7.3.2006 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 65/45 |
BESCHIKKING VAN DE RAAD
van 27 februari 2006
waarbij het Koninkrijk der Nederlanden wordt gemachtigd tot toepassing van een maatregel die afwijkt van artikel 11 van de Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting
(Slechts de tekst in de Nederlandse taal is authentiek)
(2006/181/EG)
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting — Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (1), en met name op artikel 27,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Bij brief, ingekomen bij het secretariaat-generaal van de Commissie op 4 oktober 2004, heeft het Koninkrijk der Nederlanden verzocht om machtiging tot toepassing van een bijzondere maatregel die afwijkt van artikel 11, A, lid 1, onder a), van Richtlijn 77/388/EEG. |
(2) |
Overeenkomstig artikel 27, lid 2, van Richtlijn 77/388/EEG heeft de Commissie de overige lidstaten bij brief van 1 december 2004 van het verzoek van het Koninkrijk der Nederlanden in kennis gesteld. Bij brief van 2 december 2004 heeft de Commissie het Koninkrijk der Nederlanden meegedeeld dat zij over alle gegevens beschikte die zij nodig achtte voor de beoordeling van het verzoek. |
(3) |
De derogatie moet voorkomen dat btw wordt ontweken door de onderwaardering van transacties tussen verbonden partijen waarbij de ontvanger de btw niet volledig of bijna volledig kan aftrekken. Zij moet misbruiken tegengaan bij de levering van investeringsgoederen of daarmee samenhangende diensten, zoals huur of lease of enige andere regeling waarbij de goederen ter beschikking worden gesteld van de ontvanger. Ingevolge de relatie tussen de partijen wordt de vergoeding vaak niet op de normale waarde vastgesteld, wat tot fors lagere btw-inkomsten leidt. |
(4) |
De bijzondere maatregel dient uitsluitend te gelden voor de gevallen waarin de overheid kan vaststellen dat de maatstaf van heffing zoals bepaald overeenkomstig artikel 11, A, lid 1, onder a), werd beïnvloed door de relatie tussen de betrokken partijen. Deze bevinding mag niet berusten op vermoedens, maar moet telkens worden gestaafd door harde feiten. |
(5) |
Het is derhalve passend en niet onevenredig het Koninkrijk der Nederlanden toe te staan de normale waarde van deze transacties als de maatstaf van heffing aan te merken. |
(6) |
De derogaties uit hoofde van artikel 27 van Richtlijn 77/388/EEG ter bestrijding van btw-ontwijking die verband houdt met de maatstaf van heffing van transacties tussen verbonden partijen, zijn opgenomen in een voorstel voor een richtlijn waarbij een aantal derogaties uit hoofde van genoemd artikel wordt gerationaliseerd. Daarom dient de geldigheidsduur van deze derogatie te worden beperkt tot de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn. |
(7) |
De derogatie heeft geen negatieve gevolgen voor de eigen middelen van de Gemeenschappen uit de BTW, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:
Artikel 1
In afwijking van artikel 11, A, lid 1, onder a), van Richtlijn 77/388/EEG wordt het Koninkrijk der Nederlanden gemachtigd om de normale waarde, als omschreven in artikel 11, A, lid 1, onder d), van Richtlijn 77/388/EEG aan te merken als de maatstaf van heffing ter zake van de levering van investeringsgoederen of enige andere levering van diensten waarbij het investeringsgoed ter beschikking wordt gesteld van de ontvanger, voorzover aan de volgende voorwaarden is voldaan:
1) |
de ontvanger heeft geen volledig of bijna volledig recht op aftrek; |
2) |
de leverancier/dienstverrichter en de ontvanger zijn direct of indirect verbonden personen overeenkomstig de nationale wetgeving; |
3) |
op grond van een aantal feiten kan uit de omstandigheden worden geconcludeerd dat de relatie tussen deze verbonden personen van invloed is geweest op de maatstaf van heffing, zoals bepaald overeenkomstig artikel 11, A, lid 1, onder a), van Richtlijn 77/388/EEG. |
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder „investeringsgoederen” verstaan investeringsgoederen zoals omschreven door het Koninkrijk der Nederlanden overeenkomstig artikel 20, lid 4, van Richtlijn 77/388/EEG alsook, voorzover zij niet onder deze definitie vallen, diensten van aanzienlijke waarde waarop kan worden afgeschreven.
Artikel 2
De in artikel 1 verleende machtiging vervalt op de datum van inwerkingtreding van de richtlijn tot rationalisering van de derogaties uit hoofde van artikel 27 van Richtlijn 77/388/EEG ter bestrijding van btw-ontwijking met betrekking tot de maatstaf van heffing, maar uiterlijk op 31 december 2009.
Artikel 3
Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk der Nederlanden.
Gedaan te Brussel, 27 februari 2006.
Voor de Raad
De voorzitster
U. PLASSNIK
(1) PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/92/EG (PB L 345 van 28.12.2005, blz. 19).