21.7.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 189/15 |
VERORDENING (EG) Nr. 1175/2005 VAN DE RAAD
van 18 juli 2005
tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht op bariumcarbonaat uit de Volksrepubliek China
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1) (hierna „de basisverordening” genoemd), en met name op artikel 9,
Gelet op het voorstel dat de Commissie na raadpleging van het Raadgevend Comité heeft ingediend,
Overwegende hetgeen volgt:
A. VOORLOPIGE MAATREGELEN
(1) |
Op 29 januari 2005 heeft de Commissie, bij Verordening (EG) nr. 145/2005 van 28 januari 2005 tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op bariumcarbonaat uit de Volksrepubliek China (2) (hierna „de voorlopige verordening” genoemd) voorlopige antidumpingrechten ingesteld op bariumcarbonaat uit de Volksrepubliek China (hierna „China” genoemd). |
B. VERVOLG VAN DE PROCEDURE
(2) |
Na mededeling van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan was besloten voorlopige antidumpingmaatregelen te nemen, hebben verscheidene belanghebbenden schriftelijk opmerkingen gemaakt over de voorlopige bevindingen. Geen belanghebbende heeft om een onderhoud verzocht. |
(3) |
De Commissie is voortgegaan met het inwinnen en controleren van de gegevens die zij nodig had voor de vaststelling van haar definitieve bevindingen. In dit verband werden controles ter plaatse verricht bij de volgende ondernemingen:
|
(4) |
Alle belanghebbenden werden in kennis gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens was de aanbeveling te doen een definitief antidumpingrecht in te stellen op bariumcarbonaat uit China en de bedragen die uit hoofde van het voorlopige recht als zekerheid waren gesteld definitief te innen. De belanghebbenden werden in de gelegenheid gesteld hierover binnen een bepaalde termijn opmerkingen te maken. |
(5) |
De mondelinge en schriftelijke opmerkingen van de belanghebbenden werden in overweging genomen en de bevindingen werden zo nodig hieraan aangepast. |
C. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT
(6) |
Daar geen nieuwe opmerkingen over de definitie van het betrokken product en het soortgelijke product werden ontvangen, worden de bevindingen in de overwegingen 11 en 12 van de voorlopige verordening bevestigd. |
D. DUMPING
1. Behandeling als marktgericht bedrijf
(7) |
Daar geen opmerkingen werden ontvangen over de bevindingen in de overwegingen 13 tot en met 23 van de voorlopige verordening betreffende de behandeling als marktgericht bedrijf, worden deze bevestigd. |
2. Individuele behandeling
(8) |
Daar geen opmerkingen werden ontvangen over de bevindingen in de overwegingen 24 tot en met 29 van de voorlopige verordening betreffende de behandeling als marktgericht bedrijf, worden deze bevestigd. |
3. Normale waarde
a) Voor producenten die als marktgericht bedrijf werden behandeld
(9) |
Voor een producent/exporteur waren onjuiste financiële kosten gebruikt voor de berekening van de voorlopige dumpingmarge (bij het bepalen of de binnenlandse verkoop in het kader van normale handelstransacties had plaatsgevonden en bij de constructie van de normale waarde van bepaalde soorten van het betrokken product). Voor de berekening van de definitieve dumpingmarge werden de nodige correcties toegepast. |
(10) |
Voor de andere producent/exporteur was de verkoopwaarde van het afval voorlopig van de productiekosten afgetrokken. Na een nieuw onderzoek van de betrokken gegevens bleek het in het geheel niet zeker te zijn of het betrokken bedrag als afval kon worden afgetrokken. Op grond van de beschikbare gegevens leek het erop dat dit „afval” in feite een beduidende afzonderlijke handelswaarde had. Bovendien kon bij gebrek aan een voorraadadministratie het betrokken bedrag niet nauwkeurig worden vastgesteld. Zelfs indien dit bedrag had moeten worden afgetrokken, dan was het niet juist dat het geheel van de productiekosten van het betrokken product werd afgetrokken, daar het ook betrekking had op andere producten van de producent/exporteur. De aftrek voor afval werd daarom in het definitieve stadium ongedaan gemaakt. Voor dezelfde producent/exporteur werd de waarde van het bijproduct gecorrigeerd. |
(11) |
De betrokken producent/exporteur betwistte de gevolgde werkwijze en voerde aan dat afval in de vorm van slakken en kalk door synergie met een nabijgelegen fabriek zo wordt verwerkt dat dit tot een daling van de totale kosten leidt. Opgemerkt wordt dat deze producent/exporteur in antwoord op de vragenlijst had vermeld dat deze verkoop als de verkoop van een bijproduct kon worden beschouwd. De verkochte hoeveelheid van dit bijproduct kon bij het onderzoek echter niet worden vastgesteld. Bij het onderzoek bleek wel dat aan de nabijgelegen fabriek slechts het bijproduct H2S werd verkocht. Daarom werd geoordeeld dat de verstrekte gegevens tegenstrijdig waren en dat dit punt ook na de definitieve mededeling van de bevindingen van de Commissie niet kon worden opgehelderd. Voorts stelde deze producent/exporteur dat de aftrek voor de waarde van het bijproduct H2S hoger had moeten zijn. Uit het bij het onderzoek verzamelde bewijsmateriaal bleek echter dat deze eis overdreven was en daarom moest worden afgewezen. |
(12) |
Naast de in de overwegingen 9 en 10 toegepaste correcties en in afwezigheid van verdere opmerkingen, worden de bevindingen in de overwegingen 43 tot en met 59 van de voorlopige verordening inzake normale waarde bevestigd. |
b) Voor medewerkende producenten die niet als marktgericht bedrijf werden behandeld
(13) |
Een organisatie van bedrijven die het betrokken product verwerken, maakte bezwaar tegen het gebruik van de Verenigde Staten van Amerika (hierna „de Verenigde Staten” genoemd) als referentieland in de zin van overweging 12 van de voorlopige verordening. Deze belanghebbende heeft zijn bezwaar niet verder onderbouwd of bewijsmateriaal voorgelegd, maar verwees in het algemeen naar een gebrek aan concurrentie in de Verenigde Staten omdat daar antidumpingmaatregelen van kracht zijn. Opgemerkt wordt dat de concurrentie op de binnenlandse markt van de Verenigde Staten in het voorlopige stadium werd onderzocht. Zoals vermeld in overweging 37 van de voorlopige verordening bleek dat de concurrentie op de binnenlandse markt van de Verenigde Staten behoorlijk was. |
(14) |
Een onafhankelijke importeur maakte bezwaar tegen het gebruik van de Verenigde Staten als referentieland, daar de producent in de Verenigde Staten, wiens gegevens werden gebruikt voor het bepalen van de normale waarde, banden had met een EG-producent. Opgemerkt wordt dat deze banden er niet waren in het onderzoektijdvak. Voorts heeft deze importeur geen gegevens verstrekt of stukken voorgelegd waaruit zou blijken dat deze banden, die eerst na het onderzoektijdvak ontstonden, in het onderzoektijdvak van invloed waren geweest op de binnenlandse prijzen en kosten in de Verenigde Staten. Het argument van de onafhankelijke importeur moest daarom worden afgewezen. |
(15) |
Gelet op het voorgaande wordt de keuze van de Verenigde Staten als referentieland bevestigd. |
4. Exportprijs
(16) |
In afwezigheid van opmerkingen worden de voorlopige bevindingen inzake de vaststelling van de exportprijs, als vermeld in overweging 60 van de voorlopige verordening, bevestigd. |
5. Vergelijking
(17) |
De producenten/exporteurs merkten op dat bij de berekening van de voorlopige dumpingmarge, kosten van vracht en verzekering, ten onrechte van de exporttransacties op fob- of cfr-basis waren afgetrokken, omdat dergelijke kosten niet waren begrepen in de prijs van deze transacties. Deze cijfers betreffende deze exporttransacties werden dienovereenkomstig gecorrigeerd. |
(18) |
Voorts bleek dat een producent/exporteur geen commissielonen had vermeld die hij bij uitvoer van het betrokken product naar de Europese Gemeenschap had betaald. De exportprijzen werden dienovereenkomstig gecorrigeerd. |
(19) |
Naast de in de overwegingen 9, 10 en 18 vermelde correcties en in afwezigheid van verdere opmerkingen, worden de bevindingen inzake de vergelijking van de normale waarde en de exportprijzen in de overwegingen 61 tot en met 66 van de voorlopige verordening bevestigd. |
6. Dumpingmarges
(20) |
Na bovenstaande correcties zijn de dumpingmarge, in procenten van de cif-prijs grens Europese Gemeenschap, voor inklaring, als volgt:
|
E. SCHADE
1. Bedrijfstak van de Europese Gemeenschap en verbruik in de Europese Gemeenschap
(21) |
In afwezigheid van opmerkingen over deze kwesties worden de bevindingen in de overwegingen 72, 73 en 74 van de voorlopige verordening bevestigd. |
2. Invoer uit China
(22) |
Na de mededeling van de voorlopige bevindingen heeft een medewerkende producent/exporteur opnieuw aangevoerd dat de prijzen van de EG-producent hoger zijn vanwege de grotere reactiviteit van zijn producten. Het verzoek om een correctie van de prijzen van de EG-producent vanwege verschillen in reactiviteit was in het voorlopige stadium afgewezen (zie overweging 80 van de voorlopige verordening). |
(23) |
Hoewel deze opmerking niet voldoende met nieuwe gegevens was onderbouwd, werd de kwestie verder onderzocht, daar de producent/exporteur stelde dat verschillen in reactiviteit, kenmerkend voor alle soorten bariumcarbonaat, niet alleen beoordeeld hadden mogen worden ten aanzien van de meest reactieve soorten die de EG-producent verkocht, zoals in het voorlopige stadium was gebeurd. |
(24) |
Daar reactiviteit een eigenschap van bariumcarbonaat is die niet als dusdanig wordt vermeld op de productiespecificatiebladen van de producenten, maar kan worden afgeleid van de korrelgrootte en de dichtheid van het product, voeren veel industriële gebruikers proeven uit om de eigenschappen van het geleverde product te controleren. Het feit dat de baksteen- en tegelindustrie, waarvoor de reactiviteit essentieel is, voor hun productieproces meer bariumcarbonaat nodig hebben wanneer zij dit product uit China invoeren dan wanneer zij het van de EG-producent betrekken, wijst erop dat deze gebruikers van oordeel zijn dat bariumcarbonaat van de EG-producent reactiever is dan bariumcarbonaat uit China. Bij een verdere analyse van het in de Europese Gemeenschap verkochte bariumcarbonaat is gebleken dat, naast de meest reactieve soorten die goed waren voor minder dan 5 % van zijn verkoop in de Europese Gemeenschap (zie overweging 80 van de voorlopige verordening), de EG-producent ook andere zeer reactieve soorten verkocht en die goed waren voor 20 % van zijn verkoop in de Europese Gemeenschap. Voor de rest verkoopt de EG-producent bariumcarbonaat met een lagere reactiviteit. Daarom werd, in tegenstelling tot overweging 80 van de voorlopige verordening, geconcludeerd dat het gerechtvaardigd was een correctie toe te passen voor verschillen in reactiviteit. |
(25) |
Voor de vaststelling van de prijsonderbieding werd de verkoopprijs van door de EG-producent geproduceerd bariumcarbonaat met een hoge reactiviteit met 14 % verminderd. Deze correctie werd gebaseerd op het prijsverschil tussen de soorten bariumcarbonaat met hoge en lage reactiviteit van de EG-producent. Na deze correctie bleken de prijzen van bariumcarbonaat uit China 20 % à 26 % lager te zijn dan het in de Europese Gemeenschap geproduceerde bariumcarbonaat. |
(26) |
Afgezien van de in overweging 25 vermelde correctie en in afwezigheid van andere opmerkingen, worden de overwegingen 75 tot en met 81 van de voorlopige verordening inzake de invoer uit China bevestigd. |
3. Situatie van de EG-producent en conclusie inzake schade
(27) |
Een medewerkende producent/exporteur merkte op dat de economische indicatoren, die in de overwegingen 84 tot en met 94 van de voorlopige verordening werden geanalyseerd niet op aanmerkelijke schade wezen. Hij kon evenwel geen nieuwe elementen aanvoeren of nieuw bewijsmateriaal voorleggen die een nieuwe beoordeling van deze indicatoren en een wijziging van de voorlopige conclusie noodzakelijk zouden maken. |
(28) |
Na de mededeling van de definitieve bevindingen van de Commissie, heeft de betrokken producent/exporteur bovenstaand argument herhaald, met name wat de ontwikkeling van productie, bezettingsgraad, marktaandeel, voorraden en werkgelegenheid betreft. Zoals in de overwegingen 84 tot en met 88 van de voorlopige verordening vermeld, wijzen deze indicatoren op een ongunstige ontwikkeling en droegen zij bij tot een verslechtering van de situatie van de EG-producent. Het argument werd daarom afgewezen. |
(29) |
Daarom worden de overwegingen 82 tot en met 97 van de voorlopige verordening inzake de situatie van de EG-producent en de conclusie inzake schade bevestigd. |
F. OORZAKELIJK VERBAND
1. Gevolgen van de invoer met dumping
(30) |
In afwezigheid van inhoudelijk nieuwe inlichtingen of argumenten, wordt overweging 100 van de voorlopige verordening bevestigd. |
2. Gevolgen van andere factoren
(31) |
Een medewerkende exporteur herhaalde zijn argument dat de schade ook kon zijn veroorzaakt door invoer uit andere landen: deze was voor het begin van het onderzoektijdvak aanmerkelijk gestegen, en met name de invoer uit India en Brazilië. Opgemerkt wordt dat India in de periode 2000-2003 geen belangrijke leverancier van bariumcarbonaat was, gezien de te verwaarlozen omvang van de invoer uit dat land. Het marktaandeel van bariumcarbonaat uit India was in het onderzoektijdvak minder dan 1 % en daarvoor nagenoeg onbestaande. De invoer uit Brazilië was gering, zowel in vergelijking met de invoer uit China en de totale invoer van bariumcarbonaat in de beoordelingsperiode. Daarom werd geoordeeld dat deze invoer niet het oorzakelijk verband had verbroken tussen schade en invoer met dumping uit China dat volgens overweging 103 van de voorlopige verordening bestond. |
(32) |
Een exporteur en een aantal importeurs en verwerkende bedrijven stelden dat de EG-producent een dominante positie had op de EG-markt voor bariumcarbonaat, waardoor deze zijn prijzen in de Europese Gemeenschap kon verhogen. De exporteur wees erop dat de groep waartoe de enige EG-producent behoort in het verleden al was onderzocht vanwege misbruik van een dominante positie. |
(33) |
In antwoord op dit argument wordt opgemerkt dat het marktaandeel van de EG-producent in de periode 2000-2003 gemiddeld ongeveer 10 procentpunten lager was dan dat van de Chinese exporteurs, terwijl het in het onderzoektijdvak vergelijkbaar was met dat van de Chinese exporteurs. Daarom kan niet worden geoordeeld dat de EG-producent in het beoordelingsperiode een dominante positie innam: het marktaandeel van die producent was in die periode immers geringer dan dat van de Chinese exporteurs, terwijl het in het onderzoektijdvak ongeveer gelijk was. In ieder geval kon geen belanghebbende aantonen dat de EG-producent een dominante positie had wat het betrokken product betreft. Zelfs wanneer een onderneming de enige producent is van een bepaald product op een bepaalde markt, betekent dit op zich niet dat deze producent zijn positie heeft misbruikt door een kunstmatige prijsverhoging op die markt. Indien de EG-producent inderdaad een dominante positie had gehad en deze zelfs zou hebben misbruikt, dan is het moeilijk verklaarbaar dat de prijzen van deze producent met 7 % zijn gedaald, zoals vermeld in overweging 86 van de voorlopige verordening, terwijl het marktaandeel van de Chinese exporteurs zo aanzienlijk is toegenomen. Voorts kan uit het bestaan van een onderzoek, dat overigens geen betrekking had op bariumcarbonaat, of van onderzoeken in het verleden ten aanzien van een onderneming van de groep waartoe de EG-producent behoort, niet zonder meer worden afgeleid dat de EG-producent misbruik heeft gemaakt van een mogelijk dominante positie. Daarom wordt het argument afgewezen. |
(34) |
Wat de overwegingen 110 en 111 van de voorlopige verordening betreft, hebben verscheidene verwerkende bedrijven en importeurs aangevoerd dat antidumpingmaatregelen nadelig zouden zijn voor fabrikanten van baksteen en tegels omdat deze de voorkeur geven aan bariumcarbonaat in de vorm van een suspensie uit China boven het door de EG-producent geleverde bariumcarbonaat in poedervorm. Deze partijen voerden aan dat de EG-producent geen bariumcarbonaat in de vorm van een suspensie verkoopt en geen bariumcarbonaat in poedervorm wenst te leveren aan importeurs die de suspensie maken. Er werd echter vastgesteld dat de EG-producent wel degelijk bariumcarbonaat levert aan ten minste één importeur die dit tot een suspensie verwerkt. Daarom is er een andere leverancier van suspensies, gemaakt van bariumcarbonaat afkomstig van de EG-producent. Voorts is het zo, zoals in overweging 43 vermeld, dat antidumpingmaatregelen geenszins ten doel hebben de EG-markt voor producten uit China te sluiten, maar slechts gericht zijn op een herstel van eerlijke concurrentie en het behoud van meerdere aanbieders op de EG-markt. |
(35) |
Gelet op het voorgaande en omdat verwerkende bedrijven en importeurs geen duidelijke redenen konden opgeven voor hun voorkeur voor een suspensie of voor bariumcarbonaat uit China boven het door de EG-producent aangeboden product, wordt dit argument afgewezen. |
3. Conclusie
(36) |
Gelet op het voorgaande en andere elementen in de overwegingen 98 tot en met 111 van de voorlopige verordening, is de conclusie dat de EG-producent aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening. |
G. BELANG VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAP
(37) |
Twee organisaties die de verwerkende bedrijven vertegenwoordigen, enkele importeurs en verwerkende bedrijven zelf hebben nogmaal hun bezorgdheid uitgesproken dat antidumpingmaatregelen de concurrentie op de EG-markt voor bedoeld product zal verminderen en onvermijdelijk tot een prijsstijging zal leiden waardoor zij minder concurrerend zullen worden. Deze partijen hebben geen bewijsmateriaal voorgelegd om hun beweringen te staven. |
(38) |
Twintig verwerkende bedrijven die zich voor de instelling van de voorlopige antidumpingmaatregelen niet bij de Commissie hadden aangemeld, hebben bezwaar gemaakt tegen de vaststelling van definitieve antidumpingrechten. Deze bedrijven werden in de gelegenheid gesteld hun bezwaar nader te onderbouwen, maar hebben dit niet gedaan. Hun argumenten werden niettemin verder onderzocht door verificatie van de gegevens die voor de instelling van de voorlopige maatregelen reeds waren verstrekt door een medewerkende importeur en twee medewerkende verwerkende bedrijven. |
(39) |
Na de aanvullende controlebezoeken bij een onderneming in de keramische sector (glazuur) en een andere in de sector bakstenen en plavuizen (beide ondernemingen zijn tezamen goed voor meer dan 20 % van de invoer van bariumcarbonaat uit China, volgens de opgave van de medewerkende verwerkende bedrijven) wordt bevestigd (zie overweging 127 van de voorlopige verordening) dat bariumcarbonaat minder dan 8 % uitmaakt van de totale productiekosten van de verwerkende bedrijven. |
(40) |
Overeenkomstig de bevindingen in overweging 128 van de voorlopige verordening wordt daarom geconcludeerd dat de gevolgen van een eventuele verhoging van de prijs van bariumcarbonaat voor verwerkende bedrijven minimaal lijkt te zijn, gezien het niveau van de maatregelen en de mogelijkheid dit product aan te kopen bij andere exporteurs waarop geen rechten van toepassing zijn. |
(41) |
Na de mededeling van de definitieve bevindingen van de Commissie hebben twee organisaties van verwerkende bedrijven en een producent/exporteur aangevoerd dat de mogelijke gevolgen van de definitieve maatregelen voor verwerkende bedrijven ernstiger zouden zijn dan wat in de overwegingen 39 en 40 is vermeld. Opgemerkt wordt dat de bevindingen gebaseerd zijn op gecontroleerde gegevens van medewerkende verwerkende bedrijven. Voorgaand argument heeft betrekking op gegevens van bedrijven die geen medewerking hebben verleend en die dus niet konden worden gecontroleerd. Het argument werd daarom afgewezen. |
(42) |
Bovengenoemd producent/exporteur stelde dat slechts een gering aantal bedrijven, die niet representatief waren voor de sector in zijn geheel, als basis voor de bevindingen had gediend. Opgemerkt wordt dat de verwerkende bedrijven die in het voorlopige en het definitieve stadium werden onderzocht goed waren voor meer dan 90 % van de invoer van bariumcarbonaat uit China door medewerkende verwerkende bedrijven in het onderzoektijdvak. Daarom worden de bevindingen voldoende geldig geacht en wordt het argument afgewezen. |
(43) |
Voorts wordt erop gewezen dat antidumpingmaatregelen zeker niet ten doel hebben producten uit China van de EG-markt te weren, maar om weer tot een billijke concurrentie op deze markt te komen die door oneerlijke handelspraktijken was verstoord. Door de maatregelen zal de enige producent van bariumcarbonaat in de Europese Gemeenschap in staat zijn de productie van bariumcarbonaat voort te zetten en dit is in het belang van de concurrentie op de EG-markt. |
(44) |
In afwezigheid van inhoudelijk nieuwe gegevens of argumenten over dit onderwerp, worden de overwegingen 114 tot en met 132 van de voorlopige verordening bevestigd. |
H. SCHADEMARGE
(45) |
Na de mededeling van de voorlopige bevindingen stelde een exporteur dat een winst van 7,2 % — die de EG-producent in afwezigheid van schadelijke dumping zou kunnen maken — niet realistisch is, daar de winst van deze enige producent in de Europese Gemeenschap, door diens dominante positie, in het verleden abnormaal hoog was. |
(46) |
Zoals reeds vermeld in overweging 33 betekent het feit dat er in een bepaalde periode slechts één producent is in de Europese Gemeenschap, niet automatisch dat deze producent een dominante positie heeft op de markt en van deze positie misbruik maakt door bijvoorbeeld abnormaal hoge winsten te maken. Als in overweging 135 van de voorlopige verordening vermeld, was de winstmarge van 7,2 % de gewogen gemiddelde winstmarge op het betrokken product in de jaren 1996, 1997 en 1998. Er werd rekening gehouden met de winstmarges van de EG-producent toen deze nog niet door dumping werd geschaad, dat wil zeggen voor de schadebeoordelingsperiode. Daar de betrokken exporteur niet heeft kunnen aantonen dat bovengenoemde winstmarge abnormaal hoog is, wordt zijn claim afgewezen en wordt overweging 135 bevestigd wat de berekening van de schademarge betreft. |
I. DEFINITIEVE MAATREGELEN
(47) |
Gelet op de conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Europese Gemeenschap moeten, overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening, definitieve antidumpingrechten worden ingesteld die overeenstemmen met de dumpingmarge (of met de schademarge indien deze lager is). In dit geval moeten de individuele antidumpingrechten en het voor het gehele land geldende antidumpingrecht op de dumpingmarges worden afgestemd. De definitieve antidumpingrechten zijn daarom als volgt:
|
(48) |
Over de vorm van de maatregelen werden geen opmerkingen ontvangen en daarom wordt bevestigd dat het antidumpingrecht zal bestaan uit een bepaald bedrag per ton, zoals vermeld in overweging 138 van de voorlopige verordening. |
J. VERBINTENISSEN
(49) |
Na de mededeling van de definitieve bevindingen waren twee producenten/exporteurs bereid een prijsverbintenis aan te bieden. Daar een van deze producenten/exporteurs niet als marktgericht bedrijf werd behandeld, noch een individuele behandeling heeft verkregen, kon de Commissie van hem geen verbintenis aanvaarden, daar voor hem geen individuele dumpingmarge kan worden vastgesteld. Op die basis kan geen aanbod worden aanvaard. De andere producent/exporteur die wel een behandeling als marktgericht bedrijf had verkregen, heeft zijn aanbod later ingetrokken. |
K. DEFINITIEVE INNING VAN HET VOORLOPIGE RECHT
(50) |
Gelet op de hoogte van de vastgestelde dumpingmarges en de ernst van de schade die de EG-producent heeft geleden, wordt het nodig geacht de bedragen die uit hoofde van het voorlopige antidumpingrecht als zekerheid zijn gesteld definitief te innen tot het bedrag van het definitieve antidumpingrecht. Daar de definitieve rechten lager zijn dan de voorlopige rechten, moeten de voorlopige geïnde bedragen die het bedrag van het definitieve recht overschrijden, worden vrijgegeven. |
(51) |
De bij deze verordening vastgestelde individuele antidumpingrechten voor bepaalde ondernemingen zijn gebaseerd op de bevindingen van onderhavig onderzoek. Zij weerspiegelen de situatie die bij het onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot het residuele recht dat „voor alle ondernemingen” in het land geldt) zijn dus uitsluitend van toepassing op producten uit het betrokken land die door de genoemde ondernemingen (rechtspersonen) zijn geproduceerd. Producten die door andere ondernemingen zijn geproduceerd die niet specifiek, met naam en adres, in het dispositief van deze verordening zijn genoemd, met inbegrip van ondernemingen die banden hebben met de specifiek genoemde ondernemingen, komen niet voor deze rechten in aanmerking. Op deze ondernemingen is het recht van toepassing dat voor „alle andere ondernemingen” geldt. |
(52) |
Verzoeken in verband met de toepassing van deze specifiek voor bepaalde ondernemingen geldende antidumpingrechten (bv. na de naamswijziging van een onderneming of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien dit gerechtvaardigd blijkt, zal de verordening worden gewijzigd door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen. |
(53) |
Het betrokken product is een fungibel en merkloos product, zoals eerder vermeld. Het verschil tussen de vastgestelde rechten is beduidend en er zijn verschillende producenten/exporteurs. A deze elementen maken het gemakkelijker de export te doen verlopen via de traditionele exporteurs die voor het laagste recht in aanmerking komen. |
(54) |
Indien de omvang van de uitvoer door een van de ondernemingen die voor een lager recht in aanmerking komen met meer dan 30 % stijgt, kan dit lagere recht daarom beschouwd worden als een onvoldoende maatregel om de schadelijke gevolgen van dumping teniet te doen. Mits aan de vereisten is voldaan, kan dan een onderzoek worden ingesteld om de vorm of het niveau van de maatregelen aan te passen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Artikel 1
1. Er worden definitieve antidumpingrechten ingesteld op bariumcarbonaat met een strontiumgehalte van meer dan 0,07 % gewichtspercenten en een zwavelgehalte van meer dan 0,0015 % gewichtspercenten, in de vorm van poeder, geperste dan wel gebrande korrels, ingedeeld onder de GN-code ex 2836 60 00 (Taric-code 2836600010), uit de Volksrepubliek China.
2. De definitieve antidumpingrechten zijn gelijk aan een vast bedrag zoals hieronder vermeld voor het in lid 1 bedoelde product dat door de volgende ondernemingen wordt geproduceerd:
Land |
Onderneming |
Recht (EUR/t) |
Aanvullende Taric-code |
||||
Volksrepubliek China |
|
6,3 |
A606 |
||||
|
8,1 |
A607 |
|||||
Alle andere ondernemingen |
56,4 |
A999 |
3. Wanneer goederen vóór het brengen in het vrije verkeer zijn beschadigd en de douanewaarde daarom, overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (3), verhoudingsgewijs wordt aangepast aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs, wordt het bedrag van het antidumpingrecht, berekend op grond van bovengenoemde vaste bedragen, verminderd met het percentage dat met de aanpassing aan de werkelijk betaalde of te betalen prijs overeenstemt.
4. Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.
Artikel 2
De bedragen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 145/2005 als zekerheid zijn gesteld uit hoofde van het voorlopige antidumpingrecht op bariumcarbonaat, ingedeeld onder GN-code ex 2836 60 00, uit de Volksrepubliek China, worden definitief geïnd.
a) |
De als zekerheid gestelde bedragen die het bedrag van het definitieve antidumpingrecht overschrijden, worden vrijgegeven. |
b) |
Wanneer het definitieve recht hoger is dan het voorlopige recht, wordt slechts het als zekerheid gestelde bedrag tot het niveau van het voorlopige recht definitief geïnd. |
Artikel 3
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
Gedaan te Brussel, 18 juli 2005.
Voor de Raad
De voorzitter
J. STRAW
(1) PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12).
(2) PB L 27 van 29.1.2005, blz. 4.
(3) PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 883/2005 (PB L 148 van 11.6.2005, blz. 5).