU-producenten naar lagelonenlanden had bijgedragen tot de door de EU-producenten geleden schade. Deze zou immers tot een lagere productie en verkoop in de EU hebben geleid en aanzienlijke saneringskosten hebben veroorzaakt, wat de financiële toestand van de betrokken bedrijven had beïnvloed.

(231)

Er wordt evenwel aan herinnerd dat de schadeanalyse specifiek is gericht op de ontwikkeling van de economische situatie van de EU-producenten. Aangezien de producenten die hun productie hebben verplaatst, zoals hierboven reeds vermeld, voor dit onderzoek niet als EU-producenten worden beschouwd, is bij de schadeanalyse geen rekening gehouden met hun situatie. De invoer van de bedrijven die hun productie hebben verplaatst, is wel in aanmerking genomen bij het onderzoek naar de invoer uit de betrokken landen of uit andere derde landen.

6.4.   Conclusie

(232)

Als conclusie wordt bevestigd dat de betrokken invoer met dumping de oorzaak was van de aanmerkelijke schade die de EU-producenten hebben geleden en die vooral tot uiting kwam in een daling van de verkoop, het marktaandeel en de verkoopprijs waardoor ook de winstgevendheid achteruitging. Het effect van de overige onderzochte factoren was immers nagenoeg onbestaande en derhalve niet van dien aard dat daardoor het oorzakelijk verband werd verbroken tussen dumping en schade.

(233)

Gelet op de bovenstaande analyse, waarbij de gevolgen van alle bekende factoren voor de situatie van de EU-producenten duidelijk zijn onderscheiden van de schadelijke effecten van de invoer met dumping, wordt bevestigd dat deze andere factoren als zodanig de bevinding dat de vastgestelde schade moet worden toegeschreven aan de invoer met dumping, niet ongedaan kunnen maken.

(234)

Derhalve wordt geconcludeerd dat de EU-producenten aanmerkelijke schade hebben geleden door de invoer met dumping uit de betrokken landen in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening.

7.   BELANG VAN DE EU

(235)

Onderzocht werd of het in het belang van de EU was maatregelen te nemen om een einde te maken aan de vastgestelde schadelijke invoer met dumping.

7.1.   Belang van de EU-producenten

(236)

Uit bovenstaande analyse is duidelijk gebleken dat de schoenindustrie van de EU schade heeft geleden door de invoer met dumping. De sterk gestegen omvang van de invoer met dumping in de afgelopen jaren heeft een sterke neerwaartse druk uitgeoefend op de EU-schoenenmarkt op groothandelniveau, dat wil zeggen op de markt waar de ingevoerde en de EU-producten met elkaar concurreren. De EU-producenten zijn doorgaans niet langer in staat orders te verwerven tegen aanvaardbare prijzen, zoals is gebleken uit de situatie van de in de steekproef opgenomen EU-producenten die in het onderzoektijdvak nauwelijks winst konden maken. Bovendien zijn de EU-producenten in vele gevallen zelfs niet meer in staat nieuwe orders te verwerven, omdat zij bij het huidige prijsniveau de kostprijs niet meer kunnen dekken. De EU-producenten hebben daardoor met moeilijkheden te kampen zowel wat de prijzen als de omvang van de verkoop betreft.

(237)

In deze context zal de positie van de EU-producenten, indien geen maatregelen worden genomen om het negatieve effect van de invoer met dumping weg te nemen, ongewijfeld verder verslechteren, waardoor nog meer fabrieken zullen moeten sluiten en banen verloren zullen gaan. Aangezien de producenten doorgaans in bepaalde lidstaten zijn geconcentreerd en de bestellingen van grotere bedrijven soms worden uitbesteed aan verschillende kleinere plaatselijke fabrieken, kan het verdwijnen van één fabriek een domino-effect hebben op andere plaatselijke bedrijven. Hetzelfde geldt ook voor lokale toeleveranciers; de gevolgen voor de bedrijvigheid in het algemeen zouden dus groot zijn. Antidumpingmaatregelen zouden echter meerdere positieve gevolgen hebben voor de EU-producenten. Een verdere aanzienlijke stijging van de invoer met dumping uit de betrokken landen zou worden voorkomen, waardoor de EU-producenten ten minste hun huidige marktpositie zouden kunnen behouden. Uit de invoergegevens blijkt immers dat een stijging van het marktaandeel van de betrokken landen ten koste gaat van dat van de schoenindustrie van de EU.

(238)

Ook zouden groothandelaren en importeurs, wanneer zij worden geconfronteerd met antidumpingrechten op schoeisel uit de betrokken landen, waarschijnlijk besluiten om, althans voor een deel, bij EU-producenten aan te kopen. Wanneer antidumpingmaatregelen de invoerprijzen optrekken tot een niveau waarop er geen sprake meer is van dumping, zullen de EU-producenten namelijk op eerlijke voorwaarden kunnen concurreren op basis van de eigen comparatieve voordelen waardoor zij voldoende nieuwe orders kunnen verwerven tegen prijzen waarmee zij een normale winst kunnen maken. Om verdere schade te voorkomen is een zekere prijsstijging wel noodzakelijk.

(239)

Antidumpingmaatregelen zijn dus duidelijk in het belang van de EU-producenten, niet alleen van de producenten die de klacht actief steunen, maar ook van de andere EU-producenten die de klacht niet actief steunden of niet konden steunen.

(240)

Enkele belanghebbenden voerden aan dat antidumpingmaatregelen de situatie van de EU-producenten niet zouden verbeteren, omdat importeurs dan gewoon zouden aankopen in andere landen ten aanzien waarvan geen maatregelen gelden. Daarom zouden dergelijke maatregelen niet in het belang van de EU-producenten zijn.

(241)

Dit argument werd evenwel verworpen. Dat de importeurs in andere landen kunnen aankopen, is immers geen geldige reden om in dit geval geen actie te ondernemen tegen schadeveroorzakende dumping. Het is namelijk niet alleen onmogelijk te voorspellen in hoeverre een dergelijke verschuiving zal plaatsvinden, maar ook of invoer uit andere landen met dumping zal plaatsvinden, maar in dat geval kan ook een antidumpingprocedure worden ingeleid.

(242)

Er wordt geconcludeerd dat de EU-producenten door antidumpingmaatregelen in staat zullen zijn zich te herstellen van de gevolgen van de vastgestelde schadelijke dumping.

7.2.   Belang van andere marktdeelnemers

7.2.1.   Belang van de consument

(243)

Er werden geen opmerkingen ontvangen van consumentenorganisaties nadat het bericht van inleiding van deze procedure was bekendgemaakt. Sommige belanghebbenden hebben evenwel aangevoerd dat het niet in het belang van de consument was om maatregelen tegen het betrokken product te nemen. Zij voerden aan dat de consument veel minder keus zou hebben als de toegang tot de EU-markt voor Chinese en Vietnamese producten zou worden beperkt, met name in het snel veranderende modesegment dat voor een groot deel uit Chinese en Vietnamese producten bestaat. In de tweede plaats werd aangevoerd dat maatregelen de kosten voor de gemiddelde consument, dat wil zeggen de prijs, zullen opdrijven, en de EU-producenten onvoldoende capaciteit hebben om aan de vraag te voldoen.

(244)

De argumenten betreffende de negatieve gevolgen van maatregelen voor de consument zijn in detail geanalyseerd. Voor de beoordeling van deze gevolgen zijn de volgende elementen in overweging genomen:

Ongeveer tweederde van de schoensector in zijn geheel heeft niet te maken met de bij deze verordening vastgestelde maatregelen. De procedure heeft slechts betrekking op schoeisel met een bovendeel van leer dat minder dan 35 % van de totale schoenenmarkt in de EU vertegenwoordigt (in 2001 nog 46 %).

Niet alle soorten schoeisel met bovendeel van leder vallen onder de voorgestelde maatregelen. Vastgesteld werd immers dat sommige soorten van dit schoeisel — zie de conclusie over STAF hierboven — van de maatregelen moesten worden uitgesloten. De reikwijdte van de maatregelen in verhouding tot de gehele schoenenmarkt in de EU wordt zo nog verder beperkt. In dit verband zij eraan herinnerd dat STAF in het onderzoektijdvak goed was voor bijna 20 % van de invoer van schoeisel met bovendeel van leder uit de betrokken landen.

Op de EU-markt voor het betrokken product zijn nog altijd veel leveranciers te vinden uit andere landen dan China en Vietnam. De invoer uit andere derde landen (ongeveer 30 % van de invoer) is niet aan antidumpingmaatregelen onderworpen. De antidumpingmaatregelen zullen evenmin van toepassing zijn op de EU-producenten die nog goed zijn voor ongeveer de helft van de markt.

Importeurs/groothandelaren en distributeurs/detailhandelaren zijn normalerwijze betrokken bij de levering aan de consument. In beide stadia moeten de eigen kosten worden gedekt en een winst worden toegevoegd (de marge). Deze marge kan aanzienlijk verschillen, maar is doorgaans behoorlijk. Zo bedroeg de marge van de medewerkende importeurs bij verkoop aan de detailhandel in het onderzoektijdvak gemiddeld 125 % en varieerde deze van 20 % tot meer dan 200 %. Er is dus een aanzienlijk verschil tussen importprijzen en wederverkoopprijzen. Wat het argument betreft dat antidumpingmaatregelen tot een keuzevermindering zullen leiden, wordt erop gewezen dat deze maatregelen er slechts voor moeten zorgen dat geen dumping meer plaatsvindt. Er zullen geen beperkingen zijn op de omvang van de invoer, aangezien de meeste leveranciers op de EU-markt niet rechtstreeks door de maatregelen getroffen zullen worden.

(245)

In ieder geval zou een daling van de omvang van de invoer uit de betrokken landen, in ieder geval op middellange termijn, ook kunnen worden opgevangen door een groter aanbod van de EU-producenten en van landen die niet onder maatregelen vallen, maar dit zou enige tijd vergen.

(246)

Wat het assortiment betreft, zij eraan herinnerd dat in de betrokken landen niet alleen schoeisel uit het snel veranderende modesegment en/of het lagere segment, maar ook merkschoenen uit het midden- en topsegment worden vervaardigd. Uit het onderzoek is voorts gebleken dat de EU-producenten ook het volledige schoenenassortiment produceren en niet alleen, zoals vaak wordt beweerd, exclusieve en stijlvolle stadsschoenen. Daarom moet het argument dat maatregelen de schoenenkeuze zouden beperken, zowel in het algemeen als voor bepaalde modeartikelen, ten minste met verder bewijsmateriaal worden onderbouwd.

(247)

Ten aanzien van de gevolgen van maatregelen voor de consumentenprijzen moet rekening worden gehouden met het feit dat er een groot verschil is tussen de prijzen bij invoer waarop de maatregelen worden toegepast en de consumentenprijzen. De invoerprijzen zijn zoveel lager dat de gevolgen voor de veel hogere consumentenprijzen uiteraard veel minder zullen zijn. Aangezien er tussen invoer en de consument nog ten minste twee schakels in de distributieketen zijn, zullen de gevolgen voor de consument worden afgezwakt.

(248)

Tot slot komt uit de voorlopige beschikbare gegevens over consumentenprijzen naar voren dat de consumenten in de EU in het algemeen niet hebben geprofiteerd van de prijsdaling op groothandelsniveau. De gemiddelde invoerprijzen van schoeisel in het algemeen daalden in de periode 2001-onderzoektijdvak met meer dan 20 %, terwijl de consumentenprijzen in die periode iets zijn gestegen. Dit aspect zal in het definitieve stadium nader onderzocht moeten worden.

(249)

Het wordt niet waarschijnlijk geacht dat de consument geheel en al de gevolgen zal dragen van maatregelen, gezien de sterke concurrentie op dat niveau. Wanneer de kosten van de maatregelen gelijk over de drie hoofdcategorieën marktdeelnemers worden verdeeld, zullen de kosten voor de consument gemiddeld ongeveer 2 % of met 1 EUR per paar stijgen.

(250)

Aangevoerd werd dat de kosten van de maatregelen voor kinderschoenen beduidend hoger zijn dan voor de andere onderzochte schoenen. Dit wordt vooral veroorzaakt door het feit dat kinderschoenen veel vaker moeten worden vervangen dan schoenen voor volwassenen — drie tot vier maal meer voor kleine kinderen. De antidumpingmaatregelen zouden dus veel zwaarder doorwegen voor kinderschoenen (drie tot vier maal meer) dan voor gewone schoenen, daar duidelijk meer, per paar en in totaal, betaald zou moeten worden voor kinderschoenen dan voor schoenen voor volwassenen. De extra kosten van de maatregelen voor kinderschoenen zouden ook in belangrijke mate nadelige gevolgen kunnen hebben voor de financiële situatie van het gemiddelde Europese gezin en zouden ouders ervan kunnen weerhouden regelmatig schoenen van goede kwaliteit voor hun kinderen te kopen.

(251)

Daar de voorlopige bevindingen erop wijzen dat kinderschoenen drie tot vier maal meer moeten worden vervangen dan andere schoenen, mag ervan worden uitgegaan dat de absolute kosten voor de consument aanzienlijk hoger zullen zijn voor dit soort schoenen dan voor ander schoeisel waarop deze procedure betrekking heeft. Antidumpingmaatregelen zouden een zware last kunnen vormen voor gezinnen met kleine kinderen. Het risico is aanwezig dat deze maatregelen meer nadeel dan voordeel zullen opleveren.

(252)

Om deze redenen wordt voorlopig geconcludeerd dat het voordeel van antidumpingmaatregelen ten aanzien van kinderschoenen — het voorkomen van verdere schade voor de EU-producenten — wordt tenietgedaan door het mogelijke nadeel voor de consument. Daarom wordt voorlopig geconcludeerd dat antidumpingmaatregelen ten aanzien van kinderschoeisel niet in het belang van de EU zijn. Zij dienen van het toepassingsgebied van de voorlopige antidumpingmaatregelen te worden uitgesloten. Deze kwestie zal diepgaand worden onderzocht voordat definitieve maatregelen worden genomen.

7.2.2.   Belang van de distributeurs/detailhandelaren

(253)

Binnen de gestelde termijnen is slechts een beperkt aantal opmerkingen ontvangen van distributeurs/detailhandelaren of organisaties van distributeurs/detailhandelaren. Er werd slechts één stellingname van een consortium van detailhandelaren uit één lidstaat ontvangen, en antwoorden op de vragenlijst werden ontvangen van drie importeurs in dezelfde lidstaat die ook hun eigen distributienetwerk hadden, waaronder twee warenhuisketens. Deze bedrijven voerden in het onderzoektijdvak circa 15 % van het betrokken product uit China en Vietnam in.

(254)

Deze belanghebbenden voerden aan dat de detailhandel een belangrijke werkgever is voor wie rechten negatieve gevolgen zouden hebben. Er werd betoogd dat de detailhandelaren de hogere kosten als gevolg van antidumpingrechten slechts ten dele zouden kunnen doorberekenen aan de consument en dat hun financiële situatie, die al onder druk staat door de ongunstige economische omstandigheden, nog verder zou verslechteren, wat tot een verlies van banen zou kunnen leiden.

(255)

Ofschoon in het wettelijke kader van het onderzoek slechts weinig reacties van de detailhandel werden ontvangen die slechts betrekking hadden op één lidstaat, heeft de Commissie een gedetailleerde analyse verrichten voor de EU als geheel. Naar aanleiding hiervan kan het volgende worden aangetekend:

(256)

Ten eerste worden in de schoendetailhandel alle soorten schoeisel verkocht, dus beduidend meer dan uitsluitend de soorten waarop deze procedure betrekking heeft. Voorts zijn distributeurs/detailhandelaren vaak ook actief bij de verkoop van andere producten. Dit is bijvoorbeeld typisch het geval bij algemene warenhuizen waarvoor de schoenverkoop slechts een fractie van de totale verkoop uitmaakt. Bijgevolg kan het werkgelegenheidscijfer in de detailhandel niet simpelweg worden vergeleken met dat van het aantal werkzame personen in de schoenproductie.

(257)

Ten tweede wordt geoordeeld dat de detailhandel in feite pas negatieve gevolgen zou ondervinden als er door de antidumpingmaatregelen in de EU minder schoenen zouden worden „verbruikt”, dat wil zeggen als de detailhandel zijn omzet aanmerkelijk zou zien dalen. Deze handelaren zouden immers, ook als hun inkoopprijs zou stijgen na de instelling van maatregelen, deze stijging nog altijd, althans ten dele, kunnen doorberekenen aan de consument om zo een redelijke winstmarge te behouden. In hun opmerkingen erkennen zij in feite dat zij een kostenstijging gedeeltelijk zouden kunnen opvangen. De detailhandel zou dus alleen negatieve gevolgen ondervinden als prijsverhogingen tot gevolg hebben dat de consument minder schoenen koopt. Gelet evenwel op bovenstaande conclusies inzake prijzen wordt het niet waarschijnlijk geacht dat het verbruik aanmerkelijk zal dalen.

(258)

Het standpunt dat de gevolgen van de maatregelen voor distributeurs/detailhandelaren beperkt zullen zijn, wordt nog versterkt door het feit dat zij gewoonlijk alle soorten schoeisel verkopen en niet alleen de betrokken soorten uit China en Vietnam. Bijgevolg zouden antidumpingmaatregelen slechts gevolgen hebben voor een beperkt gedeelte van hun inkoopprijzen, dat in verhouding tot hun totale kosten relatief klein zou blijven.

(259)

De distributie van schoeisel verloopt in de EU hoofdzakelijk langs de volgende drie verkoopkanalen: onafhankelijke detailhandel, merkenwinkelketens en algemene warenhuizen. Er zijn ook andere verkoopkanalen (bijvoorbeeld postorderbedrijven), maar de omvang daarvan blijft relatief beperkt.

(260)

De onafhankelijke detailhandel vertegenwoordigt het meer traditionele distributiekanaal. Deze handelaren betrekken hun schoenen gewoonlijk bij groothandelaren in de EU en passen doorgaans, vanwege hun hoge bedrijfskosten (huur, lonen van het verkooppersoneel enz.), aanzienlijke marges toe. Zij verkopen alle soorten schoeisel, dat wil zeggen al dan niet met bovendeel van leder en uit alle mogelijke landen, en daarom kan ervan worden uitgegaan dat zij het betrokken product uit de betrokken landen slechts in beperkte mate inkopen gelet op het aandeel ervan in de totale schoenverkoop. Maatregelen zouden voor hen derhalve slechts zeer beperkte of helemaal geen gevolgen hebben. Aangezien zij hun producten gewoonlijk bij groothandelaren betrekken, kan ook worden verondersteld dat het effect van de rechten ten dele door deze groothandelaren wordt opgevangen.

(261)

Merkenwinkelketens kopen hun schoeisel centraal in en verkopen het vervolgens via hun winkels die in verschillende steden en soms ook verschillende landen zijn gevestigd. Geen enkele van deze ketens heeft medewerking aan het onderzoek verleend, wat op zich al een aanwijzing kan zijn dat maatregelen geen negatieve gevolgen voor hen zouden hebben. Niettemin moeten de volgende elementen in overweging worden genomen. Aangezien merkenwinkelketens in grote hoeveelheden inkopen, beperkte bedrijfskosten hebben en soms zelf rechtstreeks invoeren, kunnen zij doorgaans lagere verkoopprijzen hanteren. Vaak zijn het discountwinkels die buiten de stad zijn gevestigd en slechts een beperkt aantal werknemers in dienst hebben. Aangezien zij relatief goedkope schoenen willen aanbieden, is het mogelijk dat zij grotere hoeveelheden uit de betrokken landen betrekken dan de onafhankelijke detailhandel. Zij verkopen evenwel ook alle soorten schoeisel, dat wil zeggen niet alleen die waarop het onderzoek betrekking heeft, en een deel van hun omzet bestaat ook uit de verkoop van andere artikelen dan schoenen. Bovendien is de verwachting dat zij, gelet op hun sterke onderhandelingspositie, naar andere leveringsbronnen kunnen overschakelen, althans in zekere mate, en ook dat zij kostenverhogingen slechts ten dele zullen doorberekenen aan de consument. Bijgevolg zouden er voor hen, net zoals dat voor de onafhankelijke detailhandel het geval is, in feite pas ernstige gevolgen zijn als hun verkoop sterk zou dalen na de instelling van rechten, wat — zoals hierboven werd geconcludeerd — onwaarschijnlijk is.

(262)

Algemene warenhuizen zijn een belangrijk verkoopkanaal als naar de omvang wordt gekeken en minder naar de waarde. Zij zijn immers meer op het lagere marktsegment gericht met als doel grote hoeveelheden te verkopen. Algemene warenhuizen voeren soms zelf schoeisel in, maar werken hoofdzakelijk via vertegenwoordigers in de EU of in het land van oorsprong van de producten. Schoenen vertegenwoordigen gewoonlijk slechts een klein gedeelte van hun totale omzet en zij zijn ongetwijfeld zeer flexibel in hun leverancierskeuze waardoor ze relatief gemakkelijk naar een andere leveringsbron zouden kunnen overschakelen of zelfs meer in de EU vervaardigde schoenen zouden kunnen inkopen. Om deze redenen wordt niet verwacht dat maatregelen grote negatieve gevolgen zullen hebben voor de financiële situatie van dit verkoopkanaal.

(263)

Meer in het algemeen moet worden aangetekend dat, uitgaande van de cijfers die de meewerkende importeurs hebben verstrekt, ook de distributeurs/detailhandelaren niet hebben geprofiteerd van de dalende invoerprijzen in de afgelopen jaren. Waar de meewerkende importeurs hun invoerprijzen in de periode 2001-onderzoektijdvak gemiddeld met circa 30 % zagen dalen, bleef het niveau van hun wederverkoopprijzen immers gemiddeld min of meer gelijk.

(264)

Op basis van bovenstaande bevindingen wordt geconcludeerd dat de gevolgen van de voorgestelde maatregelen voor de detailhandelaren en de distributeurs waarschijnlijk beperkt zullen blijven. Er moet ook worden opgemerkt dat het ook in het belang van de detailhandelaren en de distributeurs is dat de productie in de EU in stand wordt gehouden, omdat het merendeel van het schoeisel met bovendeel van leder dat wordt verkocht, nog altijd wordt betrokken bij de EU-producenten, die nog altijd een breed assortiment van schoenen kunnen aanbieden, met relatief korte levertijden vergeleken met ingevoerde artikelen.

7.2.3.   Belang van de onafhankelijke importeurs in de EU

(265)

Er werden van 33 importeurs, die in het onderzoektijdvak circa 25 % van de invoer in de EU van het betrokken product vertegenwoordigden, antwoorden op de vragenlijst ontvangen. De analyse van de situatie van de importeurs is daarom gebaseerd op de situatie van de importeurs die binnen de gestelde termijnen betrouwbare gegevens hebben verstrekt.

(266)

Algemeen genomen betrokken de meewerkende importeurs circa 70 % van hun producten uit China en Vietnam. In het onderzoektijdvak bedroeg hun gemiddelde invoerprijs 9 EUR per paar. Er moet worden aangetekend dat ondanks de daling van deze gemiddelde invoerprijs in de periode 2001-onderzoektijdvak in overeenstemming met de ontwikkeling die uit de Eurostat-gegevens blijkt, dat wil zeggen met circa 30 %, de gemiddelde wederverkoopprijzen van de importeurs in dezelfde periode min of meer gelijk bleven.

(267)

De meewerkende bedrijven rapporteerden een (gewogen gemiddelde) nettowinst van 12 % op hun omzet en uit de verstrekte gegevens blijkt dat hun marge gemiddeld 125 % is. De hoogte van deze marge varieerde evenwel sterk tussen de importeurs onderling, gaande van 20 % tot meer dan 200 %.

(268)

Onder de meewerkende bedrijven kan voorts een onderscheid worden gemaakt tussen twee categorieën importeurs: zij die actief zijn in het top- en middensegment van de markt, en zij die actief zijn in het lagere marktsegment.

(269)

De eerste categorie bestaat hoofdzakelijk uit vroegere EU-producenten die hun productie hebben verplaatst naar derde landen, meer bepaald de betrokken landen. Zij behouden doorgaans een aanzienlijk deel van hun activiteiten in de EU, zoals ontwerp, onderzoek en ontwikkeling, aankoop van grondstoffen, en hebben soms zelfs hun eigen distributiekanaal. Om die redenen zijn zij doorgaans een relatief grote werkgever, met name vergeleken met de tweede categorie. Deze importeurs verkopen gewoonlijk merkschoenen tegen prijzen die duidelijk boven het prijspeil van de tweede categorie van importeurs liggen. Hun artikelen worden hoofdzakelijk gedistribueerd via de onafhankelijke detailhandel, maar soms ook via merkwinkelketens of zelfs via hun eigen verbonden distributeurs.

(270)

Aangezien deze bedrijven actief zijn in het top- en middensegment van de markt, is hun invoerprijs ook hoger dan die van de importeurs in het lagere marktsegment. Gemiddeld rapporteerden de meewerkende importeurs in het top- en middensegment een gemiddelde inkoopprijs van circa 11 EUR per paar. De toeslag die zij heffen, is evenwel zeer hoog en bedroeg gemiddeld circa 200 %. Hun wederverkoopprijzen bedroegen met andere woorden gemiddeld meer dan 30 EUR per paar. De reden voor deze hoge toeslag moet worden gezocht in de toegevoegde waarde die zij creëren in de EU (specifieke kosten van ontwerp, aankoop van grondstoffen, onderzoek en ontwikkeling enzovoort) maar ook in de aanzienlijke kosten die zij moeten dragen voor marketing en branding. Gemiddeld rapporteerden zij een winstmarge van circa 10 % op hun omzet.

(271)

De tweede categorie van importeurs is meer gericht op kwantiteit en bestaat hoofdzakelijk uit groothandelaren of soms zelfs algemene warenhuizen. Uit een onderzoek van de antwoorden van importeurs in het lagere marktsegment bleek dat hun invoerprijs gemiddeld 6 EUR per paar bedroeg. Het onderzoek heeft aangetoond dat zij in het onderzoektijdvak een marge van 75 % hadden, en zij rapporteerden gemiddeld een winst van 17 % over hun omzet. De verklaring hiervoor ligt in het feit dat zij lage structurele kosten hebben en weinig toegevoegde waarde creëren in de EU, maar ook minder verkoopkosten hebben. Deze bedrijven hebben ook een kleiner aantal werknemers, dat wil zeggen gemiddeld minder dan tien per bedrijf volgens de gegevens van de meewerkende importeurs.

(272)

Gelet op deze verschillende situaties zullen maatregelen in de vorm van ad-valoremrechten naar verwachting niet op dezelfde wijze uitwerken op beide categorieën. Aangezien voor de eerste categorie het recht wordt toegepast op een hogere invoerprijs, zou de absolute waarde van de maatregelen immers ook hoger uitvallen. Dit moet evenwel worden bekeken in het licht van de wederverkoopprijzen die deze categorie hanteert. Er zij namelijk aan herinnerd dat deze importeurs gemiddeld een marge van 200 % hebben. Zelfs als de stijging van de invoerprijs volledig zou worden doorberekend aan de klant, dat wil zeggen vooral detailhandelaren en distributeurs, dan nog zou dit slechts — in absolute cijfers — een beperkte verhoging van de wederverkoopprijzen betekenen. Aangezien deze importeurs hoofdzakelijk artikelen uit het top- en middensegment verhandelen, is het niet waarschijnlijk dat dit grote gevolgen zou hebben voor de omvang van hun verkoop. Het is evenwel waarschijnlijk dat de stijging van de invoerprijs ten dele zal moeten worden opgevangen door deze bedrijven, die dus ofwel hun verkoopkosten moeten verlagen ofwel hun winstmarge verkleinen. Op korte termijn kunnen zij derhalve met bepaalde negatieve gevolgen worden geconfronteerd, met name wat orders betreft waarvoor zij reeds een prijs zijn overeengekomen voordat de voorlopige maatregelen in werking treden. Deze kwestie wordt behandeld in de overwegingen 286 tot en met 290.

(273)

Voor de tweede categorie importeurs zou een ad-valoremrecht resulteren in een bescheiden prijsstijging in absolute cijfers, aangezien hun invoerprijs relatief laag is. Gelet op het relatief ruime winstpeil, namelijk een (gewogen) gemiddelde van 17 % in het onderzoektijdvak voor de meewerkende importeurs, wordt niet verwacht dat de maatregelen ernstige gevolgen zouden hebben voor de financiële situatie van deze bedrijven. Aangezien deze categorie importeurs op kwantiteit is gericht, is het waarschijnlijk dat de importeurs die geen medewerking hebben verleend, ook tot deze categorie behoren, en dit gebrek aan medewerking kan mogelijkerwijs worden verklaard door het feit dat zij geen grote negatieve gevolgen voor hun financiële situatie verwachten. Wat echter de eerste categorie importeurs betreft en zoals in de overwegingen 286 tot en met 290 besproken, kunnen de gevolgen van de voorlopige maatregelen beduidend zijn, met name gelet op de gerichtheid van deze categorie importeurs op kwantiteit.

(274)

Er dient evenwel te worden benadrukt dat bovenstaande analyse gebaseerd is op de gemiddelde gegevens die door de meewerkende importeurs zijn verstrekt. Afhankelijk van de individuele prestaties van de verschillende importeurs ten opzichte van die gemiddelden kunnen de maatregelen derhalve verschillend op hen uitwerken. Er moet ook worden aangetekend dat importeurs gewoonlijk duurzame betrekkingen onderhouden met hun leveranciers of zelfs partnerschappen sluiten en vaak zijn gebonden aan langetermijncontracten waarbij bestellingen maanden voor de levering worden geplaatst. Daarom vergt de overschakeling naar een andere leverancier of een ander land van oorsprong niet alleen tijd, maar brengt dit ook extra kosten met zich. Anderzijds kunnen importeurs zich in de situatie bevinden dat zij zich al hebben vastgelegd op wederverkoopprijzen voor bestellingen die zij in de betrokken landen hebben geplaatst en die pas later worden geleverd. Het is bijgevolg mogelijk dat deze importeurs een extra recht niet kunnen doorberekenen, zelfs niet ten dele, wat in dit geval waarschijnlijk negatieve financiële gevolgen zal hebben. Er kan niet worden uitgesloten dat sommige importeurs deze financiële schok maar moeilijk zullen kunnen opvangen.

(275)

Om bovenstaande redenen wordt geconcludeerd dat de instelling van maatregelen mogelijkerwijs negatieve gevolgen kan hebben voor de financiële situatie van sommige importeurs. Naar verwachting zal dit negatieve effect evenwel gemiddeld geen grote financiële gevolgen hebben voor de situatie van de importeurs als geheel. Dit is zeker het geval voor de categorie van importeurs die actief zijn in het lagere marktsegment en momenteel op financieel gebied iets meer ruimte hebben. Deze importeurs zijn waarschijnlijk goed voor een aanzienlijk deel van de invoer van schoeisel met bovendeel van leder uit de betrokken landen.

7.3.   Conclusie

(276)

Uit bovenstaande analyse blijkt dat antidumpingmaatregelen in het belang van de EU-producenten zijn, omdat van die maatregelen wordt verwacht dat zij ten minste een rem zullen zetten op de toevloed van met dumping ingevoerde producten, waarvan is vastgesteld dat deze aanzienlijke negatieve gevolgen heeft voor de financiële situatie van de klagende EU-producenten. Verwacht wordt dat de overige EU-producenten ook profijt zullen hebben van deze maatregelen.

(277)

De analyse heeft eveneens aangetoond dat de consumenten helemaal geen gevolgen zullen ondervinden van de antidumpingmaatregelen of anders slechts in zeer beperkte mate.

(278)

De distributeurs en de detailhandelaren kunnen de inkoopprijzen van het betrokken product uit de betrokken landen zien stijgen, maar wat hun kosten en situatie als geheel betreft zullen de maatregelen waarschijnlijk geen grote gevolgen hebben.

(279)

Door de bank genomen zouden de importeurs in staat moeten zijn het hoofd te bieden aan maatregelen, ofschoon sommigen van hen, naar gelang van hun specifieke situatie, wel bepaalde negatieve gevolgen kunnen ondervinden. Dit houdt hoofdzakelijk verband met het feit dat zij vaak langetermijncontracten hebben lopen met hun leveranciers en zich soms al hebben vastgelegd op wederverkoopprijzen.

(280)

Per saldo wordt evenwel geoordeeld dat de instelling van maatregelen, dat wil zeggen de eliminatie van schadeveroorzakende dumping, de EU-producenten in staat zullen stellen hun activiteiten voort te zetten en een halt toe te roepen aan de bedrijfssluitingen en het voortschrijdende banenverlies van de afgelopen jaren, en dat de eventuele negatieve gevolgen van de maatregelen voor bepaalde andere marktdeelnemers in de EU niet onevenredig groot zijn in verhouding tot de gunstige gevolgen voor de EU-producenten.

(281)

Dit geldt evenwel niet voor kinderschoenen, die derhalve voorlopig moeten worden uitgesloten van het toepassingsgebied van de maatregelen. Deze kwestie zal opnieuw diepgaand worden onderzocht voordat definitieve maatregelen worden genomen.

8.   VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(282)

Gelet op de conclusies inzake dumping, daaruit voortvloeiende schade en het belang van de EU moeten voorlopige maatregelen worden ingesteld ten aanzien van de invoer van het betrokken product uit China en Vietnam.

8.1.   Schademarge

(283)

De voorlopige antidumpingrechten moeten toereikend zijn om een einde te maken aan de schade die de EU-producenten door de invoer met dumping lijden, maar mogen de vastgestelde dumpingmarges niet overschrijden. Bij de berekening van de hoogte van het recht waarbij de gevolgen van de schadeveroorzakende dumping worden tenietgedaan, werd ervan uitgegaan dat de maatregelen de EU-producenten in staat moeten stellen zijn kosten te dekken en een winst voor belasting te behalen die redelijkerwijs onder normale concurrentievoorwaarden, dat wil zeggen wanneer geen invoer met dumping plaatsvindt, kan worden gemaakt.

(284)

Op grond van de beschikbare gegevens werd vastgesteld dat een winstmarge van 2 % op de omzet kon worden aangemerkt als een passend winstpeil dat de EU-producenten in afwezigheid van schadeveroorzakende dumping zouden kunnen behalen. Dit stemt overeen met het hoogste winstpeil dat de EU-producenten in de beoordelingsperiode hebben behaald, namelijk in 2002 toen het marktaandeel van de betrokken landen relatief beperkt was vergeleken met dat in het onderzoektijdvak.

(285)

De noodzakelijke prijsstijging werd vervolgens vastgesteld door de gewogen gemiddelde invoerprijs, zoals vastgesteld voor de berekening van de prijsonderbieding, in hetzelfde handelsstadium te vergelijken met de niet-schadeveroorzakende prijs van de door de EU-producenten op de EU-markt verkochte producten. De niet-schadeveroorzakende prijs werd vastgesteld door de verkoopprijs van de EU-producent op een kostendekkend niveau te brengen en aan deze prijs bovenvermelde winstmarge toe te voegen. Het verschil werd vervolgens uitgedrukt in procenten van de totale cif-waarde bij invoer.

8.2.   Voorlopige rechten

(286)

Gelet op het voorgaande wordt overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening geoordeeld dat op het betrokken product uit China en Vietnam voorlopige antidumpingmaatregelen moeten worden ingesteld, die volgens de „regel van het laagste recht” gelijk moeten zijn aan de dumpingmarge dan wel aan de schademarge indien deze lager is.

(287)

Gelet op het voorgaande zijn de voorlopige rechten, op basis van de schademarges, als volgt:

Land

Onderneming

Antidumpingrecht

China

Alle ondernemingen

19,4 %

Vietnam

Alle ondernemingen

16,8 %

(288)

Gelet op de uitzonderlijke omstandigheden van deze procedure, met name dat zij betrekking heeft op een niet duurzaam basisconsumentenproduct dat aan mode onderhevig is en dat de wijze waarop dit product wordt verhandeld unieke kenmerken vertoont, wordt het passend geacht voorlopige antidumpingmaatregelen in fasen in te stellen. Daar de EU-producenten in het bijzonder schade hebben geleden door de oneerlijke handelspraktijken van de betrokken landen in het laatste deel van het onderzoektijdvak, is hun productiecapaciteit aanzienlijk gedaald en deze producenten zullen niet onmiddellijk aan de vraag kunnen voldoen indien de omvang van de invoer als gevolg van de maatregelen daalt. Zoals in overweging 176 vermeld was de productie van de EU-producenten, voordat zij met dumping werden geconfronteerd, veel hoger. Door een geleidelijke invoering van de antidumpingrechten zullen de EU-producenten enige tijd hebben om hun vroegere productieniveau te bereiken. Terwijl de EU-producenten over voldoende tijd beschikken om hun productie op te voeren, zal het betrokken product uit de betrokken landen nog in voldoende hoeveelheden beschikbaar zijn om aan de vraag te voldoen.

(289)

Het betrokken product is een aan mode onderhevig consumentenproduct dat door importeurs en detailhandelaren gewoonlijk wordt ingekocht op basis van contracten op middellange termijn en waarvan de prijzen vaak al worden vastgelegd op het tijdstip van bestelling. Het overschakelen van de ene op de andere leverancier of van het ene op het andere leveranciersland neemt niet alleen tijd in beslag maar gaat ook met extra kosten gepaard. Voorts kunnen importeurs de wederverkoopprijzen reeds hebben vastgelegd van de schoenen die zij in de betrokken landen hebben besteld en die eerst later zullen worden geleverd. Wanneer er contracten zijn om goederen onmiddellijk of zeer binnenkort te leveren, zal het trouwens niet mogelijk zijn andere leveranciers te vinden gezien de lange doorlooptijd van het productieproces.

(290)

Deze lange doorlooptijd houdt met name verband met het feit dat schoeisel niet alleen aan mode onderhevig, maar ook seizoensgebonden is. Voor het begin van het seizoen moeten ontwerpen worden gemaakt, grondstoffen worden uitgezocht, leveranciers gekozen en sommige gereedschappen (mallen) en prototypen gemaakt. Door de bijzondere kenmerken van de handel in schoeisel is het tijdsverloop tussen bestelling en levering lang, waardoor importeurs lang vooruit moeten plannen en een wijziging in hun handelsvoorwaarden kan daarom zeer verstorend zijn. Het wordt daarom geacht in het belang van het bedrijfsleven in het algemeen te zijn dat situaties worden vermeden waarbij bedrijven met extra rechten worden geconfronteerd op producten die zij maanden tevoren hebben ingekocht en verrekend.

(291)

Samengevat kan worden gesteld dat het waarschijnlijke voordeel voor de EU-producenten van de onmiddellijke invoering van de rechten tegen het volledige bedrag niet opweegt tegen de nadelige gevolgen voor het handelsverkeer.

(292)

Het wordt derhalve geacht in het belang van de EU te zijn dat het recht geleidelijk, in vier stappen, wordt ingesteld om een einde te maken aan oneerlijke handelspraktijken bestaande uit schadeveroorzakende dumping, zodat de betrokkenen zich aan de nieuwe situatie kunnen aanpassen, terwijl de EU-markt toegankelijk blijft, traditionele handelsstromen worden behouden en het aanbod aan de vraag kan blijven voldoen. De rechten worden in stappen van 25 % ingevoerd. Daar de aanpassingstermijn noodzakelijkerwijze kort is, namelijk zes maanden, werd het dienstig geacht de volledige rechten zoveel mogelijk aan het einde van de termijn waarin voorlopige antidumpingrechten van toepassing zijn te doen ingaan, om de invoering van de volledige rechten zo probleemloos mogelijk te laten verlopen. Benadrukt wordt dat deze werkwijze wordt gevolgd vanwege de uitzonderlijke aard van de schoenensector en strikt beperkt moet blijven tot de voorlopige conclusies van dit onderzoek.

(293)

De voorlopige antidumpingrechten dienen derhalve als volgt te zijn:

i)

vanaf de inwerkingtreding van deze verordening tot 1 juni 2006

Land

Antidumpingrecht

Volksrepubliek China

4,8 %

Vietnam

4,2 %

ii)

vanaf 2 juni 2006 tot 13 juli 2006

Land

Antidumpingrecht

Volksrepubliek China

9,7 %

Vietnam

8,4 %

iii)

vanaf 14 juli 2006 tot 14 september 2006

Land

Antidumpingrecht

Volksrepubliek China

14,5 %

Vietnam

12,6 %

iv)

vanaf 15 september 2006

Land

Antidumpingrecht

Volksrepubliek China

19,4 %

Vietnam

16,8 %.

(294)

Om het risico op valse aangiften of ontduiking van de rechten zoveel mogelijk te beperken, zal een versterkt systeem van administratief toezicht overeenkomstig artikel 308 quinquies van Verordening (EG) nr. 2454/93 van de Commissie worden ingesteld (5) om vroegtijdig informatie te kunnen verkrijgen over belangrijke ontwikkelingen in de invoer. Indien uit deze informatie blijkt dat de invoer beduidende wijzigingen ondergaat, dan zal de Commissie onverwijld een onderzoek instellen.

9.   SLOTBEPALING

(295)

Gelet op de beginselen van behoorlijk bestuur dient een termijn te worden vastgesteld waarbinnen de belanghebbenden die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn bij de Commissie kenbaar hebben gemaakt, schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen verzoeken te worden gehoord. Voorts dient te worden opgemerkt dat de bevindingen betreffende de instelling van rechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en in het kader van een eventueel voorstel van de Commissie tot instelling van definitieve rechten kunnen worden herzien,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op schoeisel met bovendeel van leder of van kunstleder, met uitzondering van met behulp van bijzondere technieken vervaardigd schoeisel, kinderschoenen en schoeisel met beschermende neus, ingedeeld onder de GN-codes: ex 6403 20 00, ex 6403 30 00, ex 6403 51 15, ex 6403 51 19, ex 6403 51 95, ex 6403 51 99, ex 6403 59 11, ex 6403 59 35, ex 6403 59 39, ex 6403 59 95, ex 6403 59 99, ex 6403 91 13, ex 6403 91 16, ex 6403 91 18, ex 6403 91 93, ex 6403 91 96, ex 6403 91 98, ex 6403 99 11, ex 6403 99 33, ex 6403 99 36, ex 6403 99 38, ex 6403 99 93, ex 6403 99 96, ex 6403 99 98 en ex 6405 10 00 (6) (TARIC codes 6403200090, 6403300029, 6403300099, 6403511590, 6403511990, 6403519590, 6403519990, 6403591190, 6403593590, 6403593990, 6403599590, 6403599990, 6403911399, 6403911699, 6403911899, 6403919399, 6403919699, 6403919899, 6403991190, 6403993390, 6403993690, 6403993890, 6403999329, 6403999399, 6403999629, 6403999699, 6403999829, 6403999899 en 6405100090, uit de Volksrepubliek China en Vietnam.

2.   Voor de toepassing van deze verordening zijn de volgende definities van toepassing:

a)

„met behulp van bijzondere technieken vervaardigd schoeisel” is schoeisel met een cif-prijs per paar van 9 EUR of meer, bestemd voor sportbeoefening, voorzien van een gegoten, niet-gespoten zool bestaande uit een of meer lagen, vervaardigd van synthetische materialen, speciaal ontworpen om schokken als gevolg van verticale of zijwaartse bewegingen op te vangen en met technische kenmerken als luchtdichte kussentjes gevuld met gas of vloeistoffen, met mechanische bestanddelen die schokken opvangen of neutraliseren, of van materialen zoals polymeren met een lage dichtheid, ingedeeld onder de GN-codes ex 6403 91 13, ex 6403 91 16, ex 6403 91 18, ex 6403 91 93, ex 6403 91 96, ex 6403 91 98, ex 6403 99 93, ex 6403 99 96, ex 6403 99 98 (TARIC codes 6403911310, 6403911610, 6403911810, 6403919310, 6403919610, 6403919810, 6403999311, 6403999611 en 6403999811;

b)

„kinderschoenen” zijn schoenen waarvan zool en hak tezamen niet meer dan 3 cm hoog zijn

met een binnenzoollengte van minder dan 24 cm, of

zonder binnenzool en met een binnenlengte van minder dan 24 cm, gemeten van teen tot hiel

ingedeeld onder de GN-codes: ex 6403 20 00, ex 6403 30 00 en ex 6405 10 00 (TARIC codes 6403200010, 6403300021, 6403300091 en 6405100010).

c)

„schoeisel met beschermende neus”: is schoeisel met een beschermende neus en een energieweerstand van ten minste 100 joules (7), ingedeeld onder de GN-codes: ex 6403 30 00, ex 6403 51 15, ex 6403 51 19, ex 6403 51 95, ex 6403 51 99, ex 6403 59 11, ex 6403 59 35, ex 6403 59 39, ex 6403 59 95, ex 6403 59 99, ex 6403 91 13, ex 6403 91 16, ex 6403 91 18, ex 6403 91 93, ex 6403 91 96, ex 6403 91 98, ex 6403 99 11, ex 6403 99 33, ex 6403 99 36, ex 6403 99 38, ex 6403 99 93, ex 6403 99 96, ex 6403 99 98 en ex 6405 10 00 (TARIC codes 6403300021, 6403300091, 6403511510, 6403511910, 6403519510, 6403519910, 6403591110, 6403593510, 6403593910, 6403599510, 6403599910, 6403911391, 6403911691, 6403911891, 6403919391, 6403919691, 6403919891, 6403991110, 6403993310, 6403993610, 6403993810, 6403999321, 6403999391, 6403999621, 6403999691, 6403999821, 6403999891 en 6405100010.

3.   Het voorlopige antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, vrij grens EU, voor inklaring, van de in lid 1 beschreven producten is als volgt:

i)

vanaf de inwerkingtreding van deze verordening, dat wil zeggen 7 april 2006 tot 1 juni 2006

Land

Antidumpingrecht

Volksrepubliek China

4,8 %

Vietnam

4,2 %

ii)

vanaf 2 juni 2006 tot 13 juli 2006

Land

Antidumpingrecht

Volksrepubliek China

9,7 %

Vietnam

8,4 %

iii)

vanaf 14 juli 2006 tot 14 september 2006

Land

Antidumpingrecht

Volksrepubliek China

14,5 %

Vietnam

12,6 %

iv)

vanaf 15 september 2006

Land

Antidumpingrecht

Volksrepubliek China

19,4 %

Vietnam

16,8 %

4.   Bij het in het vrije verkeer brengen in de EU van de in lid 1 bedoelde producten dient zekerheid te worden gesteld ten bedrage van het voorlopige recht.

5.   Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

6.   De lidstaten en de Commissie werken nauw samen om erop toe te zien dat de bepalingen van deze verordening in acht worden genomen, onder meer in het kader van een systeem van toezicht.

Artikel 2

Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbenden, binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening, verzoeken in kennis te worden gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.

Overeenkomstig artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 kunnen belanghebbenden, binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening, opmerkingen maken over de toepassing van deze verordening.

Artikel 3

1.   Deze verordening treedt in werking op 7 april 2006.

2.   De artikelen 1 en 2 zijn zes maanden van toepassing.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 23 maart 2006.

Voor de Commissie

Peter MANDELSON

Lid van de Commissie


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2117/2005 (PB L 340 van 23.12.2005, blz. 17).

(2)  PB C 166 van 7.7.2005, blz. 14.

(3)  Verordening (EG) nr. 467/98 van de Raad (PB L 60 van 28.2.1998, blz. 1).

(4)  Zie voetnoot 3.

(5)  Verordening (EEG) nr. 2454/93 van 2 juli 1993 houdende enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2286/2003 (PB L 343 van 31.12.2003, blz. 1).

(6)  Zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 1719/2005 van de Commissie van 27 oktober 2005 tot wijziging van Bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad betreffende de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 286 van 28.10.2005, blz. 1). Het producttoepassingsgebied wordt bepaald in combinatie met de productomschrijving in artikel 1, lid 1, en de productomschrijving van de overeenkomstige GN-codes tezamen genomen.

(7)  De energieweerstand wordt gemeten volgens European Normen EN345 of EN346.