22.10.2005 |
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
L 279/75 |
BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE
van 21 oktober 2005
tot vaststelling van voorschriften voor de preventie van hoogpathogene aviaire influenza, veroorzaakt door influenza A-virus subtype H5N1, bij gevoelige vogels in dierentuinen in de lidstaten
(Kennisgeving geschied onder nummer C(2005) 4197)
(Voor de EER relevante tekst)
(2005/744/EG)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschappen,
Gelet op Richtlijn 90/425/EEG van de Raad van 26 juni 1990 inzake veterinaire en zoötechnische controles in het intracommunautaire handelsverkeer in bepaalde levende dieren en producten in het vooruitzicht van de totstandbrenging van de interne markt (1), en met name op artikel 10, lid 4,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Aviaire influenza is een besmettelijke virale ziekte bij pluimvee en vogels, die leidt tot sterfte en anomalieën die snel de vorm van een epizoötie kunnen aannemen en daardoor een ernstige bedreiging vormen voor de dieren de volksgezondheid en voor de rentabiliteit van de pluimveehouderij. |
(2) |
Richtlijn 92/40/EEG van de Raad van 19 mei 1992 tot vaststelling van communautaire maatregelen voor de bestrijding van aviaire influenza (2) geeft aan welke bestrijdingsmaatregelen moeten worden genomen bij een uitbraak van aviaire influenza onder pluimvee, onverminderd de communautaire bepalingen betreffende het intracommunautaire handelsverkeer. Die richtlijn is niet van toepassing indien aviaire influenza wordt geconstateerd bij andere vogels, maar bepaalt dat de betrokken lidstaat in dat geval de Commissie van de eventueel getroffen maatregelen in kennis stelt. |
(3) |
Volgens artikel 3 van Richtlijn 92/65/EEG van de Raad van 13 juli 1992 tot vaststelling van de veterinairrechtelijke voorschriften voor het handelsverkeer en de invoer in de Gemeenschap van dieren, sperma, eicellen en embryo's waarvoor ten aanzien van de veterinairrechtelijke voorschriften geen specifieke communautaire regelgeving geldt als bedoeld in bijlage A, onder I, van Richtlijn 90/425/EEG (3), mag de handel in en invoer van de betrokken dieren, sperma, eicellen en embryo's niet worden verboden of beperkt om andere veterinairrechtelijke redenen dan die welke voortvloeien uit de toepassing van de communautaire wetgeving, met name de eventueel getroffen vrijwaringsmaatregelen. In Richtlijn 1999/22/EG van de Raad van 29 maart 1999 betreffende het houden van wilde dieren in dierentuinen (4) staat gedefinieerd welke dierentuinen onder die richtlijn vallen. Die definitie moet voor de toepassing van deze beschikking in aanmerking worden genomen. Ten aanzien van de handel moet die definitie voor de toepassing van deze beschikking echter worden aangevuld. |
(4) |
Onlangs is de aanwezigheid van hoogpathogene aviaire influenza, veroorzaakt door influenza A-virus subtype H5N1, vastgesteld in Turkije, Roemenië en Rusland ten westen van de Oeral. Moleculair-epidemiologische gegevens en andere aanwijzingen duiden er sterk op dat het aviaire-influenzavirus door trekvogels vanuit Centraal-Azië in die landen gebracht is. Dit wordt ook geopperd in het verslag van een recent inspectiebezoek aan Rusland van de Werelddiergezondheidsorganisatie (OIE), dat op 14 oktober 2005 is gepubliceerd. |
(5) |
In verband met het risico van insleep van hoogpathogene aviaire influenza, veroorzaakt door het influenza A-virus subtype H5N1, in de Gemeenschap heeft de Commissie een aantal beschikkingen vastgesteld, waaronder Beschikking 2005/734/EG tot vaststelling van bioveiligheidsmaatregelen ter beperking van het risico van overdracht van hoogpathogene aviaire influenza, veroorzaakt door het influenza A-virus subtype H5N1, van in het wild levende vogels naar pluimvee en andere in gevangenschap gehouden vogels en tot instelling van een systeem voor vroege opsporing in risicogebieden (5). |
(6) |
Om de in het wild levende dieren te beschermen en de biologische diversiteit in stand te houden moeten er op communautair niveau bioveiligheidsmaatregelen worden vastgesteld ter preventie van hoogpathogene aviaire influenza, veroorzaakt door influenza A-virus subtype H5N1, bij gevoelige vogels in dierentuinen in de lidstaten. |
(7) |
Vaccinatie van gevoelige vogels in dierentuinen kan onder bepaalde omstandigheden een geschikte aanvullende preventiemaatregel zijn. |
(8) |
Daarom moeten de essentiële voorschriften voor vaccinatie van vogels in dierentuinen, waaraan de lidstaten zich moeten houden als zij het nodig achten tot vaccinatie van die vogels over te gaan, op communautair niveau worden vastgesteld. |
(9) |
Vaccinatie kan, ook als die beperkt blijft tot bepaalde categorieën dieren die niet primair voor de handel bedoeld zijn, gevolgen hebben voor de status ten aanzien van aviaire influenza wat het internationale handelsverkeer betreft, en dat betreft niet alleen het land of deel daarvan waar wordt gevaccineerd. Daarom mogen de gevaccineerde vogels niet worden verhandeld, tenzij aan bepaalde voorschriften wordt voldaan. De lidstaten moeten de Commissie uiterlijk 30 november 2005 in kennis stellen van de nationale maatregelen die ter uitvoering van deze beschikking zijn genomen. |
(10) |
De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid, |
HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:
Artikel 1
Deze beschikking bevat voorschriften ter beperking van de verspreiding van aviaire influenza, veroorzaakt door influenza A-virus subtype H5N1 (hierna „aviaire influenza” genoemd), door in het wild levende vogels onder gevoelige vogels in dierentuinen. Afhankelijk van de specifieke epidemiologische situatie betreffen die voorschriften in het bijzonder de preventie van direct en indirect contact tussen in het wild levende vogels, met name watervogels, en gevoelige dieren in dierentuinen.
Artikel 2
Voor de toepassing van deze beschikking wordt verstaan onder:
a) |
„dierentuin”:
|
b) |
„gevoelige vogel”: een vogelsoort die waarschijnlijk gevoelig is voor aviaire influenza en niet bedoeld is voor de productie van dierlijke producten. |
Artikel 3
De lidstaten nemen passende, uitvoerbare maatregelen ter beperking van het risico van overdracht van aviaire influenza van in het wild levende vogels naar gevoelige vogels in dierentuinen, met inachtneming van de in bijlage I vermelde criteria en risicofactoren.
Artikel 4
De lidstaten mogen op basis van een risicobeoordeling besluiten gevoelige dieren in dierentuinen, die naar hun oordeel een risico van aviaire influenza lopen, tegen aviaire influenza te vaccineren, met inachtneming van de voorschriften van bijlage II.
Artikel 5
1. Lidstaten die van plan zijn tot vaccinatie overeenkomstig artikel 4 over te gaan, leggen hun programma voor de vaccinatie van gevoelige vogels in dierentuinen aan de Commissie voor en presenteren dit programma officieel in het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.
2. Het in lid 1 bedoelde vaccinatieprogramma bevat ten minste uitvoerige informatie over:
a) |
het exacte adres en de plaats van de dierentuinen waar de vaccinatie uitgevoerd zal worden; |
b) |
de specifieke identificatie van de gevoelige dieren en het aantal daarvan; |
c) |
de individuele identificatie van de te vaccineren dieren; |
d) |
het soort vaccin dat zal worden gebruikt, het vaccinatieschema en het tijdstip van vaccinatie; |
e) |
de redenen waarom tot vaccinatie is besloten; |
f) |
het tijdschema van de uit te voeren vaccinaties. |
Artikel 6
De lidstaten nemen onmiddellijk de nodige maatregelen om aan deze beschikking te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.
Artikel 7
Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.
Gedaan te Brussel, 21 oktober 2005.
Voor de Commissie
Markos KYPRIANOU
Lid van de Commissie
(1) PB L 224 van 18.8.1990, blz. 29. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/33/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 315 van 19.11.2002, blz. 14).
(2) PB L 167 van 22.6.1992, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.
(3) PB L 268 van 14.9.1992, blz. 54. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/68/EG (PB L 226 van 25.6.2004, blz. 128).
(4) PB L 94 van 9.4.1999, blz. 24.
(5) PB L 274 van 20.10.2005, blz. 105. Besluit gewijzigd bij Besluit 745/2005 (Zie bladzijde 79 van dit Publicatieblad).
BIJLAGE I
bij de toepassing van de in artikel 3 bedoelde maatregelen in afzonderlijke dierentuinen in aanmerking te nemen criteria en risicofactoren
1. |
Ligging van de dierentuin langs vogeltrekroutes, met name van vogels komend uit Centraal- en Oost-Azië en de gebieden rond de Kaspische Zee en de Zwarte Zee. |
2. |
Afstand van de dierentuin tot watergebieden zoals vijvers, moerassen, meren of rivieren waar trekkende watervogels kunnen neerstrijken. |
3. |
Ligging van de dierentuinen in gebieden waar veel trekvogels, met name watervogels, voorkomen. |
BIJLAGE II
VOORSCHRIFTEN VOOR VACCINATIE
1. |
Omvang van de uit te voeren vaccinatie |
Alleen gevoelige vogels in dierentuinen mogen gevaccineerd worden. |
2. |
Te vaccineren diersoorten |
Er wordt een lijst van alle te vaccineren vogels opgesteld, met de individuele identificatie daarvan, die ten minste tien jaar na de datum van vaccinatie wordt bewaard. |
3. |
Duur van de vaccinatie |
Alle in een dierentuin te vaccineren vogels worden zo snel mogelijk gevaccineerd. De vaccinatie in de dierentuin moet in elk geval binnen 96 uur worden voltooid. |
4. |
Specifiek verplaatsingsverbod voor gevaccineerde vogels en producten daarvan |
Gevaccineerde vogels mogen niet worden verhandeld of verplaatst, behalve in geval van vervoer onder officieel toezicht tussen dierentuinen in dezelfde lidstaat, of na specifieke toestemming van een andere lidstaat. Van de desbetreffende vogels mogen geen producten in de voedselketen terechtkomen. |
5. |
Specifieke identificatie en registratie van de gevaccineerde dieren |
De gevaccineerde vogels moeten elk afzonderlijk kunnen worden geïdentificeerd en de identificatiegegevens van deze vogels worden duidelijk vastgelegd. Indien mogelijk wordt op het tijdstip van vaccinatie een onuitwisbaar identificatiemerk aangebracht om aan te geven dat de vogels zijn gevaccineerd. |
6. |
Uitvoering van de vaccinatiecampagne |
De vaccinatie wordt uitgevoerd onder toezicht van een officiële dierenarts van de bevoegde autoriteiten. De nodige maatregelen worden getroffen om verspreiding van het virus te vermijden. Resterende hoeveelheden vaccin worden, samen met een schriftelijk verslag over het aantal gevaccineerde vogels en het aantal gebruikte doses, teruggebracht naar de plaats waar het vaccin is gedistribueerd. Indien mogelijk worden bloedmonsters genomen voordat wordt gevaccineerd en ten minste 30 dagen na vaccinatie, met het oog op een serologische test op aviaire influenza. De resultaten van deze tests worden ten minste tien jaar bewaard. |
7. |
Te gebruiken vaccin |
Het te gebruiken geïnactiveerde vaccin moet op de juiste wijze samengesteld zijn en moet werkzaam zijn tegen het circulerende virustype. Het moet worden gebruikt overeenkomstig de instructies van de fabrikant en/of de veterinaire autoriteiten. |
8. |
Rapportage aan de Commissie over de uitvoering van het programma |
Een gedetailleerd verslag over de uitvoering van het programma, met inbegrip van de resultaten van de uitgevoerde tests, wordt aan de Commissie en de lidstaten voorgelegd in het kader van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid. |