15.11.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 315/1 |
BESLUIT Nr. 1672/2006/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 24 oktober 2006
tot vaststelling van een communautair programma voor werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit — Progress
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 13, lid 2, artikel 129 en artikel 137, lid 2, onder a),
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's (2),
Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (3),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
De Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000 heeft de bevordering van werkgelegenheid en sociale integratie opgenomen als een intrinsiek onderdeel van de algemene strategie van de Unie voor het verwezenlijken van haar strategische doel voor de komende tien jaar, namelijk de meest concurrerende en dynamische kenniseconomie van de wereld te worden, die in staat is tot duurzame economische groei met meer en betere banen en een hechtere sociale samenhang. Hij heeft ambitieuze doelstellingen en streefcijfers voor de Unie vastgesteld om opnieuw de voorwaarden te creëren voor volledige werkgelegenheid, de kwaliteit en productiviteit op het werk te verbeteren en de sociale samenhang en een op integratie gerichte arbeidsmarkt te bevorderen. Tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad van 22 en 23 maart 2005 te Brussel is deze strategie bijgestuurd. |
(2) |
Overeenkomstig het uitdrukkelijke voornemen van de Commissie om de financieringsinstrumenten van de EU te consolideren en te rationaliseren, is dit besluit bedoeld om één gestroomlijnd programma vast te stellen dat voorziet in de voortzetting en uitbreiding van de activiteiten waarmee een begin is gemaakt uit hoofde van Besluit 2000/750/EG van de Raad van 27 november 2000 tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter bestrijding van discriminatie (2001-2006) (4), Beschikking 2001/51/EG van de Raad van 20 december 2000 betreffende het programma in verband met de communautaire strategie inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen (2001-2005) (5), Besluit nr. 50/2002/EG (6) van het Europees Parlement en de Raad van 7 december 2001 tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter aanmoediging van samenwerking tussen lidstaten bij de bestrijding van sociale uitsluiting, Besluit nr. 1145/2002/EG van het Europees Parlement en de Raad van 10 juni 2002 inzake communautaire stimuleringsmaatregelen op het gebied van de werkgelegenheid (7), en Besluit nr. 848/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter bevordering van organisaties die op Europees niveau op het gebied van de gelijkheid van mannen en vrouwen actief zijn (8), alsook van de op communautair niveau aangevatte activiteiten met betrekking tot de arbeidsomstandigheden. |
(3) |
De Europese Raad heeft tijdens zijn buitengewone bijeenkomst over werkgelegenheid in Luxemburg op 20 en 21 november 1997 het startsein gegeven voor de Europese werkgelegenheidsstrategie, die bedoeld is om het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten op basis van gemeenschappelijke richtsnoeren en aanbevelingen voor de werkgelegenheid te coördineren. De Europese werkgelegenheidsstrategie is thans het belangrijkste instrument op EU-niveau voor de uitvoering van de werkgelegenheids- en arbeidsmarktdoelstellingen van de Lissabon-strategie. |
(4) |
De Europese Raad van Lissabon concludeerde dat het aantal mensen dat in de EU onder de armoedegrens leeft en sociaal is uitgesloten, onaanvaardbaar hoog is, en achtte het daarom noodzakelijk stappen te zetten om armoede definitief uit te roeien door adequate doelen vast te stellen. Deze doelen werden overeengekomen door de Europese Raad van Nice op 7, 8 en 9 december 2000. De Europese Raad kwam verder overeen dat het beleid ter bestrijding van sociale uitsluiting gebaseerd diende te zijn op een open coördinatiemethode, die nationale actieplannen en een samenwerkingsinitiatief van de Commissie combineert. |
(5) |
De demografische veranderingen vormen een belangrijke langetermijnuitdaging voor het vermogen van de stelsels van sociale bescherming om adequate pensioenen en kwalitatief hoogwaardige, voor iedereen toegankelijke en op lange termijn financierbare gezondheids- en langdurige zorg te verstrekken. Het is belangrijk een beleid te bevorderen dat zowel adequate sociale bescherming als blijvende betaalbaarheid van de stelsels van sociale bescherming kan garanderen. De Europese Raad van Lissabon heeft besloten dat de samenwerking op dit gebied moet berusten op de open coördinatiemethode. |
(6) |
Er dient aandacht te worden besteed aan de bijzondere situatie van migranten in dit verband en tevens aan het belang van maatregelen om zwartwerk om te zetten in reguliere arbeid. |
(7) |
Het garanderen van minimumnormen en de constante verbetering van de arbeidsomstandigheden in de Unie vormen een belangrijk kenmerk van het Europees sociaal beleid en zijn een belangrijke algemene doelstelling van de Europese Unie. Voor de Gemeenschap is een belangrijke taak weggelegd bij de ondersteuning en aanvulling van de activiteiten van de lidstaten op het gebied van veiligheid en gezondheid van de werknemers, arbeidsomstandigheden, met inbegrip van de noodzaak beroeps- en gezinsleven te combineren, bescherming van de werknemers na beëindiging van hun arbeidsovereenkomst, informatie, raadpleging en participatie van de werknemers, en vertegenwoordiging en collectieve bescherming van de belangen van werknemers en werkgevers. |
(8) |
Non-discriminatie is een grondbeginsel van de Europese Unie. Artikel 13 van het Verdrag bepaalt dat discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid moet worden bestreden. Non-discriminatie is ook verankerd in artikel 21 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Aan de specifieke kenmerken van de verschillende vormen van discriminatie moet bijzondere aandacht worden besteed en ter voorkoming en bestrijding van discriminatie op één of verscheidene gronden moeten passende maatregelen parallel worden uitgewerkt. Daarom moet bij de beoordeling van de toegankelijkheid en de resultaten van het programma rekening worden gehouden met de bijzondere behoeften van mensen met een handicap wat betreft het waarborgen van volledige en gelijkwaardige toegang tot de activiteiten die zijn gefinancierd door dit programma en met de resultaten en evaluatie van deze activiteiten, waaronder de compensatie van bijkomende, uit hun handicap voortvloeiende kosten voor gehandicapten. De jarenlange ervaring met de bestrijding van bepaalde vormen van discriminatie, onder andere op grond van geslacht, kan ook voor de bestrijding van discriminatie van andere aard nuttig zijn. |
(9) |
Op grond van artikel 13 van het Verdrag heeft de Raad de volgende richtlijnen aangenomen: Richtlijn 2000/43/EG van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (9), die discriminatie op grond van ras of etnische afstamming verbiedt bij onder meer de toegang tot arbeid, beroepsopleiding, onderwijs, goederen en diensten en sociale bescherming, Richtlijn 2000/78/EG van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (10), die met betrekking tot arbeid en beroep discriminatie op grond van godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid verbiedt, alsook Richtlijn 2004/113/EG van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten (11). |
(10) |
Gelijke behandeling van mannen en vrouwen is overeenkomstig de artikelen 2 en 3 van het Verdrag een fundamenteel beginsel van het Gemeenschapsrecht, en de richtlijnen en andere besluiten die op grond hiervan zijn vastgesteld, spelen een belangrijke rol bij de verbetering van de positie van vrouwen in de Unie. De ervaring met maatregelen op communautair niveau heeft aangetoond dat voor de bevordering van gelijkheid van mannen en vrouwen in het gemeenschapsbeleid en de bestrijding van discriminatie in de praktijk een mix van instrumenten vereist is, waaronder wetgeving, financieringsinstrumenten en mainstreaming, die elkaar moeten aanvullen. Overeenkomstig het beginsel van de gelijkheid van mannen en vrouwen wordt gendermainstreaming in alle programmaonderdelen en -activiteiten bevorderd. |
(11) |
Vele niet-gouvernementele organisaties (ngo's) op diverse niveaus kunnen op Europees niveau een belangrijke bijdrage leveren via de belangrijkste netwerken die meewerken aan het wijzigen van de beleidslijnen met betrekking tot de algemene doelstellingen van het programma. |
(12) |
Aangezien de doelstellingen van dit besluit niet voldoende door de lidstaten kunnen worden verwezenlijkt vanwege de behoefte aan informatie-uitwisseling op EU-niveau en de verspreiding van goede praktijken in de gehele Gemeenschap, en derhalve vanwege de multilaterale dimensie van de communautaire acties en maatregelen beter door de Gemeenschap kunnen worden verwezenlijkt, kan de Gemeenschap, overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel, maatregelen nemen. Overeenkomstig het in hetzelfde artikel neergelegde evenredigheidsbeginsel gaat dit besluit niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken. |
(13) |
In het onderhavige besluit worden voor de gehele looptijd van het programma de financiële middelen vastgelegd die overeenkomstig punt 37 van het op 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie gesloten Interinstitutioneel Akkoord over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (12), in de loop van de jaarlijkse begrotingsprocedure het belangrijkste referentiepunt voor de begrotingsautoriteit zijn. |
(14) |
De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (13). |
(15) |
Aangezien het programma is opgesplitst in vijf onderdelen, kunnen de lidstaten voorzien in een toerbeurtregeling voor hun nationale vertegenwoordigers, naar gelang van de thema's die door het comité dat de Commissie bijstaat worden behandeld, |
BESLUITEN:
Artikel 1
Vaststelling en looptijd van het programma
1. Hierbij wordt het communautaire programma voor werkgelegenheid en maatschappelijke solidariteit, Progress genaamd (hierna „het programma” genoemd), vastgesteld om de uitvoering van de in de mededeling van de Commissie over de Sociale Agenda vastgestelde doelstellingen van de Europese Unie op sociaal en werkgelegenheidsgebied financieel te ondersteunen en aldus bij te dragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Lissabon-strategie op deze gebieden.
2. Het programma geldt voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.
Artikel 2
Algemene doelstellingen van het programma
1. De algemene doelstellingen van het programma zijn:
a) |
verbetering van de kennis van en het inzicht in de situatie in de lidstaten (en andere deelnemende landen) door middel van analyse en evaluatie van en nauwlettend toezicht op het beleid; |
b) |
ondersteuning van de ontwikkeling van statistische hulpmiddelen en methoden en waar passend naar geslacht en leeftijdsgroep uitgesplitste gemeenschappelijke indicatoren op de onder het programma vallende gebieden; |
c) |
ondersteuning van en toezicht op de uitvoering van het Gemeenschapsrecht, indien van toepassing, en van de beleidsdoelstellingen van de Gemeenschap in de lidstaten, en beoordeling van de doeltreffendheid en het effect daarvan; |
d) |
bevordering van netwerken en wederzijdse leerprocessen, en vaststelling en verspreiding van goede praktijken en innovatieve benaderingen op EU-niveau; |
e) |
vergroting van de bekendheid van de belanghebbenden en het grote publiek met het beleid en de doelstellingen van de Gemeenschap in het kader van de vijf programmaonderdelen; |
f) |
vergroting van de capaciteit van de belangrijkste communautaire netwerken om het communautair beleid en de Europese doelstellingen te bevorderen, te ondersteunen en verder te ontwikkelen, voor zover van toepassing. |
2. De gendermainstreaming in alle onderdelen en activiteiten van dit programma wordt bevorderd.
3. Er wordt gezorgd voor verspreiding van de in de programmaonderdelen en -maatregelen bereikte resultaten onder alle betrokkenen en waar passend in de openbaarheid. De Commissie wisselt zo nodig regelmatig van gedachten met de voornaamste belanghebbende partijen.
Artikel 3
Opzet van het programma
Het programma is verdeeld in de volgende vijf onderdelen:
1. |
Werkgelegenheid; |
2. |
Sociale bescherming en integratie; |
3. |
Arbeidsomstandigheden; |
4. |
Discriminatiebestrijding en verscheidenheid; |
5. |
Gelijkheid van mannen en vrouwen. |
Artikel 4
Onderdeel 1: Werkgelegenheid
Onderdeel 1 dient ter ondersteuning van de uitvoering van de Europese werkgelegenheidsstrategie (EWS) door:
a) |
het inzicht in de werkgelegenheidssituatie en -vooruitzichten te verbeteren, met name via analysen en studies en de opstelling van statistieken en gemeenschappelijke indicatoren in het kader van de EWS; |
b) |
te zorgen voor de monitoring en evaluatie van de uitvoering van de Europese richtsnoeren en aanbevelingen voor de werkgelegenheid, en van het effect daarvan, met name door middel van het gezamenlijke verslag over de werkgelegenheid, en de wisselwerking tussen de EWS en het algemene economische en sociale beleid alsmede andere beleidsterreinen te analyseren; |
c) |
uitwisselingen over beleid, goede praktijken en innovatieve benaderingen te organiseren en wederzijdse leerprocessen in het kader van de EWS te bevorderen; |
d) |
de bewustwording te vergroten, informatie te verspreiden en de discussie over de uitdagingen, het beleid en de uitvoering van nationale hervormingsplannen in verband met de werkgelegenheid te bevorderen, onder meer onder de sociale partners, de regionale en lokale actoren, en andere belanghebbenden. |
Artikel 5
Onderdeel 2: Sociale bescherming en integratie
Onderdeel 2 dient ter ondersteuning van de uitvoering van de open coördinatiemethode (OCM) op het gebied van de sociale bescherming en integratie door:
a) |
het inzicht in de aspecten van sociale uitsluiting en van armoede en het beleid inzake sociale bescherming en integratie te verbeteren, met name via analysen en studies en de opstelling van statistieken en gemeenschappelijke indicatoren in het kader van de OCM op het terrein van de sociale bescherming en integratie; |
b) |
te zorgen voor de monitoring en de evaluatie van de uitvoering van de OCM op het gebied van sociale bescherming en integratie, alsmede van de gevolgen hiervan op nationaal en communautair niveau, en de wisselwerking tussen de OCM en andere beleidsterreinen te analyseren; |
c) |
uitwisselingen over beleid, goede praktijken en innovatieve benaderingen te organiseren en wederzijdse leerprocessen in het kader van de strategie inzake sociale bescherming en integratie te bevorderen; |
d) |
de bewustwording te vergroten, informatie te verspreiden en de discussie te bevorderen over de belangrijkste uitdagingen en beleidskwesties die in het kader van het communautair coördinatieproces op het gebied van de sociale bescherming en integratie aan de orde komen, onder meer onder de sociale partners, de regionale en lokale actoren, de niet-gouvernementele organisaties en andere belanghebbenden; |
e) |
de capaciteit van de belangrijkste Europese netwerken te vergroten om de beleidsdoelstellingen en de strategieën van de Gemeenschap op het gebied van de sociale bescherming en integratie te ondersteunen en verder te ontwikkelen. |
Artikel 6
Onderdeel 3: Arbeidsomstandigheden
Onderdeel 3 dient ter ondersteuning van de verbetering van het arbeidsmilieu en de arbeidsomstandigheden, met inbegrip van de veiligheid en gezondheid op het werk en de combinatie van beroeps- en gezinsleven, door:
a) |
het inzicht in de situatie met betrekking tot de arbeidsomstandigheden te verbeteren, met name via analysen en studies en, in voorkomend geval, de opstelling van statistieken en indicatoren, alsmede de doeltreffendheid en het effect van bestaande wetgeving, beleid en praktijken te beoordelen; |
b) |
de uitvoering van het communautaire arbeidsrecht te ondersteunen via een effectieve monitoring, de organisatie van seminars voor in de sector werkzame personen, de opstelling van handleidingen en de totstandbrenging van netwerken tussen gespecialiseerde instanties, waaronder de sociale partners; |
c) |
preventieve maatregelen te nemen en de preventiecultuur op het gebied van veiligheid en gezondheid op het werk te bevorderen; |
d) |
de bewustwording te vergroten, informatie te verspreiden en de discussie over de belangrijkste uitdagingen en beleidskwesties in verband met de arbeidsomstandigheden te bevorderen, onder meer bij de sociale partners en andere belanghebbenden. |
Artikel 7
Onderdeel 4: Discriminatiebestrijding en verscheidenheid
Onderdeel 4 dient ter ondersteuning van de daadwerkelijke uitvoering van het non-discriminatiebeginsel en ter bevordering van de integratie daarvan in alle communautaire beleidssectoren door:
a) |
het inzicht in de situatie met betrekking tot discriminatie te verbeteren, met name via analysen en studies en, in voorkomend geval, de opstelling van statistieken en indicatoren, alsmede de doeltreffendheid en het effect van bestaande wetgeving, beleid en praktijken te beoordelen; |
b) |
de uitvoering van de anti-discriminatiewetgeving van de Gemeenschap te ondersteunen via effectieve monitoring, de organisatie van seminars voor in de sector werkzame personen en de totstandbrenging van netwerken tussen gespecialiseerde instanties die zich met de bestrijding van discriminatie bezighouden; |
c) |
de bewustwording te vergroten, informatie te verspreiden en de discussie over de belangrijkste uitdagingen en beleidskwesties in verband met discriminatie en de integratie van het non-discriminatiebeginsel in alle beleidssectoren van de Gemeenschap te bevorderen, onder meer onder de sociale partners, de niet-gouvernementele organisaties en andere belanghebbenden; |
d) |
de capaciteit van de belangrijkste communautaire netwerken te vergroten om de Europese beleidsdoelstellingen en -strategieën op het gebied van discriminatiebestrijding te ondersteunen en verder te ontwikkelen. |
Artikel 8
Onderdeel 5: Gelijkheid van mannen en vrouwen
Onderdeel 5 dient ter ondersteuning van de daadwerkelijke uitvoering van het beginsel van gelijkheid van mannen en vrouwen en ter bevordering van de gendermainstreaming in alle communautaire beleidssectoren door:
a) |
het inzicht in de situatie met betrekking tot gendervraagstukken en de gendermainstreaming in het beleid te verbeteren, met name via analysen en studies en de opstelling van statistieken en, in voorkomend geval, indicatoren, alsmede de doeltreffendheid en het effect van bestaande wetgeving, beleid en praktijken te beoordelen; |
b) |
de uitvoering van de communautaire wetgeving inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen te ondersteunen via effectieve monitoring, de organisatie van seminars voor in de sector werkzame personen en de totstandbrenging van netwerken tussen gespecialiseerde instanties die actief zijn op het gebied van de gelijkheid van mannen en vrouwen; |
c) |
de bewustwording te vergroten, informatie te verspreiden en de discussie over de belangrijkste uitdagingen en beleidskwesties in verband met de gelijkheid van mannen en vrouwen en de gendermainstreaming in het beleid te bevorderen, onder meer onder de sociale partners, de niet-gouvernementele organisaties en andere belanghebbenden; |
d) |
de capaciteit van de belangrijkste communautaire netwerken te vergroten om de Europese beleidsdoelstellingen en -strategieën inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen te ondersteunen en verder te ontwikkelen. |
Artikel 9
Soorten activiteiten
1. Het programma dient ter financiering van de volgende soorten activiteiten die in voorkomend geval in een transnationaal kader kunnen worden uitgevoerd:
a) |
analytische werkzaamheden:
|
b) |
werkzaamheden in verband met wederzijdse leersprocessen, bewustmaking en verspreiding:
|
c) |
ondersteuning van de voornaamste actoren:
|
2. De in lid 1, onder b), bedoelde soorten activiteiten moeten een sterke Europese dimensie bezitten, voldoende groot van opzet zijn om een echte Europese meerwaarde te garanderen, en worden uitgevoerd door nationale, regionale of lokale autoriteiten, in de Gemeenschapswetgeving bedoelde gespecialiseerde instanties of actoren die op hun terrein een sleutelpositie innemen.
3. Uit het programma worden geen maatregelen gefinancierd ter voorbereiding en uitvoering van Europese jaren.
Artikel 10
Toegang tot het programma
1. Alle openbare en/of particuliere organisaties, actoren en instellingen hebben toegang tot dit programma, met name:
a) |
de lidstaten, |
b) |
de overheidsdiensten voor arbeidsvoorziening en hun agentschappen, |
c) |
lokale en regionale overheden, |
d) |
in de Gemeenschapswetgeving bedoelde gespecialiseerde instanties, |
e) |
de sociale partners, |
f) |
ngo's, met name die welke op EU-niveau zijn georganiseerd, |
g) |
instellingen voor hoger onderwijs en onderzoeksinstellingen, |
h) |
evaluatiedeskundigen, |
i) |
de nationale bureaus voor de statistiek, |
j) |
de media. |
2. De Commissie kan ook rechtstreeks deelnemen aan het programma voor de in artikel 9, lid 1, onder a) en b), bedoelde activiteiten.
Artikel 11
Procedure voor subsidieaanvragen
1. De in artikel 9 bedoelde soorten activiteiten kunnen worden gefinancierd door middel van:
a) |
een dienstencontract op basis van een aanbesteding. Voor de samenwerking met nationale bureaus voor de statistiek gelden de Eurostat-procedures; |
b) |
een gedeeltelijke steun op basis van een oproep tot het indienen van voorstellen. In dit geval kan de EU-bijdrage in het algemeen niet meer bedragen dan 80 % van de door de ontvanger verrichte totale uitgaven. Financiële steun boven dit maximum kan uitsluitend in uitzonderlijke omstandigheden en na een zorgvuldig onderzoek worden verleend. |
2. De in artikel 9, lid 1, bedoelde soorten activiteiten kunnen financieel worden gesteund na een aanvraag, bijvoorbeeld van de lidstaten, overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (14), en met name artikel 110, en Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (15), en met name artikel 168.
Artikel 12
Uitvoeringsbepalingen
1. De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen die betrekking hebben op de volgende aangelegenheden, worden vastgesteld volgens de in artikel 13, lid 2, bedoelde procedure:
a) |
de algemene richtsnoeren voor de uitvoering van het programma; |
b) |
het jaarlijkse werkprogramma voor de uitvoering van het programma, dat in de diverse onderdelen verdeeld is; |
c) |
de door de Gemeenschap te leveren financiële steun; |
d) |
de jaarlijkse begroting, behoudens artikel 17; |
e) |
de wijze waarop de door de Gemeenschap gesteunde acties worden geselecteerd, alsmede de door de Commissie voorgestelde ontwerp-lijst van acties die deze steun zouden ontvangen; |
f) |
de criteria voor de evaluatie van het programma, waaronder de kosteneffectiviteit en de regelingen voor de verspreiding en overdracht van resultaten. |
2. Voor aangelegenheden andere dan de in lid 1 bedoelde worden de voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen vastgesteld volgens de in artikel 13, lid 3, bedoelde raadplegingsprocedure.
Artikel 13
Comité
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op twee maanden.
3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.
4. Het comité stelt zijn reglement van orde vast.
Artikel 14
Samenwerking met andere comités
1. De Commissie legt de nodige contacten met het Comité voor sociale bescherming en het Comité voor de werkgelegenheid, zodat zij regelmatig passende informatie ontvangen over de uitvoering van de in dit besluit bedoelde activiteiten.
2. De Commissie stelt ook de overige betrokken comités op de hoogte van de in het kader van de vijf programmaonderdelen genomen maatregelen.
3. Zo nodig, stelt de Commissie een gestructureerde vorm van regelmatige samenwerking in tussen de in artikel 13 bedoelde comités en de voor andere betrokken beleidsmaatregelen, instrumenten en acties opgerichte monitoringcomités.
Artikel 15
Samenhang en complementariteit
1. De Commissie draagt, in samenwerking met de lidstaten, zorg voor de algehele samenhang met de andere beleidsmaatregelen, instrumenten en acties van de Unie en de Gemeenschap, met name door de vaststelling van passende mechanismen voor de coördinatie van de activiteiten van het programma met relevante activiteiten op het gebied van onderzoek, justitie en binnenlandse zaken, cultuur, onderwijs, opleiding en jeugdbeleid, en op het gebied van de uitbreiding en de externe betrekkingen van de Gemeenschap, alsmede met het regionale beleid en het algemene economische beleid. Bijzondere aandacht moet worden besteed aan de mogelijke synergieën tussen dit programma en die op onderwijs- en opleidingsgebied.
2. De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat activiteiten in het kader van het programma en andere relevante activiteiten van de Unie en de Gemeenschap, met name in het kader van de structuurfondsen en in het bijzonder van het Europees Sociaal Fonds, onderling samenhangen, elkaar aanvullen en elkaar niet overlappen.
3. De Commissie draagt er zorg voor dat de ten laste van dit programma komende uitgaven niet ook nog eens ten laste komen van een ander communautair financieel instrument.
4. De Commissie houdt het in artikel 13 bedoelde comité regelmatig op de hoogte van andere communautaire maatregelen die bijdragen tot het verwezenlijken van de doelstellingen van de Lissabon-strategie op het gebied van de Sociale Agenda.
5. De lidstaten doen al het mogelijke om de samenhang en complementariteit tussen activiteiten in het kader van het programma en de activiteiten op nationaal, regionaal en lokaal niveau te verzekeren.
Artikel 16
Deelname van derde landen
Aan het programma kan worden deelgenomen door:
— |
de EVA/EER-landen, overeenkomstig de voorwaarden die zijn vastgesteld in de EER-overeenkomst, |
— |
de met de Europese Unie geassocieerde toetredingslanden en kandidaat-lidstaten en de westelijke Balkanstaten die bij het stabilisatie- en associatieproces betrokken zijn. |
Artikel 17
Financiering
1. De financiële middelen voor de uitvoering van de in dit besluit bedoelde communautaire activiteiten voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013 bedragen 657 590 000 EUR (16).
2. Bij de verdeling van de middelen over de verschillende programmaonderdelen worden voor de hele looptijd van het programma de volgende minimumpercentages aangehouden:
Onderdeel 1 |
Werkgelegenheid |
23 % |
Onderdeel 2 |
Sociale bescherming en integratie |
30 % |
Onderdeel 3 |
Arbeidsomstandigheden |
10 % |
Onderdeel 4 |
Discriminatiebestrijding en verscheidenheid |
23 % |
Onderdeel 5 |
Gelijkheid van mannen en vrouwen |
12 % |
3. Maximaal 2 % van de begroting wordt uitgetrokken voor de uitvoering van het programma, ter dekking van de uitgaven in verband met bijvoorbeeld de werking van het in artikel 13 bedoelde comité of de op grond van artikel 19 uit te voeren evaluaties.
4. De begrotingsautoriteit stelt, binnen de grenzen van het financiële kader, de jaarlijks beschikbare middelen vast.
5. De Commissie kan een beroep doen op technische en/of administratieve bijstand in het wederzijdse belang van de Commissie en de begunstigden, en op ondersteuningsuitgaven.
Artikel 18
Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap
1. De Commissie draagt er bij de uitvoering van uit hoofde van dit besluit gefinancierde activiteiten zorg voor dat de financiële belangen van de Gemeenschap beschermd worden door de toepassing van preventieve maatregelen tegen fraude, corruptie en andere illegale activiteiten, door effectieve controles en door de terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen en, indien er onregelmatigheden aan het licht komen, door doeltreffende, evenredige en afschrikkende sancties overeenkomstig de Verordeningen (EG, Euratom) nr. 2988/95 van de Raad van 18 december 1995 betreffende de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen (17) en (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (18) en Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 1999 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) (19).
2. Voor de uit hoofde van dit besluit gefinancierde communautaire maatregelen wordt onder onregelmatigheid in de zin van artikel 1, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 2988/95 verstaan elke schending van een bepaling van het Gemeenschapsrecht of niet-nakoming van een contractuele verplichting als gevolg van een handelen of nalaten van de contractant die een nadelig effect heeft of zou hebben op de algemene begroting van de Gemeenschappen of op de door de Europese Unie beheerde budgetten door een ongerechtvaardigde uitgave.
3. Uit dit besluit voortvloeiende contracten en overeenkomsten, alsmede overeenkomsten met deelnemende derde landen dienen met name te voorzien in toezicht en financiële controle door de Commissie (of een door haar gevolmachtigde vertegenwoordiger) en in controles door de Rekenkamer, zo nodig ter plaatse.
Artikel 19
Monitoring en evaluatie
1. Teneinde te zorgen voor een regelmatige monitoring van het programma en dit, waar nodig, bij te stellen, worden door de Commissie jaarlijks activiteitenverslagen opgesteld met bijzondere aandacht voor de resultaten die via het programma zijn behaald, en worden deze aan het in artikel 13 bedoelde comité en aan het Europees Parlement toegezonden.
2. Het programma wordt ook onderworpen aan een tussentijdse evaluatie van de verschillende onderdelen met een overzicht van het programma teneinde de geboekte vooruitgang met betrekking tot het effect van de doelstellingen van het programma, het efficiente gebruik van middelen en zijn Europese meerwaarde te meten. Deze evaluatie kan worden aangevuld met lopende evaluaties. Deze worden uitgevoerd door de Commissie met de hulp van externe deskundigen. Voor zover beschikbaar, worden de resultaten in de in lid 1 bedoelde activiteitenverslagen opgenomen.
3. Uiterlijk op 31 december 2015 wordt door de Commissie met de hulp van externe deskundigen een evaluatie achteraf van het hele programma uitgevoerd, teneinde het effect van de doelstellingen van het programma en zijn Europese meerwaarde te meten. De Commissie legt het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's een verslag hiervan voor.
4. De uitvoering van de afzonderlijke programmaonderdelen, waaronder de presentatie van de resultaten en de dialoog over toekomstige prioriteiten, wordt tevens besproken in het kader van het Forum over de uitvoering van de Sociale Agenda.
Artikel 20
Inwerkingtreding
Dit besluit treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Gedaan te Straatsburg, 24 oktober 2006.
Voor het Europees Parlement
De voorzitter
J. BORRELL FONTELLES
Voor de Raad
De voorzitster
P. LEHTOMÄKI
(1) PB C 255 van 14.10.2005, blz. 67.
(2) PB C 164 van 5.7.2005, blz. 48.
(3) Advies van het Europees Parlement van 6 september 2005 (PB C 193 E van 17.8.2006, blz. 99), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 18 juli 2006 (PB C 238 E van 3.10.2006, blz. 31) en standpunt van het Europees Parlement van 27 september 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
(4) PB L 303 van 2.12.2000, blz. 23.
(5) PB L 17 van 19.1.2001, blz. 22. Beschikking gewijzigd bij Beschikking nr. 1554/2005/EG (PB L 255 van 30.9.2005, blz. 9).
(6) PB L 10 van 12.1.2002, blz. 1. Besluit laatstelijk gewijzigd bij Besluit nr. 786/2004/EG (PB L 138 van 30.4.2004, blz. 7).
(7) PB L 170 van 29.6.2002, blz. 1. Besluit gewijzigd bij Besluit nr. 786/2004/EG.
(8) PB L 157 van 30.4.2004, blz. 18, gerectificeerd in PB L 195 van 2.6.2004, blz. 7. Besluit gewijzigd bij Beschikking nr. 1554/2005/EG.
(9) PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22.
(10) PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.
(11) PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37.
(12) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
(13) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23. Besluit gewijzigd bij Besluit 2006/512/EG (PB L 200 van 22.7.2006, blz. 11).
(14) PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.
(15) PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG, Euratom) nr. 1248/2006 (PB L 227 van 19.8.2006, blz. 3).
(16) Dit bedrag gaat uit van de cijfers voor 2004 en zal het voorwerp van een technische aanpassing uitmaken om rekening te houden met de inflatie.
(17) PB L 312 van 23.12.1995, blz. 1.
(18) PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.
(19) PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.