6.6.2005   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 142/26


BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE

van 22 september 2004

betreffende de steunmaatregel die het Verenigd Koninkrijk voornemens is ten uitvoer te leggen ten gunste van British Energy plc

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2004) 3474)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2005/407/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op Aartikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken (1) en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

I.   PROCEDURE

(1)

Op 9 september 2002 heeft de regering van het Verenigd Koninkrijk een pakket reddingssteun uitgewerkt voor de stroomonderneming British Energy plc (hierna „BE” genoemd) uit het Verenigd Koninkrijk. Op 27 november 2002 besloot de Commissie in deze zaak geen bezwaar te maken (2). In het kader van dat besluit hadden de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk tot 9 maart 2003 de tijd om een herstructurerings- of liquidatieplan voor BE in te dienen, dan wel aan te tonen dat de steun was terugbetaald.

(2)

Op 7 maart 2003 hebben de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk bij de Commissie een herstructureringsplan aangemeld. De verklaring van de regering van het Verenigd Koninkrijk werd geregistreerd als steunmaatregel NN 45/2003 omdat bepaalde herstructureringsmaatregelen mogelijk staatssteun inhielden die al ten uitvoer was gelegd. Op 13 maart 2003 werd verdere informatie meegedeeld. Op 28 maart 2003 vond een bijeenkomst tussen de vertegenwoordigers van de Commissie en van de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk plaats. De Commissie zond de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk op 21 april 2003 een verzoek om inlichtingen, waarop de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk op 2 mei 2003 hebben geantwoord.

(3)

Bij schrijven van 23 juli 2003 heeft de Commissie het Verenigd Koninkrijk in kennis gesteld van haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ten aanzien van deze steun.

(4)

Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is in het Publicatieblad van de Europese Unie bekendgemaakt (3). De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen over de betrokken steunmaatregel te maken.

(5)

De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben de Commissie hun opmerkingen ten aanzien van de inleiding van de procedure meegedeeld bij schrijven van 22 augustus 2003, dat nog diezelfde dag door de Commissie werd geregistreerd.

(6)

De Commissie heeft van belanghebbenden opmerkingen terzake ontvangen. De Commissie heeft deze voor een reactie doorgezonden aan het Verenigd Koninkrijk en heeft bij schrijven van 29 oktober 2003, dat nog diezelfde dag door de Commissie werd geregistreerd, diens opmerkingen ontvangen.

(7)

Op 7 oktober 2003 vond een bijeenkomst van de diensten van de Commissie met de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk plaats. Na deze bijeenkomst heeft het Verenigd Koninkrijk informatie verstrekt bij schrijven van 5 november 2003, dat op 10 november 2003 is geregistreerd. Op 28 november 2003 vond een nieuwe bijeenkomst plaats. Op 5 december 2003 zond de Commissie het Verenigd Koninkrijk een verzoek om inlichtingen, waarop het Verenigd Koninkrijk op 22 december 2003 heeft geantwoord. Op 2 februari 2004 vond een nieuwe bijeenkomst plaats. Het Verenigd Koninkrijk deelde op 4 februari 2004 informatie mee. Op 10 maart 2004 werd nieuwe informatie door het Verenigd Koninkrijk meegedeeld. Op 22 maart 2004 vond een bijeenkomst plaats. De Commissie zond een nieuw verzoek om inlichtingen op 19 april 2004, waarop het Verenigd Koninkrijk op 11 mei 2004 antwoordde. Op 7 juni 2004 vond een bijeenkomst plaats. Op 1 juli 2004 werd nieuwe informatie meegedeeld en op 29 juli 2004 vond een nieuwe bijeenkomst plaats. Het Verenigd Koninkrijk heeft op 23 augustus 2004 verdere informatie meegedeeld.

II.   GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE STEUN

1.   Begunstigde van de steun

a)   Het concern BE

(8)

BE is een stroomproducent. Deze werd in 1996 door de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk geprivatiseerd. Behalve drie bijzondere aandelen die de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk in handen hebben (één in BE en één in elk van zijn beide belangrijkste dochterondernemingen in het Verenigd Koninkrijk), is BE thans volledig in handen van particuliere investeerders.

(9)

Ten tijde van de privatisering waren de belangrijkste onderdelen van BE's activiteiten zes kerncentrales in Engeland en twee kerncentrales in Schotland. BE exploiteert deze centrales nog steeds; zij hebben een totaal geregistreerd vermogen van 9 820 MW, waarvan 7 281 MW in Engeland en Wales en 2 539 MW in Schotland. BE is de enige exploitant van kerncentrales in het Verenigd Koninkrijk die in particuliere handen is. De onderneming levert stroom op de „„wholesale”-”-markt en aan een aantal grote industriële en zakelijke afnemers; daarbuiten is zij niet op de retailmarkt actief.

(10)

Sinds haar privatisering heeft BE een 50/50-gemeenschappelijke onderneming opgericht in de Verenigde Staten (onder de benaming Amergen) met het oog op de verwerving en exploitatie van Amerikaanse kerncentrales en heeft zij een 82,4 %-belang verworven in de leasing van Bruce Power LP in het Canadese Ontario. In het Verenigd Koninkrijk heeft BE in 1999 de retailleveringsdivisie van South Wales Electricity verworven (en vervolgens in 2000 verkocht) en in 2000 de kolengestookte centrale van 1 970 MW te Eggborough met het oog op meer flexibiliteit en als veiligheidsmaatregel voor het uitvallen van haar kerncentrales.

(11)

Van de acht kerncentrales van BE in het Verenigd Koninkrijk zijn er zeven geavanceerde gasgekoelde kernreactoren (hierna „AGR” genoemd), een ontwerp en technologie die alleen in het Verenigd Koninkrijk voorkomen. De achtste centrale, Sizewell B, heeft een drukwaterreactor (hierna „PWR” genoemd), een ontwerp en technologie die internationaal wijdverbreid zijn.

(12)

De voornaamste BE-dochterondernemingen in het Verenigd Koninkrijk zijn:

British Energy Generation Ltd (hierna „BEG” genoemd), die eigenaar en exploitant van de zes kerncentrales in Engeland is en de vergunning heeft om rechtstreeks aan ondernemingen te leveren;

British Energy Generation (UK) Ltd (hierna „BEGUK” genoemd), die eigenaar en exploitant van de beide kerncentrales in Schotland is;

Eggborough Power (Holdings) Ltd (hierna „EPL” genoemd), die eigenaar en exploitant van de kolengestookte centrale in het Engelse Eggborough is,

en

British Energy Power & Energy Trading Ltd (hierna „BEPET” genoemd), die de volledige productie van BE afzet (behalve voor de rechtstreekse levering aan ondernemingen) en de marktrisico's beheert.

b)   De recente ontwikkelingen

(13)

Als gevolg van de aanzienlijke daling van de stroomtarieven op de markt waarin BE actief is, gecombineerd met BE's niet-afgedekte positie en de niet-geplande uitval van centrales, zijn de inkomsten uit BE's centrales in 2002 fors gedaald. Het hoge aandeel aan onvermijdbare kosten (4) in de kostenstructuur van BE's kerncentrales bood ook weinig ruimte om door een verlaging van de kosten op de lagere tarieven in te spelen.

(14)

Een tariefdaling van 8,56 GBP/MWh, zoals die in de twee jaren vóór 2002 plaatsvond, stemt overeen met een jaarlijkse inkomstendaling van 642 miljoen GBP per jaar bij een totale productie van 75 TWh (de productie van BE's centrales in het financiële jaar). „Trading”-contracten voor stroom noch de divisie Directe verkoop hebben de impact van deze prijsval op BE's inkomsten afdoende kunnen verzachten.

(15)

Door deze factoren is de kaspositie van BE in de zomer 2002 aanzienlijk verslechterd, met een kassaldo dat daalde van 231 miljoen GBP begin april 2002 tot nog 78 miljoen GBP eind augustus 2002, waarbij de daling vanaf eind juni 2002 versnelde. Naast deze aanzienlijke vermindering van het kassaldo verwachtte BE ook aanzienlijke kasuitgaven in de periode september 2002 - maart 2003. Deze uitgaven omvatten onder meer de betalingen aan British Nuclear Fuel Limited (hierna „BNFL” genoemd) in het kader van haar beheerscontracten voor verbruikte splijtsof, aanzienlijke kapitaaluitgaven voor BE's Bruce Power-installatie in Canada en de terugbetaling van de eerste tranche van haar obligaties die op 25 maart 2003 vervallen.

(16)

Op 5 september 2002 kreeg de raad van bestuur van BE, in het licht van een mislukt obligatieaanbod in de zomer en van bezorgdheid over de mogelijkheden van de onderneming om toegang te krijgen tot haar niet-opgenomen bankfaciliteiten, juridisch advies dat de onderneming niet in staat zou zijn haar kredietfaciliteiten op te nemen. Aangezien de directeuren niet in staat waren te verklaren dat in hun overtuiging de onderneming deze kredietfaciliteiten zou kunnen terugbetalen, zou het opnemen daarvan overeenkomen met handel drijven zonder enig redelijk vooruitzicht dat vereffening wegens insolventie kon worden vermeden. Een en ander bracht BE ertoe de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk financiële steun te vragen, om te vermijden dat een insolventieprocedure tegen de onderneming zou worden ingeleid. Die financiële steun werd door de Commissie bij besluit van 27 november 2002 als reddingssteun goedgekeurd.

(17)

In dat besluit was sprake van de toezegging van de regering van het Verenigd Koninkrijk om een liquidatie- of herstructureringsplan voor te leggen, dan wel bewijsstukken dat de faciliteiten volledig waren terugbetaald en/of dat de garantie was stopgezet uiterlijk zes maanden nadat de Commissie de reddingssteun had goedgekeurd. Op 7 maart 2003 heeft de regering van het Verenigd Koninkrijk het herstructureringsplan voor BE aan de Commissie meegedeeld.

2.   Het herstructureringsplan

a)   Oorsprong van BE's moeilijkheden

(18)

De moeilijkheden van BE zijn volgens de regering van het Verenigd Koninkrijk op de volgende factoren terug te voeren.

(19)

In tegenstelling tot de overige grote stroomproducenten in de particuliere sector, heeft BE geen eigen divisie voor retailafnemers die een natuurlijke afdekking biedt voor haar „wholesale”-stroomprijsrisico. BE zet haar stroomnet in hoofdzaak op de „wholesale”-markt af en voor een beperkt deel ook bij grote industriële en zakelijke verbruikers.

(20)

BE's positie op de markt voor retaillevering aan grote industriële en zakelijke verbruikers biedt hem geen afdekking tegen de val van „wholesale”-tarieven. Sinds 1994 is deze markt volledig voor concurrentie opengesteld. De onderneming concurreert er met prijsgevoelige verbruikers. De tarieven op deze markt zijn ook gedaald. Deze tariefverminderingen worden grotendeels aan de consumenten doorgegeven. Bijgevolg is er ook geen stijging geweest van de retailmarges die de effecten van dalende „wholesale”-tarieven kon compenseren.

(21)

De kostenstructuur van nucleaire installaties wordt gekenmerkt door erg hoge onvermijdbare kosten en lage vermijdbare kosten (5).

(22)

Een deel van BE's onvermijdbare kosten zijn uniek voor kerncentrales. Ten eerste zijn er de verplichtingen inzake de ontmanteling van nucleaire installaties die losstaan van de output, behalve dan wat betreft de timing die op het tijdschema voor de sluiting van de verschillende centrales is gebaseerd. Ten tweede zijn ook de kosten voor het beheer van verbruikte splijtstof - de kosten voor opwerking, opslag en eindberging van verbruikte splijtstof - onvermijdbaar voor splijtstof die al in de reactor is geladen.

(23)

Daartegenover staat dat vermijdbare kosten van nucleaire installaties lager liggen dan die van andere centrales op het net, met inbegrip van andere basislastcentrales.

(24)

De val van de marktprijzen resulteerde in een sterke inkrimping van de marge die BE bovenop haar vermijdbare kosten verdient. Bijgevolg zijn de middelen die beschikbaar zijn om haar hoge onvermijdbare kosten te voldoen — hoofdzakelijk financieringskosten en „nucleaire passiva” (de nucleaire erfenis) die uit maatregelen in het verleden resulteren —, sterk afgenomen. Een en ander leverde moeilijkheden op bij het voldoen van betalingen aan schuldeisers, hetgeen een financiële herstructurering van de activiteiten noodzakelijk maakte.

(25)

Naast de uit nucleaire passiva resulterende onvermijdbare kosten op lange termijn had BE ook te kampen met hoge onvermijdbare kosten op kortere termijn in de vorm van financieringskosten, die waren gestegen doordat zij kapitaal aan haar aandeelhouders terugbetaalde en door haar overnames van Eggborough en in Noord-Amerika, en de kosten van stroomafnameovereenkomsten.

(26)

BE's verlies aan inkomsten ingevolge de daling van „wholesale”-stroomtarieven werd nog verscherpt doordat BE's centrales Torness 2 en Dungeness B een aanzienlijk aantal keren onverwacht zijn uitgevallen. Nadat Torness onverwacht een aantal keren was uitgevallen, kondigde BE op 13 augustus 2002 aan dat de doelstelling voor nucleaire productie in het Verenigd Koninkrijk neerwaarts van 67,5 TWh tot 63 TWh (± 1 TWh) was bijgesteld.

b)   De herstructureringsmaatregelen

(27)

Het herstructureringspakket omvat de volgende zeven maatregelen, die zijn overeengekomen tussen BE, haar belangrijkste schuldeisers (waaronder de openbare onderneming voor de verwerking van kernsplijtstof BNFL) en de regering van het Verenigd Koninkrijk:

— maatregel A

:

maatregelen in verband met de financiering van nucleaire passiva;

— maatregel B

:

met BNFL overeengekomen maatregelen in verband met de splijtstofkringloop;

— maatregel C

:

„standstill”-maatregelen;

— maatregel D

:

herstructureringspakket ten aanzien van de belangrijkste schuldeisers;

— maatregel E

:

invoering van een nieuwe „trading”-strategie;

— maatregel F

:

afstoting van activa om de herstructurering mee te helpen financieren, en

— maatregel G

:

betalingsuitstel voor lokale belastingen.

(28)

Deze maatregelen worden nader beschreven in de overwegingen 29 tot en met 102.

(29)

Nucleaire passiva resulteren vooral uit de noodzaak om verbruikte splijtstof op te werken of op te slaan en definitief te bergen (hierna „„back-end”-verplichtingen” genoemd) en de noodzaak om kerncentrales aan het eind van hun commerciële levensduur te ontmantelen (hierna „ontmantelingsverplichtingen” genoemd).

(30)

Voor een deel van de „back-end”-verplichtingen heeft BE contracten lopen voor de levering door BNFL van beheersdiensten voor verbruikte splijtstof (hierna „contractuele verplichtingen” genoemd). Contractuele verplichtingen zijn de bedragen die BE contractueel verplicht is aan BNFL te betalen voor de opwerking en/of opslag van verbruikte AGR-splijtstof en andere diensten in verband met het beheer van de verbruikte splijtstof. Deze contracten inzake opwerking en opslag van verbruikte splijtstof en daarmee gerelateerde afvalstoffen betreffen de splijtstof van de AGR-centrales en hebben een looptijd tot minstens 2038 of 2086. Voor de meeste van deze contracten is een vast tarief van toepassing met alle technische risico's die zijn verbonden aan de opslag en opwerking van verbruikte splijtstof die zich bij BNFL bevindt. Voor de duur van deze contracten blijft BE aansprakelijk voor alle verbruikte splijtstof en de meeste daarmee verband houdende afvalstoffen.

(31)

Er zijn ook andere „back-end”-verplichtingen die al dan niet verband kunnen houden met diezelfde verbruikte splijtstof en waarvoor er momenteel geen dienstverleningscontract bestaat (hierna „niet-contractuele verplichtingen” genoemd). Niet-contractuele verplichtingen houden in hoofdzaak verband met de eindberging van verbruikte splijtstof, plutonium, uraan en afval dat ontstaat bij de opwerking van AGR-splijtstof, de opslag en eindberging van verbruikte PWR-splijtstof, met inbegrip van de bouw van een droge opslagruimte te Sizewell B, en de opslag en verwerking van procesafval.

(32)

Ontmantelingsverplichtingen houden verband met de kosten voor het verwijderen van de splijtstof, de ontsmetting en de ontmanteling van de kerncentrales wanneer deze centrales eenmaal zijn gestopt met de opwekking van stroom. Normaal gesproken verloopt de ontmanteling in drie fasen:

fase 1: de splijtstof wordt uit de reactor verwijderd kort nadat de centrale is stilgelegd, waarna de splijtstof uit de centrale wordt afgevoerd;

fase 2: niet meer gebruikte bijgebouwen worden ontmanteld, de reactor wordt beveiligd en afgedicht, waarna hij — over een meestal langere periode — wordt onderhouden en gecontroleerd,

en

fase 3: ontmanteling van de reactor zodat de site opnieuw kan worden gebruikt (minstens 85 jaar na de stopzetting van de stroomproductie in AGR-centrales en tot 50 jaar voor PWR-centrales).

(33)

Tot dusver zijn diverse regelingen uitgewerkt voor de financiering van de nucleaire passiva. Bij de privatisering werd een afzonderlijk fonds, het Nuclear Decommissioning Fund (hierna „NDF” genoemd), opgericht in de vorm van een vennootschap op aandelen met beperkte aansprakelijkheid (company limited by shares) die in handen van een onafhankelijke trust is. Het doel van dit fonds was het bijeenbrengen van een afzonderlijk fonds dat een deel van de ontmantelingsverplichtingen voor zijn rekening zou nemen. De verwachting was dat alle overige nucleaire passiva uit de operationele cashflow van BE's lopende activiteiten zouden kunnen worden gefinancierd. Als gevolg echter van de daling van BE's inkomsten waren deze bestaande regelingen ontoereikend voor de financiering van nucleaire passiva.

(34)

De regering van het Verenigd Koninkrijk heeft in haar herstructureringsplan een aantal instrumenten opgenomen om de financiële verantwoordelijkheid van minstens een deel van de financiering van de nucleaire passiva op zich te nemen. Deze nieuwe instrumenten komen naast nieuwe regelingen waarmee BE financieel bijdraagt in de kosten van de nucleaire passiva, samen met het beheer van BE's nucleaire passiva.

(35)

In het herstructureringsplan wordt het bestaande NDF verruimd tot of aangevuld met een nieuw fonds, het Nuclear Liabilities Fund (hierna „NLF” genoemd). Dit nieuwe fonds zal een vennootschap op aandelen met beperkte aansprakelijkheid zijn die in handen van een onafhankelijke trust is. Het doel van het NLF is het dragen van de kosten voor de niet-contractuele en de ontmantelingsverplichtingen voor:

a)

alle AGR-splijtstof die in BE's reactoren is geladen vóór de datum waarop alle voorwaarden waarvan de tenuitvoerlegging van de herstructurering afhankelijk is, zijn vervuld, met inbegrip van die uit het besluit van de Commissie betreffende het herstructureringsplan (hierna „het reële tijdstip van de herstructurering” genoemd) voor alle PWR-splijtstof, alsmede voor de opslag en de berging van procesafval uit de centrales;

b)

alle ontmantelingsverplichtingen van BE uit fase 1,

en

c)

alle ontmantelingsverplichtingen van BE uit de fasen 2 en 3 voorzover de opgebouwde waarde van het NDF ontoereikend is om aan de ontmantelingsverplichtingen uit de fasen 2 en 3 daadwerkelijk te voldoen.

(36)

Zodra de herstructurering ten uitvoer wordt gelegd, zal BE aan het NLF bijdragen door het betalen van:

a)

vaste ontmantelingsbijdragen van 20 miljoen GBP per jaar — geïndexeerd aan de kleinhandelsprijsindex — doch afnemend naarmate centrales sluiten;

b)

150 000 GBP, geïndexeerd aan de kleinhandelsprijsindex, per ton PWR-splijtstof die in de Sizewell B-reactor is geladen na de datum waarop alle voorwaarden waarvan de tenuitvoerlegging van de herstructurering afhankelijk is, zijn vervuld. Volgens de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk valt het bedrag van 150 000 GBP/t met de internationaal gebruikelijke kosten voor het beheer van verbruikte splijtstof te vergelijken;

c)

275 miljoen GBP nieuwe obligaties voor het NFL. Bij deze nieuwe obligaties gaat het om „high ranking”-obligaties zonder zekerheden, en

d)

betalingen die initieel tot 65 % van BE's geconsolideerde nettocashflow (na belastingen en financieringskosten en na financiering van kasreserves) (hierna „de NLF-betalingen” genoemd) bedragen; deze betalingen worden hierna „cash sweep” genoemd. De trustees van het NLF zullen ook het recht hebben om, van tijd tot tijd, een deel of alle NLF-betalingen in een aantal BE-aandelen om te zetten. Zolang deze aandelen in handen van het NLF zijn, zullen het niet-stemgerechtigde aandelen zijn voorzover zij anders 30 % of meer van de stemrechten binnen BE vertegenwoordigen.

(37)

Het cashflowpercentage waarop de NLF-betalingen zijn gebaseerd, kan van tijd tot tijd worden aangepast op een faire en redelijke basis, zodat aandeelhouders niet alleen kunnen profiteren van de ingehouden cashflow en van de opbrengsten van nieuwe intekeningen op BE-aandelen, maar zij — en het NLF — niet te lijden krijgen van deconcentraties, het uitgeven van effecten aan aandeelhouders of andere zakelijke transacties.

(38)

De betaling van de vaste bijdragen van 20 miljoen GPB per jaar (geïndexeerd en afnemend naarmate centrales sluiten) aan het NLF of het NDF voor de ontmantelingsverplichtingen zal worden versneld op basis van een netto contante waarde (net present value) (hierna „NCW” genoemd) (gedisconteerd tegen een voor, afhankelijk van het geval, het NLF of het NDF passend disconteringspercentage). Deze bedragen zijn onmiddellijk verschuldigd en betaalbaar bij insolventie van BEG of BEGUK. De versnelde betaling(en) is (zijn) door alle belangrijke ondernemingen binnen het BE-concern gegarandeerd en is (zijn) door bezwaringen op hun activa afgedekt.

(39)

De trustees van het NLF hebben geen andere rol of taak te vervullen buiten het beheer van het fonds, de beleggingen van het fonds en het uitvoeren van betalingen voor de in aanmerking komende uitgaven. Dit houdt ook in dat wordt nagegaan of het voor het NLF voordelig is om bepaalde NLF-betalingen uit te stellen dan wel in eigen vermogen om te zetten. De trustees van het NLF zijn niet bevoegd om verplichtingen of financieringsbehoeften te onderzoeken, noch om de bijdragen van BE vast te stellen.

(40)

In verband met de financiering van de nucleaire passiva zal de regering van het Verenigd Koninkrijk de volgende vier maatregelen nemen:

—   Aansprakelijkheid voor BE's verplichtingen uit hoofde van contracten uit het verleden betreffende verbruikte splijtstof

(41)

De regering van het Verenigd Koninkrijk zegt toe om de aansprakelijkheid op te nemen voor BE's verplichtingen uit hoofde van contracten tussen BE en BNFL (hierna „de contracten uit het verleden betreffende verbruikte splijtstof” genoemd) in verband met i) de opwerking en/of opslag van verbruikte AGR-splijtstof die in de reactoren is geladen vóór het reële tijdstip van de herstructurering, en ii) andere diensten in verband met het onderhoud van transportcontainers, het beheer van oxide en het spoorvervoer in het kader van bestaande contracten met BNFL.

(42)

Die toezegging ziet niet op de betalingen voor splijtstof die na het reële tijdstip van de herstructurering in de AGR's is geladen; daarvan zullen de kosten nog steeds ten laste blijven van BE uit hoofde van nieuwe contracten die de uitkomst van de zakelijke onderhandelingen tussen BE en BNFL zijn. Deze toezegging ziet evenmin op betalingen ten aanzien van PWR-splijtstof, aangezien PWR-splijtstof niet door BNFL wordt opgewerkt, doch rechtstreeks door BE wordt beheerd (in dit geval, wordt opgeslagen).

—   Toezegging om alle tekorten te dekken in de NLF-financiering van ontmantelings- en niet-contractuele verplichtingen uit fase 1

(43)

De regering van het Verenigd Koninkrijk zegt toe alle tekorten te dekken bij de financiering door het NLF van ontmantelings- en niet-contractuele verplichtingen uit fase 1 (met inbegrip van de kosten voor het bouwen van de droge opslag in Sizewell B en voor de eindberging van splijtstof).

—   Toezegging om alle tekorten te dekken in de NLF-financiering van ontmantelingsverplichtingen uit de fasen 2 en 3

(44)

De regering van het Verenigd Koninkrijk zegt toe alle tekorten te dekken bij de financiering door het NLF van de fasen 2 en 3 van de ontmanteling.

—   Specifieke belastingvrijstelling

(45)

Bovengenoemde toezeggingen van de regering van het Verenigd Koninkrijk zullen op de balans van BE als een actief worden geboekt, waarbij de resultatenrekening overeenkomstig wordt gecrediteerd. Onder normale omstandigheden waren deze toezeggingen belastbaar. Volgens de regering van het Verenigd Koninkrijk zou zij daarom, wil zij garanderen dat BE na de herstructurering solvabel is, het bedrag dat BE tijdens de herstructurering aan steun ontvangt, moeten „bruteren” met het belastingbedrag dat uit de subsidie aan de onderneming resulteert.

(46)

Om dit te vermijden zijn de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk doende via de Electricity Bill wetgeving inzake een specifieke belastingvrijstelling (tax disregard) in te voeren. Zonder deze wetgeving inzake belastingvrijstelling zouden er voor zo'n 3,152 miljard GBP belastbare ontvangsten ontstaan. Volgens de regering van het Verenigd Koninkrijk is de wetgeving inzake belastingvrijstelling zodanig opgesteld dat daarmee wordt gegarandeerd dat BE in de toekomst geen asymmetrische belastingvrijstelling ontvangt. Wanneer nadien de waarde van de onderneming stijgt — door tariefveranderingen of door een waardevermeerdering —, is die belastbaar, zodat deze evenredig is met de belastingvrijstelling die BE ontvangt wanneer de extra uitgaven in de resultatenrekening worden opgenomen.

(47)

Tabel 1 bevat een waardering door de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk van de hierboven beschreven steuninstrumenten. Deze waarderamingen zijn erg onzeker. Zowel de kosten van de nucleaire passiva die worden overgenomen, als BE's bijdrage in die kosten zijn hoogst onzeker. Aan deze verplichtingen zal namelijk over bijzonder lange perioden worden voldaan. Zo verwacht BE pas met de ontmanteling van een AGR te beginnen 85 jaar nadat in een dergelijke centrale de stroomproductie is stilgelegd, terwijl het beheer van verbruikte splijtstof oneindig moet blijven doorgaan. Bovendien zijn er talrijke taken (zoals de ontmanteling van AGR's) waarvoor er momenteel geen direct bruikbare ervaring is. De geraamde waarde van de steun is sinds de aanmelding veranderd. De belangrijkste redenen daarvoor zijn de toegenomen opbrengsten van de „cash sweep” als gevolg van verbeterde prognoses over BE's prestaties, de impact van de inflatie, het updaten van de bedragen die in het kader van de toezegging in verband met de contracten uit het verleden betreffende verbruikte splijtstof zijn verschuldigd, het feit dat de hoeveelheden historische verbruikte AGR-splijtstof door het reële tijdstip van de herstructurering zijn toegenomen, en de waardevermeerdering van de activa die binnen het Nuclear Generation Decommissioning Fund worden aangehouden, om zo hun recentste marktwaarde weer te geven.

Tabel 1

Waardering van de steuninstrumenten van maatregel A op basis van prognoses van juli 2004 (6)

(In miljoen GBP)

 

Originele verklaring

Huidige prognoses

NCW

(disconteringspercentage 5,4 % nominaal (7))

Totaal toekomstige kasbetaling

(niet-gedisconteerd)

NCW

(disconteringspercentage 5,4 % nominaal (7))

Totaal toekomstige kasbetaling

(niet-gedisconteerd)

Toezegging voor contracten uit het verleden betreffende verbruikte splijtstof

2 185

3 218

2 377

3 067

Toezegging voor niet-contractuele verplichtingen

750

3 166

951

3 375

Toezegging voor ontmantelingsverplichtingen

879

4 917

1 115

5 062

Bijdrage BE in het NLF

– 1 432

– 1 845

– 2 007

– 2 510

Nettobedragen te betalen door de Secretary of State

197

6 238

59

5 927

Belastingvrijstelling

916

946

1 047

1 077

Totaal

3 298

10 402

3 483

10 071

Oorspronkelijke verklaring: Kasstromen berekend voor maart 2003, in prijzen van december 2002.

Huidige prognoses: Kasstromen berekend voor maart 2004, in prijzen van maart 2004.

(48)

BNFL levert splijtstof aan BE voor al haar AGR-reactoren en verwerkt of slaat deze splijtstof op wanneer zij is verbruikt (8).

(49)

Als onderdeel van het herstructureringsplan heeft BNFL, die ook BE's grootste schuldeiser is, ermee ingestemd haar contracten met BE aan te passen wat betreft zowel de levering van splijtstof als de verwerking van verbruikte splijtstof.

(50)

De overeenkomsten tussen BE en BNFL uit de periode vóór de herstructurering dateerden uit 1997 voor BEG en uit 1997 voor BEGUK. Zij werden geacht te blijven lopen tot 31 maart 2006, doch met de bedoeling om, wat BEG betreft, na nieuwe onderhandelingen deze contracten vanaf dat tijdstip te verlengen, terwijl er voor BEGUK een optie was om ze te verlengen.

(51)

De vergoedingen voor de levering van splijtstof omvatten een jaarlijks vast bedrag en een additionele variabele vergoeding per geleverd splijtstofelement. Deze vergoedingen konden aan een inflatie-index worden aangepast.

(52)

De heronderhandelde voorwaarden voor de levering van splijtstof werden per 1 april 2003, via addenda bij de eerdere overeenkomsten, van kracht. De nieuwe voorwaarden vormen ook de basis voor de overeenkomsten om na 31 maart 2006 gedurende de levensduur van de AGR-centrales splijtstof te leveren, zoals die per 1 april 2006 van kracht worden.

(53)

Onder deze nieuwe voorwaarden wordt de vaste jaarlijkse vergoeding met 5 miljoen GBP per jaar verminderd en komt er een verdere korting, die aan de basislaststroomtarieven is gekoppeld, maar met een maximum van 15 miljoen GBP (beide bedragen in prijzen van 2003 en geïndexeerd aan de kleinhandelsprijsindex). Voor het overige blijven de tarieven zoals in de eerdere contracten.

(54)

Wat betreft de levering van splijtstof vanaf 1 april 2006, en mits minstens vier van de zeven AGR-centrales openblijven, bedraagt de vaste door BE te betalen vergoeding 25,5 miljoen GBP, te verminderen met de zo-even beschreven korting, met een variabele vergoeding (zoals voor de bestaande contracten) overeenstemmend met 191 000 GBP per ton uraan. Deze tarieven zijn in geldswaarde van juli 2002 uitgedrukt en zullen aan de kleinhandelsprijsindex worden geïndexeerd.

(55)

Voor de periode waarin slechts drie of minder centrales openblijven, kan de prijs worden vastgesteld op basis van aanbevelingen van een gemengde BE/BNFL-werkgroep, na een studie van een programma voor de optimalisering van het einde van de levensduur van BNFL's installatie voor de aanmaak van splijtstof.

(56)

In 1995 hebben de rechtsvoorgangers van BEG en BEGUK (onderscheidenlijk Nuclear Electric en Scottish Nuclear) met BNFL langlopende contracten gesloten voor de opslag en opwerking van bestraalde AGR-splijtstof en daarmee verband houdende diensten. Voorts heeft BEGUK (het toenmalige Scottish Nuclear) in 1995 een contract gesloten voor de langdurige opslag van alle bestraalde AGR-splijtstof waarvoor er geen contract voor opwerking bestaat. In 1997 heeft BEG ook een contract ondertekend voor beheersdiensten voor verbruikte splijtstof, dat alle andere tijdens de levensduur van een centrale bestraalde AGR-splijtstof betreft dan die welke onder het contract van 1995 uit BEG-reactoren werd geleverd. Alle hier genoemde contracten zullen hierna „de bestaande beheerscontracten voor verbruikte splijtstof” worden genoemd. Onder deze contracten tot minstens 2038 of 2086 (naar gelang van de categorie afval) worden diensten aangeboden.

(57)

Onder de bestaande beheerscontracten voor verbruikte splijtstof is BE voor alle verbruikte splijtstof aansprakelijk. Uiteindelijk zullen BEG en BEGUK uit de opslagruimten van BNFL het verglaasde hoogactieve afval, de verbruikte splijtstof, bepaalde middelactieve afvalstoffen en opgewerkt uraan en plutonium moeten overnemen, om hun aansprakelijkheid inzake de berging ervan na te komen.

(58)

De tarieven in deze overeenkomsten zijn in hoofdzaak vast (met aanpassingen aan de inflatie) en, in het geval van opslag- en opwerkingstoezeggingen, gebaseerd op het geleverde aantal ton splijtstof. In de tarieven van de initiële contracten van 1995 werden ook bedragen opgenomen voor de ontmanteling van THORP (de Thermal Oxide Reprocessing Plant) te Sellafield, waarin AGR-splijtstof wordt opgewerkt. Gezien de aard van de door BNFL geleverde diensten, heeft BE zich ertoe verbonden de betalingen te blijven voortzetten ten aanzien van de geleverde splijtstof, ongeacht of zij de contracten voor de niet-geleverde splijtstof opzegt.

(59)

De betalingen voor de opslag- en opwerkingscontracten van 1995 liggen vast en blijven doorlopen totdat de contracten in 2086 zijn verstreken; de betalingen vinden maandelijks plaats. De betalingen voor het contract van 1997 zijn gebaseerd op het tijdschema van en het aantal ton aan BNFL geleverde splijtstof. Deze vaste betalingen stemmen overeen met een vast bedrag dat volgens een vast tijdsschema wordt betaald.

(60)

De toepasselijkheid van de heronderhandelde beheerscontracten voor verbruikte splijtstof (hierna „de nieuwe beheerscontracten voor verbruikte splijtstof” genoemd) verschilt naargelang het gaat om het beheer van splijtstof die vóór dan wel na het reële tijdstip van de herstructurering in de reactor werd geladen.

(61)

Wat betreft splijtstof die vóór het reële tijdstip van de herstructurering werd geladen, zijn de belangrijkste aanpassingen:

a)

het tijdschema voor de betaling wordt zodanig beperkt dat de netto contante waarde van betalingen in de toekomst, onder gebruikmaking van de disconteringspercentages van de overheidssector in het Verenigd Koninkrijk, ongewijzigd blijft;

b)

de opzeggingsclausules in de contracten worden zo aangepast dat, mocht BE ondanks de herstructurering toch insolvent worden, de contracten toch zouden aflopen zonder dat BE's aansprakelijk kan worden gesteld. De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben aangegeven dat het in dat geval waarschijnlijk nodig is deze splijtstof op BNFL's site te Sellafield te beheren en dat de regering van het Verenigd Koninkrijk of het NLF daartoe contractuele regelingen met BNFL, of haar eventuele rechtsopvolger, zou moeten treffen. De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben aangegeven dat, mocht dat het geval zijn, zij zouden verwachten dat deze nieuwe regelingen zouden zijn gebaseerd op een onderzoek van alle op dat moment relevante omstandigheden, waaronder ook de bestaande contractvoorwaarden.

(62)

Wat betreft splijtstof die op of na het reële tijdstip van de herstructurering is geladen, zijn de belangrijkste aanpassingen:

a)

BNFL blijft aansprakelijk voor de verbruikte splijtstof op het tijdstip dat zij het risico van het beheer van de verbruikte splijtstof (bij de levering dus van de verbruikte splijtstof aan BNFL) overneemt, waarna BE niet langer aansprakelijk is;

b)

betaling voor de dienstverlening in verband met verbruikte splijtstof is verschuldigd in verhouding tot het tijdstip waarop de niet-bestraalde splijtstof in de reactoren van BE is geladen, in plaats van in een later stadium (bijv. bij de levering van de verbruikte splijtstof aan BNFL), en zal op een ladingsplan met een jaarlijkse afstemming van de gegevens zijn gebaseerd;

c)

het basistarief voor verbruikte splijtstof zal 150 000 GBP per ton uraan bedragen, betaalbaar bij het laden van de niet-bestraalde splijtstof (in prijzen van 2003). Daarna wordt dit tarief geïndexeerd aan de kleinhandelsprijsindex. Jaarlijks vindt ook een op- of neerwaartse bijstelling plaats volgens een formule die is gebaseerd op de hoeveelheid stroom die in de AGR-centrales wordt opgewekt, en op de waarde van de basislaststroom in Engeland en Wales, hetgeen BE bescherming biedt tegen fluctuaties van het stroomtarief. Het basistarief voor het beheer van verbruikte splijtstof bedraagt zo'n 0,6 GBP/MWh, vóór de op- of neerwaartse bijstelling.

(63)

In tabel 2 wordt aangegeven wat voor BE de impact zal zijn van aanpassingen in de contracten voor de levering van splijtstof door BNFL, volgens de ramingen van de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk, in drie mogelijke scenario's voor de ontwikkeling van de stroommarkt.

Tabel 2

Impact van aanpassingen aan contracten voor de levering van splijtstof door BNFL

(In miljoen GBP)

Berekening van besparingen inzake splijtstofleveringen

Jaar eindigend per 31 maart

2004

2005

2006

2007

2008

Kosten vóór herstructurering:

Basisscenario en gunstig scenario

221

247

232

203

213

Ongunstig scenario

216

241

227

198

208

Kosten nà herstructurering:

Basisscenario

206

231

218

188

201

Gunstig scenario

207

231

227

198

207

Ongunstig scenario

200

220

205

176

186

Besparingen:

Basisscenario

15

16

14

15

12

Gunstig scenario

14

16

5

5

6

Ongunstig scenario

16

21

22

22

22

(64)

De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben betoogd dat het moeilijk zou zijn precieze ramingen te maken van hetgeen BE na 2006 zou besparen, aangezien de leveringscontracten van splijtstof uit de periode vóór de herstructurering volgens planning eind 2006 zouden aflopen. Een raming van de voordelen die BE uit deze aanpassingen zou halen, zou daarom op een of andere wijze moeten worden verrekend in het voordeel dat BNFL haalt uit de verlenging van de contracten tot het eind van de levensduur van BE's installaties, zoals dat in de tarieven van de nieuwe contracten is weerspiegeld. Met deze onzekerheden in het achterhoofd, hebben de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk aangegeven dat BE's interne raming van de kostenbesparingen gedurende de levensduur van de installaties 239 miljoen GBP (niet gedisconteerd) en 140 miljoen GBP (gedisconteerd tegen een reëel percentage van 3,5 % (9)) zou bedragen. In tabel 3 wordt getoond wat het effect voor BE is van de aanpassingen aan BNFL's contracten voor verbruikte AGR-splijtstof, zoals die door de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk werden geraamd, onder dezelfde drie mogelijke scenario's (10). De netto contante waarde wordt berekend met gebruikmaking van het voor de overheidssector in het Verenigd Koninkrijk gehanteerde disconteringspercentage van 3,5 % reëel. In deze tabel wordt alleen ingegaan op de impact van tariefveranderingen in contracten voor splijtstof die op of na het reële tijdstip van de herstructurering was geladen. De impact van veranderingen in contracten voor splijtstof die vóór het reële tijdstip van de herstructurering was geladen, valt moeilijk te kwantificeren, aangezien een en ander pas merkbaar is ingeval BE insolvent wordt. Overigens valt volgens de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk het voordeel voor BE van de overdracht van de aansprakelijkheid voor de verbruikte splijtstof (en de daaraan verbonden risico's) aan BNFL moeilijk in te schatten. De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben niettemin betoogd dat een subjectieve raming van het voordeel voor BE van deze aansprakelijkheidsoverdracht rond 1,421 miljard GBP (niet gedisconteerd) en 148 miljoen GBP (gedisconteerd tegen 5,4 % nominaal) bedraagt. Dit voordeel is niet in tabel 3 opgenomen.

Tabel 3

NCW-impact van de aanpassing van toekomstige contracten voor verbruikte AGR-splijtstof (11)

(In miljoen GBP)

 

NCW

Totaal betalingen (niet-gedisconteerd)

Vóór herstructurering:

Basisscenario

592

1 117

Ná herstructurering:

Basisscenario

418

558

Gunstig scenario

881

1 204

Ongunstig scenario

3

4

Besparingen:

Basisscenario

174

559

Gunstig scenario

– 289

– 87

Ongunstig scenario

589

1 113

(65)

Aanvankelijk zorgden de ondernemingen die thans BEG en BEGUK zijn, beide zelf voor de inkoop van uraanverbindingen die vervolgens aan BNFL werden overgedragen zodat deze daaruit splijtstof voor hun AGR-centrales kon produceren en aanmaken. Het huidige BEGUK droeg vervolgens de leveringscontracten voor uraanverbindingen aan BNFL over. Deze reeds bestaande contracten liepen over een lange termijn en waren in ieder geval alleen voldoende voor de betrekkelijk kleine hoeveelheden materiaal die BEGUK nodig had, zodat die aanpassing BNFL slechts een beperkte basis voor de ontwikkeling van een divisie Inkoop en levering van uraanverbindingen bood.

(66)

In het kader van de nieuwe onderhandelingen tussen BE en BNFL over de contracten voor de toekomstige levering van door BNFL aangemaakte splijtstof aan BE, werd overeengekomen dat BEG ook haar leveringscontracten voor uraanverbindingen aan BNFL zou overdragen, zodat deze wordt belast met het sluiten van toekomstige regelingen om uraanverbindingen ten behoeve van splijtstof voor BEG's AGR-centrales te betrekken.

(67)

Terzelfder tijd zal BNFL ook BEG's voorraad aan uraanverbindingen overnemen, waarvan de boekwaarde op 67 miljoen GBP wordt geraamd.

(68)

Als onderdeel van het herstructureringsplan heeft BE overeenkomsten gesloten (hierna „de „standstill”-overeenkomsten” genoemd) voor het bevriezen, onder bepaalde voorwaarden, van betalingen aan BNFL en een aantal belangrijke financiële schuldeisers (hierna „de belangrijke schuldeisers” genoemd); daarbij gaat het onder meer om de houders van de meeste door BE uitgegeven obligaties die in pond sterling luiden en een vervaldag hebben in 2003, 2006 en 2016 (hierna „de obligatiehouders” genoemd), het Eggborough-bankenconsortium met onder meer de Royal Bank of Scotland (hierna „RBS” genoemd) als kredietbriefverschaffer (hierna tezamen „de bancaire leninggevers” genoemd), en tegenpartijen voor drie van de „out-of-the-money”-stroomafnameovereenkomsten en „contracts for differences” (financiële contracten die het locoprijsrisico in de pool moeten verminderen): Teaside Power Limited (hierna „TPL” genoemd), Total Fina Elf (hierna „TFE” genoemd) en Enron (hierna tezamen „de tegenpartijen voor de stroomafnameovereenkomsten” genoemd).

(69)

Onder deze „standstil”-overeenkomsten vangt de „standstill”-periode aan op 14 februari 2003 en loopt zij ten vroegste op 30 september 2004 af, dan wel bij een gebeurtenis die tot opzegging van de overeenkomst aanleiding geeft of bij de voltooiing van de herstructurering. BNFL en de belangrijke schuldeisers zijn met BE overeengekomen dat zij in deze periode geen stappen zullen ondernemen om een insolventieprocedure in te leiden of aan te vragen, noch de door BE verschuldigde bedragen zullen opeisen of de versnelde terugbetaling ervan zullen eisen.

(70)

De verplichtingen van BE, BNFL en de belangrijke schuldeisers in het kader van de „standstill”-overeenkomsten worden in de overwegingen 71, 72 en 73 beschreven.

(71)

In het kader van de „standstill”-overeenkomsten:

a)

wordt nog steeds rente betaald aan de obligatiehouders en de Eggborough-banken in overeenstemming met de bestaande regelingen;

b)

wordt een rente van 6 % 's jaars betaald aan RBS (voor haar kredietbrief) over een bedrag van 34 miljoen GBP en aan de tegenpartijen van de stroomafnameovereenkomsten voor het bedrag van hun claim (RBS: 37,5 miljoen GBP; TPL: 159 miljoen GBP; TFE: 85 miljoen GBP en Enron: 72 miljoen GBP);

c)

krijgt EPL de bedragen betaald die aan haar exploitatiekosten en kapitaaluitgaven zijn toe te rekenen;

d)

blijft BE van TPL stroom afnemen tegen vaste tarieven, op het niveau dat is gebaseerd op de huidige termijnprijscurve voor stroom, totdat de herstructurering is voltooid;

e)

ontvangt BNFL rente over de bedragen die vanaf 1 april 2003 in het kader van de bestaande beheerscontracten voor verbruikte splijtstof verschuldigd zijn; deze rente wordt kwijtgescholden ingeval de herstructurering plaatsvindt. Rentebedragen die in het kader van de bestaande beheerscontracten voor verbruikte splijtstof worden opgebouwd ten aanzien van de splijtstof die vóór het reële tijdstip van de herstructurering is geladen, worden bevroren voorzover deze bedragen hoger liggen dan de bedragen die waren verschuldigd indien de nieuwe beheerscontracten voor verbruikte splijtstof per 1 april 2003 van kracht waren geweest; deze bedragen worden kwijtgescholden ingeval de herstructurering plaatsvindt.

(72)

In het kader van de „standstill”-overeenkomsten:

a)

bevriest BNFL tussen november 2002 en 31 maart 2003 alle betalingen die vanaf 1 april 2003 in het kader van de bestaande beheerscontracten voor verbruikte splijtstof zijn verschuldigd. BNFL zal het saldo bevriezen tussen de bedragen die in het kader van de bestaande beheerscontracten voor verbruikte splijtstof zijn verschuldigd, en die welke in het kader van de nieuwe beheerscontracten voor verbruikte splijtstof zijn verschuldigd;

b)

bevriezen obligatiehouders de hoofdsom van de obligaties die in 2003 moeten worden terugbetaald;

c)

bevriezen de Eggborough-banken de terugbetaling van de hoofdsom en alle overige betalingen die in het kader van de „Capacity and Tolling”-overeenkomst (hierna „CTA” genoemd) zijn verschuldigd, met uitzondering van de betalingen die van BE's doorlopende verplichtingen deel uitmaken;

d)

bevriest RBS alle bedragen ten aanzien van RBS' „counter-indemnity, composite guarantee” of kredietbrief,

en

e)

bevriezen de tegenpartijen voor de stroomafnameovereenkomsten alle bedragen die uit deze overeenkomsten voortvloeien, behalve de betalingen die van BE's doorlopende verplichtingen deel uitmaken.

(73)

De verplichtingen van een belangrijke schuldeiser in het kader van zijn overeenkomst om de betalingen te bevriezen, komen te vervallen wanneer een van de volgende feiten plaatsvindt en een belangrijke schuldeiser de overeenkomst met BE opzegt:

a)

de wanbetaling voor de niet-uitgestelde bedragen welke aan die belangrijke schuldeiser zijn verschuldigd, duurt meer dan 20 werkdagen;

b)

er is een verzoek of bevel tot liquidatie of gerechtelijk akkoord ten aanzien van BE of een van haar dochterondernemingen;

c)

de regering van het Verenigd Koninkrijk dient een schriftelijk verzoek in tot terugbetaling van de overeenkomst over een kredietfaciliteit of een vervangende faciliteit van zakelijke banken die wordt gegarandeerd door de regering van het Verenigd Koninkrijk en de desbetreffende „counter indemnity” door BE en haar dochterondernemingen ten gunste van de regering van het Verenigd Koninkrijk;

d)

de nodige goedkeuringen zijn niet verkregen van de Eggborough Credit Facility Agent, RBS, het TPL-bankenconsortium of Enron, of

e)

BE of een van haar dochterondernemingen doen documenten uitgaan waarin bestemmingen aan de belangrijke schuldeisers worden vastgesteld die verschillen van die in de „Heads of Terms” die met de belangrijke schuldeisers zijn overeengekomen.

(74)

In tabel 4 is aangegeven hoeveel liquide middelen BE dankzij de „standstill”-overeenkomsten met de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk had bespaard indien 31 maart 2004 het reële tijdstip van de herstructurering was geweest.

Tabel 4

Door BE dankzij de „standstill”-overeenkomsten bespaarde liquide middelen

(In miljoen GBP)

 

 

Jaar eindigend in maart 2003

Jaar eindigend in maart 2004

BNFL

 

132

265

Obligatiehouders

 

110

0

Eggborough-banken

 

47

40

TPL

 

13

33

TFE

 

3

14

Enron

 

4

19

BTW-impact

 

0

– 8

Rente-impact

 

– 9

– 21

Impact „standstill”

 

300

342

Totaal liquide middelen

 

300

642

(75)

In het herstructureringsplan wordt niet alleen in „standstill”-overeenkomsten voorzien, maar ook in een herstructurering en herschikking van de vorderingen van de belangrijke schuldeisers. Op 14 februari 2003 heeft BE met de belangrijke schuldeisers over een schikking en verdeling van hun vorderingen een niet-bindende overeenkomst gesloten.

(76)

Er is een schikking bereikt over de vorderingen van de belangrijke schuldeisers, zoals die zijn weergegeven in de niet-gecontroleerde financiële verklaringen van BE voor de zes maanden tot en met 30 september 2002. Daarbij is de verdeling als volgt:

obligatiehouders: 408 miljoen GBP,

bancaire leninggevers: 490 miljoen GBP en

tegenpartijen bij de stroomafnameovereenkomsten: 365 miljoen GBP.

(77)

In het kader van de „Heads of Terms” zijn de vorderingen in verband met de stroomafnameovereenkomsten nadien, ten behoeve van het herstructureringspakket, vastgesteld op 316 miljoen GBP.

(78)

Deze vorderingen zullen als volgt worden geherstructureerd en herschikt:

a)

275 miljoen GBP nieuwe obligaties zullen bij de obligatiehouders, de bancaire leninggevers, RBS, TPL, TFE en Enron worden geplaatst;

b)

met de Eggborough-banken zal een herziene CTA worden gesloten, met voor de banken een financieel rendement dat met 150 miljoen GBP overeenstemt, en

c)

gewone aandelen in BE zullen worden geplaatst bij de obligatiehouders, de bancaire leninggevers, RBS, TPL, TFE en Enron.

(79)

BE heeft haar „trading”-strategie herzien, in een poging minder kwetsbaar te worden voor productie- en prijsrisico's. Deze aanpassingen vormen een van de onderdelen in het pakket van herstructureringsmaatregelen die BE's financiële positie moeten versterken.

(80)

BE is een van de grootste stroomproducenten in het Verenigd Koninkrijk en is goed voor meer dan 20 % van de in het Verenigd Koninkrijk opgewekte stroom. BE wekt stroom op in kerncentrales (83 % van de capaciteit) en in kolengestookte centrales (17 % van de capaciteit) en kan jaarlijks zo'n 75 TWh produceren.

(81)

BE's „trading”-divisie BEPET is met de afzet van de door BE opgewekte stroom belast, beheert voor BE de risico's van prijsfluctuaties op de stroommarkt en moet ervoor zorgen dat BE zo hoog mogelijke verkoopprijzen op de markt kan behalen. Aangezien 83 % van BE's stroomopwekkingscapaciteit uit kernenergie afkomstig is, is een van BEPET's bijzondere aandachtspunten de verkoop van deze in hoofdzaak continuproductie.

(82)

De kolengestookte centrale te Eggborough is ook een belangrijk onderdeel in de „trading”-portefeuille. Zij biedt flexibiliteit in de productie om in te spelen op veranderende vraagvolumes van de afnemers en een kostbare „verzekering” ingeval kerncentrales uitvallen. Deze centrale biedt de onderneming ook flexibiliteit ten aanzien van de grote industriële en zakelijke afnemers en ten aanzien van een deel van haar „wholesale trading”.

(83)

Om BE's minder kwetsbaar te maken voor fluctuerende marktprijzen en toch de maximumprijs op de markt te laten behalen, zet BEPET haar productie via termijncontracten af. Op het tijdstip waarop de stroom wordt geproduceerd, probeert BEPET, samen met andere producenten, haar productie voor 100 % verkocht te krijgen om te vermijden dat zij wordt blootgesteld aan de binnen het „Balancing Mechanism” doorgaans volatiele prijzen. Door termijnverkoop kan de onderneming ervoor zorgen dat de in de toekomst te produceren volumes worden afgezet tegen de op dat tijdstip gangbare tarieven en kan zij – in sommige gevallen — ervoor zorgen dat tarieven voor toekomstige productie worden vastgelegd.

(84)

BEPET heeft een aantal kanalen waarlangs zij de productie van BE kan afzetten; zij zet 32 % van haar totale productie via haar divisie Direct Supply Business (hierna „DSB” genoemd) af. DSB is organisch gegroeid en vormt een van de speerpunten in BE's zakelijke strategie.

(85)

In vergelijking met andere grote stroomproducenten in Groot-Brittannië vertegenwoordigt BE's retailmarktpositie slechts een klein deel van haar productie. De groei van BE op deze markt wordt vooral gestuurd door de doelstelling om de leveringskanalen voor haar productie te diversifiëren, eerder dan door specifieke doelstellingen in verband met de retailmarkt zelf. BE behaalt op haar directe verkopen een brutomarge van rond 2 % (12), hetgeen het concurrerende karakter van deze markt weerspiegelt.

(86)

Een van de redenen voor de financiële moeilijkheden waarmee BE in september 2002 te kampen kreeg, vormen onder meer drie in hoofdzaak „out-of-the-money”-stroomafnameovereenkomsten en „contracts for differences” die zij in het kader van eerdere „trading”- en ondernemingsactiviteiten had gesloten. Elk van deze transacties werd opgenomen in de schikkingsovereenkomst met de belangrijke schuldeisers die als onderdeel van het herstructureringspakket werd gesloten.

(87)

De eerste van deze overeenkomsten is het contract met TFE. Vergeleken met de thans geldende marktprijzen is de uitoefenprijs van dit contract erg hoog. Deze overeenkomst werd in 1997 gesloten, toen de prijzen gemiddeld veel hoger lagen dan thans het geval is. De overeenkomst is in hoofdzaak „out of the money” voor BE en het aan TFE verschuldigde bedrag beloopt 85 miljoen GBP.

(88)

De tweede overeenkomst betreft een „swap”-contract van 1 april 1996 met Enron, dat een financieel afwikkelingsinstrument is dat op het verschil tussen de prijspool voor piekuren en daluren is gebaseerd. BE sloot dit contract voordat zij Eggborough had overgenomen. Het was bedoeld als afdekking tegen de wisselende samenstelling van haar divisie Grote industriële en zakelijke afnemers. In het kader van het herstructureringspakket bedraagt de ten aanzien van deze „out-of-the-money”-stroomafnameovereenkomst erkende schuld aan Enron 72 miljoen GBP.

(89)

De derde overeenkomst betreft een overeenkomst die BE erfde toen zij in 1999 — samen met TPL — SWALEC heeft overgenomen. Het oorspronkelijke contract werd op 26 juni 1991 ondertekend; het is in hoofdzaak „out of the money”. In het kader van het herstructureringspakket is aan TPL voor deze stroomafnameovereenkomst een bedrag van 159 miljoen GBP verschuldigd.

(90)

BE heeft, in het kader van het herstructureringspakket, besloten voor haar productie meer met middellangetermijncontracten met vaste afzetprijzen te gaan werken. Volgens de regering van het Verenigd Koninkrijk zal dankzij de tenuitvoerlegging van deze strategie de volatiliteit van de cashflow afnemen en wordt de financiële levensvatbaarheid van de onderneming op de langere termijn versterkt.

(91)

In het kader van deze nieuwe strategie zal de termijnverkoop van de productie tegen vaste tarieven erin resulteren dat de onderneming een hoger aandeel van haar productie over de komende drie tot vijf jaar vooraf tegen een vast tarief kan verkopen, zodat BEPET voor een groter deel van de productie in de toekomst de waarde kan vastleggen.

(92)

De belangrijkste doelstellingen van de nieuwe tradingstrategie zijn i) prijsrisico's beperken door meer contracten met een vast tarief binnen te halen; ii) levensvatbare verkoopkanalen instandhouden voor aanzienlijke productiehoeveelheden, en iii) additionele liquide middelen verschaffen zodat toereikende financiële reserves kunnen worden aangehouden.

(93)

Sinds de nieuwe strategie begin december 2002 werd uitgewerkt, is BE, dankzij de verlenging van jaarcontracten en van een aantal meerjaarcontracten, erin geslaagd voor de periode 2003-2006 een additionele 14,8 TWh van de DSB-omzet te verkopen of te verlengen. Per 6 maart 2003 had BE met een aantal „wholesale”-tegenpartijen ook onderhandelingen over structurele verkoopsstromen gevoerd.

(94)

Op 6 februari 2003 werd met British Gas Trading Limited een groot contract ondertekend voor de verkoop van zo'n 10 TWh per jaar tot 1 april 2007, waarvan meer dan helft tegen een vast tarief.

(95)

De nieuwe contracten met BNFL bieden BE ook een vorm van dekking op het gebied van stroomtarieven door het — aan stroomtarieven gekoppelde — variabele tarief, dat voor de levering van AGR-splijtstof en voor de beheersdiensten voor verbruikte AGR-splijtstof moet worden betaald. Tegen de huidige marktprijzen bieden deze nieuwe overeenkomsten met BNFL een gedeeltelijke afdekking voor rond 60 % van BE's AGR-productie van zo'n 58 TWh per jaar.

(96)

BE stelt voor om in haar strategie voor de middellange termijn op de volgende doelstellingen te focussen:

a)

ervoor zorgen dat BE's kerncentrales volgens de internationale veiligheids- en performantiedoelstellingen functioneren;

b)

versterking van de veiligheid, maar ook van de productiviteit en de concurrentiekracht;

c)

afbouwen van het risico van „wholesale”-stroomtarieven in het Verenigd Koninkrijk en toch een betrouwbare route naar de markt behouden. Een en ander zal worden bereikt via een mix van contractvoorwaarden, toegang tot flexibele productie via Eggborough en de DSB die in hoofdzaak op de grote industriële en zakelijke afnemers zal zijn toegespitst;

d)

ontwikkelen van winstgevende activiteiten in de sector van hernieuwbare energie als ondersteuning voor het concurrentievermogen van DSB, en

e)

een blijvende inspanning om de door de Europese Unie gesteunde activiteiten op het gebied van veiligheid in de vroegere Sovjet-Unie en in Oost-Europa te ondersteunen.

(97)

Op 23 december 2002 kondigde BE aan dat zij bindende „Heads of Agreement” had gesloten om haar 82,4 %-belang in Bruce Power af stoten, en wel als volgt: 79,8 % aan een consortium bestaande uit Cameco, BPC Generation Infrastructure Trust en TransCanada PipeLines Limited (hierna tezamen „het consortium” genoemd) en 2,6 % aan de Power Workers' Union Trust No 1 en The Society of Energy Professionals Trust. Daarnaast stemde het consortium erin toe om BE's 50 %-belang in Huron Wind (een windturbineproject in Ontario) over te nemen. Op 14 februari 2003 was de verkoop van Bruce Power en Huron Wind aan het consortium afgerond. BE ontving uiteindelijk 678 miljoen CAD in contanten. Daarnaast verwacht BE van voorwaardelijke vorderingen uit de heropstart van twee Bruce A-eenheden en van „escrow accounts” tot 140 miljoen CAD in contanten te ontvangen.

(98)

De initiële opbrengst van 275 miljoen GBP, verminderd met bepaalde transactiekosten, is betaald op een rekening die is goedgekeurd en gedebiteerd ten gunste van het ministerie van Handel en Industrie (DTI) in het kader van de overeenkomst inzake een kredietfaciliteit ten behoeve van de redding van de onderneming (hierna „CFA” genoemd).

(99)

Exelon Generation Company LLC (hierna „Exelon” genoemd) en British Energy Investment Ltd hebben een oproep gedaan tot het indienen van voorstellen voor hun respectieve belangen in AmerGen, met het oog op de verkoop van AmerGen. Op 22 december 2003 gaven de aandeelhouders van BE hun goedkeuring voor de verkoop van BE's 50 %-belang in AmerGen aan Exelon. BE heeft hiervoor zo'n 277 miljoen USD in contanten ontvangen.

(100)

Een aantal lokale autoriteiten heeft ermee ingestemd om BE — renteloos — uitstel te verlenen voor verschuldigde bedrijfsbelastingen (business rates).

(101)

Volgens de door autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk meegedeelde informatie gaat het om de volgende autoriteiten:

Lancaster City Council ten aanzien van de Heysham-centrale: 1 775 240 GBP;

Shepway District Council ten aanzien van de Dungeness-centrale: 578 524 GBP;

Hartlepool Borough Council ten aanzien van de Hartlepool-centrale: 447 508 GBP;

North Ayrshire Council ten aanzien van de Hunterston-centrale: 735 947 GBP, en

East Lothian Council ten aanzien van de Torness-centrale: 765 986 GBP.

(102)

In totaal werd voor 4 303 205 GBP aan belastingen uitstel van betaling verleend — van november 2002 tot februari 2003. Wat deze maatregel G betreft, heeft BE de belastingen in februari 2003 volledig betaald, terwijl op 7 oktober 2003 voor 65 656,24 GBP verwijlinteresten werden betaald. Deze interest werd berekend op basis van de referentiepercentages die de Commissie op 6,01 % had vastgesteld voor de periode tot 31 december 2002 en op 5,42 % voor de periode nadien.

c)   Financiële implicaties van het herstructureringspakket

(103)

Alvorens het effect van het herstructureringsplan op de levensvatbaarheid van BE te presenteren, hebben de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk een beschrijving gegeven van de economische aspecten van stroomopwekking uit kernenergie. Bij de beoordeling van de economische aspecten van BE's stroomopwekkingsactiviteiten wordt, in de aanmelding, ten aanzien van de exploitatie van BE's centrales een onderscheid tussen vermijdbare en onvermijdbare kosten gemaakt. Kerncentrales worden gekenmerkt door een erg hoog aandeel onvermijdbare kosten en vergelijkingsgewijs lage vermijdbare kosten, met name „short-run marginal costs” (hierna „SRMC's” genoemd). Volgens de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk is, aangezien besluiten om stroom te produceren zijn ingegeven door de omvang van vermijdbare kosten en aangezien kerncentrales de laagste SRMC's hebben, het exploiteren van kerncentrales economisch verantwoord.

(104)

Vervolgens betogen de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk dat, wanneer de herstructurering van BE slaagt, de onderneming niet langer structureel verliesgevend zal zijn. Volgens de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk kunnen met het plan de problemen worden aangepakt die aan de oorsprong van BE's moeilijkheden liggen, hetgeen in levensvatbaarheid op de lange termijn resulteert. Met name zal dankzij de herstructurering de „trading”-strategie van BE verbeteren, waarbij zij haar niet-afgedekte positie probeert af te dekken, zodat BE wordt bevrijd van haar erg hoge vaste kosten bij de overname van historische nucleaire passiva, en zal zij voldoende kasreserves kunnen opbouwen om haar activiteiten veilig te stellen.

(105)

Het doel van BE's herstructureringsplan is BE's kosten en passiva te herstructureren en een stabiele kapitaalstructuur tot stand te brengen zodat BE op langere termijn als een financieel levensvatbare entiteit in bedrijf kan blijven. De regering van het Verenigd Koninkrijk is ervan uitgegaan dat, wil BE als financieel levensvatbaar kunnen gelden, de onderneming binnen een bepaalde termijn winstgevend moet zijn, met een positieve kasstroom en in staat om haar activiteiten doorlopend te financieren.

(106)

De volgende onderdelen van het herstructureringsplan zijn uitgewerkt om deze doelstelling van financiële levensvatbaarheid te behalen:

a)

de verkoop van BE's belangen in Bruce Power en AmerGen om kasmiddelen binnen de onderneming op te bouwen, haar weerbaarder te maken en de omvang van haar activiteiten in te krimpen;

b)

inkrimping van BE's doorlopende kostenbasis door via zakelijke onderhandelingen met bestaande belangrijke schuldeisers tot een schikking te komen over hun historische claims en door voor de duur van de herstructurering „standstill”-overeenkomsten te sluiten, in ruil voor een combinatie van nieuwe schulden en nieuw eigen vermogen in BE na de voltooiing van het herstructureringsplan;

c)

het op zich nemen van de kosten voor bepaalde nucleaire passiva door de regering van het Verenigd Koninkrijk en het zakelijk heronderhandelen met BNFL over „front-end”- en „back-end”-contracten voor splijtstof. De nieuwe zakelijke regelingen met BNFL hebben BE ook minder kwetsbaar gemaakt voor ongunstige bewegingen in de stroomtarieven, en

d)

tenuitvoerlegging van een nieuwe „trading”-strategie die BE minder kwetsbaar moet maken voor risico's van de „wholesale”-stroommarkt en voor prijsrisico's.

(107)

Volgens de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk is het herstructureringsplan zo geconcipieerd dat de financiële levensvatbaarheid — het vermogen van de onderneming om haar activiteiten te financieren — een van de hoekstenen ervan vormt. Aangezien wordt verwacht dat de onderneming moeilijkheden ondervindt om op bancaire of obligatiemarkten financiering aan te kunnen trekken — met name gelet op het betrekkelijk kleine aantal leninggevers dat bereid is een onderneming die uit kernenergie stroom produceert, financiering te verstrekken —, moet het herstructureringsplan als een alternatief voor een zoektocht naar externe financiering worden beschouwd. Volgens het plan zullen kasreserves worden aangelegd en verder opgebouwd. Deze kasreserves dienen om de onderneming in staat te stellen om stroom-„trading”-contracten te sluiten die door zakelijke zekerheden moeten zijn afgedekt, en kastekorten op te vangen zonder van externe financiering afhankelijk te zijn. Daarom wordt in het herstructureringsplan voorzien in de oprichting van twee reserves: zakelijke zekerheden in de vorm van contanten en een uitval- en liquiditeitsreserve. Er zijn weliswaar twee afzonderlijke pools van reserves te onderscheiden, maar toch is het de bedoeling dat deze reserves fungibel zijn zodat uit de uitval- en liquiditeitsreserve kan worden geput om te voldoen aan additionele behoeften wat betreft zakelijke zekerheden, en omgekeerd. Een en ander moet BE weerbaarder maken.

(108)

BE heeft meerdere initiatieven ondernomen om haar kaspositie te verbeteren, door:

a)

de impact van seizoensinvloeden (waar mogelijk) te verminderen via het beheer van betalingsprofielen;

b)

verdere initiatieven voor kostenbesparingen, en

c)

effectisering van debiteuren in de directe verkoop.

(109)

Voorts heeft bij BE een doorlichting van het bedrijfsplanningproces plaatsgevonden, hetgeen resulteerde in geactualiseerde financiële prognoses en een nadere analyse van vraagstukken in verband met de performantie van BE's centrales.

(110)

In de periode tot 31 maart 2004 werden de kasreserves opgebouwd uit twee financiële bronnen: de „standstill”-overeenkomsten (maatregel C) en de afstoting van activa (maatregel F), na terugbetaling van de uitstaande schulden in het kader van de overeenkomst inzake de kredietfaciliteit ten behoeve van reddingssteun.

(111)

De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben drie financiële scenario's uitgewerkt waarin rekening wordt gehouden met de variabelen waarvoor BE's financiële positie bijzonder gevoelig is: de opgewekte stroom en de stroomtarieven. Deze financiële prognoses werden getoetst door Deloitte & Touche, als consultant van de regering van het Verenigd Koninkrijk op het gebied van economie en energiemarkten. Hypothesen inzake productie en kapitaaluitgaven die in de scenario's voor de bedrijfsplanning zijn opgenomen, werden onderzocht door WS Atkins in zijn hoedanigheid van technisch adviseur van BE en Citigroup, en door Stone & Webster Management Consultants Inc. in zijn hoedanigheid van technisch adviseur van de regering van het Verenigd Koninkrijk.

(112)

In dit onderzoek werd rekening gehouden met de drie belangrijkste aanpassingen sinds de aanmelding in maart 2003: het niveau van de stroomtarieven, het Performance Improvement Programme (hierna „PIP” genoemd) dat op het verbeteren van de betrouwbaarheid van de kerncentrales is gericht, en de zakelijke zekerheden voor de „trading”.

(113)

De afgelopen maanden zijn de stroomtarieven sterk geëvolueerd. Volgens de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk liggen de stroomtarieven thans boven 28 GBP/MWh — tegenover 16,4 GBP/MWh in maart 2003. De belangrijkste factoren voor deze veranderingen in stroomtariefprognoses zijn de bewegingen in de onderliggende brandstofprijzen (kolen, gas, aardolie), de prijszetting voor koolstofheffingen in het kader van het Europese systeem voor verhandeling van emissierechten en de marges inzake capaciteitsreserves.

(114)

BE's kerncentrales presteren traditioneel minder dan vergelijkbare buitenlandse installaties. De oudste centrales hebben te lijden van onderinvestering, alle centrales zijn sterk voor verbetering vatbaar en er is een hoog kortetermijnrisico op uitval van centrales. Daarom heeft BE herstelplannen voor de centrales uitgewerkt. In het PIP zouden er baten moeten zijn te behalen wat betreft een cultuur- en organisatieomslag, hogere investeringen in kapitaal en personeel. Een en ander zou ervoor moeten zorgen dat centrales betrouwbaarder worden en de productie toeneemt.

(115)

BE heeft ook rekening gehouden met de recente forse stijging inzake behoeften wat betreft zakelijke zekerheden zoals die uit de stijgingen van de marktprijzen resulteren.

(116)

Om de impact van de verschillende hypothesen inzake productie en stroomtarieven op de financiële positie van BE te kunnen nagaan, heeft BE één gunstige en één ongunstige gevoeligheidsanalyse uitgevoerd, waarin telkens rekening wordt gehouden met de ontwikkeling van de stroomtarieven, de baten van het PIP en prognoses inzake zakelijke zekerheden:

a)

het gunstige scenario is het uitgangspunt voor BE's jaarbudget en wordt gebruikt om prestatiedoelstellingen te bepalen. Het stemt grotendeels overeen met het gunstige scenario zoals dat in het besluit tot inleiding van de procedure werd beschreven;

b)

het „re-listing”-scenario is het uitgangspunt voor de mededeling van gegevens in publieke verklaringen en in het prospectus voor de beursnotering; dit geldt als een basisscenario. De tarieven in dit „re-listing”-scenario zijn afgeleid van de termijnprijscurve waarvoor een model is gebruikt waarin BE's standpunten over de kosten van splijtstof en de prijszetting voor koolstofheffingen zijn verwerkt;

c)

het „redelijke „worst-case”-scenario” (hierna „RWC” genoemd) dat overeenstemt met het ongunstige scenario en met de onzekerheden inzake tarieven en productie rekening houdt. De RWC-tarieven zijn op een door BE ontwikkelde prijscurve gebaseerd.

(117)

Als basis voor het onderzoek naar de levensvatbaarheid van BE heeft de regering van het Verenigd Koninkrijk de „headroom figures” (financiële manoeuvreerruimte) van de onderneming genomen. Daarbij is zij voor de periode 2005-2010 tot de volgende prognoses gekomen:

Tabel 5

Headroom figures

(In miljoen GBP)

„Relisting”-scenario/basisscenario

2005

2006

2007

2008

2009

2010

Liquiditeitsreserve

[…] (14)

Impact seizoeninvloeden en debiteurenfaciliteit

„Headroom” na correctie voor seizoeninvloeden

Gecumuleerde impact van „vulnerabilities” inzake contanten, productie en zakelijke zekerheden (13)

„Headroom” na correctie voor „vulnerabilities”

Gecumuleerde impact van managementinitiatieven op contanten en zakelijke zekerheden

„Headroom” na correctie voor managementinitiatieven

RWC/ongunstig scenario

Liquiditeitsreserve

Impact seizoeninvloeden en debiteurenfaciliteit

„Headroom” na correctie voor seizoeninvloeden

Gecumuleerde impact van „vulnerabilities” inzake contanten, productie en zakelijke zekerheden

„Headroom” na correctie voor „vulnerabilities”

Gecumuleerde impact van managementinitiatieven op contanten en zakelijke zekerheden

„Headroom” na correctie voor managementinitiatieven

(118)

De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben voor de periode 2005-2009 een prognose van de resultatenrekening in het „re-listing”-scenario meegedeeld.

Tabel 6

Resultatenrekening in het „re-listing”-scenario

(In miljoen GBP)

 

Vijfjaarsprognose

Resultatenrekening

2005

2006

2007

2008

2009

Nucleaire productie (TWh)

[…]*

Inkomsten

Afzet productie

Afzet — diversen

Inkomsten — Totaal

Exploitatiekosten

Kosten splijtstof

Personeelskosten

Materiaal en diensten

Kapitaal afgeschreven ten laste van de resultatenrekening

Afschrijving

Exploitatiekosten — Totaal

Exploitatiewinst (/-verlies)

Bijdragen uit nieuwe bedrijfsactiviteiten (PBIT):

AmerGen (vóór herwaardering)

Winst vóór financieringskosten en belastingen

Financieringskosten

Herwaardering (netto)

Zuivere rente en overige financieringskosten

Financieringskosten — Totaal

Winst vóór belastingen (PBT)

17

171

186

336

355

Minderheidsbelangen (aandeel PBT)

0

0

0

0

0

Winst vóór belastingen (& schadevergoeding aan de regering)

17

171

186

336

355

Ontwikkeling schadevergoeding aan de regering

0

– 96

– 133

– 206

– 156

Winst vóór belastingen (en buitengewone baten en lasten)

17

75

53

130

199

Buitengewone baten en lasten

4 068

0

0

– 40

0

Winst vóór belastingen (ná buitengewone baten en lasten)

4 085

75

53

90

199

Belastingen

0

0

0

– 26

– 87

Winst na belastingen en buitengewone baten en lasten (vóór belastingen over buitengewone baten en lasten)

4 085

75

53

64

112

Bron: BE.

NB: De cijfers voor 2004-2005 zijn op een pro-formabasis opgesteld (om cijfers beter vergelijkbaar te maken, geven de splijtstofkosten en de herwaarderingscijfers — voor boekhoudkundige doelstellingen — de nieuwe contracten voor splijtstof weer, ook al zullen die pas na het reële tijdstip van de herstructurering in werking treden.

(119)

Deze raming geeft een verbetering te zien van de winst vóór belastingen, de minderheidsbelangen, de toezeggingen van de regering van het Verenigd Koninkrijk en de buitengewone baten en lasten - van 17 miljoen GBP in 2005 tot tussen 171 en 355 miljoen GBP in de daaropvolgende jaren. In 2005 betreffen de buitengewone baten en lasten de opneming in de boekhouding van de verbintenis van de regering van het Verenigd Koninkrijk om de in maatregel A bedoelde nucleaire passiva te financieren.

(120)

Vanaf 2005 wordt de winst vóór belastingen aanzienlijk verminderd als gevolg van bijdragen in het NLF. Toch vormen deze bijdragen 65 % van de kasstromen die, na het aflossen van schulden, beschikbaar zijn en die niet hoeven te worden betaald wanneer de kasstromen negatief zijn of overdrachten nodig zijn om de doelstelling van het peil van de kasreserves in stand te houden.

(121)

Uit een analyse van BE's financiële prognoses blijkt dat in het „re-listing”-scenario de geherstructureerde activiteiten naar verwachting winsten en kasstromen zullen genereren om de rentebetalingen en aflossingen aan alle betrokkenen te voldoen, en dat naar verwachting aanzienlijke bijdragen zullen worden geleverd voor het nakomen van de niet-contractuele verplichtingen en voor de ontmantelingsverplichtingen, vooraleer de aandeelhouders enig rendement ontvangen.

3.   Redenen voor het inleiden van de procedure

(122)

In haar besluit tot inleiding van de procedure merkte de Commissie op dat het herstructureringsplan BE een selectief concurrentievoordeel oplevert in een sector waar er intracommunautair handelsverkeer plaatsvindt. Bij maatregelen A en G komen de begrotingen van de centrale en lokale autoriteiten in het Verenigd Koninkrijk rechtstreeks in het geding, zodat er staatsmiddelen mee zijn gemoeid. Zij vormen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. Het is ook mogelijk dat maatregel B en — minstens ten dele — ook maatregel C staatsmiddelen behelzen voorzover het openbare bedrijf BNFL niet in overeenstemming met het beginsel van een particuliere investeerder in een markteconomie zou hebben gehandeld. In deze fase van het onderzoek denkt de Commissie dat deze maatregelen eveneens staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag vormen.

(123)

De Commissie heeft de steun aan de communautaire kaderregeling voor reddings- en herstructureringssteun aan ondernemingen in moeilijkheden (15) (hierna „de richtsnoeren” genoemd) getoetst.

(124)

Op grond van dit onderzoek is er op de volgende punten twijfel gerezen bij de verenigbaarheid van de steun met de gemeenschappelijke markt.

(125)

De Commissie betwijfelde dat het plan erin zou resulteren dat de levensvatbaarheid van BE binnen een redelijke termijn werd hersteld. Sommige van deze maatregelen hebben namelijk een erg lange looptijd (minstens tot het jaar 2086). Bovendien zou de verbetering van de positie van BE enkel het gevolg lijken te zijn van door de overheid en belangrijke schuldeisers toegekende externe steun - en niet van een fysieke interne herstructurering. Overigens zou, mocht er van staatssteun sprake zijn, het heronderhandelen met BNFL over tarieven voor splijtstoflevering en het beheer van verbruikte splijtstof als levenslange exploitatiesteun ten gunste van kerncentrales kunnen worden beschouwd. Een dergelijke steun zou onverenigbaar zijn met zowel het vereiste dat BE, zodra de herstructurering voorbij is, op eigen kracht in de markt actief moet zijn, als met het „de vervuiler betaalt”-beginsel.

(126)

De Commissie betwijfelde dat de steun kon worden goedgekeurd zonder dat enige compensatie werd aangeboden, als tegenwicht tegen de impact van de steun op concurrenten. Op dit punt erkende de Commissie dat het waarschijnlijk is dat er geen of slechts een erg beperkte structurele overcapaciteit op de markt bestaat. Zij was evenwel van mening dat er, gelet op de sterke concurrentie op deze markt en het aanzienlijke steunbedrag, waarschijnlijk een vorm van compensatie nodig was, wilde de steun verenigbaar kunnen zijn, zelfs indien deze compensatie niet de onomkeerbare sluiting van de centrales omvat.

(127)

De Commissie betwijfelde dat de steun tot het strikt noodzakelijke minimum beperkt bleef. Daarbij tekende zij aan dat het plan een mechanisme bevat waarbij BE via een percentage van haar vrije cashflow in de herstructureringskosten zal participeren. Gezien evenwel de bijzonder grote onzekerheid ten aanzien van de toe te kennen steunbedragen was de Commissie toentertijd niet in staat uit te maken of de steun tot het strikt noodzakelijke minimum beperkt bleef.

(128)

Gelet op voorgaande overwegingen, concludeerde de Commissie dat er twijfel was dat het herstructureringsplan aan de criteria van de richtsnoeren voldeed en dat de door de regering van het Verenigd Koninkrijk aan BE toegekende en nog toe te kennen steun als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kon worden aangemerkt. Derhalve besloot de Commissie de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag in te leiden.

(129)

In datzelfde besluit voegde de Commissie ook nog toe dat het besluit tot inleiding van de procedure de toepassing van het Euratom-Verdrag onverlet liet. Een aantal maatregelen, vooral de maatregelen A en B, moet worden onderzocht in het kader van de doelstellingen van het Euratom-Verdrag. Daarom verzocht de Commissie het Verenigd Koninkrijk alle informatie beschikbaar te stellen welke bij kon dragen aan het onderzoek naar de maatregelen, in het bijzonder de maatregelen A en B, in het licht van de doelstellingen van het Euratom-Verdrag.

III.   OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDEN

(130)

Na de bekendmaking van het besluit tot inleiding van de procedure en binnen de in die bekendmaking vastgestelde termijn heeft de Commissie opmerkingen ontvangen van 20 belanghebbenden, onder wie BE zelf. Deze opmerkingen kunnen als volgt worden samengevat.

(131)

BE benadrukt dat deze zaak ongewoon is door de wijze waarop de stroommarkt functioneert en door de economische structuur van kerncentrales.

(132)

BE benadrukt dat de kosten uit het verleden, die door BE's nucleaire passiva worden vertegenwoordigd, niet meer door BE konden worden voldaan na de aanzienlijke daling in de stroomtarieven die in het Verenigd Koninkrijk heeft plaatsgevonden. In het herstructureringsplan moet BE ook ruim bijdragen in de kosten uit het verleden. Wat betreft de ontmantelingskosten en de overige nucleaire passiva die niet onder de nieuwe contracten met BNFL vallen, zal via het NDF/NLF een bijdrage worden geleverd. Andere maatregelen die voor BE en haar investeerders een impact hebben, zijn onder meer de verkoop van BE's activa in Noord-Amerika, het feit dat de aandeelhouders die voordien een aandeel in het vermogen hadden, hun volledige investering verliezen, en de schikking met de investeerders uit het verleden, alsmede de plaatsing van nieuwe obligaties.

(133)

BE benadrukt dat de betaling van een vast bedrag aan de begunstigde niet doenbaar zou zijn, vooral omdat bepaalde van deze kosten pas zullen worden gemaakt op een tijdstip dat ver in de toekomst ligt. BE's herstructureringsplan verwerpen omdat BE daarmee definitief van bepaalde, welomschreven, zij het thans niet te kwantificeren verplichtingen wordt bevrijd, zou een precedent creëren tegen de goedkeuring van herstructureringssteun die door het bestaan van kosten uit het verleden noodzakelijk werd.

(134)

BE is van mening dat geen conclusies kunnen worden verbonden aan een vergelijking van de regelingen met de particuliere schuldeisers. Meer bepaald zou in het geval van BNFL een belangrijk deel van de kernactiviteiten van deze onderneming in gevaar komen en zodoende misschien niet levensvatbaar worden, mocht de exploitatie van BE's centrales niet levensvatbaar zijn.

(135)

BE beklemtoont dat BNFL zich erg hard had opgesteld en uiteindelijk misschien werd ingetoomd door de vrees dat BE anders misschien wel insolvent zou worden. De heronderhandelde voorwaarden waren het minimum dat volgens BE zakelijk te behalen viel om na de herstructurering toch veerkrachtig te zijn. Volgens BE heeft de Commissie het zakelijke karakter van de nieuwe contracten met BNFL verkeerd begrepen door een foutief begrip van de feiten en vooral het chronologische verloop ervan. BE geeft in een aanhangsel bij haar verklaring aan waarom zij gelooft dat de tarieven onder de nieuwe contracten voor haar niet bijzonder gunstig zijn.

(136)

BE herhaalt dat het probleem dat met het herstructureringsplan moest worden aangepakt, in wezen was dat BE binnen de nieuwe context van veel lagere „wholesale”-stroomtarieven niet langer „de kosten uit het verleden” kon dragen. Volgens BE werd dat probleem met het herstructureringsplan met succes aangepakt.

(137)

Wat de impact van het steunpakket op de mededinging betreft, betoogt BE dat, aangezien de SRMC's van BE's kerncentrales zoveel lager lagen dan die van enige andere basislastleverancier, BE's centrales steeds in bedrijf zouden moeten blijven. Het precieze niveau van de SRMC's van BE doet echter niet terzake bij de vaststelling van de stroomtarieven, die de hogere SRMC's van de marginale leverancier weergeven.

(138)

BE zet uiteen dat kerncentrales technisch en economisch niet flexibel zijn en dat de exploitatie van dergelijke installaties anders dan als een basislastcentrale economisch niet verantwoord is. Wat haar „trading”-strategie betreft, verklaart BE dat de economische aspecten van de stroomproductie uit kernenergie BE ertoe brengen haar productie via termijncontracten op de langetermijnmarkten af te zetten.

(139)

Volgens BE is er in de stroomopwekking geen overcapaciteit in Groot-Brittannië. Wat compenserende maatregelen betreft, betoogt BE dat de eis dat BE een van haar kerncentrales voortijdig sluit, economisch ondoelmatig zou zijn omdat het doel van het pakket steunmaatregelen het behoud is van BE's nucleaire capaciteit die, wat stroomopwekking betreft, met het minimum aan vermijdbare inzet van middelen de meest kostenefficiënte capaciteit op de Britse markt is. Bovendien zou een en ander een inbreuk zijn op de bevoegdheidsuitoefening door de regering van het Verenigd Koninkrijk ten aanzien van de energiebevoorrading van het Verenigd Koninkrijk en zou daardoor de emissie van milieuschadelijke gassen in de atmosfeer toenemen.

(140)

BNFL is een openbaar bedrijf dat in de nucleaire sector actief is. De AGR-splijtstof van BE wordt door BNFL geleverd en opgewerkt of opgeslagen. Naast deze activiteiten in de splijtstofkringloop exploiteert BNFL ook een aantal magnoxcentrales en is zij als ontwerper van kerncentrales actief.

(141)

In de verklaring van BNFL wordt vooral ingegaan op de vraag of er bij de maatregelen B en C sprake is van staatssteun aan BE. BNFL betoogt dat al haar maatregelen in het kader van het herstructureringsplan voor BE in overeenstemming zijn met het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie — en dat deze maatregelen zodoende geen staatssteun behelzen.

(142)

BNFL verklaart dat zij na advies van haar financiële adviseurs NM Rothschild & Sons Limited (hierna „Rothschild” genoemd) al in april 2002 tot de conclusie was gekomen dat, gezien BNFL's erg kwetsbare positie als grootste schuldeiser van BE, het gebrek aan zekerheid en haar juridisch zwakke positie, een „deugdelijk herstructureringspakket” met waarde voor BNFL verkieslijker was dan BE insolvent te laten worden. BNFL voegt nog toe dat haar raad van bestuur evenwel instemde met een herstructurering van de bestaande contracten met BE, mits BE niet tegen iedere prijs solvent werd gehouden en mits in een aan BE voorgesteld pakket het zakelijke voordeel voor BNFL werd aangetoond, gelet op het tekort op BNFL's eigen balans.

(143)

BNFL verstrekt nadere gegevens over elk van de opeenvolgende voorstellen en tegenvoorstellen van de partijen, samen met het standpunt van Rothschild daarover. Ook geeft BNFL een bijzonder gedetailleerd chronologisch overzicht en de inhoud van de besprekingen die tussen BE en BNFL plaatsvonden, hetgeen aantoont dat BNFL al zelf te kennen gaf dat zij bereid was BE te helpen nog voordat BE zich tot de regering van het Verenigd Koninkrijk wendde om hulp, maar zich realiseerde dat zulks zonder een omvattend herstructureringsplan niet mogelijk zou zijn. De besprekingen waren in mei 2000 al gestart toen BE voor het eerst — zonder succes — de toepassing van de hardheidsclausule in de contracten vroeg. In 2002 kwamen nieuwe besprekingen op gang.

(144)

BNFL benadrukt dat zij geen rol speelde in de besprekingen tussen BE en de regering van het Verenigd Koninkrijk. Op grond van de analyse van haar onafhankelijke juridische en financiële adviseurs kwam BNFL tot de bevinding dat doorgaan met een solvente herstructurering zakelijk in haar eigen belang was, en kwam zij op 28 november 2002 met BE tot een overeenkomst over het „Final Term Sheet”. Pas nadat zij het met BE over haar „Final Term Sheet” eens was geraakt, kreeg zij kennis van de precieze details van de rol die het Verenigd Koninkrijk zou spelen.

(145)

De conclusie van BNFL's vergelijking van het „Term Sheet” van 3 september en het „Final Term Sheet” is dat er aanzienlijke gelijkenissen zijn tussen de beide „Term Sheets” en dat de uiteindelijke uitkomst veel dichter bij BNFL's uitgangspositie stond dan bij die van BE.

(146)

BNFL verstrekt nadere gegevens over haar op de analyse van financiële en juridische adviseurs gebaseerde beoordeling van wat voor haar de zakelijke voordelen van een solvente herstructurering waren ten opzichte van BE's insolventie. Zij constateerde daarbij aanzienlijke risico's voor BNFL mocht BE insolvent worden, met name doordat BE grote saldi van leningen tussen de verschillende ondernemingen van de BE-groep had, waarvoor er geen bescheiden voorhanden waren. Ook waren de contractuele regelingen van BNFL met BE op vele punten uniek en leverden insolventies uit het verleden geen duidelijke precedenten op. Trouwens, de regering van het Verenigd Koninkrijk zou, als de enige schuldeiser die op BE's kerncentrales rustende zekerheden had, in het geval van insolventie een centrale rol spelen. BNFL kreeg evenwel geen inzage in de aanpak die de regering van het Verenigd Koninkrijk bij eventuele insolventieprocedures waarschijnlijk zou volgen.

(147)

Mocht door BNFL's rol als belangrijke leverancier van BE worden verwacht dat zij bij een insolventie in een stevige onderhandelingspositie terechtkwam, dan werden haar mogelijkheden voor een geloofwaardige dreiging om aan BE geen goederen en diensten meer te leveren, door een aantal factoren ondermijnd. Met name tekent BNFL aan dat zij als BE's grootste individuele schuldeiser financieel het meest had te verliezen, mochten BE's kerncentrales worden gesloten wanneer deze dreiging hard werd gemaakt. Bovendien valt te betwijfelen of zij de contracten wel rechtmatig kon opzeggen en de verbruikte splijtstof en het afval dat zij al had ontvangen, aan BE teruggeven, aangezien zulks onder de wetgeving van het Verenigd Koninkrijk inzake nucleaire beveiliging niet is toegestaan. Ten slotte zou BNFL, als een verantwoordelijke dienstverlenende onderneming in de nucleaire sector, aan BE diensten moeten blijven leveren voorzover niet-leveren onveilig zou zijn of als voor derden onveilig zou kunnen worden gepercipieerd.

(148)

BNFL's analyse van BE's insolventie spitst zich toe op drie mogelijke uitkomsten: de sluiting van BE's kerncentrales met een minimum aan vorderingen geïnd; BNFL die eigenaar van BE's kerncentrales wordt doordat zij alle nucleaire passiva van BE op zich neemt, hetgeen bijzonder risicovol en onaantrekkelijk zou zijn, en de regering van het Verenigd Koninkrijk die eigenaar wordt en de bestaande schuldeisers verzoekt in te stemmen met zeer aanzienlijke afboekingen.

(149)

Bijgevolg leek het voorstel van een solvente herstructurering zakelijk het meest aantrekkelijk omdat BNFL minder kwetsbaar werd voor BE en omdat dit voor BNFL een hogere en zekerdere inkomstenstroom opleverde dan de insolventie. BNFL werd dan ook geacht te hebben gehandeld evenals iedere andere particuliere investeerder.

(150)

Tot slot heeft BNFL het rendement voor de overige belangrijke schuldeisers tezamen vergeleken met haar eigen rendement, om ervoor te zorgen dat BNFL met deze voorwaarden een redelijke deal kreeg. Om haar positie verder te beschermen heeft BNFL ook ervoor gezorgd dat in het „Final Term Sheet” een clausule werd opgenomen die het mogelijk maakte de voorgestelde concessies in te trekken, mocht enige andere belangrijke schuldeiser voordeligere voorwaarden krijgen dan BNFL. Rothschild heeft haar analyse bijgesteld toen de nadere voorwaarden waarover BE met de overige belangrijke schuldeisers aan het onderhandelen was, werden vastgesteld en heeft bevestigd dat de regelingen met BNFL in feite niet slechter bleken te zijn dan die voor de overige belangrijke schuldeisers. Voorts zullen geen herziene contractuele regelingen van kracht worden zolang de herstructurering niet is voltooid.

(151)

Wat maatregel C betreft, betoogt BNFL dat zij, met de hulp van Rothschild, zich ervan heeft vergewist dat zij bij de bevriezing van de schulden geen grotere concessies dan de overige belangrijke schuldeisers had gedaan. Toen BNFL vernam dat andere schuldeisers in het kader van de „standstill”-overeenkomsten voordeligere voorwaarden dan BNFL hadden gekregen (al viel BNFL's positie niet direct te vergelijken met die van BE's overige belangrijke schuldeisers), maakte zij de afweging of zij nieuwe onderhandelingen moest eisen en rente diende te eisen. Zij kwam tot de slotsom dat het weinig waarschijnlijk was dat BE aan BNFL tijdens de „standstill”-periode rente kon betalen en voldoende kasoverschotten kon genereren om de solvente herstructurering doorgang te laten vinden. Bovendien zou BNFL, ondanks haar positie in het kader van de „standstill”-regelingen, in totaal toch meer van haar vorderingen kunnen innen indien een solvente herstructurering kon plaatsvinden.

(152)

BNFL betoogt dat haar besluit om de bewuste regelingen met BE aan te gaan een autonoom besluit van BNFL was en dat zij niet daartoe door de regering van het Verenigd Koninkrijk was geïnstrueerd. Het feit dat BNFL een openbaar bedrijf is, is op zich niet voldoende om BNFL's besluiten aan te merken als aan de regering van het Verenigd Koninkrijk toe te rekenen. De regering van het Verenigd Koninkrijk is weliswaar BNFL's enige aandeelhouder, maar BNFL is autonoom van de regering van het Verenigd Koninkrijk wat betreft haar dagelijkse bedrijfsvoering en moet op zakelijke basis opereren. BNFL heeft haar juridische status aangetoond aan de hand van documenten. Daaraan voegt BNFL nog toe dat zij tijdens de volledige duur van haar onderhandelingen met BE haar aandeelhouder (het DTI) van haar onderhandelingen met BE op de hoogte heeft gehouden. Zij beschrijft een en ander als de normale zakelijke situatie bij een onderneming die een aandeelhouder met zeggenschap heeft. Het DTI heeft aan BNFL te kennen gegeven dat zij (in het kader van BNFL's afspraken met het DTI over „corporate government”) alleen de herziene regelingen met BE zou goedkeuren die voor BNFL zakelijk waren te verantwoorden.

(153)

Greenpeace Limited is de afdeling van Greenpeace International in het Verenigd Koninkrijk; twee van haar belangrijke activiteiten zijn het campagne voeren om een eind te maken aan het gebruik van kernenergie en het promoten van het gebruik van schone en hernieuwbare energiebronnen in het Verenigd Koninkrijk.

(154)

Greenpeace betoogt dat maatregel A, door een plafond vast te stellen voor BE's bijdragen aan de financiering van nucleaire passiva, ongerechtvaardigde exploitatiesteun voor BE en/of BE's aandeelhouders vormt die een middel is om BE voor de investeerders op de markt aantrekkelijker te maken.

(155)

Volgens Greenpeace vormen de maatregelen B en C ongerechtvaardigde exploitatiesteun omdat daarmee blijvend steun wordt verleend door BNFL die handelt of wordt geacht te handelen als de staat of op verzoek van de staat in omstandigheden waarin:

a)

BNFL een noodlijdende onderneming is die alleen dankzij staatssteun overleeft;

b)

BNFL partij was bij het driehoeksoverleg met de regering en BE, dat resulteerde in het uitwerken van BE's herstructureringspakket onmiddellijk nadat BNFL zelf had geweigerd om de voorwaarden van haar contracten met BE aan te passen. Daarom vroeg Greenpeace dat de Commissie BNFL zou verzoeken afschriften over te leggen van BNFL's interne bescheiden, zodat kon worden nagegaan of BNFL van BE's besprekingen met de regering van het Verenigd Koninkrijk op de hoogte was;

c)

het de overeenkomst in ieder geval aan een reëel zakelijk karakter ontbreekt. Volgens Greenpeace zijn en waren de contracten van BNFL met BE van bij de aanvang geen zakelijke regelingen en lijkt het meer om een kunstgreep te gaan die is bedoeld om BNFL een gegarandeerde inkomstenstroom te bieden. Met het herstructureringspakket blijft deze inkomstenstroom naar BNFL vloeien;

d)

de heronderhandelde tariefvoorwaarden niet de daadwerkelijke kosten weerspiegelen die aan de geboden dienstverlening zijn verbonden, maar aan de „wholesale”-tarieven zijn gekoppeld. Aangezien met deze contracten een blijvend voordeel wordt toegekend en het om een open-eindovereenkomst gaat, behelst deze steun langlopende ondersteuning voor BE en geen eenmalig voordeel dat de levensvatbaarheid van de onderneming moet herstellen. Daarom is het voordeel exploitatiesteun en geen herstructureringssteun en kan het niet met de gemeenschappelijke markt verenigbaar zijn.

(156)

Greenpeace sluit zich bij de Commissie aan voor alle punten ten aanzien waarvan de Commissie twijfel formuleerde, en concludeert dat de steun met het EG-Verdrag onverenigbaar is. Het benadrukt met name dat de herstructureringssteun niet alleen een impact zou hebben op de bestaande exploitanten, maar ook afschrikkend zou werken wat concurrentie van nieuwkomers betreft, omdat andere gevestigde exploitanten en nieuwkomers wordt belet hun eigen doelmatigheid te nutte te maken. Steun voor stroomproducenten uit kernenergie zou bovendien niet in overeenstemming zijn met de verklaring van de regering over de diversiteit van energiebronnen, waaronder hernieuwbare energiebronnen.

(157)

Wat het vraagstuk van de overcapaciteit betreft, is Greenpeace van mening dat de „planningmarge” die door het National Grid wordt gebruikt voor het plannen van wat er in de toekomst aan stroomproductie nodig is om veilige capaciteit in stand te houden, geen geschikte gegevens zijn om rekening mee te houden bij het beoordelen van de vraag of er op de markt van overcapaciteit sprake is. Volgens Greenpeace bestaat er waarschijnlijk nu al aanzienlijke structurele overcapaciteit op de relevante markt en zal die nog gaan toenemen.

(158)

Greenpeace betwijfelt dat de sluiting van sommige van BE's centrales voor de belastingbetaler duurder zou zijn, aangezien BE's vermogen om bij te dragen aan de terugbetaling van haar bestaande verplichtingen twijfelachtig is. Greenpeace verklaart voorts dat er geen reden is om aan te nemen dat het Verenigd Koninkrijk op korte termijn niet in staat zou zijn om zijn doelstellingen in het kader van het Kyoto-protocol te halen.

(159)

Greenpeace verklaart dat volgens de rapporten die het liet opstellen, het doenbaar én veilig is kerncentrales onmiddellijk of geleidelijk te sluiten. Greenpeace concludeert dat de optie van een gedeeltelijke of gefaseerde sluiting van BE's centrales erin kan resulteren dat een geringere steunintensiteit nodig is.

(160)

Greenpeace is van mening dat het Euratom-Verdrag niet eraan in de weg staat dat de maatregelen aan de staatssteunregels van het EG-Verdrag worden getoetst. Omdat in het Euratom-Verdrag sectorale regels ontbreken die op steun aan de nucleaire sector van toepassing zijn, zouden bijgevolg de algemene EG-Verdragsbepalingen inzake staatssteun moeten gelden. In dit verband haalt Greenpeace de gevoegde zaken 188/80 tot en met 190/80 (Frankrijk e.a./Commissie) (16) aan. Greenpeace betoogt voorts dat de steunmaatregelen op vraagstukken zien die mogelijk onder de toepassing van het Euratom-Verdrag vallen, alleen voorzover zij betrekking hebben op de veiligheid van nucleaire installaties wat betreft de veiligheidsaspecten van de ontmanteling. Greenpeace concludeert dat de betrokken maatregelen niet noodzakelijk zijn om de verklaarde doelstellingen te behalen en dat aanhoudende exploitatiesteun in welke vorm dan ook niet kan gelden als noodzakelijk voor het vrijwaren van de veiligheid onder omstandigheden waarin er een veilige, levensvatbare optie bestaat in de vorm van een gefaseerde volledige of gedeeltelijke sluiting van BE's centrales. Volgens Greenpeace dient de Commissie ook de communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (17) mee in haar beoordeling te betrekken.

(161)

Powergen is een van de belangrijke spelers in de elektriciteitssector in Engeland en Wales. Zij heeft een aandeel van 11 % van de stroomcapaciteit (tegenover 14 % voor BE) en heeft een belangrijke leveringsdivisie die op grote industriële en zakelijke afnemers is gericht, maar ook op het MKB en de huishoudens. Zij is in handen van E-ON.

(162)

Powergen is tegen het pakket steunmaatregelen gekant. Zij voert aan dat de steun BE in staat zal stellen de exploitatie voort te zetten van haar kerncentrales die zij anders had gesloten. Op dat punt betwist Powergen het standpunt van de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk als zouden de centrales in ieder geval blijven draaien. Powergen vreest dat de steun BE in staat zal stellen kunstmatig lage tarieven aan te bieden om op de markt voor levering aan grote afnemers haar marktaandeel uit te breiden en om de markt voor de levering aan huishoudens te betreden. BE zal mogelijk ook in staat zijn haar investeringen in de opwekking van stroom uit niet-nucleaire energie te financieren.

(163)

Wat de compenserende maatregelen betreft, wil Powergen worden geraadpleegd over alle compenserende maatregelen die worden overwogen. Zelf doet zij in dit verband drie mogelijke voorstellen.

(164)

Ten eerste, de sluiting van de Dungeness B-kernreactor vervroegen tot april 2004. Volgens Powergen zou de markt, mocht deze vervroegde sluiting voldoende op voorhand worden bekendgemaakt, tijd hebben om de overeenkomstige capaciteit op te bouwen en zo voldoende marge te behouden.

(165)

Ten tweede, een „omheining” rond de steun optrekken, door kruissubsidiëring tussen BE's verliesgevende activa (de AGR-centrales) en de overige activiteiten van BE te verbieden, door BE's productie- en leveringsactiviteiten onder te brengen in twee afzonderlijke entiteiten met een gescheiden boekhouding en door voor BE's gebruik van liquide middelen specifieke controles op te leggen, om ervoor te zorgen dat zij geen contanten die door de staat ter financiering van haar nucleaire passiva worden betaald, naar andere bestemmingen afleidt. Deze maatregelen zouden van kracht moeten blijven zolang de maatregelen van het herstructureringsplan van toepassing zijn.

(166)

Ten derde, het voorkomen van verstoring van de mededinging op de retailstroommarkt, door BE te verbieden stroom onder de kostprijs (de kostprijs voor de inkoop van de stroom op de „wholesale”-markt plus andere afzetgerelateerde kosten) te verkopen, door een plafond vast te stellen voor BE's marktaandeel op de markt voor levering aan industriële en zakelijke afnemers (een indicatief plafond van 20 % wordt voorgesteld) en door BE te beletten toe te treden tot nieuwe retailmarkten. Deze maatregelen zouden van kracht moeten blijven zolang de maatregelen van het herstructureringsplan van toepassing zijn en de Commissie zou de doelmatigheid ervan moeten nagaan vijf jaar nadat deze maatregelen ten uitvoer zijn gelegd.

(167)

Wat het herstel van de levensvatbaarheid betreft, betoogt Powergen dat de scenario's die de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk in aanmerking nemen voor hun beweringen dat BE in de toekomst levensvatbaar is, te optimistisch zijn, met name wat betreft de beschikbaarheid van BE's centrales ten opzichte van „benchmarks” uit het verleden.

(168)

Ten slotte is Powergen van mening dat vaststaat dat, onverminderd het bestaan van het Euratom-Verdrag, de staatssteunregels in het EG-Verdrag op de nucleaire industrie van toepassing zijn. Daarvoor verwijst zij naar hetzelfde arrest van 1990 als Greenpeace.

(169)

InterGen is een internationale stroomproducent, die op alle continenten actief is. Zij heeft een aandeel van 2 % van de stroomopwekkingscapaciteit in Engeland en Wales (tegenover 14 % voor BE), met twee centrales in bedrijf en één in aanbouw. Het merendeel van haar stroom zet zij op de „wholesale”-markt af en een deel daarvan via langetermijncontracten. Zij is ook op de markt voor gas-„trading” actief. Zij is gezamenlijke eigendom van Shell en Bechtel.

(170)

Intergen betoogt dat de leveringszekerheid in het Verenigd Koninkrijk een punt van zorg is en dat de nucleaire veiligheid door de curatoren van de onderneming kan worden gegarandeerd. Zij vestigt de aandacht van de Commissie erop dat steun aan BE schade toebracht én toebrengt aan InterGen en dat binnen het herstructureringsplan andere concurrenten van InterGen (zoals Teeside Power Limited) die tot BE's schuldeisers behoren, ook worden begunstigd ten opzichte van InterGen. InterGen betoogt dat, mocht de Commissie de steun goedkeuren, de onderneming en haar gelieerde maatschappijen moeten worden vergoed voor de schade die zij lijden.

(171)

Deze belanghebbende betoogt dat in eerdere berichten in de pers werd gesuggereerd dat vóór BE's herstructurering het opwerkingstarief zo'n 1 000 GBP per kilogram zware metalen (HM) bedroeg. Na de herstructurering van BE werd tussen BNFL en BE een tarief van zo'n 150 GBP per kilogram zware metalen overeengekomen, hetgeen 85 % lager ligt dan in de oorspronkelijke overeenkomst. Voorts voert deze belanghebbende aan dat in de aanvankelijke opwerkingscontracten tussen BNFL en BE de tarieven tegen „cost plus”-waarde waren, hetgeen betekent dat de basislastafnemers contractueel alleen opwerking konden krijgen indien zij ermee instemden om (geprorateerd) de volledige kosten van de opwerking, vermeerderd met een winsttoeslag, voor eigen rekening te nemen. Wanneer het, tegen deze achtergrond, zo is dat een overeenkomst pas kostendekkend is indien de opwerkingskosten voor basislastafnemers 1 000 GBP per kilogram zware metalen bedragen, betekent zulks dat het thans met BE overeengekomen nieuwe tarief geeneens de kosten kan dekken. Zelfs onder deze nieuwe contracten bedraagt het tarief 1 000 GBP per kilogram zware metalen (in prijzen van 2003).

(172)

Deze partij concludeert dan ook dat deze tarieven indiceren dat BNFL bij haar onderhandelingen met BE niet heeft gehandeld als een particuliere investeerder in een markteconomie, tenzij BNFL bereid zou zijn om deze voordelige voorwaarden ook aan andere klanten toe te kennen.

(173)

Drax is de grootste producent van elektriciteit uit steenkool in West-Europa. Voorheen maakte zij deel uit van AES Corporation, een Amerikaanse energiegroep die belangen heeft in de opwekking, distributie en levering van stroom overal ter wereld. Op 5 augustus 2003 heeft AES Corporation de zeggenschap over Drax aan haar schuldeisers overgedragen. Op 30 augustus 2003 maakte Drax bekend dat zij met International Power plc een exclusieve regeling had bereikt waarbij deze laatste in de herstructurering van Drax zou deelnemen.

(174)

Volgens Drax vormen de maatregelen A, B en G staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. Drax is het ermee eens dat de maatregelen D, E en F geen staatssteun vormen. Drax is van mening dat het steunbedrag moeilijk valt te ramen. Wat maatregel A betreft, gelooft Drax dat het bedrag daarvan aanzienlijk hoger kan zijn dan de huidige ramingen, met name omdat er in het Verenigd Koninkrijk met ontmantelingsverplichtingen nog geen ervaring voorhanden is en omdat het weinig waarschijnlijk is dat BE aan de kosten van de nucleaire passiva zal bijdragen. De regering van het Verenigd Koninkrijk zal uiteindelijk steeds aansprakelijk blijven voor de „back-end”-verplichtingen en de ontmantelingsverplichtingen. De regering van het Verenigd Koninkrijk zal BE nimmer failliet laten gaan. Drax is van mening dat de belastingvrijstelling op zich als staatssteun moet worden aangemeld.

(175)

Drax geloofde dat, wat de met BNFL heronderhandelde contracten betreft, geen enkele particuliere investeerder had ingestemd met dergelijke zakelijk niet-verantwoorde voorwaarden waarmee hij zich verbindt tot aanzienlijke actuele en toekomstige verliezen, ongeacht de hardheidsclausule en ongeacht het feit dat BE haar belangrijkste klant is. Het is duidelijk dat BNFL's positie zwaar te lijden heeft gehad van de uitkomst van de nieuwe onderhandelingen. Een en ander zal resulteren in een vermindering van de vaste jaarlijkse betaling ten aanzien van de splijtstofleveringsovereenkomst met tussen 5 en 20 miljoen GBP per jaar. Dit standpunt wordt door BNFL's jaarverslag en jaarrekeningen over 2004 bevestigd. Overigens blijkt dat, zelfs wanneer BE onder voorlopige surséance zou worden gesteld, BE's centrales zouden blijven draaien en nog steeds dezelfde behoeften zouden hebben inzake splijtstoflevering, beheersdiensten, opwerking en berging van die splijtstof na gebruik. De vraag moet dan ook zijn of de bewindvoerder in staat was geweest BNFL's instemming met die voorwaarden te verkrijgen. Bovendien zou BNFL andere zakelijke kansen kunnen benutten indien haar zakelijke relaties met BE werden ingekrompen. BNFL is niet georganiseerd volgens het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie. Bijgevolg betreft maatregel B staatssteun.

(176)

Drax is van mening dat ook de „standstill”-overeenkomsten met BNFL die van maatregel C deel uitmaken, staatssteun vormen, omdat BNFL, in tegenstelling tot de andere betrokken schuldeisers, tijdens de „standstill”-periode geen rente ontvangt.

(177)

Voorts maakte Drax opmerkingen bij de verenigbaarheid van het pakket steunmaatregelen. Drax trekt niet in twijfel dat BE een onderneming in moeilijkheden is. Wel is zij van mening dat BE's niet-afgedekte positie volledig was te wijten aan een bevreemdend besluit van het management van de onderneming om haar retaildivisie af te stoten. Trouwens, BE had haar kosten kunnen inkrimpen door een aantal of al haar centrales te sluiten, aangezien het duurder is een aantal kerncentrales te laten draaien dan ze tijdelijk te sluiten.

(178)

Wat het herstel van de levensvatbaarheid betreft, is Drax van mening dat het voorgestelde plan geen reëel herstructureringsplan is. Voorts verkeert BE in een positie welke van die van haar concurrenten verschilt, en zal zulks ook steeds het geval zijn. Zij zal stroom blijven opwekken en op de markt afzetten tegen eender welke prijs en zij zal een aanhoudende neerwaartse druk op de tarieven blijven uitoefenen - ten detrimente van alle overige concurrenten.

(179)

Drax maakt bezwaren tegen het feit dat de regering van het Verenigd Koninkrijk SRMC's als de geschikte maatstaf voor BE's levensvatbaarheid hanteert. De herstructurering bevrijdt BE van de verplichtingen van de belangrijkste kosten van een nucleaire stroomproducent. Het besluit van een onderneming om al dan niet een bepaalde markt te betreden of zelfs op die markt te blijven concurreren, zal zijn gebaseerd op de vraag of zij, over een redelijke termijn, haar gemiddelde kosten kan voldoen en daarbij ook nog een redelijk rendement op haar investeringen kan behalen. Dit is niet het geval bij BE, die zich van alle zakelijke risico's bevrijd ziet.

(180)

Wat de looptijd van de steun betreft, is Drax van mening dat de financiering van de open-eindverplichtingen zover in de toekomst niet met de richtsnoeren verenigbaar is. Ook betoogt zij dat aanhoudende exploitatiesteun niet kan worden beschouwd als zijnde tot het noodzakelijke minimum beperkt. Voorts tekent Drax, wat BE's eigen bijdrage betreft, aan dat er onzekerheid bestaat ten aanzien van de opbrengsten van de verkoop van activa en dat BE's bijdrage aan het NLF voortvloeit uit gesteunde cashflow die niet in aanmerking kan worden genomen.

(181)

Ten aanzien van het vraagstuk van de overcapaciteit en de vergoeding van schuldeisers doet Drax opmerken dat de capaciteitsmarge van 20 % die in het besluit tot inleiding van de procedure wordt vermeld, alleen betrekking heeft op de winterpiek in de vraag. Volgens de netwerkbeheerder National Grid Company (NGC) bedraagt de capaciteitsmarge gedurende een gemiddelde winterpiek in de vraag 20,3 %. Volgens Drax zou het voor iedere exploitant van BE een rationele benadering zijn om een deel van de productiecapaciteit gedurende de zomermaanden te sluiten. Dit zou in een nettobesparing resulteren.

(182)

Drax gelooft dat er een aantal compenserende maatregelen en/of aanpassingen aan het herstructureringsplan is dat in zekere mate ervoor kan zorgen dat de herstructurering in overeenstemming met de richtsnoeren verloopt en de concurrenten die geen steun ontvangen, compensatie ontvangen. Drax stelt het volgende voor:

a)

BE van de concurrerende markt halen door een stelsel te scheppen waarbij stroom uit kernenergie verplicht wordt afgenomen tegen een vast tarief dat met de verplichtingen inzake het gebruik van hernieuwbare energiebronnen (Renewable obligation) vergelijkbaar is. BE kan nimmer zodanig worden geherstructureerd dat zij op eigen kracht met marktdeelnemers die geen steun ontvangen, kan concurreren. Wanneer geen productiecapaciteit van BE van de markt kan worden gehaald, is de beste oplossing dat BE's productie van de concurrerende markt wordt afgeschermd. Het tarief voor uit kernenergie opgewekte stroom zou moeten worden gereguleerd en vastgesteld op basis van de kapitaaluitgaven en andere traditionele parameters voor tariefregulering. Op die wijze zou worden tegemoetgekomen aan de zorg van de regering van het Verenigd Koninkrijk in verband met de leveringszekerheid en de nucleaire veiligheid en zou de mededinging niet langer worden verstoord;

b)

bij de contracten met BNFL zou de termijn moeten worden ingekrompen en zou de risicoverdeling meer in het voordeel van BNFL moeten worden aangepast;

c)

afstoting van Eggborough;

d)

verbod op verdere acquisities of op handelen als marktleider, en

e)

van de regering van het Verenigd Koninkrijk de toezegging verkrijgen in verband met het beginsel dat de steun eenmalig dient te zijn.

(183)

Drax heeft ook opmerkingen gemaakt over de verhouding met het Euratom-Verdrag. Drax is van mening dat met het EG-Verdrag en het Euratom-Verdrag complementaire en geen tegenstrijdige doelstellingen worden nagestreefd.

(184)

Er zijn ook opmerkingen ontvangen van de Trade Unionists for Safe Nuclear Energy (within a Balanced Energy Policy) – TUSNE (18), van de heer Robert Freer (19), van The UK Chemical Industries Association (hierna „CIA” genoemd) (20), van John Hall Associates (hierna „JHA” genoemd) (21), van de Energy Intensive Users Group (hierna „EIUG” genoemd) (22), Terra Nitrogen (23), Energywatch (24), Teollisuuden Voima Oy (hierna „TVO” genoemd) (25), National Grid Transco (hierna „NGTransco” genoemd) (26), de Royal Academy of Engineering (27), Enfield Energy Centre Limited (hierna „EECL” genoemd) (28), Energy Information Centre Ltd (hierna „EIC” genoemd) (29), Major Energy Users' Council Ltd (hierna „MEUC” genoemd) (30) en van een tweede belanghebbende die anoniem wil blijven.

(185)

TUSNE, Robert Freer, CIA, JHA, EUIG, Terra Nitrogen, EIC en MEUC maken zich alle zorgen over de leveringszekerheid in het Verenigd Koninkrijk en betogen dat het sluiten van BE's kerncentrales een risico op stroomonderbrekingen doet ontstaan en met de belangen van consumenten strijdig kan zijn. Een aantal van deze derden benadrukt ook dat, wanneer de kerncentrales van BE buiten gebruik worden gesteld, het voor het Verenigd Koninkrijk erg moeilijk zou zijn om zijn toezeggingen in het kader van het Kyoto-protocol te verwezenlijken, aangezien deze centrales juist zorgen voor diversiteit in het stroomaanbod. Zij voeren aan dat de kosten voor de economie om BE failliet te laten gaan, de prijs van de herstructurering verre overstijgen; de steun is bovendien ook noodzakelijk.

(186)

De anonieme belanghebbende betoogt dat BE de staatssteun gebruikt om op agressieve wijze tegen dumpingtarieven marktaandeel in te pikken. Zij haalt gevallen aan waarin BE beweerdelijk tarieven heeft aangeboden die 10 tot 15 % onder die van de concurrentie lagen. Zij betoogt dat een dergelijk aanbod zonder de ruggensteun van de staat niet valt vol te houden. Er mag dan ook niet worden beweerd dat de levensvatbaarheid van de onderneming daarmee wordt hersteld.

(187)

TVO betoogt dat uit de moeilijkheden die BE doormaakte, niet mag worden afgeleid dat kernenergie in een vrijgemaakte stroommarkt niet concurrerend zou kunnen zijn.

(188)

NGTransco betoogt dat de huidige capaciteitsmarge in Engeland en Wales krapper is dan aanvankelijk was voorzien en niet als structurele overcapaciteit kan worden aangemerkt. Volgens NGTransco kan er pas boven een veiligheidsmarge van 20 % sprake zijn van overcapaciteit. NGTransco verwacht dat — in een optimistisch scenario — de veiligheidsmarge minstens tot 2006 onder 20 % zal liggen. In pessimistische scenario's ligt de veiligheidsmarge nog onder 20 % en zou deze zelfs afnemen tot 8,5 % in 2009. NGTransco concludeert dan ook dat, mocht de sluiting van centrales worden geëist, zulks ruim vooraf (3-4 jaar) aan de markt moet worden gecommuniceerd, zodat de markt een en ander kan compenseren.

(189)

EECL betoogt dat alle stroomproducenten (en niet alleen BE) werden getroffen door de lage „wholesale”-stroomtarieven in het Verenigd Koninkrijk. EECL betwist het standpunt van de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk dat de SRMC's als maatstaf moeten dienen om het mededingingverstorende effect van de steun te bepalen; deze kosten weerspiegelen immers de levensvatbaarheid van een centrale op de middellange tot lange termijn. EECL betoogt dat lage termijnmarktprijzen de beste indicator zijn dat er op de markt structurele overcapaciteit is.

IV.   OPMERKINGEN VAN HET VERENIGD KONINKRIJK TEN AANZIEN VAN DE INLEIDING VAN DE PROCEDURE

(190)

De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben de Commissie meegedeeld dat de lokale belastingen uiteindelijk zijn betaald, met de normale rente.

(191)

Allereerst merken de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk op dat zelfs indien de Commissie tot de conclusie komt dat maatregel B steun behelst, de wijze waarop de contracten zijn uitgewerkt, ervoor zorgt dat ieder tijdelijk voordeel dat BE daardoor ontvangt, automatisch met rente wordt tenietgedaan indien het pakket steunmaatregelen niet wordt goedgekeurd. De nieuwe contracten zullen niet definitief van kracht worden wanneer het pakket steunmaatregelen niet wordt goedgekeurd.

(192)

Het Verenigd Koninkrijk heeft voorts ook opmerkingen in verband met het criterium van de particuliere investeerder. Het Verenigd Koninkrijk betoogt dat BNFL op dezelfde wijze heeft gehandeld als iedere andere particuliere investeerder had gedaan. Met name voeren de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk aan dat niet kan worden verklaard dat de voorwaarden waarmee BNFL instemde, genereuzer zijn dan die welke een particuliere investeerder in vergelijkbare omstandigheden had toegestaan. Het Verenigd Koninkrijk betoogt dat dient te worden onderzocht of BNFL bij het heronderhandelen van de contracten heeft gehandeld op een wijze die vergelijkbaar is met die van particuliere investeerders, zoals die door het Hof van Justitie in zijn arrest in de zaak-DMT (31) zijn gedefinieerd.

(193)

Het Verenigd Koninkrijk betoogt dat de Commissie het verloop van de feiten kennelijk verkeerd heeft begrepen. Volgens de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk verzette BNFL zich niet ertegen dat op de hardheidsclausule een beroep werd gedaan, maar verklaarde zij zich — in tegenstelling tot wat de Commissie aanneemt — bereid om de eventuele aanpassingen van de bestaande contracten te overwegen vóór de aankondiging dat BE onderhandelingen met de regering van het Verenigd Koninkrijk was begonnen. Na besprekingen met BE werd het echter duidelijk dat het met geen enkel zakelijk aanbod dat BNFL redelijkerwijs kon doen, mogelijk zou zijn om BE's financiële crisis geïsoleerd op te lossen. Doordat een omvattender herstructureringsplan werd uitgewerkt, konden de onderhandelingen tussen BE en BNFL worden hervat en werd over de voorwaarden een overeenkomst bereikt die op vele punten gelijkenis met BNFL's aanvankelijke aanbod vertoonde. Het Verenigd Koninkrijk is van oordeel dat de handelwijze van BNFL met die van een particuliere investeerder strookt.

(194)

Het Verenigd Koninkrijk verklaart voorts dat BNFL, als de enige resterende zakelijke aanbieder van diensten voor de splijtstofkringloop in het Verenigd Koninkrijk, bijzonder van BE's insolventie te lijden zou hebben. Zij zou geen directe inkomstenstroom meer hebben voor de opslag of opwerking van de grote hoeveelheden AGR-splijtstof die haar al waren aangeleverd, en zou slechts beperkte vooruitzichten hebben om tijdens de insolventieprocedure veel van haar vorderingen te innen. BNFL had met de bewindvoerder of de regering moeten onderhandelen over een nieuwe overeenkomst over de verbruikte splijtstof, met aanzienlijke onzekerheid over de omvang van haar lopende vergoeding. Het Verenigd Koninkrijk betoogt dat het geen twijfel lijdt dat een particuliere investeerder die met hetzelfde risico (verstoring van zijn activiteiten en onzekerheid) werd geconfronteerd, had geprobeerd om betrokken te worden bij een herstructurering die noodzakelijkerwijs ook het heronderhandelen van zijn contracten met BE inhielden, om zodoende de totale inkomsten te maximaliseren en ervoor te zorgen dat BE's levensvatbaarheid werd hersteld.

(195)

Voorst betoogt het Verenigd Koninkrijk dat het feit dat BNFL in overheidshanden is, niet betekent dat BNFL's optreden daardoor minder zakelijk zou zijn. Het merkt op dat BNFL een „public limited company incorporated” is in de zin van de Companies Act 1985. Zij heeft een raad van bestuur bestaande uit „executives” die met de zakelijke bedrijfsvoering is belast, en „non-executives” die in andere particuliere sectoren zakelijke ervaring hebben opgedaan. De raad van bestuur van BNFL heeft de plicht autonoom te handelen - in het belang van de onderneming. Het Verenigd Koninkrijk voegt daaraan nog toe dat de regering van het Verenigd Koninkrijk niet heeft geïntervenieerd om BNFL's besluitvorming zodanig te sturen dat de onderneming werd aangemoedigd anders dan zakelijk verantwoord te handelen.

(196)

Ten slotte heeft het Verenigd Koninkrijk een analyse meegedeeld van de vorderingen van de schuldeisers en van de bedragen waarover in het kader van het pakket herstructureringsmaatregelen een schikking werd bereikt.

(197)

De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk concluderen dat maatregel B niet als staatssteun moet worden beschouwd.

(198)

Het Verenigd Koninkrijk betoogt dat veel van de argumenten die in de overwegingen 191 tot en met 197 ten aanzien van maatregel B werden ontwikkeld, ook voor maatregel C gelden. Met name voert het Verenigd Koninkrijk aan dat het optreden van BNFL moet worden bezien in de context van haar uitzonderlijke positie als BE's belangrijkste schuldeiser en BE als BNFL's belangrijkste afnemer. Gezien de voortdurende, langlopende zakelijke betrekkingen tussen beide ondernemingen en de omvang van BE's verplichtingen tegenover BNFL, verbaast het niet dat de bevriezing van de verplichtingen aan BNFL goed is voor het grootste absolute aandeel van de baten die BE ontvangt uit de „standstill”-overeenkomsten. Een particuliere schuldeiser die in dezelfde positie als BNFL verkeerde — die ook het meest kwetsbaar was in het geval van BE's insolventie —, zou geen andere keuze hebben gehad dan op dezelfde wijze te handelen.

(199)

Het Verenigd Koninkrijk betoogt voorts dat het onjuist is de „standstill”-overeenkomsten met BNFL te vergelijken met die voor alle overige particuliere schuldeisers. Had een belangrijke schuldeiser niet meegewerkt, dan zouden de regelingen als geheel niet kunnen functioneren. Het Verenigd Koninkrijk deelt een vergelijking mee van alle uitstaande schulden van BE met de bijdrage van iedere partij in de „standstill”-overeenkomsten en concludeert dat BNFL in feite minder bijdraagt, uitgedrukt als percentage van haar uitstaande verplichtingen, dan de meeste andere particuliere schuldeisers.

(200)

De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk betogen dat volgens punt 32 van de richtsnoeren de steunmaatregelen niet in duur beperkt hoeven te zijn. Het herstructureringplan moet een zo kort mogelijke looptijd hebben en de levensvatbaarheid op de lange termijn moet „binnen een redelijk tijdsbestek” worden hersteld. Volgens de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk is het kennelijk de bedoeling van de richtsnoeren dat de steun eenmalig dient te zijn en dat hij geen blijvende exploitatiesteun mag zijn. Het doel is geen steun uit te sluiten voor verplichtingen op zeer lange termijn.

(201)

Het Verenigd Koninkrijk betoogt dat de herstructurering volledig zal zijn, dat de levensvatbaarheid binnen een redelijk tijdsbestek zal zijn hersteld en dat de steun eenmalig is, ook al gaat het bij BE's verplichtingen om verplichtingen op zeer lange termijn. Vanaf 2004 zal BE cash genereren en vanaf 2005 zal zij ieder jaar een positieve operationele cashflow hebben. In het „re-listing”-scenario wordt BE in 2005 opnieuw levensvatbaar. Het herstructureringsplan is bedoeld om ervoor te zorgen dat BE vanaf het tijdstip van de herstructurering op eigen benen kan staan, zonder enige steun in de vorm van faciliteiten van de regering van het Verenigd Koninkrijk. Het herstructureringsplan toont aan dat dit niveau van door de onderneming gegenereerde reserves voldoende is om in ongunstige scenario's stand te houden - en dus de levensvatbaarheid verzekert.

(202)

Wat betreft de blijvende vrijstelling van lopende uitgaven, herinnert de regering van het Verenigd Koninkrijk eraan dat de toezeggingen van de regering uitsluitend betrekking hebben op de contractueel bepaalde historische verplichtingen, de ontmantelingsverplichtingen en niet-contractuele verplichtingen in verband met historische verbruikte AGR-splijtstof, alle verbruikte PWR-splijtstof, procesafval en overige nevenverplichtingen. Het Verenigd Koninkrijk betoogt dat de contractuele historische verplichtingen inzake verbruikte splijtstof betrekking hebben op AGR-splijtstof die in de reactoren is geladen vóór het reële tijdstip van de herstructurering. In het kader van haar vergunning voor nucleaire installaties is BE verplicht die splijtstof te beheren — en zodoende ook de kosten ervan te dragen. Deze kosten zijn dus onvermijdbaar.

(203)

Een vergelijkbaar argument geldt voor de ontmanteling van sites. BE zal voor deze kosten aan het NDF bijdragen blijven betalen voor de ontmanteling van de reactoren en zal dus een aanzienlijke bijdrage leveren aan de totale ontmantelingskosten.

(204)

Wat betreft de niet-contractuele verplichtingen in verband met historische verbruikte AGR-splijtstof, betoogt het Verenigd Koninkrijk dat deze verplichtingen uitsluitend zien op de AGR-splijtstof die vóór het reële tijdstip van de herstructurering in de reactoren is geladen. De verplichtingen in verband met verbruikte PWR-splijtstof zien op alle verplichtingen in verband met PWR-splijtstof die in de Sizewell B-reactor is geladen. BE zal voor toekomstige verplichtingen 150 000 GBP bijdragen per ton PWR-splijtstof dat in Sizewell B is geladen na het reële tijdstip van de herstructurering. De hoogte van deze bijdrage is afgezet tegen vergelijkbare internationale kosten voor het beheer van verbruikte splijtstof, zodat daarmee alle toekomstige kosten van PWR-splijtstof zouden moeten zijn gedekt. De resterende niet-contractuele verplichtingen betreffen diverse soorten niet-splijtstofafval dat verband houdt met de exploitatie van BE’s centrales, en die naar verwachting niet hoog zullen liggen.

(205)

De kosten voor de ontmanteling en de niet-contractuele verplichtingen liggen grotendeels vast en er is weinig ruimte voor BE om ze via de normale exploitatie van centrales aanzienlijk te doen stijgen. Trouwens, iedere substantiële toename van de verplichtingen resulterend uit een discretionaire verandering in de operationele procedures met het oog op BE's economische voordeel of resulterend uit een schending van een minimumprestatienorm zou nog steeds door BE moeten worden gedragen. Bovendien is het belangrijk aan te tekenen dat, zelfs indien de regering rechtstreeks aan BE's contractuele verplichtingen voldoet, de steun van de regering voor de ontmantelingsverplichtingen en niet-contractuele verplichtingen de vorm van een voorwaardelijke garantie heeft. Het Verenigd Koninkrijk betoogt dat maatregel A derhalve niet mag worden aangemerkt als een aanhoudende bevrijding van lopende uitgaven. De boekhoudkundige verwerking van maatregel A, die in BE's balans als een actief wordt opgevoerd, is met deze conclusie in overeenstemming. BE ontvangt geen doorlopende subsidie, omdat maatregel A op geen enkele wijze verband houdt met de lopende exploitatie van BE en omdat de door maatregel A gedekte kosten zullen moeten worden gedragen, ongeacht de looptijd en de omvang van BE's toekomstige activiteiten.

(206)

Wat maatregel B betreft, is het Verenigd Koninkrijk het niet ermee eens dat deze staatssteun vormt.

(207)

Het Verenigd Koninkrijk betoogt ook dat het ongepast is om tegen maatregel A bezwaar te maken omdat BE met deze maatregel zou worden bevrijd van haar verplichtingen uit hoofde van het beginsel „de vervuiler betaalt”. In het kader van het herstructureringsplan zal BE de vervuilingskosten uit toekomstige activiteiten betalen. Daarnaast zal zij aan de historische vervuilingskosten bijdragen via de „cash sweep” en haar andere bijdragen aan het NLF. Zonder de toezeggingen van de regering was BE insolvent geworden en was zij niet in staat geweest aan toekomstige verplichtingen uit hoofde van het beginsel „de vervuiler betaalt” te voldoen.

(208)

Het Verenigd Koninkrijk reageert voorts op de twijfel die de Commissie in haar besluit tot inleiding van de procedure formuleerde ten aanzien van de vraag of het herstel van de levensvatbaarheid van BE kan worden beschouwd als vooral uit interne middelen voortvloeiend. Het Verenigd Koninkrijk verklaart dat de belangrijkste reden voor BE's huidige moeilijke positie haar onvermogen is om te voldoen aan onvermijdbare historische verplichtingen, aan vereisten vanuit het toezicht en aan minimumveiligheidsnormen. Niettemin betoogt het Verenigd Koninkrijk dat de interne maatregelen die BE heeft genomen, niet onaanzienlijk zijn. Zij heeft haar belang in Bruce Power en Amergen overgedaan en voert momenteel een belangrijke interne herstructurering door die onder meer de […]* zal omvatten. Zij heeft ook het aandeel van middellangetermijncontracten met een vast tarief uitgebreid, onder meer met grote industriële en zakelijke afnemers, om de prijsrisico's op de „wholesale”-markt te beperken. Daarnaast betreffen de belangrijkste interne maatregelen die zijn heronderhandeld, de contracten met BNFL over de levering van splijtstof en het beheer van verbruikte splijtstof.

(209)

Ten slotte is het Verenigd Koninkrijk van oordeel dat er volgens de richtsnoeren een evenwicht moet worden nagestreefd tussen de bijdragen van de staat, particuliere bijdragen en de eigen bijdrage van de onderneming, maar een en ander houdt echter nog niet in dat de onderneming in staat moet zijn zelf voor een omslag te zorgen - zonder enige interventie van de staat.

(210)

De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk herinneren er allereerst aan waarom het niet mogelijk is om de kosten van de nucleaire passiva precies te kwantificeren. Vervolgens betogen zij dat het in deze zaak niet nodig is het precieze steunbedrag te kennen of te bepalen welke maatregelen steun vormen, om tot een standpunt te komen over de vraag of het pakket het noodzakelijke minimum is. De toezeggingen van de regering, die bepaalde categorieën verplichtingen betreft, is essentieel voor het herstructureringspakket en voor het herstel van BE's levensvatbaarheid. De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk voeren aan dat het volume steun voor BE structureel tot een minimum beperkt wordt door de verkoop van activa (Bruce Power en Amergen), de afbouw van de verplichtingen tegenover schuldeisers, het feit dat BE blijft bijdragen aan de financiering van haar nucleaire passiva, andere interne maatregelen om kosten te verminderen, en het mechanisme waarmee BE in de toekomst 65 % van haar vrije cashflow zal bijdragen aan de financiering van haar nucleaire passiva.

(211)

De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk herinneren aan de argumenten die in de aanmelding werden aangehaald, namelijk dat de steun geen impact zou hebben op de mededingingsstructuur omdat de steun geen impact heeft op de SRMC's van BE die voor de dagelijkse exploitatie van een centrale bepalend zijn. Aan de hand van bijgewerkte gegevens en vergelijkingen met andere lidstaten, herinnerden zij eraan dat de markt niet met structurele overcapaciteit te maken heeft en beweerden dat dan ook geen enkele compenserende maatregel hoeft te worden opgelegd.

V.   OPMERKINGEN VAN HET VERENIGD KONINKRIJK TEN AANZIEN VAN DE OPMERKINGEN VAN BELANGHEBBENDE DERDEN

(212)

In hun opmerkingen gaan de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk vooral in op de opmerkingen die tegen hun standpunt ingaan, terwijl zij wijzen op andere opmerkingen die hun positie ondersteunen.

(213)

Allereerst herinneren de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk aan hun argumentatie betreffende de SRMC's van BE en hun standpunt dat het pakket steunmaatregelen op concurrenten geen invloed zal hebben. Deze stelling wordt verder onderbouwd door cijfergegevens over BE's aanbiedingen op de DSB-markt, waaruit blijkt dat BE geen stimulus heeft om haar winst niét te maximaliseren door haar tarieven tegen marginale kostprijs vast te stellen. De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk merken vervolgens op dat BE geen stimulus heeft om centrales in de markt te houden waarvan zij de vermijdbare kosten niet kan terugverdienen. In dat verband delen zij een kostenanalyse mee die moet aantonen dat, in redelijke aannames over de tarieven op de stroommarkt, de Dungeness B-centrale haar vermijdbare kosten terugverdient.

(214)

Vervolgens herinneren de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk eraan dat er op de markt geen structurele overcapaciteit is. Zij wijzen erop dat Powergen centrales voor de winter 2003-2004 „uit de mottenballen” heeft gehaald, hetgeen zou indiceren dat Powergen zelf van mening is dat er op de markt geen structurele overcapaciteit is. De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk herhalen hun standpunt dat compenserende maatregelen niet nodig zijn en geven hun standpunt over elk van de door Powergen voorgestelde maatregelen.

(215)

Daarna herhalen de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hun standpunt over de maatregelen B en C en benadrukken met name dat BNFL zich op extern advies heeft gebaseerd. Volgens hen zou het standpunt van Powergen over deze maatregelen op foutieve aannames in verband met de data zijn gebaseerd.

(216)

Wat de levensvatbaarheid betreft, betwisten de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk Powergens standpunt ten aanzien van de levensvatbaarheid van BE's centrales en hebben zij de Commissie een verslag van een externe consultant meegedeeld zodat de hypothese van de levensvatbaarheid kon worden geverifieerd.

(217)

Ten slotte verklaren de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk dat, in tegenstelling tot wat Powergen beweert, bij een herstel van de stroomtarieven het „clawback”-mechanisme ervoor zou zorgen dat BE niet onnodig steun zou ontvangen.

(218)

De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk accepteren Greenpeace's standpunt niet als zou de steun moeten worden onderzocht als steun aan aandeelhouders. Een dergelijke theorie zou betekenen dat alle steun aan een beursgenoteerde onderneming steun aan haar aandeelhouders is. De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk merken op dat de aandeelhouders 97,5 % van hun belang in BE's aandelenkapitaal opgeven.

(219)

Andermaal verklaren de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk dat, naar hun mening, BNFL niet onder druk van de regering heeft gehandeld toen de onderneming haar contracten met BE heronderhandelde. Ook wijzen zij erop dat BNFL's eigen gedetailleerde verslagen van de feiten, die parallel aan de Commissie zijn gezonden, het tegendeel bewijzen. Het uittreksel uit BE's jaarverslag 2002-2003 en het artikel in „The Business”, waarin sprake is van de mislukking van de besprekingen tussen BNFL en BE in augustus/begin september 2002, zijn door Greenpeace foutief geïnterpreteerd als een teken dat BNFL nadien onder druk van de regering heeft gehandeld. Deze documenten tonen juist aan dat BNFL niet bereid was aan BE's plannen mee te werken indien de overige schuldeisers geen vergelijkbare bijdrage leverden. De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk tekenen aan dat BNFL de interne documenten al heeft meegedeeld die de Commissie, volgens Greenpeace's suggestie, zou moeten opvragen. Wat betreft de contracten tussen BE en BNFL die volgens Greenpeace waren bedoeld om BNFL een gegarandeerde inkomstenstroom te bezorgen, merken de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk op dat de meeste van deze contracten werden ondertekend of heronderhandeld nadat BE was geprivatiseerd en dat deze contracten daarom door de regering niet aan BE konden zijn opgedrongen. Ten slotte geven de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk aan dat het verband tussen BNFL's concessies en de stroomtarieven het bewijs is dat BNFL zakelijk heeft gehandeld, gezien de eis dat BE een deel van de mogelijke baten met BNFL moest delen, en niet omgekeerd.

(220)

De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk herhalen hun standpunt ten aanzien van de toepassing van het beginsel „de vervuiler betaalt” in deze zaak. Volgens hen heeft Greenpeace op dit punt geen nieuwe feiten of argumenten aangedragen.

(221)

Wat de impact van de steun op de mededinging betreft, maken de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk allereerst bezwaar tegen Greenpeace's standpunt dat dankzij het pakket steunmaatregelen een ondoelmatige producent in de markt wordt gehouden. BE kan niet als een ondoelmatige stroomproducent worden beschouwd, aangezien haar vermijdbare kosten tot de laagste op de markt behoren. De problemen van de onderneming houden alleen verband met historische verplichtingen. Voorts herhalen de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hun standpunt dat de steun de mededinging niet verstoort — en dus nieuwkomers niet afschrikt om zich op de markt te begeven.

(222)

De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk verklaren dat Greenpeace's opmerkingen over overcapaciteit op de markt vertekend zijn, omdat zij op achterhaalde prognoses zijn gebaseerd, de NGTransco-„benchmark” voor de capaciteitsmarge foutief is geïnterpreteerd, alleen met het gunstigste van de drie mogelijke toekomstscenario's rekening werd gehouden en er niet rekening werd gehouden met de moeilijkheden om bepaalde „in de mottenballen gelegde” centrales opnieuw op de markt te brengen.

(223)

Vervolgens hebben de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk vragen bij de economische onderbouwing van Greenpeace's argumenten wat betreft de impact van een mogelijke sluiting van BE's centrales voor de belastingbetaler. Zij verklaren dat Greenpeace zelf erkende dat deze sluiting de stroomtarieven zou doen stijgen. Voorts is uit een studie van Deloitte & Touche gebleken dat de vervroegde sluiting van één enkele kerncentrale additionele kosten zou kunnen meebrengen. De vervroegde sluiting van meer dan één centrale zou de kosten nog verder doen stijgen, gelet op beperkingen binnen de Sellafield-centrale die voor de verwerking van radioactief materiaal wordt gebruikt. Ten slotte geven de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk aan dat de beide verslagen (van Large & Associates en van ILEX) die aan Greenpeace's opmerkingen zijn gehecht, zijn gebaseerd op achterhaalde capaciteitscijfers van NGTransco en overoptimistische hypotheses. Aan hun eigen opmerkingen hechten de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk een tegenexpertise van deze verslagen, van de hand van George Yarrow en Tim Keyworth van DKY Limited.

(224)

Ten slotte betwisten de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk, op basis van het voorgaande, de stelling van Greenpeace als zou de steun niet evenredig zijn.

(225)

Allereerst betwisten de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk het standpunt van Drax dat het pakket steunmaatregelen het bewijs is dat de regering van het Verenigd Koninkrijk BE nimmer failliet zal laten gaan. Zij herhalen dat het pakket afhankelijk is van de goedkeuring door de regering van BE's vooruitzichten inzake levensvatbaarheid.

(226)

Wat maatregel A betreft, herhalen de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk dat de regering van het Verenigd Koninkrijk niet alle ontmantelingsverplichtingen van BE zal overnemen, doch alleen het tekort van het NLF zal bijpassen. Ten aanzien van de raming van de kosten van maatregel A tekent het Verenigd Koninkrijk aan dat de eis dat de berekening daarvan absoluut geen enkel element van onzekerheid mag bevatten, het onmogelijk zou maken voor dergelijke langetermijnverplichtingen ondersteuning te bieden, hetgeen zou resulteren in een perverse toepassing van staatssteunregels en tegen de doelstellingen van het Euratom-Verdrag zou indruisen. De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk wijzen ook Drax' stelling af als zou het feit dat de regering van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van internationale verdragen de uiteindelijke verantwoordelijkheid voor nucleaire veiligheid draagt, een staatsgarantie vormen en herinnert eraan dat het feit dat het National Audit Office nadien de zaak onderzocht, irrelevant is omdat het een instelling is die van de regering onafhankelijk is.

(227)

Wat maatregel B betreft, merken de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk op dat BNFL's opmerkingen het standpunt van Drax weerspreken als zou BNFL er wel bij varen, mocht BE insolvent worden. Zij herhalen dat de nieuwe onderhandelingen over BNFL's overeenkomsten met BE volgens het „arm’s length”-beginsel verliepen. Wat maatregel C betreft, geven de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk aan dat het feit dat BE aan BNFL geen rente betaalde tijdens de „standstill”-periode, dient te worden bezien als een onderdeel van het volledige aandeel van BNFL in het herstructureringsplan, in plaats van als een alleenstaand onderdeel. Over het hele pakket werd immers als één geheel onderhandeld. In zijn geheel benadeelt het pakket BNFL niet ten opzichte van andere schuldeisers van BE.

(228)

Wat maatregel G betreft, herinneren de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk eraan dat zij voordien al bewijzen hadden geleverd dat de „business rates” uiteindelijk door BE zijn betaald, mét de verschuldigde rente.

(229)

Wat de verenigbaarheid van het herstructureringsplan met de richtsnoeren betreft, betwisten de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk de stelling van Drax als zou het plan BE's levensvatbaarheid niet herstellen omdat BE niet al haar actuele vermijdbare en onvermijdbare kosten zal dekken. Het Verenigd Koninkrijk herinnert eraan dat, wil BE kunnen overleven, de onderneming moet worden bevrijd van een deel van de lasten uit het verleden - de onvermijdbare kosten. Zodra BE echter van die lasten is bevrijd, zal zij opnieuw levensvatbaar worden, omdat zij niet alleen in staat zal zijn al haar lopende kosten terug te betalen, maar ook een aanzienlijke bijdrage aan haar onvermijdbare kosten uit het verleden zal kunnen leveren. Daarom is het economisch doelmatiger dat BE's kerncentrales in bedrijf blijven, om enige bijdrage te kunnen ontvangen voor het voldoen van onvermijdbare kosten uit het verleden. De sluiting van BE's centrales vervroegen zou juist meer kosten meebrengen.

(230)

De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk verwerpen de stelling van Drax als zou de steun BE ertoe aanzetten om op de markt tegen eender welke prijs af te zetten. Zij betogen dat BE, als basislastproducent, geen productie in reserve heeft die zij nog extra zou kunnen afzetten door het tarief te verlagen. Integendeel, het is in het belang van de onderneming dat zij de opgewekte stroom tegen de maximumprijs verkoopt. BE's obligatiehouders en aandeelhouders zullen ervoor zorgen dat BE haar winst maximaliseert, aangezien zij daar minstens voor een deel baat bij hebben.

(231)

De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk verwerpen ook Drax' stelling dat de looptijd van het herstructureringsplan te lang is. Zij verklaren dat het eigenlijke vereiste van de richtsnoeren is dat BE's levensvatbaarheid binnen een redelijk tijdsbestek wordt hersteld. Volgens hen zal de impact van maatregel A, die naar zij beweren de enige is die staatssteun vormt, onmiddellijk in BE's balans te merken zijn.

(232)

Ten aanzien van het bestaan van overcapaciteit op de markt geven de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk aan dat de beoordeling van Drax op achterhaalde cijfers en op een fout in de NGTransco-„benchmark” voor de capaciteitsmarge is gebaseerd. De suggestie van Drax om de kerncentrales in de zomer te sluiten, is economisch twijfelachtig en kan op het gebied van nucleaire veiligheid of leveringszekerheid ook problemen veroorzaken. De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk onderzoeken vervolgens elk van de vier compenserende maatregelen en komen tot de bevinding dat de tenuitvoerlegging ervan het evenwicht van het herstructureringsplan in gevaar zou brengen of ongunstig zou uitwerken op BE's vooruitzichten op levensvatbaarheid.

(233)

De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk verklaren dat het tarief waarover deze belanghebbende het heeft (rond 1 000 GBP/kgU), geldt voor beheerscontracten inzake verbruikte splijtstof uit de basislastproductie. Basislastcontracten waren de eerste groep contracten die BNFL heeft gesloten met BE of met ondernemingen die thans van BE deel uitmaken. Deze contracten werden verondersteld grotendeels de vaste kosten te dekken die aan BNFL's beheersinstallaties voor verbruikte splijtstof waren verbonden. Nadien heeft BNFL met BE of met ondernemingen die thans van BE deel uitmaken, duurdere post-basislastcontracten gesloten die niet langer een kostenelement dat aan de terugbetaling van vaste kosten was gekoppeld, hoefden te bevatten. Bij deze nieuwe contracten bedroeg het tarief […]* en lag het dus veel lager dan het tarief dat deze belanghebbende aangeeft. Een zinvolle vergelijking van de door BNFL aan BE vóór en na de onderhandelingen over hun nieuwe contracten berekende tarieven, zou op post-basislastcontracttarieven (die de geldende tarieven waren op het tijdstip vóór de nieuwe onderhandelingen) eerder dan op de basislastcontracttarieven moeten zijn gebaseerd.

(234)

De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk zijn het niet eens met de stelling van EECL dat door de aankondiging van het steunpakket de val van de „wholesale”-tarieven is verscherpt. Volgens de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk waren de locoprijzen zowel vóór als na de aankondiging van de regering van het Verenigd Koninkrijk van 9 september 2002 dat zij aan BE's redding zou deelnemen, volatiel. Zij geven evenwel geen forse prijsval te zien. De impact op de termijnprijzen bleef dan weer betrekkelijk beperkt. Ten slotte zijn de termijnprijzen voor de basislast zomer 2004 sinds september 2003 blijven stijgen, ondanks het akkoord over het herstructureringspakket.

(235)

De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk maken vervolgens bezwaar tegen de opmerking van EECL dat zij hun conclusie over de premisse dat BE haar besluit om de kerncentrales al dan niet te sluiten, zou baseren op een onderzoek van de SRMC's ervan - in plaats van op de vermijdbare kosten. De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk onderzochten wel degelijk de impact van het pakket steunmaatregelen op BE's vermijdbare kosten en toonden aan dat deze ver onder de termijnmarktprijzen bleven, hetgeen de correcte basis is voor een exploitant die over het al dan niet sluiten van een centrale moet beslissen.

(236)

Ten slotte herhalen de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hun argumenten in verband met het ontbreken van overcapaciteit op de markt.

(237)

De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk maken bezwaar tegen Intergens standpunt dat een passende leveringszekerheid kan worden behaald zelfs indien BE insolvent was, via een regeling terzake met de bewindvoerder. De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk merken voorts op dat in de richtsnoeren geen vorm van financiële compensatie wordt geëist van het type dat Intergen, volgens haar eigen suggestie, zou moeten ontvangen. Ten slotte geven de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk aan dat de diverse soorten regelingen die BE en haar schuldeisers, waaronder onder meer Intergen, TFE en Centrica hebben getroffen, complexe regelingen zijn die alle vóór de herstructurering via zakelijke onderhandelingen tot stand zijn gekomen. Zij houden geen verband met het pakket steunmaatregelen.

(238)

De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben kwantitatieve informatie meegedeeld die moet aantonen dat BE's tarieven in het DSB-segment steeds de „wholesale”-termijntarieven overschreden en dat BE minder dan 20 % van de ondernemingen waarbij zij een bod indiende, heeft binnengehaald, hetgeen niet strookt met de bewering van deze belanghebbende als zou BE buitensporig lage tarieven hebben aangeboden. De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk herhalen voorts dat BE, volgens hen, als basislastproducent geen stimulus krijgt om kunstmatig lage tarieven te berekenen.

VI.   BEOORDELING

(239)

Minstens een deel van de betrokken maatregelen betreft vraagstukken die onder het Euratom-Verdrag vallen en moeten dan ook dienovereenkomstig worden beoordeeld (32). Voorzover deze maatregelen evenwel niet noodzakelijk zijn voor of verder gaan dan de doelstellingen van het Euratom-Verdrag of de mededinging op de interne markt verstoren of dreigen te verstoren, dienen zij aan het EG-Verdrag te worden getoetst.

1.   Het Euratom-Verdrag

(240)

De hier te onderzoeken maatregelen, en met name de maatregelen A en B, zouden een impact hebben op de financiering van nucleaire passiva en de behandeling van verbruikte splijtstof. Ontmanteling en afvalbeheer zijn uitgaven die noodzakelijk zijn voor een correct en verantwoord functioneren van de nucleaire industrie. Binnen de context van de nucleaire industrie vormt de behoefte om de risico's van de aan ioniserende straling verbonden gevaren aan te pakken, een van de belangrijkste prioriteiten. De Commissie stelt juist vast dat deze beide aspecten van de nucleaire keten steeds meer aan belang winnen en noodzakelijk zijn om de veiligheid van de bevolking en de werknemers te verzekeren.

(241)

Wat dit specifieke punt betreft, wordt in het Euratom-Verdrag aan deze doelstelling de nodige aandacht besteed, terwijl dit Verdrag tegelijk erop is gericht om „de voorwaarden te scheppen tot ontwikkeling van een krachtige industrie op het gebied van de kernenergie als bron van ruime energievoorraden (…)”. Deze doelstellingen worden voorts herhaald in artikel 1 van het Euratom-Verdrag waarin is bepaald dat „de Gemeenschap tot taak [heeft], door het scheppen van de voorwaarden noodzakelijk voor de snelle totstandkoming en groei van de industrie op het gebied van de kernenergie, bij te dragen tot de verhoging van de levensstandaard in de lidstaten (…)”. Dat deze doelstelling ook thans nog relevant is, werd benadrukt in het recente groenboek van de Commissie „Op weg naar een Europese strategie voor een continue energievoorziening” (COM(2002) 321 def. van 22 juni 2002). Voorts moet de Gemeenschap, overeenkomstig artikel 2, onder b), van het Euratom-Verdrag, voor de vervulling van haar taak uniforme veiligheidsnormen vaststellen voor de gezondheidsbescherming van de bevolking en de werknemers en ervoor waken dat deze worden toegepast. In artikel 2, onder e), van het Euratom-Verdrag is ook bepaald dat de Gemeenschap door passende controle waarborgt dat de kernmaterialen niet voor andere doeleinden worden aangewend dan waarvoor zij zijn bestemd. Op die grondslag wordt met het Euratom-Verdrag de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie opgericht, waarbij, met het oog op het behalen van die doelstellingen, is voorzien in de noodzakelijke instrumenten en toewijzing van verantwoordelijkheden. In dit verband is, gelijk het Hof van Justitie ook heeft bevestigd, de nucleaire veiligheid een bevoegdheid van de Gemeenschap die betrekking heeft op de bescherming van de werknemers en de bevolking tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren, zoals bepaald in artikel 30 van het Euratom-Verdrag (hoofdstuk 3 — Bescherming van de gezondheid) (33). De Commissie moet erop toezien dat de bepalingen van dit Verdrag worden toegepast en daarom kan zij overeenkomstig de bepalingen van dit Verdrag beschikkingen geven of adviezen uitbrengen die zij noodzakelijk acht.

(242)

De Commissie tekent aan dat uit het door de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk verschafte bewijsmateriaal blijkt dat het effect van de te onderzoeken maatregelen onder meer is de bescherming van de veiligheid van kerncentrales, het garanderen van het veilige beheer van de nucleaire passiva, het versterken van de leveringszekerheid door in Groot-Brittannië diverse brandstoffen te behouden, en het vermijden van de emissies van koolstofdioxide. In delen III en IV van deze beschikking zijn de argumenten die de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk en de belanghebbenden op dit punt hebben aangedragen, nader uiteengezet.

(243)

Bij het beoordelen van deze gegevens, en met name bij het bepalen of deze maatregelen noodzakelijk zijn of binnen de doelstellingen van het Euratom-Verdrag vallen, merkt de Commissie op dat de staatssteun en de betrokken maatregelen het risico aanpakken dat aan de huidige situatie van BE en aan de eventuele impact ervan op de eerder aangehaalde doelstellingen van het Verdrag is verbonden. De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben namelijk besloten maatregelen ten gunste van BE te nemen, onder meer om ervoor te zorgen dat de voorwaarden voor een veilige en zekere nucleaire industrie blijven gehandhaafd, terwijl tegelijk toch de kerncentrales als een extensieve energiebron in bedrijf worden gehouden. Dit tussenbeide komen vond plaats in een situatie waarin er gevaar bestond dat de grootste nucleaire exploitant in het Verenigd Koninkrijk failliet zou gaan. Het voortbestaan van een specifieke economische exploitant houdt niet direct verband met de instandhouding van diens nucleaire activiteiten. In geval van insolventie moeten vraagstukken in verband met veiligheid en zekerheid en/of leveringszekerheid worden opgelost. Daarom is de Commissie van oordeel dat de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk deze risico's hebben aangepakt op een correcte en verantwoorde wijze die met de doelstelling van het Euratom-Verdrag verenigbaar is.

(244)

De drie compenserende maatregelen die verderop zullen worden beschreven, versterken nog de verwezenlijking van de doelstellingen van het Euratom-Verdrag doordat zij garanderen dat de overheidsmaatregelen niet voor andere doelstellingen worden gebruikt dan voor de betaling van nucleaire passiva. Ten slotte zal een systeem van plafonds en drempels voor de betaling ten behoeve van de drie soorten historische verplichtingen garanderen dat voldoende middelen beschikbaar zijn voor het verwezenlijken van die doelstellingen, en toch de omvang van het tussenbeide komen beperken tot hetgeen voor het behalen van deze doelstellingen strikt noodzakelijk is.

(245)

De Commissie concludeert dan ook dat de door de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk voorgenomen maatregelen passend zijn om het geheel van doelstellingen die worden nagestreefd en volledig gesteund door het Euratom-Verdrag, aan te pakken.

2.   Steun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag

(246)

In artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag wordt staatssteun omschreven als steunmaatregelen van de staten of in welke vorm ook met staatsmiddelen bekostigd, die de mededinging door begunstiging van bepaalde ondernemingen of bepaalde producties vervalsen of dreigen te vervalsen, voorzover deze steun het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

(247)

Het is duidelijk dat het tussenbeide komen van de staat bij de herstructurering van BE selectief is, aangezien daarmee slechts één onderneming wordt begunstigd.

(248)

Via interconnectoren met Frankrijk en Ierland is er tussen het Verenigd Koninkrijk en andere lidstaten handelsverkeer in stroom. Stroom wordt tussen lidstaten sinds lang verhandeld, en met name sinds de inwerkingtreding van Richtlijn 96/92/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 december 1996 betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit (34). Volgens de door het Verenigd Koninkrijk in de aanmelding meegedeelde cijfers, is BE, qua capaciteit, de op één na grootste stroomproducent in Engeland en Wales en de op twee na grootste in Schotland. Het is dan ook duidelijk dat de deelneming van de staat aan het herstructureringsplan het handelsverkeer tussen lidstaten ongunstig kan beïnvloeden.

(249)

Van deze zeven herstructureringsmaatregelen zijn er drie die niet uit staatsmiddelen worden gefinancierd: maatregel D („herstructureringspakket ten aanzien van de belangrijkste schuldeisers”), maatregel E („invoering van een nieuwe „trading”-strategie”) en maatregel F („afstoting van activa om de herstructurering mee te helpen financieren”). Bijgevolg kunnen deze maatregelen niet als staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag worden aangemerkt.

(250)

Daarentegen zijn bij maatregel A staatsmiddelen in het geding aangezien deze maatregel bestaat in een aantal betalingen door of toezeggingen van de regering van het Verenigd Koninkrijk om betalingen uit te voeren. Aangezien met de betalingen van de regering van het Verenigd Koninkrijk een deel van de nucleaire passiva die BE normaal gesproken had moeten dragen, worden overgenomen, wordt ook met maatregel A aan BE een voordeel toegekend. Op basis van dit alles concludeert de Commissie dat maatregel A staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag vormt. Dit wordt door het Verenigd Koninkrijk niet betwist.

(251)

Bij de maatregelen B en C zijn middelen in het geding van BNFL (volledig voor maatregel B en ten dele voor maatregel C), die een openbaar bedrijf is. Middelen van een openbaar bedrijf zijn staatsmiddelen. Op basis van dit alles vormen de maatregelen B en C staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag voorzover BE daarmee een concurrentievoordeel wordt toegekend en de toekenning van dit voordeel aan de staat is toe te rekenen. Aangezien deze kwestie in het besluit tot inleiding van de procedure ter sprake kwam, zal zij hierna onder b) ten gronde worden onderzocht.

(252)

Ook bij maatregel G zijn middelen van lokale overheden in het geding. Middelen van dergelijke overheden vormen staatsmiddelen. Bijgevolg is maatregel G staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag voorzover BE daarmee een concurrentievoordeel wordt toegekend en de toekenning van dit voordeel aan de Staat is toe te rekenen. Aangezien ook deze kwestie in het besluit tot inleiding van de procedure ter sprake kwam, zal zij hierna onder a) ten gronde worden onderzocht.

a)   De vraag of er bij maatregel G sprake is van staatssteun

(253)

De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben aangetoond dat lokale belastingen waarop maatregel G zag, door BE zijn betaald mét rente die werd berekend onder gebruikmaking van het referentie- en disconteringspercentage dat door de Commissie voor het Verenigd Koninkrijk is vastgesteld. De wetgeving van het Verenigd Koninkrijk bevat geen specifieke bepaling dat een hoger rentepercentage moet worden gebruikt ingeval lokale autoriteiten voor lokale belastingen uitstel verlenen. Daarom is de Commissie van oordeel dat het gebruikte percentage een passende maatstaf is om uit te maken of BE met dit belastinguitstel een concurrentievoordeel is verleend. Op basis van dit alles concludeert de Commissie dat maatregel G geen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag vormt.

b)   De vraag of er bij de maatregelen B en C sprake is van staatssteun

(254)

In haar besluit tot inleiding van de procedure verklaarde de Commissie dat zij, in die fase van haar onderzoek, dacht dat het heronderhandelen van de contracten tussen BNFL en BE als staatssteun kon worden aangemerkt. Deze verklaring was gebaseerd op het feit dat het openbare bedrijf BNFL pas aankondigde bereid te zijn de zakelijke voorwaarden van zijn bestaande contracten met BE aan te passen nadat BE had aangekondigd dat zij met de regering van het Verenigd Koninkrijk besprekingen was begonnen om financiële steun te krijgen. Het leek twijfelachtig dat het heronderhandelen van deze contracten volgens het „arm’s length”-beginsel verliep. De Commissie kwam tot dezelfde voorlopige conclusies ten aanzien van maatregel C.

(255)

De Commissie heeft, gebruikmakend van de gegevens die haar sinds de inleiding van de procedure beschikbaar zijn gesteld, een grondiger onderzoek uitgevoerd naar de vraag of de maatregelen B en C voldeden aan de criteria om als staatssteun te worden aangemerkt, en met name of zij BE een concurrentievoordeel opleverden. Daarbij kwam zij tot de volgende conclusies.

(256)

Maatregel B houdt het heronderhandelen van contracten tussen BNFL (een openbaar bedrijf) en BE in. De Commissie heeft onderzocht of met maatregel B aan BE een voordeel wordt toegekend dat geen enkele particuliere ondernemer onder vergelijkbare omstandigheden aan deze noodlijdende onderneming had toegekend. Met andere woorden, de Commissie heeft onderzocht of BNFL, toen zij instemde met maatregel B, in overeenstemming met het beginsel van de particuliere schuldeiser in een markteconomie heeft gehandeld.

(257)

Daartoe heeft de Commissie met name onderzocht of het heronderhandelen over BNFL's contracten met BE volgens het „arm’s length”-beginsel verliep en of de door BNFL gedane concessies een zakelijk karakter hadden.

(258)

De eerste vraag die de Commissie dient te onderzoeken, is of de nieuwe regelingen tussen BNFL en BE via onderhandelingen volgens het „arm’s length”-beginsel tot stand zijn gekomen. Herhaald moet worden dat BNFL de grootste individuele schuldeiser van BE is en dat BE de grootste afnemer van BNFL is. Daarom heeft de Commissie onderzocht of de voorwaarden waarin BNFL toestemde, konden worden aanvaard door een particuliere ondernemer die in eenzelfde positie werd gebracht. Binnen de context van een leverancier die met de moeilijkheden van zijn belangrijkste afnemer te maken krijgt, betekent dit dat wordt nagegaan of BNFL handelde als een voorzichtige particuliere schuldeiser die zijn kansen op het innen van zijn vorderingen maximaliseert (35).

(259)

De Commissie heeft de haar door BNFL meegedeelde desbetreffende verslagen van BNFL's juridische en financiële adviseurs en de uittreksels van de vergaderingen van de raad van bestuur van BNFL onderzocht.

(260)

Allereerst tekent de Commissie aan dat BNFL haar adviseurs al begin 2002 — toen BE zich voor het eerst op de hardheidsclausule van haar overeenkomsten met BNFL beriep — had gevraagd om haar positie ten opzichte van BE te onderzoeken. Het was niet mogelijk sluitend te concluderen dat de voorwaarden van de hardheidsclausule daadwerkelijk waren vervuld, maar de raad van bestuur van BNFL instrueerde BNFL na te gaan met welke deals BE's moeilijkheden konden worden aangepakt, onder de uitdrukkelijke voorwaarde evenwel dat de desbetreffende deal voor BNFL zakelijk voordelig moet zijn.

(261)

De door BNFL ingediende verslagen, welke in die periode zijn geschreven, laten de bijzonder situatie zien waarin BNFL verkeerde als schuldeiser én leverancier van BE en geven een analyse van de impact van BE's insolventie op BNFL. Hun conclusie is dat, gezien de verregaande kwetsbaarheid van BNFL, een solvente herstructurering het meest in het belang van BNFL zou zijn, doch niet tegen eender welke kostprijs. Daarom leggen zij een voorstel voor concessies aan BE vast en volgen zij de ontwikkeling van dit pakket tijdens de onderhandelingen met BE. Deze verslagen maken duidelijk dat BNFL tijdens deze onderhandelingen steeds bij haar oorspronkelijke idee is gebleven om te proberen zo goed mogelijk haar eigen belangen te vrijwaren door te vermijden dat BE onder gerechtelijk bewind werd geplaatst, doch niet tegen elke prijs, en in het kader van een evenwichtige deal.

(262)

De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk betoogden dat de met BNFL heronderhandelde overeenkomsten als één pakket moeten worden bezien en moeten worden vergeleken met de positie waarin BNFL was terechtgekomen, mocht BE insolvent zijn geworden — in plaats van er individuele onderdelen uit te lichten. De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk en BNFL concluderen in hun ingediende verslagen dat de „Final Term Sheets” voor BNFL voordeliger zijn dan een eventueel insolventiescenario.

(263)

Gelet op het bovenstaande komt de Commissie allereerst tot de conclusie dat BNFL, in het geval van BE's insolventie, in een erg onzekere en zeer waarschijnlijk ongunstige positie zou terechtkomen.

(264)

Het is inderdaad juist dat BE's insolventie niet automatisch zou betekenen dat al haar kerncentrales onverwijld zouden worden gesloten, noch dat een en ander zich volledig ongunstig op de ontmantelingsbehoeften voor bestaande centrales en het beheer van historische verbruikte splijtstof zou uitwerken.

(265)

Maar in het geval van BE's insolventie zou BNFL, volgens de Commissie, zich in een lastigere positie bevinden om te onderhandelen met wie ook BE's opvolger zou worden, wat betreft zowel de exploitatie van de centrales als de ontmanteling ervan. Dit had heel wat risico's en onzekerheden meegebracht die een particuliere investeerder in aanmerking moet nemen wanneer hij nieuwe onderhandelingen over regelingen beziet, met name wanneer het om zijn belangrijkste afnemer gaat. Het feit dat BNFL's adviseurs dit alternatief zorgvuldig hebben bestudeerd, geeft duidelijk aan dat BNFL terdege met deze feiten rekening hield.

(266)

Een solvente herstructurering van BE proberen te bewerkstelligen was dan ook in BNFL's zakelijke belang.

(267)

Na deze eerste conclusie heeft de Commissie vervolgens de impact van de heronderhandelde overeenkomsten op de inkomsten van BNFL onderzocht, met name in het licht van opmerkingen van belanghebbenden. Het doel daarvan was om, meer uit micro-economisch oogpunt, na te gaan of deze heronderhandelde overeenkomsten voor een particuliere onderneming in een vergelijkbare positie aanvaardbaar zouden kunnen zijn.

(268)

Wat het beheer van verbruikte splijtstof betreft, worden de verplichtingen in dit verband uitgesplitst in historische en toekomstige verplichtingen.

(269)

De historische verplichtingen inzake verbruikte splijtstof zal de regering van het Verenigd Koninkrijk, in het kader van maatregel A, volledig van BE overnemen (36).

(270)

Wat het beheer van toekomstige verbruikte splijtstof betreft, zijn de bestaande regelingen aangepast. In verband met deze nieuwe regelingen voor verbruikte splijtstof diende BNFL volgende tabel in, waaruit blijkt dat BNFL volgens een glijdende schaal door BE zal worden vergoed. (De cursief gedrukte gegevens zijn door de Commissie toegevoegd.)

Tabel 7

Nieuwe prijsafspraken voor het beheer van verbruikte splijtstof

Eenheidsprijs daadwerkelijk opgewekte stroom („outturn electrictiy”) (38) in GBP/MWh reële gegevens 2003

Eenheidsprijs (Korting)/Toeslag in GBP/MWh reële gegevens 2003

(ten opzichte van de oorspronkelijke contracten)

Netto te betalen eenheidsprijs voor verbruikte splijtstof in GBP/MWh reële gegevens 2003

Te betalen in GBP/kgU (37)

14,8 of minder

– 0,6

[…]*

15

– 0,5

16

0

17

0,5

18

1

19

1,5

20

1,75

21 of hoger

2,0

(271)

Belangrijk is aan te tekenen dat de vergelijking van kortingen en toeslagen in tabel 7 moeten worden vergeleken met de regelingen voor het beheer van verbruikte splijtstof zoals die vóór de herstructurering van kracht waren, en niet met de oudere regelingen. Dit is het correcte vergelijkingspunt voor een analyse van BNFL's concessies aan BE, aangezien dit weergeeft wat BNFL van BE had ontvangen, was BE niet in moeilijkheden gekomen. Daarentegen zou een vergelijking maken tussen de nieuwe regelingen en de oudere contracten zoals de aanvankelijke basislastcontracten waarnaar de eerste anonieme derde verwijst, weinig zinvol zijn voor het beoordelen van de daadwerkelijke concessies die BNFL tijdens de onderhandelingen over het herstructureringsplan heeft gedaan.

(272)

Tabel 7 laat zien dat, wanneer de prijs van de daadwerkelijk opgewekte stroom lager ligt dan de uitoefenprijs van 16 GBP/MWh, BNFL aan BE een korting toekent ten opzichte van de vóór de herstructurering gesloten regelingen voor verbruikte splijtstof. Ligt de stroomprijs hoger dan de uitoefenprijs, dan zal BNFL een toeslag ontvangen ten opzichte van hetgeen zij onder de oorspronkelijke regelingen voor het beheer van verbruikte splijtstof had ontvangen.

(273)

Zoals in overweging 270 werd opgemerkt, zijn de inkomsten die BNFL voor het beheer en de berging van toekomstige verbruikte splijtstof ontvangt, van de „wholesale”-stroomtarieven in het Verenigd Koninkrijk afhankelijk. Een dergelijke bepaling kan, op zich, niet als niet-zakelijk gelden. Zij is eerder gebruikelijk in deze bedrijfstak, waar spelers de risico's die aan de grote potentiële prijsfluctuaties zijn verbonden, willen spreiden.

(274)

Om na te gaan of dit prijspeil voor een particuliere onderneming aanvaardbaar zou zijn, heeft de Commissie nagegaan in hoeverre BNFL daarmee, in het licht van de voorziene ontwikkeling van de stroomtarieven, haar vermijdbare kosten zou kunnen dekken. Een particuliere onderneming zou immers, wanneer zij voor het risico staat een zo vitale afnemer als BE voor BNFL is, te verliezen, bereid zijn zo ver te gaan dat zij haar tarieven verlaagt tot die kosten die zij kan vermijden door haar activiteiten af te bouwen. Deze kosten zijn precies de vermijdbare kosten.

(275)

In deze zaak zou BNFL, in het kader van de nieuwe regelingen voor verbruikte splijtstof, voor de verbruikte splijtstof aansprakelijk worden op het tijdstip van de levering door BE. Dit betekent dat de eindberging van deze splijtstof door BNFL wordt verzorgd, hetgeen onder de eerdere regelingen niet het geval was (39). Aangezien dit in vergelijking met de eerdere regelingen additionele kosten voor BNFL inhoudt, kan niet eenvoudigweg op de vergelijking tussen vroegere en nieuwe betalingen worden voortgegaan om te concluderen dat BNFL haar vermijdbare kosten terugverdient zodra het „wholesale”-stroomtarief meer dan […]* GBP/MWh bedraagt. Daartegenover staat dat in de nieuwe regelingen voor verbruikte splijtstof niet is bepaald hoe BNFL met de verbruikte splijtstof waarvoor zij aansprakelijk is, moet omgaan. BNFL kan kiezen of zij de splijtstof voor de eindberging wil opwerken of niet.

(276)

Er is verder onderzoek nodig, op basis van de daadwerkelijke vermijdbare kosten van BNFL, met inbegrip van de kosten voor de eindberging van verbruikte splijtstof.

(277)

De Commissie heeft de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk verzocht haar een gedetailleerde beschrijving van deze kosten te verstrekken. Uit de door de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk op dit punt verstrekte bescheiden blijkt dat BNFL haar vermijdbare kosten kan dekken zodra stroomtarieven uitkomen boven een tarief binnen een marge van […]* GBP/MWh tot […]* GBP/MWh, naargelang BNFL risicovoorzieningen aanlegt. Het kleine verschil met het tarief van […]* GBP/MWh in overweging 275 valt vooral te verklaren doordat er op BNFL's locatie al opslagbassins voor langdurige opslag zijn die momenteel worden gebruikt voor de opslag van splijtstof vóór opwerking. […]*.

(278)

Om deze beoordeling aan de hand van andere informatie te controleren, heeft de Commissie de vermijdbare kosten zoals de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk die hebben berekend, met de kosten vergeleken die door een andere bron worden vermeld.

(279)

Op haar website heeft Greenpeace een verslag van Gordon MacKerron van National Economic Research Associates (NERA) gepubliceerd (40). In dit verslag worden cijfers van 200 USD/kgU (110 GBP/kgU (41)) genoemd voor de tijdelijke berging van verbruikte splijtstof en van 400 USD/kgU (220 GBP/kgU) voor de eindberging ervan. Volgens de auteur van het verslag zijn deze cijfers afkomstig van een Amerikaanse studie (42). Er zijn talrijke verschillen tussen de Amerikaanse types reactoren (vooral het lichtwaterreactortype [LWR]) en die van BE. Voorts is in dit verslag niet duidelijk of de kosten waarvan sprake is, vermijdbare kosten zijn dan wel vaste kosten omvatten die in de volgende analyse zouden moeten worden meegenomen. Deze cijfers zijn ook sterk van disconteringspercentages afhankelijk, aangezien de meeste kosten voor de eindberging pas ver in de toekomst zullen moeten worden gemaakt. Niettemin heeft de Commissie deze cijfers gebruikt omdat zij van oordeel was dat door een belanghebbende bekendgemaakte cijfers een relevante bron zijn voor de kruiselingse controle van de door de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk gezonden cijfers.

(280)

In het licht van de in overweging 279 aangehaalde cijfers zou BNFL haar kosten terugverdienen bij een stroomtarief van […]* GBP/MWh. Deze cijfers moeten nu worden afgezet tegen de verwachte ontwikkeling van de stroomtarieven.

(281)

Het correcte ijkpunt voor deze vergelijking is de ontwikkeling van de actuele en toekomstige stroomtarieven zoals BNFL die verwachtte op het tijdstip dat tussen BNFL en BE de onderhandelingen over de nieuwe regelingen liepen. Het is inderdaad tegen deze potentiële achtergrond dat BNFL de waarde van haar concessies aan BE heeft beoordeeld.

(282)

Uit de door BNFL beschikbaar gestelde documenten blijkt dat de algemene verwachting was dat de tarieven in de nabije toekomst binnen een marge van 16 tot 19 GBP/MWh zouden blijven en vervolgens zouden stijgen tot hogere, beter houdbare waarden.

(283)

Bij haar beoordeling van de definitieve voorwaarden van het plan heeft BNFL vier mogelijke scenario's gehanteerd. Alleen in het meest pessimistische scenario zouden de stroomprijzen onder 17 GBP/MWh blijven steken en pas op de middellange termijn uitkomen bij waarden rond 16,5 GBP/MWh. In de drie overige scenario's was de aanname dat deze tarieven reeds in 2007 op 18 GBP/MWh zouden uitkomen en vervolgens op tarieven van tussen 19,5 en 23 GBP/MWh zouden uitkomen.

(284)

Daarom vond BNFL's beoordeling van haar heronderhandelde regelingen met BE plaats tegen een achtergrond van prognoses over de tariefontwikkeling waarbij zij, zelfs in de meest pessimistische aannames, met deze tarieven haar vermijdbare kosten zoals die intern waren becijferd, kon terugverdienen en waarbij zij, behalve in het meest pessimistische scenario, met deze tarieven haar vermijdbare kosten zoals die door Gordon MacKerron waren becijferd, kon terugverdienen.

(285)

De reële ontwikkeling van de stroomtarieven viel uiteindelijk hoger uit dan zelfs in het meest optimistische van de vier door BNFL gehanteerde scenario's. Diverse prijsregistratiebureaus hebben voor de nabije toekomst namelijk waarden boven 20 GBP/MWh gemeld voor winterbasislasttarieven, met zelfs waarden tot 27 GBP/MWh (43). Voor de zomerprijzen meldden diezelfde bureaus een waarde van rond 20 GBP/MWh. De door BNFL gehanteerde scenario's blijken dus door de bank genomen eerder pessimistisch.

(286)

Uit een en ander mag worden geconcludeerd dat BNFL verwachtte haar vermijdbare kosten onder de nieuwe regelingen te kunnen dekken, ondanks dat zij de kosten voor de eindberging van verbruikte splijtstof zou dragen.

(287)

Evenzo blijkt uit de analyse van de nieuwe splijtstofleveringsregelingen, die veel eenvoudiger zijn omdat zij een variabele bijdrage omvatten die niet aan de stroomprijzen is geïndexeerd, dat BNFL in alle gevallen haar vermijdbare kosten voor de levering van splijtstof zal dekken.

(288)

Bijgevolg levert een diepgaand onderzoek van de vermijdbare kosten geen aanwijzingen op dat BNFL zakelijk niet verantwoord zou hebben gehandeld. Integendeel, de reële ontwikkeling van de stroomtarieven wijst erop dat het zeer wel mogelijk is dat BNFL haar positie kan verbeteren ten opzichte van de eerdere situatie, terwijl zij toch ook van voldoende flexibiliteit heeft blijk gegeven om haar belangrijkste afnemer in staat te stellen op de markt te blijven.

(289)

Na haar onderzoek van de heronderhandelde afspraken uit micro-economisch oogpunt heeft de Commissie nagegaan of BNFL op gelijke voet werd behandeld als BE's particuliere schuldeisers. In deze tweede fase van haar analyse heeft de Commissie onderzocht of de concessies die BNFL deed, met die van de particuliere schuldeisers vergelijkbaar zijn.

(290)

Uit de door het Verenigd Koninkrijk en BNFL meegedeelde informatie blijkt dat:

a)

BNFL, zelfs indien zij voorwaarden met BE vastlegde voordat BE met elk van haar belangrijke schuldeisers over individuele voorwaarden onderhandelde, eiste dat een clausule werd opgenomen waardoor zij de voorgestelde concessies kon intrekken ingeval een andere belangrijke schuldeiser gunstigere voorwaarden dan BNFL kreeg;

b)

BNFL zich tijdens het hele onderhandelingsproces steeds ervan heeft vergewist dat andere particuliere schuldeisers van BE werd gevraagd op een met BNFL vergelijkbare wijze bij te dragen;

c)

een gedetailleerde gekwantificeerde vergelijking van de vorderingen van de schuldeisers en de bedragen waarover een schikking in het kader van het uiteindelijk overeengekomen herstructureringspakket was bereikt, aantoont dat BNFL, ten opzichte van andere schuldeisers, een geringer deel van de uitstaande vorderingen heeft laten vallen. In dit verband dient ook te worden aangetekend dat BNFL geen activa van BE als zekerheid voor haar vorderingen had.

(291)

Daarom is de conclusie van de Commissie dan ook dat BNFL op gelijke voet werd behandeld als de particuliere schuldeisers. Dit is een verdere aanwijzing dat BNFL bij de onderhandelingen over het herstructureringsplan niet anders heeft gehandeld dan de particuliere schuldeisers.

(292)

De Commissie is van oordeel dat bovenstaande conclusie afdoende bewijs is dat BNFL heeft gehandeld in overeenstemming met het beginsel van een particuliere schuldeiser in een markteconomie en dat maatregel B dus geen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag behelst.

(293)

Voorts is de Commissie van oordeel dat er in deze zaak geen enkele aanwijzing is dat het optreden van BNFL aan de staat is toe te rekenen. In zijn arrest in de zaak-Stardust heeft het Hof van Justitie andermaal op deze voorwaarde dat de steun aan de staat moet zijn toe te rekenen, gewezen (44). Gelijk het Hof heeft verklaard, mag niet automatisch worden aangenomen dat een maatregel staatssteun is omdat hij door een openbaar bedrijf werd genomen. Het is dus onvoldoende dat de steunverlener een openbaar bedrijf is in de zin van artikel 2, lid 1, onder b), van Richtlijn 80/723/EEG van de Commissie van 25 juni 1980 betreffende de doorzichtigheid in de financiële betrekkingen tussen lidstaten en openbare bedrijven en de financiële doorzichtigheid binnen bepaalde ondernemingen (45). Dat de overheid rechtstreeks of zijdelings een dominerende invloed kan uitoefenen, bewijst niet dat zij deze invloed in een bepaald geval ook daadwerkelijk heeft aangewend. Gelijk advocaat-generaal Jacobs in zijn conclusie in de zaak-Stardust (46) uiteenzette, kan de toerekenbaarheid aan de staat van een steunmaatregel worden afgeleid van een stel indicatoren in verband met de omstandigheden van de zaak en de context waarin de maatregelen werden genomen. De advocaat-generaal geeft een lijst van feiten en omstandigheden waarmee zijns inziens onder meer rekening kan worden gehouden: het bewijs dat de maatregel op instigatie van de staat is genomen, de aard en de draagwijdte van de maatregel, de mate van zeggenschap van de staat over het betrokken openbare bedrijf, en een algemene praktijk om het betrokken bedrijf voor andere dan commerciële doeleinden te gebruiken of de beslissingen ervan te beïnvloeden.

(294)

Aan de hand van de verklaringen van de regering van het Verenigd Koninkrijk en van belanghebbenden heeft de Commissie onderzocht of maatregel B (en maatregel C) aan het optreden van de staat valt toe te schrijven. Daarbij nam zij in aanmerking dat BNFL ruim voordat BE's financiële problemen publiek werden bekendgemaakt en ruim voordat de regering van het Verenigd Koninkrijk haar rol bij een mogelijke solvente herstructurering aankondigde, had uitgemaakt dat het in haar eigen belang was concessies te doen om ervoor te zorgen dat BE solvent zou blijven. Uit chronologisch oogpunt is er geen bewijs dat de nieuwe onderhandelingen op instigatie van de staat plaatsvonden. Integendeel, het feit dat BNFL uiteindelijk niet ermee instemde aan het herstructureringsplan deel te nemen vooraleer de regering van het Verenigd Koninkrijk aankondigde dat zij aan de operatie zou gaan deelnemen, kan als bewijs worden gezien dat BNFL niet bereid was BE tegen elke prijs te redden en dat zij, evenals alle overige schuldeisers, verkoos het tussenbeide komen van de staat af te wachten.

(295)

Ook nam de Commissie in aanmerking dat het, volgens het recht van het Verenigd Koninkrijk, de fiduciaire plicht van BNFL's directeuren is om in de beste zakelijke belangen van BNFL te handelen teneinde waarde te maximaliseren en de financiële risico's tot een minimum te beperken, op basis van de informatie die hun op het betrokken tijdstip ter beschikking stond. Dit wordt gestaafd door de desbetreffende uittreksels van de notulen van de raad van bestuur die de Commissie beschikbaar zijn gesteld.

(296)

Op grond van al deze elementen komt de Commissie tot de conclusie dat maatregel B geen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag vormt.

(297)

Maatregel C bestaat in „standstill”-overeenkomsten betreffende de aan BNFL en een aantal belangrijke financiële schuldeisers van BE verschuldigde betaling gedurende de periode die ingaat per 14 februari 2003 en ten vroegste op 30 september 2004 afloopt. Anders dan de overige betrokken schuldeisers zal BNFL tijdens de „standstill”-periode geen rente ontvangen.

(298)

Op basis van de beschikbare informatie merkt de Commissie op dat in verslagen van BNFL's financiële adviseurs, die werden opgesteld toen BNFL met BE aan het onderhandelen was, wordt geconcludeerd dat BNFL, wat haar aandeel in het herstructureringspakket betreft, in zijn geheel niet meer concessies heeft gedaan dan de overige schuldeisers, zoals uit een vergelijking van de bijdrage van elk van de belangrijke schuldeisers blijkt. Zoals in overweging 290 werd vermeld, had BNFL geen zekerheden op BE's activa rusten.

(299)

Voorts concludeert de Commissie dat het feit dat ermee wordt ingestemd om geen rentebetaling te eisen om de overeengekomen optie van een solvente herstructurering te vrijwaren, in overeenstemming is met de handelwijze van een particuliere schuldeiser, die is bedoeld om ervoor te zorgen dat de best mogelijke zakelijke optie wordt gevrijwaard. De analyse van BNFL's financiële en juridische adviseurs maakt duidelijk dat het eisen dat de „standstill”-voorwaarden zouden worden heronderhandeld, het geheel van de overeenkomsten met BE, en vooral de solventie van BE als dusdanig, in gevaar zouden hebben gebracht. Er zou een groot risico zijn geweest dat het eisen van rentebetalingen in BE's insolventie had geresulteerd, hetgeen BNFL voor haar belangen niet gunstig achtte. Door van deze rente af te zien, heeft BNFL gehandeld in overeenstemming met het optreden van een particuliere schuldeiser die de best mogelijke inkomsten nastreeft.

(300)

Concluderend, kan de Commissie, om de redenen die bij de beoordeling van maatregel B in de overwegingen 256 tot en met 296 zijn uiteengezet, niet aantonen dat het deel van maatregel C waarbij BNFL was betrokken, aan de staat valt toe te rekenen.

(301)

Mitsdien is de Commissie tot de slotsom gekomen dat maatregel C geen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag behelst.

3.   De maatregelen getoetst op hun verenigbaarheid met het EG-Verdrag

(302)

In artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag is het algemene beginsel vastgelegd van een verbod op staatssteun binnen de Gemeenschap.

(303)

In artikel 87, leden 2 en 3, van het EG-Verdrag is in afwijkingen van de in artikel 87, lid 1, uiteengezette algemene onverenigbaarheid voorzien.

(304)

De afwijkingen van artikel 87, lid 2, van het EG-Verdrag zijn in deze zaak niet van toepassing omdat het niet om steunmaatregelen van sociale aard ten behoeve van individuele verbruikers gaat en het geen steunmaatregelen tot herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen betreft. Evenmin gaat het om steunmaatregelen ten behoeve van de economie van bepaalde streken van de Bondsrepubliek Duitsland die nadeel ondervinden van de deling van Duitsland.

(305)

In artikel 87, lid 3, van het EG-Verdrag worden verdere afwijkingen beschreven. De afwijkingen van artikel 87, lid 3, onder a), b) en d), zijn in deze zaak niet van toepassing omdat het niet gaat om steunmaatregelen ter bevordering van de economische ontwikkeling van streken waarin de levensstandaard abnormaal laag is of waar een ernstig gebrek aan werkgelegenheid heerst en de steun niet is bestemd om de verwezenlijking van een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang te bevorderen of een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat op te heffen. Evenmin gaat om het steunmaatregelen ter bevordering van de cultuur en de instandhouding van het culturele erfgoed

(306)

Bijgevolg kan alleen de afwijking van artikel 87, lid 3, onder c), van het EG-Verdrag van toepassing zijn. Volgens artikel 87, lid 3, onder c), kunnen steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, worden goedgekeurd, mits de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijke belang wordt geschaad.

(307)

In de richtsnoeren heeft de Commissie de voorwaarden vastgelegd waaronder zij haar beoordelingsbevoegdheid uit hoofde van artikel 87, lid 3, onder c), in zaken zoals deze positief kan aanwenden.

(308)

In haar besluit tot inleiding van de procedure heeft de Commissie op een aantal punten twijfel geformuleerd ten aanzien van de verenigbaarheid van het herstructureringsplan met de richtsnoeren. Deze twijfel werd in deel II, punt 3, herhaald. In onderstaande delen worden de beoordeling en de definitieve conclusies van de Commissie ten aanzien van elk van deze punten van twijfel gegeven.

a)   Het herstel van BE's levensvatbaarheid

(309)

De toekenning van herstructureringssteun vereist een haalbaar, samenhangend en ingrijpend plan om de levensvatbaarheid van een onderneming op langere termijn te herstellen. Volgens punt 32 van de richtsnoeren dient de verbetering van de levensvatbaarheid voornamelijk tot stand te komen door middel van interne maatregelen waarin het herstructureringsplan voorziet, en mag deze alleen op externe factoren berusten waarop de onderneming slechts weinig invloed kan uitoefenen, zoals hogere prijzen en een stijging van de vraag, indien de veronderstellingen inzake de marktontwikkeling in ruime kring worden onderschreven.

(310)

De lidstaat moet, volgens punt 33 van de richtsnoeren, een herstructureringsplan indienen waarin de omstandigheden worden beschreven die tot de moeilijkheden van de onderneming hebben geleid, zodat kan worden beoordeeld of de voorgestelde maatregelen passend zijn. Voorts moet, volgens punt 34 van de richtsnoeren, het herstructureringsplan een omschakeling van de onderneming beogen zodat deze, wanneer de herstructurering is voltooid, in staat is alle kosten, met inbegrip van aflossingen en financiële lasten, te dekken. De verwachte kapitaalopbrengst van de onderneming na de herstructurering moet voldoende zijn, zodat zij geen staatssteun meer nodig heeft en op eigen kracht op de markt kan concurreren.

(311)

In haar besluit tot inleiding van de procedure had de Commissie op diverse punten vragen bij het herstel van de levensvatbaarheid van BE. Deze twijfel was gebaseerd op twee overwegingen. Ten eerste lijkt de looptijd van bepaalde onderdelen van de maatregelen A en B onbeperkt te zijn, hetgeen twijfel deed rijzen ten aanzien van de vraag of BE dankzij het herstructureringsplan binnen een redelijk tijdsbestek opnieuw op eigen kracht de concurrentie het hoofd kan bieden. Ten tweede leek het herstructureringsplan onvoldoende interne maatregelen van BE in te houden.

(312)

De twijfel van de Commissie betrof met name de maatregelen A en B. Gezien de lange looptijd van maatregel A en het feit dat het een open-eindmaatregel betreft, vroeg de Commissie zich af of de herstructureringssteun ten gunste van BE niet werd toegekend in de vorm van een doorlopende subsidie die met de voorwaarden van de richtsnoeren onverenigbaar kon zijn. Dit punt van zorg werd ook door belanghebbenden zoals Drax gedeeld.

(313)

Wat maatregel B betreft, kwam de Commissie tot de conclusie dat deze geen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag bevat. Bijgevolg is de vraag of maatregel B een open-eindmaatregel is, niet langer relevant.

(314)

Wat maatregel A betreft, maakte de Commissie zich zorgen dat de kosten voor de ontmanteling van de nucleaire installaties zich tot het jaar 2086 zouden kunnen voordoen en dat de financiering van de kosten voor het beheer van verbruikte PWR-splijtstof die in de Sizewell B-reactor van BE was geladen, eveneens een open einde had.

(315)

Wat de ontmantelingskosten betreft, tekent de Commissie aan dat deze kosten zich in de toekomst zullen voordoen, maar dat zij betrekking hebben op de bouw van nucleaire installaties die in het verleden heeft plaatsgevonden. De Commissie is het eens met het argument van het Verenigd Koninkrijk dat het niet mogelijk is het precieze bedrag van de ontmantelingskosten te berekenen, aangezien er voor AGR-centrales geen precedent is en aangezien de ontmanteling in de verre toekomst plaatsvindt wanneer de technologie mogelijk verder is geëvolueerd. Voorts betoogt de regering van het Verenigd Koninkrijk dat de ontmantelingskosten al grotendeels vastliggen en dat, wanneer de verplichtingen aanzienlijk stijgen als gevolg van een discretionaire verandering in de operationele procedures ten gunste van het economische voordeel van BE of resulterend uit een inbreuk op minimumprestatienormen, zulks door BE zal moeten worden betaald. Bovendien is het belangrijk te herhalen dat erin is voorzien dat de staat zal ingrijpen, mocht er in de financiering via het NLF een tekort zijn.

(316)

Het bijzondere karakter van de nucleaire industrie maakt het niet mogelijk radioactief materiaal te hanteren vooraleer de radioactiviteit ervan tot een veiliger niveau is gedaald, en betekent ook dat niet valt te ontkomen aan de looptijd van de financiering van de ontmantelingsverplichtingen. Rekening houdend met deze beide elementen concludeert de Commissie dat het deel van maatregel A dat op die verplichtingen betrekking heeft, niet als een doorlopende subsidie aan BE kan worden aangemerkt aangezien deze verplichtingen zijn omschreven en reeds gemaakte kosten betreffen. Op de balans van BE is voor deze kosten al een voorziening aangelegd. Voorts concludeert de Commissie dat de late betaling van de steun in verband met deze kosten niet kan worden gezien als het verschuiven van het herstel van de levensvatbaarheid naar de toekomst.

(317)

Wat betreft de financiering door de staat van het beheer van de in Sizewell B geladen PWR-splijtstof, herhaalt de Commissie dat BE aan het NLF zal bijdragen naar rato van 150 GBP/kgU voor PWR-splijtstof die na het reële tijdstip van de herstructurering in de Sizewell B-reactor is geladen.

(318)

Deze waarde ligt duidelijk lager dan de totale kosten voor het beheer van verbruikte PWR-splijtstof, met inbegrip van die voor de eindberging. BE zelf heeft deze totale kosten in haar jaarrekeningen 2001-2002 geraamd op 240 GBP/kgU. Het feit dat slechts een deel van deze kosten door de betalingen van BE aan het NLF wordt gedekt, bevestigt dat de NLF-bijdrage in het beheer van deze splijtstof staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag behelst.

(319)

Om te bepalen of het hier om open-eindsteun gaat, dient de Commissie vast te stellen hoe de totale kosten over vermijdbare en onvermijdbare kosten zijn verdeeld.

(320)

Onvermijdbare kosten zijn verzonken kosten. Daarom is het voor een onderneming economisch verantwoord om, zolang zij haar vermijdbare kosten kan dekken, te blijven functioneren, zodat zoveel mogelijk verzonken kosten kunnen worden terugbetaald. Door steun toe te kennen ten behoeve van onvermijdbare kosten wordt aan de begunstigde onderneming duidelijk een voordeel verleend, doordat hierdoor haar „breakeven”-punt verschuift. Voor ondernemingen die met moeilijkheden te kampen hebben, is zulks precies bedoeld om hen te helpen hun levensvatbaarheid sneller te herstellen. Aangezien de onderneming echter in ieder geval zou functioneren zodra zij haar vermijdbare kosten kan dekken, resulteert steun ter dekking van onvermijdbare kosten niet erin dat de levensduur van de onderneming kunstmatig wordt verlengd. Dergelijke steun is dus geen open-eindsteun.

(321)

Daartegenover staat dat steun ter dekking van vermijdbare kosten, met name variabele kosten, is gericht op het kunstmatig in bedrijf houden van een onderneming die anders geen economische redenen zou hebben om haar activiteiten voort te zetten. Hier gaat het wel om open-eindsteun aangezien daarmee alleen de levensvatbaarheid wordt gegarandeerd indien de steun niet in de tijd is beperkt.

(322)

De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben aangegeven dat van de in overweging 318 vermelde 240 GBP/kgU aan kosten, er zo'n […]* GBP/kgU vermijdbaar waren. De resterende kosten betreffen meestal de onvermijdbare kosten voor de bouw van de opslagruimte voor de eindberging van zowel historische als toekomstige verbruikte PWR-splijtstof; deze berging zal op de Sizewell B-site plaatsvinden. Deze opslagplaats zal aan het eind van deze eeuw beschikbaar komen, hetgeen, voor het disconteren van de effecten ervan, het betrekkelijk geringe bedrag van deze kosten ten opzichte van de kosten in andere landen verklaart.

(323)

De cijfers in het in voetnoot 38 aangehaalde Gordon MacKerron-verslag kunnen niet voor een alternatieve controle van deze raming worden gebruikt, aangezien in dat verslag niet wordt aangegeven in hoeverre daarin onvermijdbare kosten zijn begrepen.

(324)

Als alternatief controlemiddel voor de beoordeling van de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk heeft de Commissie de informatie gebruikt die over het Finse nucleaire programma voor het publiek beschikbaar is; dit is een van de meest transparante nucleaire programma's ter wereld. Evenals het afval van Sizewell, zal het afval uit de Finse reactoren niet worden opgewerkt vooraleer het definitief wordt geborgen. De kosten voor het beheer van de Finse verbruikte splijtstof worden door de Finse onderneming die met de berging is belast, op 325 EUR/kgU (217 GBP/kgU (47)) geraamd; daarvan houdt 217 EUR/kgU (145 GBP/kgU) met vermijdbare kosten verband (48).

(325)

De Commissie tekent aan dat deze cijfers gelijk lopen met die van de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk. De Commissie is van oordeel dat zij de indicatie bevestigen dat een vergoeding van 150 GBP/kgU toereikend is om de vermijdbare kosten voor het beheer van verbruikte splijtstof te dekken, plus een deel van de onvermijdbare kosten in dat verband.

(326)

Gezien het bovenstaande komt de Commissie tot de conclusie dat in het herstructureringsplan BE geen open-eindsubsidie wordt toegekend en dat de looptijd ervan, gelet op de specifieke kenmerken van de nucleaire industrie en de verplichtingen van het Verenigd Koninkrijk uit hoofde van het Euratom-Verdrag (49), met de richtsnoeren verenigbaar is.

(327)

De Commissie merkt op dat regering van het Verenigd Koninkrijk, zoals geëist in punt 33 van de richtsnoeren, een gedetailleerd plan heeft ingediend met een marktonderzoek en scenario's waarin rekening wordt gehouden met optimistische, pessimistische en neutrale aannames. Daarnaast heeft zij een gedetailleerde cashflowanalyse verstrekt, die in juli 2004 was bijgewerkt.

(328)

In het plan wordt een gedetailleerde beschrijving gegeven van de oorsprong van BE's moeilijkheden en de maatregelen die zijn genomen of zullen worden genomen om deze problemen aan te pakken, zoals die reeds in deel II, punt 2, onder c), van deze beschikking zijn samengevat. In het herstructureringsplan wordt voorzien in de tenuitvoerlegging van een nieuwe „trading”-strategie (maatregel E) die een oplossing moet bieden voor BE's niet-afgedekte positie. BE wil, door voor haar productie meer verkoopcontracten tegen vaste prijs en op middellange termijn binnen te halen, de volatiliteit van haar cashflow verminderen en haar levensvatbaarheid op de lange termijn versterken. Zij zal ook het risico van „wholesale”-stroomtarieven in het Verenigd Koninkrijk afbouwen en toch een betrouwbare route naar de markt behouden. Een en ander zal worden bereikt via een mix van contractvoorwaarden, toegang tot flexibele productie via Eggborough en de DSB die in hoofdzaak op de grote industriële en zakelijke afnemers zal zijn toegespitst. De maatregelen A en B zijn bedoeld om het probleem op te lossen van het hoge aandeel onvermijdbare kosten waarmee BE als nucleaire exploitant te maken heeft; daarbij zal BE ten dele worden bevrijd van haar historische nucleaire passiva, waaronder haar verplichtingen inzake historische verbruikte splijtstof en de ontmantelingskosten, en zullen haar kosten voor toekomstige „front-end”- en „back-end”-contracten voor verbruikte splijtstof met BNFL worden verminderd. Daarnaast is in het plan ook voorzien in het heronderhandelen van drie „out-of-the-money”-afnameovereenkomsten en de verkoop van BE's activa in Noord-Amerika, hetgeen moet bijdragen tot het oplossen van BE's probleem in verband met hoge onvermijdbare kosten op korte termijn in de vorm van financieringskosten. Wat betreft de derde oorzaak van BE's moeilijkheden - het aanzienlijke aantal keren dat centrales uitvallen - heeft BE een plan uitgewerkt (het PIP) dat de betrouwbaarheid van haar kerncentrales moet verbeteren. Meer bepaald wordt in het PIP voorzien in een verhoging van de investeringen in kapitaal en medewerkers, om de kwaliteit van het onderhoud en de beschikbaarheid van BE's centrales te vergroten. Voorts is een van de kwetsbare punten (vulnerabilities) waarmee rekening wordt gehouden, het scenario dat de beschikbaarheid van BE's centrales niet verbetert. In dat scenario zou BE nog steeds cash genereren.

(329)

De financiële projecties die de regering van het Verenigd Koninkrijk heeft meegedeeld, geven aan dat de levensvatbaarheid binnen een redelijk tijdsbestek zal zijn hersteld, aangezien BE vanaf 2004 cash zou gaan generen en vanaf 2005 een positieve operationele cashflow zou hebben.

(330)

Op basis van al deze elementen komt de Commissie tot de conclusie dat met het herstructureringsplan de problemen worden aangepakt die aan de oorsprong van BE's moeilijkheden liggen en dat dit plan, zoals in de richtsnoeren wordt geëist, is gebaseerd op realistische veronderstellingen, met name gelet op de evolutie van de stroomprijzen en de tenuitvoerlegging van het PIP.

(331)

In haar besluit tot inleiding van de procedure betwijfelde de Commissie dat het herstel van de levensvatbaarheid kon worden beschouwd als resulterend uit interne maatregelen. Met name vroeg de Commissie zich af of de besparingen die BE dankzij deze maatregelen zou behalen, niet waren toe te schrijven aan concessies van schuldeisers en leveranciers, in plaats van aan een rationalisering van BE's activiteiten.

(332)

Na de inleiding van de procedure heeft Drax over dit punt opmerkingen gemaakt. Zij was van mening dat de herstructurering van BE geen reële herstructurering is, omdat zij niet uit interne maatregelen resulteert en BE de garantie geeft dat zij nimmer failliet zal mogen gaan. Voorts, zo nog Drax, is er enige onzekerheid over BE's bijdrage aan de herstructurering en zou sluiting van een aantal nucleaire installaties een betere optie zijn geweest. Deze laatste opmerking wordt ook gedeeld door Greenpeace. Het Verenigd Koninkrijk betwist dit standpunt en antwoordde dat de goedkeuring van het pakket afhankelijk is van de goedkeuring door de regering van BE's vooruitzichten op levensvatbaarheid. Ook wees de regering van het Verenigd Koninkrijk erop dat, volgens de richtsnoeren, een evenwicht moet worden gevonden tussen de bijdragen van de staat, de bijdragen uit de particuliere sector en de eigen bijdrage van de onderneming, maar dat zulks niet betekent dat de onderneming in staat moet zijn zelf voor een omslag te zorgen, zonder tussenbeide komen van de staat.

(333)

De Commissie is het ermee eens dat de herstructurering niet uitsluitend op interne maatregelen moet zijn gebaseerd, maar dat deze ook maatregelen van de staat en van particuliere spelers zoals schuldeisers en leveranciers kan omvatten. De Commissie merkt op dat BE reeds de volgende maatregelen heeft genomen: zij heeft haar activa in Noord-Amerika afgestoten (maatregel F) en […]*. Uit zakelijk oogpunt neemt de Commissie nota van het feit dat BE, in overeenstemming met haar nieuwe „trading”-strategie (maatregel G), het aantal vaste contracten op de middellange termijn heeft verruimd om haar niet-afgedekte positie te beperken. Voorts wordt BE niet bevrijd van haar nucleaire passiva, maar zal zij in de financiering van het NLF bijdragen.

(334)

Zoals onder c), v), wordt uiteengezet, neemt de Commissie ook het feit in aanmerking dat de sluiting van één of meer kerncentrales van BE geen haalbare optie is en dat de afstoting van Eggborough BE's vooruitzichten op het herstel van de levensvatbaarheid in gevaar brengt en onevenredig zou zijn.

(335)

Gezien de reeds door BE genomen en nog te nemen maatregelen en rekening houdend met het feit dat de problemen die aan de oorsprong van BE's moeilijkheden liggen, in het herstructureringsplan worden aangepakt, komt de Commissie tot de conclusie dat aan het vereiste van punt 32 van de richtsnoeren is voldaan.

(336)

Een aantal belanghebbenden had met name vragen bij de vooruitzichten op het herstel van de levensvatbaarheid van Dungeness B, die de oudste van BE's kerncentrales is.

(337)

Powergen, de belanghebbende die haar argumenten het best heeft onderbouwd, baseerde haar analyse van de situatie in Dungeness B op een onderzoek van de kostenstructuur van de centrale zoals die aanvankelijk door de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk werd ingediend en zoals die in het besluit tot inleiding van de procedure werd beschreven.

(338)

Volgens Powergen is Dungeness B een erg ondoelmatige centrale. Historische gegevens tonen aan dat haar belastingsfactor laag ligt. Powergen raamt deze op 46 %. Met een dergelijke belastingsfactor zou de centrale zo'n 4,5 TWh per jaar moeten produceren. Volgens Powergen zou het opwekken van deze hoeveelheid stroom zo'n 73,8 miljoen GBP kosten, waarbij alleen de vermijdbare kosten in aanmerking worden genomen. Powergen concludeert dat de vermijdbare kosten van Dungeness B zo'n 16,4 GBP/MWh bedragen, terwijl de basislastprijs voor stroom op de „wholesale”-markt 16 GBP/MWh bedraagt (50).

(339)

In hun opmerkingen over Powergens analyse hebben de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hun standpunt gegeven over Powergens tegenanalyse van de levensvatbaarheid van Dungeness B. Volgens de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk bevat de analyse van Powergen twee fouten. Ten eerste is Powergens hypothese over de totale kosten van de centrale veel te laag. Gegevens van BE suggereren dat de daadwerkelijke kosten van Dungeness B hoger liggen dan door Powergen was geraamd, met name wat betreft exploitatie- en onderhoudskosten. Daardoor nemen voor Dungeness B de kosten per MWh toe.

(340)

Volgens de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk is de doelmatigheid van Dungeness B de afgelopen jaren juist verbeterd. Zij beweren dat, aangezien historische gegevens aantonen dat de doelmatigheid verbetert, voor de toekomst niet met de hypothese rekening mag worden gehouden dat de centrale zoals in haar slechtste jaren zal presteren, doch eerder met de hypothese dat zij zoals in de afgelopen jaren zal presteren. Daardoor zou de belastingsfactor van de centrale tot 61 % stijgen. Daardoor gaan voor Dungeness B de kosten per MWh dalen.

(341)

Rekening houdend met de beide overwegingen uit overwegingen 339 en 340, komen de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk bij hun berekening van de vermijdbare kosten uit op zo'n […]* GBP/MWh tegenover een basislaststroomtarief op de „wholesale”-markt van […]* GBP/MWh.

(342)

De Commissie heeft de vermijdbare kosten van Dungeness B onderzocht, rekening houdend met de verschillende hypotheses, afhankelijk van de vraag welke ramingen voor de totale kosten en de belastingsfactor correct zijn. Daarbij kwam zij op het volgende schema uit.

Tabel 8

Vermijdbare kosten van Dungeness B per MWh bij een basislaststroomtarief op de „wholesale”-markt van 16 GBP/MWh

 

Productiescenario autoriteiten Verenigd Koninkrijk

Productiescenario Powergen

Kostenscenario autoriteiten Verenigd Koninkrijk

[…]*

[…]*

Kostenscenario Powergen

[…]*

16,4 GBP/MWh

(343)

Rekening houdend met het feit dat BE en BNFL de winst delen van tariefverhogingen voor stroom wanneer het basislaststroomtarief op de „wholesale”-markt geen 16 GBP/MWh bedraagt, heeft de Commissie berekend bij het overschrijden van welke uitoefenprijs Dungeness B haar vermijdbare kosten in de verschillende scenario's dekt.

Tabel 9

Bij het overschrijden van welk basislaststroomtarief op de „wholesale”-markt dekt Dungeness B haar vermijdbare kosten?

 

Productiescenario autoriteiten Verenigd Koninkrijk

Productiescenario Powergen

Kostenscenario van de autoriteiten Verenigd Koninkrijk

[…]*

[…]*

Kostenscenario Powergen

[…]*

16,8 GBP/MWh

(344)

Uit tabel 9 blijkt dat, behalve in de „worst case”-scenario's, Dungeness B haar vermijdbare kosten kan dekken en dus niet verliesgevend is, zodra het basislaststroomatrief op de „wholesale”-markt meer dan […]* GBP/MWh bedraagt. Deze uitoefenprijs stemt overeen met de basislaststroomtarieven op de „wholesale”-markt die, zoals in de overwegingen 282 tot en met 285 werd aangetoond, volgens beschikbare informatie soms ruim boven 20 GBP/MWh ligt, en, volgens de verwachtingen, in eerdere gevallen steeds tussen 16 en 19 GBP/MWh lag, zelfs gedurende de korte periode dat Dungeness B nog operationeel blijft. Voorts merkt de Commissie op dat, tegen de huidige stroomtarieven, Dungeness B zelfs in het meest pessimistische scenario in staat is haar vermijdbare kosten te dekken.

(345)

Bijgevolg is de Commissie van oordeel dat Dungeness B een levensvatbaar actief is.

b)   Is de steun tot het noodzakelijke minimum beperkt?

(346)

In haar besluit tot inleiding van de procedure betwijfelde de Commissie dat de steun tot het noodzakelijke minimum was beperkt, omdat niet vast stond of de maatregelen B, C en G staatssteun vormden en omdat het precieze steunbedrag in maatregel A niet was bepaald.

(347)

De Commissie tekent aan dat zij in punt 2, onder a) en b), tot de conclusie is gekomen dat de maatregelen B, C en G geen staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag vormen. Het pakket steunmaatregelen blijft daardoor tot maatregel A beperkt.

(348)

Maatregel A omvat staatssteun die voor drie soorten verplichtingen is bestemd: het beheer van historische verbruikte splijtstof, het beheer van niet-contractuele verplichtingen en de ontmanteling van kerncentrales. Bij de inleiding van de procedure was voor de verplichtingen in verband met elk van deze drie categorieën — en dus met de staatssteun die daarmee gepaard ging — slechts een raming gegeven, doch geen plafond.

(349)

Verplichtingen in verband met het beheer van verbruikte splijtstof vertegenwoordigen het grootste aandeel in alle verplichtingen. Zij omvatten de betaling aan BNFL voor beheersdiensten voor splijtstof die in BE's reactoren vóór het reële tijdstip van het herstructureringsplan is geladen. Voor deze diensten is al een contract gesloten en het bedrag dat BE in dit verband aan BNFL is verschuldigd, is in de meeste omstandigheden vast omschreven.

(350)

Daarom is de Commissie nog steeds van oordeel dat er een plafond moet worden vastgesteld voor de mate waarin deze verplichtingen door de regering van het Verenigd Koninkrijk kunnen worden gefinancierd. De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben dan ook erin toegestemd om van het oorspronkelijk voor deze verplichtingen geraamde bedrag van 2,185 miljard GBP (51) een maximumbedrag te maken voor de steun in verband met deze verplichtingen.

(351)

Daarentegen zijn de verplichtingen in verband met de ontmanteling van kerncentrales en de niet-contractuele verplichtingen moeilijk precies te bepalen.

(352)

De ontmanteling van kerncentrales is een erg specifieke activiteit. Internationaal is er weinig ervaring op het gebied van een volledig afgeronde ontmanteling (52). Deskundigen geven aan dat deze kosten 15 % of meer van de totale investeringskosten kunnen bedragen (53) of 50 % van het nucleaire gedeelte van de investering (54). Zelfs indien dergelijke ramingen volledig coherent en accuraat blijken te zijn, zouden nog steeds de precieze aanvankelijke investeringskosten van een centrale moeten worden becijferd om de ontmantelingskosten te kunnen ramen, hetgeen erg moeilijk is voor oude centrales zoals die van BE, waarvoor historische kostengegevens bijzonder onprecies zijn.

(353)

Voorts zijn de meeste van BE's centrales AGR-centrales, die niet alleen verschillen van centrales zoals die in andere landen bestaan, maar die ook in bepaalde mate onderling verschillen. Daarom mag niet worden verwacht dat kan worden voortgebouwd op de ervaring die in andere landen of in het Verenigd Koninkrijk is opgedaan, om de accuratesse te vergroten van de raming van de ontmantelingskosten van BE's reactoren.

(354)

Evenzo zijn niet-contractuele verplichtingen, naar hun aard, moeilijk te bepalen. Zij houden meestal verband met de eindberging van verbruikte splijtstof. De wijze waarop splijtstof in het Verenigd Koninkrijk uiteindelijk zal worden geborgen, blijft onzeker, zoals de ervaring met de Nirex Intermediate Level Waste-opslag heeft geleerd. Ervaring in andere landen heeft ook geleerd dat het vinden van locaties voor het bergen van bepaalde soorten afval zowel technisch als politiek een uitdaging is. Daarom is het erg lastig met voldoende nauwkeurigheid de kostprijs te becijferen van een dergelijke activiteit, waarbij zo weinig informatie beschikbaar is over de vraag hoe deze zal worden verwezenlijkt. De door de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk gezonden informatie toont ook aan dat ramingen van opslagkosten door instellingen uit andere lidstaten fors kunnen uiteenlopen.

(355)

Gelet op het bovenstaande is de Commissie van oordeel dat het proberen te bepalen van een maximumkostprijs voor de ontmantelings- en de niet-contractuele verplichtingen alleen met een ruime foutenmarge kan gebeuren. Er zou een ernstig risico bestaan dat dit bedrag wordt overschat.

(356)

Daarom is de Commissie in dit geval van oordeel dat het vastleggen van een hoogst onzeker en waarschijnlijk overschat bedrag als een steunplafond in feite zou ingaan tegen het vereiste dat de steun tot het noodzakelijke minimum is beperkt, omdat, wanneer de onzekerheidsmarges geen realiteit worden, ruimte voor het toekennen van niet-noodzakelijke steun wordt gecreëerd.

(357)

Een betere methode om te garanderen dat wordt voldaan aan het beginsel dat steun tot het noodzakelijke minimum is beperkt, kan erin bestaan dat niet wordt geprobeerd een plafond voor de steun te berekenen, maar dat eerder een mechanisme wordt uitgewerkt dat moet garanderen dat uitgaven in de toekomst tot het noodzakelijke minimum beperkt blijven.

(358)

Daarom hebben de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk op dit punt een reeks mechanismen proberen uit te werken. Meer bepaald zullen:

a)

categorieën verplichtingen waarvan de kosten door de staat kunnen worden overgenomen, precies worden bepaald;

b)

de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk via het Nuclear Decommissioning Agency (hierna „NDA” genoemd) nauwlettend op deze kosten toezien. Deze monitoring zal zowel ex ante als ex post plaatsvinden;

c)

voor de ontmantelingsactiviteiten aanbestedingen worden georganiseerd door het NDA, dat erop zal toezien dat de kosten de normen op de markt volgen;

d)

de activiteiten van het NDA zelf in laatste instantie worden gecontroleerd door het DTI en het National Audit Office, en

e)

zal, ter versterking van het toezicht door de Commissie op de uitgaven, het oorspronkelijke totaalbedrag voor beide types verplichtingen (bijv. 1,629 miljard GBP (55)) als een drempel gelden. Mochten de totale uitgaven voor beide types verplichtingen deze drempel overschrijden, dan zal de Commissie versterkte rapportage krijgen zowel over de betalingen om de kosten van deze verplichtingen te voldoen, als over de stappen die zijn gezet om deze kosten tot een minimum te beperken. Dit verslag zal op een analyse die door onafhankelijke boekhoudkundige deskundigen is uitgevoerd, zijn gebaseerd.

(359)

Het kan mogelijk zijn dat sommige, erg beperkte betalingen die BE aan BNFL in het kader van de verplichtingen inzake verbruikte splijtstof is verschuldigd, het oorspronkelijk geraamde bedrag overschrijden. Dit is met name het geval wanneer bepaalde verbruikte splijtstofelementen niet aan de specificaties voldoen en een speciale behandeling vergen. In een dergelijk geval kan in het kader van bestaande contractuele regelingen tussen BE en BNFL het normale tarief voor het beheer van verbruikte splijtstof worden verhoogd. Mocht dat het geval zijn, dan moeten de bedragen die de staat bovenop de oorspronkelijke raming betaalt om BE van die verplichtingen te bevrijden, worden verrekend in de genoemde drempel van 1,629 miljard GBP, zonder dat die drempel wordt gewijzigd.

(360)

Ten behoeve van de berekening van de in de overwegingen 350 en 358 vermelde bedragen, meent de Commissie dat het normale referentiepercentage dient te worden gebruikt. Niettemin dient het referentiepercentage, gezien de duur van de betrokken periode, om de vijf jaar te worden aangepast (56).

(361)

Belangrijk is op te merken dat het plafond en de drempel waarvan in de overwegingen 350 en 358 sprake is, gelden voor alle uitgaven die plaatsvinden om aan verplichtingen te voldoen, ongeacht of zij door het NLF dan wel door de staat worden gefinancierd. Dit betekent dat dankzij dit mechanisme van plafond en drempel automatisch rekening wordt gehouden met de financiële middelen die binnen het fonds beschikbaar zijn.

(362)

Ten slotte omvat het herstructureringspakket ook een belastingvrijstelling ten aanzien van de toegenomen boekhoudkundige waarde van BE’s stroomcentrales, doordat een deel van de daaraan verbonden verplichtingen voor rekening van de regering van het Verenigd Koninkrijk zullen komen. Aangezien deze verplichtingen vroeger in BE's resultatenrekening waren opgenomen, kan de gedeeltelijke en potentiële vrijstelling ervan, door de toezegging van de regering van het Verenigd Koninkrijk, de waarde ervan doen stijgen met — potentieel — de maximumwaarde van de toezegging van de regering van het Verenigd Koninkrijk.

(363)

Volgens de normale boekhoudkundige en financiële regels in het Verenigd Koninkrijk is deze stijging belastbaar. Het feit dat de regering deze vrijstelling verleent, vormt dus een potentieel concurrentievoordeel voor BE in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag. Door de potentiële belastingheffing zouden BE's mogelijkheden om de verplichtingen zelf te financieren, afnemen, hetgeen dan weer de daadwerkelijke verplichtingen voor de regering van het Verenigd Koninkrijk zou doen stijgen. Daarom kan het staatssteunelement in de belastingvrijstelling gedeeltelijk of volledig worden gecompenseerd met de toename van de uiteindelijke financiering van de verplichtingen waaraan de regering moet voldoen. Het eigenlijke staatssteunelement in de belastingvrijstelling is slechts gelijk aan dat deel van de vrijstelling dat niet wordt gecompenseerd door de stijging van betalingen die de regering van het Verenigd Koninkrijk moet doen om haar toezegging na te komen dat zij de nucleaire passiva zal voldoen.

(364)

Deze stijging van de waarde van centrales is slechts kunstmatig, aangezien de verplichtingen blijven bestaan totdat de toezegging van de regering van het Verenigd Koninkrijk moet worden gehonoreerd, en voorzover deze daadwerkelijk beschikbaar is, en zoveel als mogelijk moet worden gehonoreerd door het NLF waarin BE bijdraagt. Voorts is het zo dat, mocht de regering op een andere wijze of op een ander tijdstip het tekort in de financiering van verplichtingen hebben voldaan — bijvoorbeeld door ad-hocsubsidies op het tijdstip dat de verplichtingen daadwerkelijk moesten worden nagekomen —, dan mogelijk geen belastingvrijstelling nodig was geweest.

(365)

Gezien het bovenstaande is de Commissie van oordeel dat het staatssteunelement in de belastingvrijstelling niet verder gaat dan hetgeen aan steun noodzakelijk was om de herstructureringsdoelstelling te behalen.

(366)

Ten slotte tekent de Commissie aan dat een eventuele stijging van BE's winst, zoals bij een stijging van de stroomprijzen, grotendeels voor de financiering van BE's bijdragen in het NLF zal zijn bestemd. Een dergelijke stijging van BE's bijdrage zou automatisch een verlaging van het steunbedrag meebrengen.

(367)

De Commissie is van oordeel dat de zo-even beschreven mechanismen, alles samen genomen, zullen garanderen dat de in maatregel A vervatte staatssteun tot het noodzakelijke minimum zal zijn beperkt.

c)   Het vermijden van buitensporige verstoring van de mededinging

(368)

Volgens punt 35 van de richtsnoeren moeten „er maatregelen worden genomen om de nadelige gevolgen van de steun voor concurrenten zoveel mogelijk te beperken”.

(369)

Behalve wanneer de betrokken markt uit communautair oogpunt met inbegrip van de EER te verwaarlozen is, of wanneer het aandeel van de onderneming op deze markt verwaarloosbaar is, moeten dergelijke maatregelen ten uitvoer worden gelegd wil het steunbestanddeel van een herstructureringsplan met de gemeenschappelijke markt verenigbaar zijn. Zij moeten de vorm aannemen van een beperking van de aanwezigheid van de onderneming op de markt en in verhouding staan tot het verstorende effect van de steun. Een versoepeling van de noodzaak om compenserende maatregelen te nemen, kan worden overwogen wanneer deze vermindering of beperking tot een duidelijke verslechtering van de marktstructuur zou kunnen leiden.

(370)

Wanneer compenserende maatregelen noodzakelijk zijn, hangen de vorm en de omvang ervan af van de capaciteitssituatie op de markt. Is er structurele overcapaciteit op de markt, dan moeten de compenserende maatregelen de vorm van een onomkeerbare inkrimping van de productiecapaciteit hebben. Is er geen structurele overcapaciteit, dan kunnen nog steeds compenserende maatregelen vereist zijn, maar kunnen zij andere vormen aannemen dan een onomkeerbare inkrimping van de capaciteit.

i)   De relevante markt

(371)

Volgens voetnoot 20 van de richtsnoeren omvat de relevante geografische markt in beginsel de EER of, indien dit niet het geval is, een wezenlijk deel van de EER, voorzover de concurrentievoorwaarden in dat gebied in voldoende mate van die in andere gebieden in de EER kunnen worden onderscheiden.

(372)

Voor stroom is er sinds lang handelsverkeer tussen lidstaten, en met name sinds de inwerkingtreding van Richtlijn 96/92/EG betreffende gemeenschappelijke regels voor de interne markt voor elektriciteit.

(373)

Het handelsverkeer tussen lidstaten wordt voor stroom evenwel beperkt door fysieke beperkingen als gevolg van tekorten aan interconnectiecapaciteit. Deze beperkingen zijn nog strakker wanneer geografische beperkingen de kansen voor de uitbouw van nieuwe interconnectoren beperken.

(374)

In het kader van het beleid inzake trans-Europese netwerken heeft de Commissie een lijst van dergelijke bottlenecks op de interne markt voor stroom opgesteld. Uit bijlage 1 bij Beschikking nr. 1229/2003/EG van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2003 tot opstelling van richtsnoeren voor trans-Europese netwerken in de energiesector en houdende intrekking van Beschikking nr. 1254/96/EG (57) blijkt dat het Verenigd Koninkrijk een van de geografische regio's is die onvoldoende op de rest van het netwerk is aangesloten, om de interne markt als één geheel te kunnen laten functioneren.

(375)

De stroommarkt in het Verenigd Koninkrijk is niet alleen geïsoleerd van de rest van het communautaire stroomnetwerk, maar bovendien wordt hij gekenmerkt door een bijzonder specifiek „trading”-systeem. Dit specifieke „trading”-systeem, dat bekendstaat als de New Electricity Trading Arrangements (hierna „NETA” genoemd), is — in tegenstelling tot de meer klassieke markt met pooling — grotendeels gebaseerd op bilaterale contracten tussen stroomproducenten, -leveranciers en -afnemers. De mededingingsvoorwaarden binnen NETA verschillen sterk van die op een markt met pooling, zoals blijkt uit het feit dat de „wholesale”-stroomtarieven fors zijn gedaald toen in 2001 in het Verenigd Koninkrijk van een markt met pooling naar NETA werd overgeschakeld.

(376)

Momenteel bestrijkt NETA alleen Engeland en Wales. De Schotse markt is echter nauw verbonden met NETA omdat de stroomtarieven in Schotland worden geïndexeerd op basis van de tarieven die in Engeland en Wales worden gehanteerd. Voorts is gepland dat NETA heel binnenkort tot Schotland wordt uitgebreid. De daaruit resulterende markt voor Groot-Brittannië zal naar verwachting in 2005 beginnen te functioneren. Aangetekend zij dat Schotland slechts een klein deel van deze markt zal vertegenwoordigen, aangezien de in Schotland geïnstalleerde capaciteit slechts iets meer dan 10 % van de in Engeland en Wales geïnstalleerde capaciteit bedraagt.

(377)

De Noord-Ierse stroommarkt zal in de voorzienbare toekomst niet op de markt in Groot-Brittannië worden aangesloten. De stroomverbindingen tussen Groot-Brittannië en Noord-Ierland zijn momenteel namelijk erg zwak (het nominale vermogen bedraagt er 0,5 GW, of minder dan 1 % van de in Groot-Brittannië geregistreerde geïnstalleerde capaciteit). De mededingingsvoorwaarden in Noord-Ierland zullen dus sterk van die in Groot-Brittannië blijven verschillen.

(378)

Gelet op het bovenstaande en gezien het feit dat BE alleen in Groot-Brittannië actief is, is de Commissie van oordeel dat in het kader van deze beschikking Groot-Brittannië de relevante geografische markt is (58).

(379)

Volgens de door de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk verstrekte cijfers bedraagt de totale geïnstalleerde capaciteit in de 15 landen die op het tijdstip van aanmelding van het herstructureringsplan lidstaten waren, zo'n 565 GW. De totale geregistreerde geïnstalleerde capaciteit in Groot-Brittannië bedraagt zo'n 10 % van die waarde. Voorts is de markt in het Verenigd Koninkrijk, waarvan de markt in Groot-Brittannië zo'n 95 % vertegenwoordigt, een van de grootste markten in de EER en zijn alleen de Duitse en de Franse markt groter. Daarom kan deze markt niet als op communautair en EER-niveau verwaarloosbaar worden aangemerkt.

(380)

De capaciteit van BE vertegenwoordigt zo'n 14 % van de in Engeland en Wales geregistreerde capaciteit en zo'n 24 % van die in Schotland. Daarom kan het aandeel van BE op de relevante markt niet als verwaarloosbaar worden aangemerkt.

(381)

Concluderend, zijn er, naast BE, vele andere marktspelers op de relevante markt: BNFL, EDF-Energy, Innogy, Scottish and Southern Electricity, Scottish Power en Powergen, om maar enkele van de grote spelers te noemen. Mocht BE van de markt verdwijnen, dan zou er op de relevante markt geen monopolie of een enge oligopolie tot stand komen.

(382)

Bovenstaande bevindingen bevestigen de initiële marktanalyse van de Commissie zoals die in haar besluit tot inleiding van de procedure werd uiteengezet. De Commissie merkt op dat geen van de derden die opmerkingen heeft gemaakt, deze voorlopige bevindingen heeft betwist.

ii)   Capaciteitssituatie op de markt

(383)

In haar besluit tot inleiding van de procedure heeft de Commissie duidelijk aangegeven dat bij de beoordeling van de capaciteitssituatie op een stroommarkt rekening moet worden gehouden met de specifieke fysieke kenmerken van stroom en met de potentieel enorme verstoring van zowel de economie als het dagelijkse leven van burgers waartoe stroomuitval kan leiden. Bij de beoordeling van de vraag of van structurele overcapaciteit sprake is, moet daarom ook rekening worden gehouden met een voldoende capaciteitsmarge die het mogelijk maakt, in elk redelijk scenario, aan piekvragen te voldoen.

(384)

De Commissie tekende aan dat de capaciteitsmarge die op de relevante markt bestond, niet bijzonder ruim was in vergelijking met internationale normen en historische waarden. Zij stelde echter vast dat er, in vergelijking met enkele andere lidstaten of waarden voor het Verenigd Koninkrijk in de periode 1995-1996, ruimte kon zijn voor een beperkte verkrapping van de capaciteitsmarge.

(385)

Bij de opmerkingen van derden ten opzichte van het bestaan van structurele overcapaciteit werd vooral ingegaan op de ontwikkeling van de tarieven en op de beoordeling van de bestaande capaciteitsmarge in Groot-Brittannië.

(386)

Sommige belanghebbenden hebben aangegeven dat er een verband was tussen de ontwikkeling van de stroomtarieven en het bestaan van structurele overcapaciteit op de markt. Volgens hen heeft in een zo concurrerende markt als NETA het tarief een signaalfunctie voor de behoefte aan nieuwe capaciteit. Wanneer voor een bepaalde periode in de toekomst nieuwe capaciteit nodig zou zijn, zou het voor deze periode verwachte capaciteitstekort tot een verhoging van de termijnprijzen leiden. Tarieven zouden stijgen tot een niveau dat het mogelijk maakt de kosten voor de bouw van een nieuwe centrale terug te verdienen, hetgeen nieuwkomers ertoe zou aanzetten de markt te betreden.

(387)

Momenteel zijn - volgens deze belanghebbenden - de tarieven in het recente verleden weliswaar gestegen, maar hebben de tarieven nog niet het niveau bereikt dat toereikend is om nieuwkomers ertoe te bewegen de markt te betreden. Dit zou aantonen dat er van overcapaciteit op de markt sprake is.

(388)

De Commissie erkent dat er een verband is tussen tarieven op een markt en de capaciteitssituatie op die markt. Zij is evenwel van oordeel dat stroommarkten zoals NETA te complex zijn om, uitsluitend op basis van observatie van de tarieven, definitieve conclusies te trekken ten aanzien van de vraag of er op de markt sprake is van structurele overcapaciteit.

(389)

Ten eerste is er, in tegenstelling tot markten die rond een pool zijn gestructureerd, in NETA niet zoiets als een clearingprijs. NETA is opgebouwd rond bilaterale contracten, die qua vorm sterk kunnen verschillen en die niet steeds erg transparante prijsrapportagemechanismen opleveren. Stroombeurzen zoals UKPX zijn transparanter, maar zij vertegenwoordigen geen voldoende aandeel van de markt om significante conclusies te kunnen trekken. Voorts zijn zij sterk op de kortetermijnhandel toegespitst en zijn zij dus beperkt bruikbaar om kennis te vergaren over trends in de toekomst. Daarom moet worden voortgegaan op prijsindexen zoals die door onafhankelijke bronnen, zoals Heren of Argus, worden gerapporteerd. Deze prijsindexen hebben zelf zo hun beperkingen, omdat zij slechts de „wholesale”-markt weergeven, die ongeveer twee derden van de totale verhandelde stroom bestrijkt, en kunnen dus alleen dienen om extreme tekorten in de verwachte stroomproductie in beeld te brengen.

(390)

Ten tweede is de redenering in overweging 389 gebaseerd op de aanname dat tarieven in termijncontracten een getrouwe weergave van de marktsituatie in de toekomst zijn. De Commissie is van mening dat zulks niet steeds het geval kan zijn. Deze tarieven zijn namelijk de afspiegeling van een complexere situatie, die veeleer is gebaseerd op wat kopers en verkopers denken dat hun positie in de toekomst zal zijn. Dit betekent dat zij zijn gebaseerd op verwachtingen over de toekomstige markt, die erg ver van de werkelijkheid verwijderd kunnen zijn, omdat op deze markt zowel vraag als aanbod aan talrijke fluctuaties onderhevig zijn. Met andere woorden, tarieven in termijncontracten vertegenwoordigen geen evenwicht tussen vraag en aanbod in de toekomst, maar veeleer wat in de ogen van de huidige marktspelers dat evenwicht zal zijn. Behalve de fluctuaties in de petroleumprijs, is dit een van de redenen waarom termijnprijzen mettertijd sterk kunnen fluctueren, zelfs voor een vaste periode in de toekomst.

(391)

Ten derde is er, zelfs wanneer de gerapporteerde tarieven worden beschouwd als volledig pertinent en een getrouwe afspiegeling van vraag en aanbod, een logische kloof tussen de conclusie dat tarieven waarmee een nieuwkomer zijn kosten niet volledig kan terugbetalen, en de conclusie dat er overcapaciteit is op de markt, en meer nog dat er structurele overcapaciteit is op de markt.

(392)

Gelet op het bovenstaande is de Commissie van oordeel dat de prijsobservatie op zich geen voldoende betrouwbare indicator is om te besluiten of een stroommarkt als NETA al dan niet in een situatie van structurele overcapaciteit verkeert.

(393)

De Commissie merkt evenwel op dat, sinds het tijdstip waarop BE in moeilijkheden geraakte, de termijnprijzen voor de winter bijzonder sterk zijn gestegen. Diverse prijsregistratiebureaus hebben voor de komende jaren waarden boven 20 GBP/MWh gemeld voor winterbasislasttarieven, met zelfs waarden tot 27 GBP/MWh (59). Deze stijgende trend lijkt aan te houden en duurzaam te zijn. De ramingen van de kosten voor nieuwkomers liggen tussen 20 en 25 GBP/MWh (60).

(394)

De Commissie gelooft dat het bestaan van overcapaciteit eenvoudiger is te beoordelen door de reële fysieke cijfers van geïnstalleerde capaciteit en piekvragen te analyseren. De marge waarmee de geïnstalleerde capaciteit de piekvraag tijdens een gemiddelde koudegolf (Average Cold Spell — hierna „ACS” genoemd) overschrijdt (61), staat bekend als de capaciteitsmarge van het netwerk. In dit kader komt het er bij het beoordelen of de markt door overcapaciteit wordt gekenmerkt, op aan om na te gaan of de bestaande en geplande capaciteitsmarge toereikend is.

(395)

Het is helder dat het een erg lastige opdracht is om een definitieve kwantitatieve norm vast te stellen voor wat als een toereikende capaciteitsmarge geldt. Deze norm zou moeten afhangen van een aantal parameters die van het ene netwerk tot het andere verschillen. Veel zou ook afhangen van het niveau van de leveringszekerheid dat moet worden behaald, hetgeen dan weer met minder objectieve begrippen verband houdt, zoals de psychologische impact van het feit dat een bepaalde regio voor een bepaalde tijd zonder stroom zit.

(396)

Voorts zou, zelfs indien alle fysieke en psychologische parameters onder controle waren, de noodzakelijke capaciteitsmarge zeker ook erg sterk afhangen van de marktstructuur. Bepaalde deskundigen geloven dat meer geliberaliseerde markten minder capaciteitsmarge behoeven dan sterk gereguleerde gecentraliseerde markten, al zijn de meesten het erover eens dat dit effect bij gebreke van historische gegevens thans niet valt te kwantificeren.

(397)

Daarnaast bieden opmerkingen van derden een andere kijk op de capaciteitsmarge die voor Groot-Brittannië toereikend zou moeten zijn. In de meeste van de opmerkingen waarbij op dit vraagstuk wordt ingegaan, worden cijfers aangehaald uit de Seven Year Statements van de netwerkbeheerder in Engeland en Wales (NGTransco). In de Seven Year Statements verklaart NGTransco dat volgens hem een capaciteitsmarge van 20 % de nominale „benchmark” voor planningsdoeleinden moet zijn. Hij suggereert echter dat voor het „real-time”-beheer van het net een krappere capaciteitsmarge mogelijk zou kunnen zijn, en haalt voor die toepassing een percentage van eventueel 10 % aan.

(398)

Drax en Greenpeace hebben gesuggereerd dat, met het oog op de beoordeling van het al dan niet bestaan van overcapaciteit, dit percentage van 10 % als het correcte uitgangspunt moet worden gebruikt voor wat als een toereikende capaciteitsmarge geldt. Andere organisaties gaven er de voorkeur aan om het cijfer van 20 % als referentiepunt aan te houden, met inbegrip van instellingen die in opdracht van Greenpeace verslagen over deze kwestie hebben opgesteld (62).

(399)

In haar eigen opmerkingen heeft NGTransco duidelijk gemaakt welke van beide cijfers in haar oordeel moest worden gebruikt met het oog op het beoordelen van het bestaan van structurele overcapaciteit. Zij verklaarde namelijk dat zij, als netwerkbeheerder voor Engeland en Wales, van oordeel was dat bij een installatie met een marge van minder dan 20 % er op de markt in Engeland en Wales geen sprake kan zijn van overcapaciteit.

(400)

Gelet op het bovenstaande is de Commissie van oordeel dat het cijfer van 20 % een geschikte „benchmark” is om de capaciteitssituatie op de markt in Engeland en Wales te beoordelen. Weliswaar zal de Schotse markt binnenkort op de markt in Engeland en Wales worden aangesloten, maar toch is hij er nog steeds fysiek erg sterk van afgeschermd. De 2 200 MW-interconnectie tussen de beide regio's is te beperkt om deze volledig flexibel te kunnen gebruiken om stroomtekorten of -overschotten in elke regio te kunnen balanceren. De interconnector wordt in feite haast steeds gebruikt om stroom van Schotland naar Engeland en Wales uit te voeren. Gezien deze belangrijke beperking is de Commissie van mening dat de „benchmark” van 20 % moet worden opgetrokken bij het bezien van de cijfers voor Groot-Brittannië als geheel.

(401)

De markt in Engeland en Wales is veruit het grootste geografische segment van de markt in Groot-Brittannië. Hij vormt ook het segment waarop de meeste van de economische gegevens zijn gebaseerd, aangezien tarieven in Schotland worden bepaald aan de hand van gegevens over Engeland en Wales. Het overgrote deel van de opmerkingen van derden gaat ook vooral in op het marktsegment Engeland en Wales. Daarom is de Commissie met haar analyse van de markt bij dit segment begonnen.

(402)

Ervaring uit het verleden heeft aangetoond dat de interconnector tussen beide marktsegmenten bijna uitsluitend werd gebruikt voor de uitvoer van Schotland naar Engeland en Wales. NGTransco beschouwt de capaciteit van deze interconnector als een bevoorradingsbron voor stroom voor Engeland en Wales. Omgekeerd is Scottish Power, de Schotse onderneming die verantwoordelijk is voor het deel van Schotland dat aan Engeland grenst, van oordeel dat de capaciteit van de interconnector voor de uitvoer is bestemd. Gelet op het bovenstaande, en om coherent te blijven met zowel ervaring uit het verleden als de door de locale exploitanten geformuleerde hypothese, zal de Commissie in de rest van deze beschikking ervan uitgaan dat de capaciteit van de interconnector tussen Engeland/Wales en Schotland, aan Engeland en Wales is toe te wijzen.

(403)

Er is slechts één netwerkbeheerder voor het hele net in Engeland en Wales, NGTransco. De Commissie heeft haar analyse van de capaciteitssituatie in dit segment gebaseerd op de prognoses van NGTransco, die op geregelde tijdstippen in de Seven Year Statement van de onderneming worden bekendgemaakt.

(404)

Na de inleiding van de procedure heeft NGTransco haar prognoses in verband met de capaciteitsmarge voor de markt in Engeland en Wales bijgesteld. Nieuwe prognoses werden de Commissie samen met de verklaring van NGTransco toegezonden. Een nog recentere versie van diezelfde prognoses heeft NGTransco in haar Seven Year Statement 2004 bekendgemaakt (63).

(405)

De Commissie heeft deze laatste, meest recente versie bij haar analyse gebruikt. Deze recentere versie is immers, vooral wat de inputgegevens betreft, gebaseerd op dezelfde uitgangshypothese als die welke in de prognose werd gehanteerd die door NGTransco in haar verklaring aan de Commissie als relevant werd aangemerkt. Er zijn alleen recentere gegevens over de marktontwikkeling in verwerkt.

(406)

In deze prognoses wordt met drie scenario's gewerkt. In het meest optimistische scenario (SYS background) is de aanname, dat de beschikbare opwekkingscapaciteit overeenstemt met de ondertekende transmissiecontracten. In het meest pessimistische scenario (existing or under construction background) is de aanname dat alleen de bestaande en momenteel in aanbouw zijnde installaties beschikbaar zijn. In het tussenscenario (consents background) is de aanname dat de volgende installaties beschikbaar zijn: de bestaande installaties, de reeds in aanbouw zijnde installaties en de installaties waarvoor de vereiste vergunningen in het kader van de Electricity Act en de Energy Act al zijn toegekend.

(407)

In onderstaande tabel wordt de prognose in elk van de drie scenario's samengevat.

Tabel 10

NGTransco's scenario's voor capaciteitsmarge in Engeland en Wales (2004)

Scenario

2004/2005

2005/2006

2006/2007

2007/2008

2008/2009

2009/2010

2010/2011

SYS background

22

21

23,1

26,8

24,5

25,6

22,5

Consents background

22

21,1

22,8

24,3

21,6

22,5

19,1

Existing and under construction background

22

21,1

18,7

17,1

14,5

12,8

9,5

Opmerking: De capaciteitsmarge ligt hoger dan de ACS-piekvraag. De aanname is dat interconnectoren met Frankrijk en Schotland volledig voor invoer worden gebruikt.

(408)

De drie scenario's verschillen vooral voor de laatste jaren, hetgeen niet verbaast omdat de hypotheses die aan deze scenario's ten grondslag liggen, vooral in de toekomst verschillen opleveren. Deze jaren zijn echter niet relevant bij het beoordelen van de vraag of er op de markt momenteel van structurele overcapaciteit sprake is.

(409)

Voor de komende drie jaar voorzien de drie scenario's een capaciteitsmarge tussen 18,7 en 23,1 %, met een gemiddelde van rond 21,5 %. Deze waarde ligt iets boven de „benchmark” van 20 %. Het verschil echter tussen 21,5 en 20 % van de ACS-piekvraag bedraagt 1,5 % van 57 000 MW (64), of 855 MW. Deze waarde is geringer dan de capaciteit van een van de kerncentrales van BE. Aangezien zij bovendien de uitkomst is van een statistisch gemiddelde, is de Commissie van mening dat zij statistisch niet als voldoende significant kan gelden om als structurele overcapaciteit te kunnen gelden.

(410)

In de daaropvolgende jaren neemt het verschil tussen de drie scenario's toe, hetgeen het nog moeilijker maakt om daaruit betekenisvolle conclusies te trekken. De Commissie merkt evenwel op dat tijdens deze jaren het gemiddelde van de drie scenario's tussen 17 en 22,7 % ligt, met twee jaren met een gemiddelde van rond 20,2 %. Dit lijkt te indiceren dat het een algemene tendens is dat de capaciteitsmarge sterk rond 20 % blijft, zelfs rekening houdende met een zekere foutenmarge.

(411)

De Commissie concludeert uit het voorgaande dat er op de stroommarkt in Engeland en Wales geen structurele overcapaciteit is.

(412)

In tegenstelling tot Engeland en Wales zijn er in Schotland twee netwerkbeheerders: Scottish and Southern Electricity en Scottish Power. Deze beide beheerders maken voor hun eigen regio prognoses bekend. Wat eventuele toekomstscenario's betreft, zijn deze prognoses echter minder gedetailleerd dan die van NGTransco. Daarom heeft de Commissie zich bij haar onderzoek voor Schotland toegespitst op de huidige situatie, waarvoor minder met uiteenlopende scenario's rekening hoeft te worden gehouden.

(413)

Aangezien geen van de beide Schotse netwerkbeheerder in het kader van deze procedure opmerkingen aan de Commissie heeft gezonden, is deze analyse gebaseerd op documenten die voor het publiek beschikbaar zijn. Voor Scottish and Southern Electricity gebruikte de Commissie de cijfers uit de Seven Year Statement 2003 van de onderneming (65). Voor Scottish Power gebruikte zij de cijfers die de onderneming in haar Transmission Seven Year Statement van april 2003 verstrekte (66).

(414)

In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de prognose 2004/2005 wat betreft de piekvraag en de in de diverse geografische regio's geïnstalleerde capaciteit.

Tabel 11

Capaciteits- en vraagprognoses voor Groot-Brittannië 2004/2005 (Alle cijfers in MW)

Capaciteit aangesloten op netwerk Scottish Power

7 127

Capaciteit aangesloten op netwerk Scottish and Southern Electricity

2 844

Capaciteit aangesloten op netwerk NGTransco, zonder interconnectoren

63 998

Capaciteit interconnector Ierland/Schotland

500

Capaciteit interconnector Frankrijk/Engeland

2 000

In Groot-Brittannië beschikbare capaciteit

76 469

Maximumvraag in de zone van Scottish Power

4 269

Maximumvraag in de zone van Scottish and Southern Electricity

1 684

ACS-piekvraag in de zone van NGTransco

55 900

Totaal piekvraag (67)

61 853

(415)

De capaciteitsmarge voor Groot-Brittannië bedraagt derhalve zo'n 23,6 % (68). Dit cijfer ligt hoger dan de in overweging 400 vermelde „benchmark” van 20 %, maar, zoals eerder werd opgemerkt, moet deze 20 %-„benchmark” die voor een flexibel netwerk zoals dat in Engeland en Wales geldt, worden verhoogd om beperkingen op netwerken met bottlenecks mee in rekening te nemen. Voorts werden deze cijfers berekend uitgaande van de hypothese dat de volledige capaciteit van de interconnectoren met zowel Noord-Ierland als Frankrijk voor invoer beschikbaar is, hetgeen niet steeds het geval is. Mochten deze interconnectoren bij een ACS-piekvraag voor uitvoer worden gebruikt, dan moet hun capaciteit in mindering worden gebracht van de beschikbare capaciteit, en terzelfder tijd worden bijgeteld bij de stroomvraag, hetgeen de capaciteitsmarge tot 15,5 % zou doen dalen.

(416)

Gelet op het bovenstaande is de Commissie van oordeel dat er geen statistisch significante structurele overcapaciteit op de markt in Groot-Brittannië is.

(417)

Gelet op het bovenstaande is de Commissie van oordeel dat er op de relevante markt geen structurele overcapaciteit is.

(418)

Compenserende maatregelen in de vorm van een onomkeerbare inkrimping van de productiecapaciteit zijn dus niet vereist.

iii)   Impact van de steun op de mededinging op de relevante markt

(419)

Aangezien er op de relevante markt geen structurele overcapaciteit is, dient de Commissie de behoefte aan compenserende maatregelen en de vorm waarin zij moeten plaatsvinden, beoordelen op basis van de mérites van de zaak. Bij eventuele compenserende maatregelen moet met de potentiële verstorende effecten van de steun op de mededinging rekening worden gehouden.

(420)

De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk betogen dat het pakket steunmaatregelen geen impact op de mededinging heeft. Volgens hen worden - binnen NETA - de mogelijkheden van centrales om economisch verantwoord stroom te produceren bepaald door hun „Short Run Marginal Costs” (hierna „SRMC” genoemd). Op een bepaald tijdstip functioneert de markt alsof op de centrales een beroep wordt gedaan volgens hun SRMC-„ranking”, van laag naar hoog, totdat hun gezamenlijke capaciteit de vraag bereikt. Op dat tijdstip wordt het stroomtarief bepaald door de SRMC van de laatste stroomcentrale waarop een beroep wordt gedaan; deze laatste staat als de „marginale stroomcentrale” bekend.

(421)

Volgens de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk is de steun uitsluitend voor kerncentrales bestemd. Hun SRMC zouden daarmee niet zodanig worden veranderd dat daardoor hun positie binnen de SRMC-„ranking” zou gaan verschuiven. Voorts zouden de SRMC van de kerncentrales van BE van dien aard zijn dat zij steeds onder die van de SRMC van de marginale centrale liggen. De steun zou nimmer een impact hebben op de mogelijkheden van BE's concurrenten om stroom op te wekken, noch op de prijs waartegen zij de opgewekte stroom kunnen verkopen. Derhalve zou er geen impact op BE's concurrenten zijn.

(422)

De Commissie is van oordeel dat de redenering van de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk wellicht steek houdt in een volmaakte markt die op één enkel, volledig doorzichtig veilingproces is gebaseerd. Zoals in de overwegingen 389 en 390 evenwel werd aangegeven, is NETA niet een dergelijke markt.

(423)

De Commissie is van oordeel dat de steun op velerlei wijzen een impact op BE's concurrenten kan hebben. Twee daarvan kunnen een zeer grote impact op de mededinging hebben.

(424)

Ten eerste is BE niet alleen eigenaar van kerncentrales. Zij bezit ook de kolengestookte centrale van Eggborough, die op zich even groot is als de totale capaciteit van sommige van BE's concurrenten.

(425)

BE zou de steun die zij voor haar kerncentrales krijgt, ten bate van de Eggborough-centrale kunnen gebruiken.

(426)

Zo zou zij deze middelen kunnen gebruiken om Eggborough uit te rusten met rookgasontzwavelingsinstallaties die het mogelijk zouden maken om de nieuwe milieuregels na te leven, hetgeen dan weer de levensduur van de centrale aanzienlijk zou verlengen.

(427)

BE zou de dankzij de steun beschikbaar gestelde middelen ook kunnen gebruiken om meer activa voor niet-nucleaire stroomopwekking te verwerven.

(428)

BE heeft inderdaad een flexibele stroomopwekkingsbron nodig om het gebrek aan flexibiliteit van haar kerncentrales te compenseren. Wanneer BE dankzij de steun haar niet-nucleaire capaciteit zou kunnen uitbreiden, krijgt zij intern ruimere toegang tot flexibele opwekking en verhoogt zij daardoor haar mogelijkheden om haar afnemers betere deals aan te bieden, terwijl zij terzelfder tijd haar behoefte kan afbouwen om bij haar concurrenten flexibele opwekking in te kopen.

(429)

Ten tweede is NETA geen eengemaakte markt. NETA omvat met name een „wholesale”-marktsegment waarop stroomproducenten stroom aan leveranciers verkopen, en een „Direct Sales to Business”-segment (hierna „DSB” genoemd), waarop stroomproducenten stroom rechtstreeks aan grote eindverbruikers verkopen.

(430)

Stroomproducenten zetten hun stroom op de DSB-markt doorgaans met een toeslag bovenop de „wholesale”-markt af (69). Daarom is het voor een stroomproducent verkieslijk om stroom op het DSB-marktsegment af te zetten.

(431)

Bij het onderzoek naar de impact van de steun moet dus niet alleen worden gekeken naar de totale hoeveelheid stroom die iedere producent afzet, maar ook hoe zijn afzet tussen het „wholesale”- en het DSB-marktsegment is verdeeld.

(432)

Eén onderdeel van het herstructureringsplan voor BE heeft ten doel het aandeel van de onderneming in het DSB-marktsegment uit te breiden. Daartoe zal de onderneming moeten proberen om DSB-afnemers een concurrerend lage toeslag bovenop de „wholesale”-stroomtarieven te bieden. BE zal dit concurrerende aanbod volledig of ten dele kunnen financieren met de verlaging van de SRMC van haar kerncentrales.

(433)

Daarom zal, zelfs indien de SRMC-„ranking” van BE's centrales misschien ongewijzigd blijft en dus geen impact heeft op de belasting van haar concurrenten, de verschuiving in de omvang ervan BE in staat stellen een deel van haar afzet van de „wholesale”- naar de DSB-markt te verschuiven. Door deze verschuiving zal dan weer de productie van haar concurrenten van de DSB- naar de „wholesale”-markt verschuiven. Zodoende kan de steun de winst van BE doen stijgen en die van haar concurrenten doen dalen.

(434)

Gelet op het bovenstaande is de Commissie van oordeel dat de steun een aanzienlijke impact op BE's concurrenten heeft en dat compenserende maatregelen nodig zijn om deze impact af te zwakken.

iv)   Ten uitvoer te leggen compenserende maatregelen

(435)

Bij compenserende maatregelen moet een evenwicht worden gevonden tussen de noodzaak om de impact van de steun op concurrenten af te zwakken en de noodzaak om de vooruitzichten van de begunstigde onderneming op het behoud van de levensvatbaarheid te vrijwaren.

(436)

Daartoe vergewist de Commissie zich ervan dat compenserende maatregelen precies op de mechanismen zijn gericht waardoor de steun voor BE's concurrenten schadelijk kan zijn.

(437)

Dit betekent dat compenserende maatregelen in deze zaak moeten zijn gericht op het garanderen dat BE de door de overheid toegekende steun niet gaat gebruiken om haar capaciteit voor flexibele stroomopwekking uit te breiden of om haar marktaandelen op de DSB-markt te verruimen.

(438)

Met dit doel voor ogen heeft de Commissie drie compenserende maatregelen gevraagd. Deze compenserende maatregelen werden door de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk voorgesteld op basis van de maatregelen die BE's concurrenten in hun verklaringen naar voren hadden geschoven.

(439)

Zoals in overweging 437 werd uiteengezet, zou één wijze waarop de steun potentieel een grotere impact op BE's concurrenten kan hebben, zijn dat de steun niet wordt gebruikt om volgens plan de kosten van BE's nucleaire installaties te voldoen, maar om de capaciteiten van BE's mogelijkheden inzake niet-nucleaire stroomopwekking te verbeteren.

(440)

Een en ander zou het voor BE gemakkelijker maken om met de centrales van haar concurrenten te concurreren (70) en het zou haar ook meer toegang tot flexibele stroomproductie bieden dan die waarover zij thans beschikt, hetgeen dan weer BE's behoefte om deze flexibiliteit extern in te kopen, zou doen afnemen.

(441)

Om te voorkomen dat deze mogelijkheid zich voordoet, zouden de verschillende divisies van BE in afzonderlijke rechtspersonen met een afzonderlijke boekhouding moeten worden opgesplitst.

(442)

Daartoe zou de structuur van BE zodanig moeten worden veranderd dat nucleaire productie, niet-nucleaire productie, afzet op de „wholesale”-markt en DSB-afzet tot afzonderlijke dochterondernemingen worden omgevormd. De steun zou uitsluitend aan de divisie Nucleaire productie mogen worden toegekend.

(443)

Kruissubsidiëring tussen de verschillende dochterondernemingen zou moeten worden verboden.

(444)

Dit verbod zou zoveel als mogelijk is ten uitvoer moeten worden gelegd via de regeling inzake vergunningverlening aan de onderneming en als dusdanig moeten worden gecontroleerd door de toezichthouder voor het stroomnet in Groot-Brittannië, OFGEM. De Commissie erkent evenwel dat de vergunningen van exploitanten niet vrijelijk kunnen worden veranderd door OFGEM, die de taak heeft derden over dergelijke aanpassingen te raadplegen en met de ontvangen opmerkingen rekening moet houden.

(445)

Mocht het voor OFGEM niet mogelijk blijken om een van BE's vergunningen zodanig aan te passen dat kruissubsidiëring wordt verboden, dan dient de regering van het Verenigd Koninkrijk de Commissie een niet in de tijd beperkte toezegging te geven die hetzelfde effect sorteert. In dat geval zouden de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk, om te blijven garanderen dat de handel tussen de dochterondernemingen geen elementen van kruissubsidiëring omvat, jaarlijks bij de Commissie een verslag moeten indienen waarin wordt aangetoond dat geen dergelijke kruissubsidiëring heeft plaatsgevonden. Dit verslag dient op een onderzoek door onafhankelijke boekhouddeskundigen te zijn gebaseerd.

(446)

De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben de toezegging gedaan om deze compenserende maatregel ten uitvoer te leggen.

(447)

Compenserende maatregel nr. 1 zou in beginsel voldoende moeten zijn om te garanderen dat BE de steun die zij voor haar kernreactoren ontvangt, niet gebruikt om haar bestaande niet-nucleaire installaties te verbeteren of uit te breiden.

(448)

Gezien evenwel de complexiteit van de stroomsector en met name het erg ruime scala van mogelijke relaties tussen de verschillende spelers die er binnen NETA zijn, is de Commissie van oordeel dat het nodig is andere, meer specifieke maatregelen op te leggen, die een verdere garantie moeten bieden dat BE de steun die zij voor kernreactoren ontvangt, niet voor andere van haar activiteiten gebruikt.

(449)

Voorts is de Commissie van oordeel dat, ondanks dat de capaciteitssituatie op de markt het economisch niet verantwoord maakt om capaciteitsinkrimpingen aan BE op te leggen, van BE niettemin moet worden geëist dat zij de omvang van haar activiteiten niet uitbreidt.

(450)

Om deze bezwaren weg te nemen, zou BE een aantal verboden moeten worden opgelegd wat betreft haar mogelijke expansie in stroomopwekkingsactiviteiten waarin haar concurrenten actief zijn.

(451)

Daartoe dient een bijzonder soort capaciteit te worden afgebakend (Restricted Capacity - hierna „beperkte capaciteit” genoemd). Die capaciteit omvat:

a)

een geregistreerde operationele fossielebrandstofcapaciteit die in de Europese Economische Ruimte is gevestigd,

en

b)

een geregistreerde operationele grootschalige waterkrachtcapaciteit (71) die in het Verenigd Koninkrijk is gevestigd.

(452)

BE moet gedurende een periode van zes jaar te rekenen vanaf de datum van deze beschikking het verbod krijgen eigenaar te zijn van of zeggenschapsrechten te hebben over de beperkte capaciteit boven 2 020 MW, hetgeen de capaciteit is die in de Eggborough-centrale (1 970 MW) en de District Energy-centrale (50 MW) bestaat.

(453)

De reden waarom BE een verbod moet krijgen op een uitbreiding van haar fossielebrandstoffencapaciteit, werd in overweging 437 nader uiteengezet. De Commissie is van oordeel dat dit verbod tot grootschalige waterkrachtcentrales moet worden uitgebreid, om het risico dat BE grootschalige waterkrachtcentrales verwerft, inzonderheid in Schotland, te vermijden.

(454)

Dit verbod moet zes jaar gelden, hetgeen ruwweg het dubbele is van de termijn die voor de bouw van een STEG-centrale nodig is.

(455)

Het doel van dit verbod is te beletten dat BE meer flexibiliteit verwerft dan die waarover zij thans dankzij haar Eggborough-centrale beschikt en die voldoende moet zijn om haar levensvatbaarheid te garanderen.

(456)

De Commissie is zich evenwel ervan bewust dat, in het kader van het herstructureringsplan, het bankenconsortium dat de middelen verschaft om het Eggborough-project te financieren, de optie behoudt om Eggborough van BE te kopen. Mochten de banken besluiten deze optie uit te oefenen, dan zou BE haar enige bron van flexibiliteit worden ontnomen, die, zo erkent de Commissie, voor het welslagen van het herstructureringsplan noodzakelijk is. In dit geval zou BE de toestemming moeten krijgen om de vervanging van Eggborough voor te bereiden zodra zij door de banken in kennis wordt gesteld van hun voornemen om hun optie uit te oefenen.

(457)

Daarom is de Commissie van oordeel dat er op het verbod enkele uitzonderingen moeten zijn ingeval de banken hun optie uitoefenen, zodat BE in staat wordt gesteld een bron van flexibiliteit te verwerven die Eggborough vervangt of voor het geval dat Eggborough definitief onbeschikbaar wordt om een reden waarop BE geen vat heeft. Een en ander mag evenwel niet als uiteindelijke effect hebben dat BE meer capaciteit voor flexibiliteit krijgt dan zij thans heeft, noch mag zij deze vervangcapaciteit gebruiken om winst te maken tijdens een eventuele overlappende periode tussen het afronden van de bouw ervan en de afstoting van Eggborough.

(458)

Gelet op het bovenstaande moet BE in staat worden gesteld om eigenaar te zijn of zeggenschapsrechten te hebben over meer dan 2 020 MW van de beperkte capaciteit voor de periode tussen het tijdstip van kennisgeving door de banken en het tijdstip waarop de capaciteit van Eggborough niet langer voor BE beschikbaar is, of het eind van de in overweging 452 vermelde zesjaarsperiode indien die eerder komt dan het tijdstip waarop de capaciteit van Eggborough niet langer voor BE beschikbaar is, mits de onderneming niet meer dan 2 020 MW van de beperkte capaciteit in bedrijf heeft of zij zelf afstand doet van alle operationele zeggenschap over en belangen in de capaciteit die de beperkte capaciteit overschrijdt.

(459)

Zodra Eggborough niet meer voor BE beschikbaar is, hetzij zoals bedoeld in overweging 458, hetzij na een geval van overmacht of een niet te herstellen falen, moet BE het recht krijgen om eigenaar te zijn van of zeggenschapsrechten te hebben over tot 2 222 MW van de beperkte capaciteit, mits zij, tot het eind van de in overweging 452 bedoelde zesjaarsperiode, bij de netwerkbeheerder 2 020 MW als beperkte capaciteit opgeeft en niet meer dan 2 020 MW van deze capaciteit exploiteert. Met deze bepaling wordt beoogd BE meer flexibiliteit te bieden bij de vervanging van Eggborough, zonder het verbod in de praktijk te versoepelen.

(460)

Ten slotte moet BE, bovenop de beperkingen inzake beperkte capaciteit in de zin van overweging 451 en om de filosofie van de richtsnoeren te respecteren wat betreft de noodzaak dat begunstigden staatssteun niet mogen gebruiken om hun marktaandeel uit te breiden, ook het verbod krijgen van andere activa voor de productie van stroom uit kernenergie eigenaar te zijn dan die welke zij thans bezit, in de Europese Economische Ruimte, zonder voorafgaande toestemming van de Commissie, gedurende zes jaar vanaf de dag waarop deze beschikking is gegeven.

(461)

De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben de toezegging gedaan deze compenserende maatregel ten uitvoer te leggen.

(462)

Zoals in overweging 437 werd uiteengezet, zou er ook sprake zijn van misbruik van de steun wanneer de steun die was bedoeld om de kosten voor BE's kernreactoren te dekken, door BE zou worden gebruikt om op ongepaste wijze op de winstgevendere DSB-markt marktaandeel te verwerven.

(463)

De gevoeligheid van dit potentiële misbruik blijkt inzonderheid uit de inhoud van de opmerkingen die de Commissie werden gezonden door een belanghebbende derde die anoniem wenst te blijven (72). Zelfs indien BE daadwerkelijk geen tarieven aanbiedt die abnormaal onder de marktnormen liggen, toch kan alleen al de suggestie dat zij zulks dankzij de steun zou kunnen doen, ook nadelig uitwerken op BE's concurrenten, omdat zij te maken zouden krijgen met afnemers die zakelijk onjuiste verwachtingen hebben.

(464)

Daarom is de Commissie van oordeel dat het noodzakelijk is om de garanties die al door compenserende maatregel nr. 1 worden geboden, te versterken met een specifiekere compenserende maatregel die op BE's gedragingen op de DSB-markt is gericht. Van BE zou moeten worden geëist dat zij op deze markt in overeenstemming met de normen van haar concurrenten handelt.

(465)

Om dit te garanderen moet BE een verbod krijgen om tarieven te berekenen die onder de gangbare „wholesale”-markttarieven op DSB-markt liggen. De looptijd van deze maatregel dient zes jaar te bedragen vanaf de datum van deze beschikking, evenals voor compenserende maatregel nr. 2.

(466)

Op de naleving van dit verbod door BE moet worden toegezien door een onafhankelijke instantie die via een door de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk te organiseren transparante tenderprocedure moet worden geselecteerd. Deze onafhankelijke instantie moet jaarlijks bij de Commissie verslag uitbrengen.

(467)

In het verleden hebben de tarieven op de DSB-markt steeds de tarieven op de „wholesale”-markt gevolgd - met een toeslag. Dit verbod zal er dan ook voor zorgen dat BE zich zakelijk niet anders dan haar concurrenten zal gedragen.

(468)

NETA bestaat nog maar drie jaar. Het is dan ook niet onmogelijk dat in de komende zes jaar de relatie tussen de DSB-markt en de „wholesale”-markt in bepaalde perioden kan verschillen van hetgeen tot op heden de ervaring is geweest. Zo is het bijvoorbeeld denkbaar dat de „wholesale”-markt voor een bepaalde periode illiquide kan worden, hetgeen in abnormaal hoge tarieven op deze markt kan resulteren. In dat geval is de Commissie van oordeel dat stroomproducenten, om hun afnemers niet te verliezen, op de DSB-markt zeker tarieven zouden aanbieden die iets onder de „wholesale”-markttarieven liggen. Mocht zulks zich voordoen en mocht BE niet de mogelijkheid hebben om passend te reageren, dan zou zij waarschijnlijk haar klantenbasis op de DSB-markt verliezen, hetgeen haar herstructureringsdoelstelling in gevaar zou kunnen brengen.

(469)

Daarom is het noodzakelijk dat BE een zekere flexibiliteit wordt gelaten om op dergelijke uitzonderlijke gebeurtenissen in te spelen. Haar manoeuvreerruimte zou, in objectieve termen beschreven, echter erg beperkt moeten zijn en zou van nabij moeten worden gevolgd om eventuele misbruiken te voorkomen. Criteria die BE in staat moeten stellen om deze flexibiliteitsmarge te benutten, moeten vooraf kunnen worden getest om eventuele misbruiken te voorkomen.

(470)

Aangezien de prijsrapportage voor de DSB-markt minder betrouwbaar is dan die over de „wholesale”-markt, is het erg moeilijk om tijdens de onderhandelingsronde over DSB-contracten te weten te komen of op de DSB-markt tarieven onder die van de „wholesale”-markt zullen worden aangeboden. Dit betekent dat de in overweging 469 bedoelde objectieve criteria niet rechtstreeks kunnen zijn gebaseerd op een onderzoek van de vraag of BE's concurrenten DSB-tarieven onder de „wholesale”-markttarieven aanbieden. Voor deze criteria moet juist worden voortgegaan op indirecte aanwijzingen die op de korte termijn voor BE beschikbaar zijn en die zouden kunnen indiceren dat de „wholesale”-markt illiquide is geworden en dat op de DSB-markt een prijszetting op of boven de „wholesale”-marktprijs niet langer zakelijk levensvatbaar is.

(471)

De criteria dienen als volgt te zijn:

a)

in een periode van […]* (waarvan het einde niet meer dan […]* is vóór het tijdstip waarop BE zich op het bestaan van uitzonderlijke marktomstandigheden beroept) hebben […]* van BE's bestaande niet-huishoudelijke eindverbruikers aan wie BE leveringsvoorwaarden voorstelt waarbij de marge voor de levering van het energiebestanddeel van het contract bovenop het gangbare „wholesale”-markttarief […]* bedraagt, BE's aanbod verworpen;

b)

de op de „wholesale”-stroommarkt verhandelde volumes in een periode van […]* zijn gedaald tot minder dan […]* van het gemiddelde van de verhandelde volumes in diezelfde periode in het laatste […]* waarvoor gegevens beschikbaar zijn;

c)

BE biedt aan een minimum van […]* stroom op de „wholesale”-markt te leveren […]* en dat volume is niet binnen een termijn van […]* uur verkocht.

(472)

Dezelfde onafhankelijke instantie die erop toeziet dat BE zich aan het verbod houdt, moet ook worden belast met de controle of BE ervan op de hoogte is dat de criteria zijn vervuld. Daarbij zal de onafhankelijke instantie zich ervan vergewissen dat criterium a) samen met criterium b) of c) is vervuld. Indien dat werkelijk het geval is, mag BE haar tarieven op de DSB-markt gedurende […]* te rekenen vanaf het besluit van de onafhankelijke instantie, onder de „wholesale”-markttarieven vaststellen. Die termijn kon door een besluit van de onafhankelijke instantie worden verlengd indien de uitzonderlijke marktomstandigheden blijven aanhouden. Gedurende de […]* moet BE worden verplicht te goeder trouw te handelen en kortingen aan te bieden die te vergelijken zijn met hetgeen zij redelijkerwijs als het aanbod van haar concurrenten kan beschouwen. De onafhankelijke instantie dient achteraf na te gaan of BE dit criterium heeft nageleefd wanneer de […]* is afgelopen.

(473)

Ter wille van de transparantie moet de onafhankelijke instantie aan het eind van de onderhandelingsronde over contracten een verklaring uitgeven waarin wordt bevestigd dat de uitzonderlijke marktomstandigheden zich daadwerkelijk hebben voorgedaan, en aangeven hoe lang deze uitzonderlijke marktomstandigheden hebben aangehouden. Nadere gegevens over de beoordeling moeten naar de Commissie worden doorgeleid.

(474)

De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben ermee ingestemd deze compenserende maatregel ten uitvoer te zullen leggen.

v)   Door de Commissie overwogen, maar verworpen compenserende maatregelen

(475)

De Commissie is van oordeel dat de drie onder iv) beschreven compenserende maatregelen voldoende in omvang zijn om het potentieel concurrentieverstorende effect van de steun af te zwakken, en dat zodoende aan de vereisten van punt 39, onder ii), van de richtsnoeren is voldaan. Zij moeten ook worden beschouwd als specifieke voorwaarden voor de goedkeuring van de steun in de zin van punt 42, onder ii), van diezelfde richtsnoeren.

(476)

Andere mogelijke compenserende maatregelen werden door belanghebbenden gesuggereerd.

(477)

Greenpeace stelde voor BE's kerncentrales in een gefaseerd proces te sluiten. De Commissie is van oordeel dat, gezien het ontbreken van overcapaciteit op de relevante markt, een verzoek om BE's productieactiva te sluiten onevenredig zou zijn met de door steun veroorzaakte verstoring van de mededinging.

(478)

Powergen stelde voor dat BE's kerncentrales konden worden gesloten, omdat die de minst winstgevende activa van BE zijn. De levensvatbaarheid van Dungeness B werd al onder a) besproken. De Commissie merkt op dat de sluiting van Dungeness B al voor 2008 is gepland en dat, volgens de gegevens welke NGTransco heeft verstrekt over de kennisgeving die bij grotere sluitingen is vereist, Dungeness B ten vroegste medio 2007 zou kunnen worden gesloten. De Commissie is van oordeel dat een dergelijke geringe verschuiving de kosten waartoe zulks aanleiding zou geven, niet kan rechtvaardigen.

(479)

Drax stelde voor om BE's nucleaire activa uit de voor concurrentie openstaande markt te halen door een systeem te scheppen waarin kernenergie verplicht zou worden afgenomen tegen een vast tarief dat met dat van de verplichting inzake het gebruik van duurzame energiebronnen vergelijkbaar is. Een en ander zou inhouden dat BE in de praktijk totaal en voor onbepaalde duur door de staat zou worden gesteund, hetgeen volledig met het communautaire mededingingsbeleid in tegenspraak is.

(480)

Drax stelde voor om BNFL een groter deel te geven in BE's potentiële winst wanneer de stroomtarieven stijgen, om zodoende het steunbedrag te verlagen. Zoals in punt 2, onder b), is besproken, kwam de Commissie tot de bevinding dat maatregel B geen staatssteunelementen inhield. BNFL een groter deel van BE's eventuele omzetstijging geven, zou ten gevolge hebben dat de steun toeneemt omdat BE's vrije cashflow stijgt en dus ook haar bijdrage aan het NLF. Dit kan door de Commissie niet worden geaccepteerd.

(481)

Drax stelde voor om de Eggborough-centrale af te stoten. De Commissie erkent dat de afstoting van Eggborough niet zou ingaan tegen de noodzaak om op het stroomnet een capaciteitsmarge te behouden, aangezien de stroomcentrale hoogst waarschijnlijk nog steeds door haar nieuwe eigenaar zou worden geëxploiteerd. Wil BE evenwel haar herstructureringsplan verwezenlijken en haar levensvatbaarheid herstellen, dan moet zij tot een bron van flexibele stroomproductie toegang hebben. Mocht BE Eggborough verkopen, dan zou zij deze flexibiliteit bij externe bronnen moeten betrekken.

(482)

Op basis van tests zijn de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk tot de conclusie gekomen dat het voor BE economisch niet verantwoord zou zijn om de diensten die zij van Eggborough krijgt, bij andere stroomproducenten in te kopen. Deze diensten omvatten een verzekering tegen onverwachte uitval van kernreactoren, het aanpassen van het vermogen al naar gelang van de zakelijke contracten, en flexibiliteit om het geplande onderhoud van reactoren te kunnen opvangen. De autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk hebben aangegeven dat BE jaarlijks in totaal 11 miljoen GBP kan besparen door Eggborough te behouden. Deze raming is op de kosten van Eggborough gebaseerd, hetgeen betekent dat BE mogelijk dezelfde diensten alleen tegen dezelfde kostprijs kan krijgen wanneer zij andere centrales bezit. Deze diensten op de markt inkopen zou, als het al mogelijk is, veel duurder zijn.

(483)

Gelet op het bovenstaande is de Commissie van oordeel dat de eis dat BE Eggborough van de hand doet, een gevaar vormt voor BE's vooruitzichten om terug levensvatbaar te worden en onevenredig zou zijn. De compenserende maatregelen nr. 1 en nr. 2 leggen, naar het oordeel van de Commissie, hetzelfde soort beperking op, doch op meer evenredige wijze.

(484)

Powergen stelde voor een plafond op te leggen voor BE's aandeel op de DSB-markt. De Commissie is van oordeel dat het opleggen van een dergelijk plafond nadelig op de mededinging in deze markt zou uitwerken. Compenserende maatregel nr. 3 zal doeltreffender zijn voor het afzwakken van de impact van de steun op concurrenten in deze markt, zonder dat BE in haar mogelijkheden wordt beperkt om, op eigen benen, concurrerende deals op de markt aan te bieden.

(485)

Powergen stelde voor om BE te verbieden nieuwe retailmarkten te betreden. Dit voorstel zou vooral invloed hebben op de markt van de huishoudens, die thans uitsluitend door leveranciers wordt bediend. De Commissie is van oordeel dat een dergelijke beperking de klanten zou beroven van een mogelijke bron van concurrentie op een markt die al het minst concurrerende deel van de stroommarkt in het Verenigd Koninkrijk is (73). De Commissie is van oordeel dat compenserende maatregel nr. 1 op dit punt toereikend is om te garanderen dat, mocht BE deze markt willen betreden, zij dat op eigen kracht doet, zonder buitensporige verstoring van de mededinging.

(486)

Concluderend, is de Commissie van oordeel dat alle overige compenserende maatregelen welke zijn voorgesteld door belanghebbenden die opmerkingen hebben ingediend, zijn vervat in de drie compenserende maatregelen waarvoor de Commissie heeft gekozen.

d)   Volledige tenuitvoerlegging van het herstructureringsplan

(487)

De onderneming moet het bij de Commissie ingediende herstructureringsplan volledig ten uitvoer te leggen. De regering van het Verenigd Koninkrijk heeft toegezegd de volledige tenuitvoerlegging van het herstructureringsplan te garanderen, wanneer het wordt goedgekeurd.

e)   Controle en jaarlijks verslag

(488)

Wanneer het steunpakket wordt goedgekeurd, heeft de regering van het Verenigd Koninkrijk toegezegd om de Commissie uiterlijk zes maanden na de goedkeuring van het steunpakket een verslag mee te delen, en nadien telkens jaarlijks, zodat de Commissie kan toezien op de door BE gemaakte vooruitgang, en dit tot het tijdstip waarop BE's positie zodanig is gestabiliseerd dat de Commissie vindt dat geen verdere verslagen nodig zijn.

VII.   CONCLUSIE

(489)

De Commissie concludeert dat de betrokken steunmaatregelen, voorzover zij aan de richtsnoeren inzake herstructureringssteun voldoen en met de doelstellingen van het Euratom-Verdrag in overeenstemming zijn, met de gemeenschappelijke markt verenigbaar zijn,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De steun die het Verenigd Koninkrijk voornemens is ten uitvoer te leggen in het kader van maatregel A van het herstructureringsplan voor British Energy plc (hierna „British Energy” genoemd), zoals die op 7 maart 2003 bij de Commissie is aangemeld en die bestaat in de toezegging van de regering van het Verenigd Koninkrijk om voor haar rekening te nemen:

a)

het voldoen van verplichtingen in verband met het beheer van verbruikte splijtstof die in de kernreactoren van British Energy is geladen vóór het reële tijdstip van de herstructurering voorzover de met deze verplichtingen verband houdende uitgaven — met uitzondering van de „Incremental Historic Liabilities” zoals die in de „Historic Liabilities Funding Agreement” tussen British Energy en de regering van het Verenigd Koninkrijk zijn omschreven — niet meer dan 2 185 miljoen GBP (in waarde van december 2002) bedragen,

en

b)

alle tekorten in het Nuclear Liabilities Fund wat betreft het voldoen van verplichtingen in verband met de ontmanteling van British Energy's nucleaire activa, de niet-contractuele verplichtingen van British Energy en de „Incremental Historic Liabilities” zoals die in de „Historic Liabilities Funding Agreement” tussen British Energy en de regering van het Verenigd Koninkrijk zijn omschreven,

is met de gemeenschappelijke markt en de doelstellingen van het Euratom-Verdrag verenigbaar op voorwaarde dat aan in de artikelen 2 tot en met 10 uiteengezette voorwaarden is voldaan.

Artikel 2

1.   Het Verenigd Koninkrijk zorgt ervoor dat het herstructureringsplan zoals dat aan de Commissie door het Verenigd Koninkrijk is meegedeeld, volledig ten uitvoer wordt gelegd.

2.   Het Verenigd Koninkrijk dient een verslag in over de tenuitvoerlegging van de herstructurering uiterlijk zes maanden na de datum van de onderhavige beschikking, en nadien jaarlijks tot op het tijdstip dat de Commissie het Verenigd Koninkrijk meedeelt dat geen verdere verslagen noodzakelijk zijn.

Artikel 3

Wanneer de uitgaven in verband met de in artikel 1, onder b), bedoelde verplichtingen het bedrag van 1 629 miljoen GBP (in waarde van december 2002) overschrijden, dient het Verenigd Koninkrijk bij de Commissie uitgebreide, additionele verslagen in waaruit blijkt dat de betalingen door de regering zijn beperkt tot het voldoen van de in dat punt bedoelde verplichtingen en dat de nodige stappen zijn gezet om de uitgaven ter voldoening van die verplichtingen tot het noodzakelijke minimum te beperken. Deze verslagen moeten jaarlijks worden ingediend. Zij worden aan de in artikel 2 bedoelde jaarlijkse verslagen gehecht.

Artikel 4

Ten behoeve van de berekening van de in de artikelen 1 en 3 bedoelde waarde in december 2002 maakt het Verenigd Koninkrijk gebruik van het referentie- en disconteringspercentage dat de Commissie voor het Verenigd Koninkrijk publiceert, waarbij dit percentage om de vijf jaar wordt geactualiseerd.

Artikel 5

1.   Het Verenigd Koninkrijk eist van British Energy dat zij uiterlijk op 1 april 2005 toezegt:

a)

haar divisie stroomlevering uit British Energy Generation Limited weg te halen en om te vormen tot een afzonderlijke dochteronderneming van British Energy (of haar latere moedermaatschappijen);

b)

de bestaande activiteiten inzake nucleaire stroomproductie te consolideren in één enkele onderneming,

en

c)

alle redelijke inspanningen te leveren om aanpassingen te verkrijgen van de vergunningen uit hoofde van de Electricity Act 1989 of, indien dergelijke aanpassingen van vergunningen niet kunnen worden verkregen, aan de regering van het Verenigd Koninkrijk bindende, niet in de tijd beperkte toezeggingen te doen die ertoe strekken dat i) British Energy haar bestaande nucleaire en niet-nucleaire divisies als afzonderlijke divisies zal behandelen wat vergunningen betreft (of voor enig andere toezeggingen gedaan aan de regering van het Verenigd Koninkrijk), en ii) de bestaande divisie Nucleaire stroomproductie geen enkele kruissubsidiëring aan andere divisies van het British Energy-concern zal verlenen.

2.   Ingeval de in lid 1, onder c), bedoelde toezegging niet via een van de vergunningsvoorwaarden ten uitvoer wordt gelegd, dient het Verenigd Koninkrijk jaarlijks bij de Commissie een verslag in waaruit blijkt dat er geen kruissubsidiëring tussen de bestaande divisie Nucleaire stroomproductie en enige andere divisie van het British Energy-concern heeft plaatsgevonden. Dit verslag is gebaseerd op een door onafhankelijke boekhoudkundige deskundigen uitgevoerde analyse. Het kan aan het in artikel 2 bedoelde verslag worden gehecht. Dit alles laat de mogelijkheid onverlet dat een tenuitvoerlegging als gevolg van voorwaarden in verband met vergunningen later, wanneer dat mogelijk wordt, wordt uitgewerkt.

3.   Het Verenigd Koninkrijk stelt de Commissie ervan in kennis wanneer de in de leden 1 en 2 bedoelde toezeggingen ten uitvoer zijn gelegd.

Artikel 6

Het Verenigd Koninkrijk verlangt van British Energy de toezegging, voor een periode van zes jaar vanaf de datum van deze beschikking, dat de onderneming geen eigenaar is van of zeggenschapsrechten heeft over:

geregistreerde operationele fossielebrandstofcapaciteit (74) in de Europese Economische Ruimte,

of

grootschalige opwekkingscapaciteit op basis van waterkracht, in de zin van de Renewables Obligation Order 2002, in het Verenigd Koninkrijk,

(beide soorten capaciteit worden hierna „beperkte capaciteit” genoemd), die samen meer dan 2 020 MW bedragen, op voorwaarde dat:

a)

gedurende een (hierna te omschrijven) „Pending Disposal Period” British Energy het recht heeft eigenaar te zijn van of zeggenschapsrechten te hebben over beperkte capaciteit van meer dan 2 020 MW, op voorwaarde dat zij dergelijke overtollige beperkte capaciteit niet exploiteert dan wel afstand doet van alle operationele zeggenschap over en belangen in de overtollige beperkte capaciteit of de door die overtollige beperkte capaciteit opgewekte stroom. Met het oog hierop is een „Pending Disposal Period” de periode tussen:

i)

de ontvangst door Eggborough Power Limited of Eggborough Power Holdings Limited van een kennisgeving dat 1. een optie om de aandelen in Eggborough Power Limited of de Eggborough-centrale te verwerven, zal worden uitgeoefend, of 2. een van de zekerheden op de aandelen in Eggborough Power Limited of de Eggborough-centrale moet worden geëxerceerd,

en

ii)

het tijdstip waarop de geregistreerde opwekkingscapaciteit van de Eggborough-centrale niet langer voor het British Energy-concern beschikbaar is;

b)

wanneer een van de verkoopopties op de aandelen in Eggborough Power Limited of de Eggborough-centrale wordt uitgeoefend, British Energy het recht heeft eigenaar te zijn van of zeggenschapsrechten te hebben over niet meer dan 2 222 MW, op voorwaarde dat zij 2 020 MW als haar beperkte capaciteit bij de beheerder van het nationale netwerk aanmeldt en niet meer dan 2 020 MW van de beperkte capaciteit exploiteert,

of

c)

wanneer het vermogen van de Eggborough-centrales niet voor het British Energy-concern beschikbaar is door een onherstelbaar falen of overmacht, British Energy het recht heeft eigenaar te zijn of zeggenschapsrechten te hebben over niet meer dan 2 222 MW op voorwaarde dat zij 2 020 MW als haar beperkte capaciteit bij de beheerder van het nationale netwerk aanmeldt en niet meer dan 2 020 MW van de beperkte capaciteit exploiteert.

Artikel 7

Het Verenigd Koninkrijk verlangt van British Energy de toezegging, voor een periode van zes jaar vanaf de datum van deze beschikking, dat de onderneming geen eigenaar is van of zeggenschapsrechten heeft over andere geregistreerde nucleaire opwekkingscapaciteit in de Europese Economische Ruimte dan haar bestaande activa voor nucleaire stroomopwekking of exploitatie- en onderhoudscontracten ingeval British Energy geen belang in de stroomproductie heeft, zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van de Commissie.

Artikel 8

Het Verenigd Koninkrijk stelt, binnen vier maanden na de datum van deze beschikking, en na een open en transparante procedure, een onafhankelijke deskundige aan die erop toeziet dat British Energy de in artikel 9 uiteengezette voorwaarden naleeft (hierna „de onafhankelijke deskundige” genoemd). Het Verenigd Koninkrijk stelt de Commissie onverwijld van deze aanstelling in kennis.

Artikel 9

1.   Het Verenigd Koninkrijk verlangt van British Energy de toezegging dat zij:

a)

gedurende een periode van zes jaar vanaf de aanstelling van de onafhankelijke deskundige niet zal aanbieden te leveren aan bestaande niet-huishoudelijke eindverbruikers die hun stroom rechtstreeks van British Energy betrekken, tegen voorwaarden waarbij de prijs van het energiebestanddeel van het contract met de gebruikers onder de gangbare „wholesale”-marktprijs ligt, op voorwaarde dat British Energy in uitzonderlijke marktomstandigheden waarin bepaalde objectieve criteria naar het oordeel van de onafhankelijke deskundige zijn vervuld zoals omschreven in artikel 10 (hierna „uitzonderlijke marktomstandigheden” genoemd), het recht heeft om, zolang die uitzonderlijke marktomstandigheden blijven aanhouden, de prijs voor het energiebestanddeel van het contract te goeder trouw onder de gangbare „wholesale”-marktprijs vast te stellen wanneer zulks nodig is om British Energy in staat te stellen te reageren op concurrentie, op de in artikel 10 beschreven voorwaarden,

en

b)

te goeder trouw met de onafhankelijke deskundige samenwerkt en voldoet aan alle redelijke en tijdig uitgebrachte verzoeken van de onafhankelijke deskundige, waaronder verzoeken om inlichtingen, bescheiden of toegang tot medewerkers of het management.

2.   De onafhankelijke deskundige brengt jaarlijks aan het Verenigd Koninkrijk verslag uit over de naleving van deze voorwaarden door British Energy. Het Verenigd Koninkrijk stelt deze verslagen aan de Commissie beschikbaar.

Artikel 10

1.   De criteria die worden gehanteerd om te bepalen of er zich buitengewone marktomstandigheden voordoen, zijn als volgt:

a)

in een periode van […]* (waarvan het einde niet meer dan […]* is vóór de datum van de hierna omschreven „Amber Notice”), hebben […]* van die bestaande niet-huishoudelijke eindverbruikers van British Energy aan wie British Energy voorstelt te leveren op voorwaarden waarbij de marge voor de levering van het energiebestanddeel van het contract bovenop het gangbare „wholesale”-markttarief […]* bedraagt, het aanbod van British Energy verworpen;

b)

de op de „wholesale”-stroommarkt verhandelde volumes in een periode van […]* zijn gedaald tot minder dan […]* van het gemiddelde van de verhandelde volumes in diezelfde periode in het laatste […]* waarvoor gegevens beschikbaar zijn;

c)

British Energy biedt aan een minimum van […]* stroom op de „wholesale”-markt te leveren […]* en dat volume is niet binnen een termijn van […]* uur verkocht.

2.   Wanneer British Energy zich geconfronteerd ziet met omstandigheden die dergelijke omstandigheden benaderen en wanneer zij van oordeel is dat zij zich op het bestaan van buitengewone marktomstandigheden zou kunnen beroepen, informeert British Energy eerst de onafhankelijke deskundige, waarbij zij de situatie en de positie ten aanzien van de objectieve criteria aangeeft (hierna „Amber Notice” genoemd).

3.   Wanneer de omstandigheden na de Amber Notice niet verbeteren en wanneer aan criterium a) samen met criterium b) of criterium c) is voldaan, stelt British Energy de onafhankelijke deskundige ervan in kennis dat zij op concurrentie zal reageren door haar tarieven onder het „wholesale”-markttarief vast te stellen en verstrekt zij het meest recente, voor British Energy beschikbare bewijsmateriaal. De onafhankelijke deskundige heeft vervolgens maximaal 24 uur de tijd om te bevestigen of al dan niet aan criterium a) samen met criterium b) of criterium c) is voldaan en te verklaren dat er zich bijgevolg buitengewone marktomstandigheden voordoen.

4.   Wanneer de onafhankelijke deskundige verklaart dat er sprake is van buitengewone marktomstandigheden, heeft British Energy het recht om gedurende een termijn van […]* vanaf het besluit van de onafhankelijke deskundige te goeder trouw prijsaanbiedingen te doen welke met die van concurrenten op de markt voor rechtstreekse afzet aan bedrijven overeenstemmen.

5.   Deze termijn van […]* kan door de onafhankelijke deskundige worden verlengd zolang aan het bovengenoemde criterium c) is voldaan.

6.   Aan het eind van deze termijn is de in artikel 9 uiteengezette prijsbeperking opnieuw op British Energy van toepassing.

7.   Na die termijn verstrekt British Energy een verslag aan de onafhankelijke deskundige waarin zij een overzicht van haar verkoopactiviteiten in die periode geeft. Deze gegevens worden in het jaarlijkse verslag van de onafhankelijke deskundige nader onderzocht.

8.   Na afloop van de contractenonderhandelingsronde waarin zich buitengewone marktomstandigheden hebben voorgedaan, maakt de onafhankelijke deskundige bekend dat hij heeft bepaald dat dergelijke omstandigheden zich hebben voorgedaan en hoe lang deze hebben geduurd.

Artikel 11

Deze beschikking is gericht tot het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland.

Gedaan te Brussel, 22 september 2004.

Voor de Commissie

Mario MONTI

Lid van de Commissie


(1)  PB C 180 van 31.7.2003, blz. 5.

(2)  PB C 39 van 18.2.2003, blz. 15.

(3)  Zie voetnoot 1.

(4)  Kosten dus die niet te vermijden vallen door de stroomproductie stop te zetten of centrales te sluiten.

(5)  Kosten dus die te vermijden vallen door de stroomproductie stop te zetten of centrales te sluiten.

(6)  Oorspronkelijke verklaring: kasstromen gewaardeerd per maart 2003, tegen prijzen van december 2002. Huidige prognoses: kasstromen gewaardeerd per maart 2004, tegen prijzen van maart 2004.

(7)  Het disconteringspercentage is het nominale percentage van 5,4 % dat vanaf 1 januari 2003 als referentiepercentage wordt aanbevolen overeenkomstig de mededeling van de Commissie over de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (PB C 273 van 9.9.1997, blz. 3).

Oorspronkelijke verklaring: Kasstromen berekend voor maart 2003, in prijzen van december 2002.

Huidige prognoses: Kasstromen berekend voor maart 2004, in prijzen van maart 2004.

(8)  BE betrekt de splijtstof voor haar enige PWR-kerncentrale bij een andere partij; zij heeft geen contract voor verbruikte PWR-splijststof omdat zij die op haar site opslaat.

(9)  Dit percentage stemt overeen met het disconteringspercentage voor de overheidssector.

(10)  De definitie van deze drie scenario's wordt in overweging 111 gegeven

(11)  In de aanname dat het reële tijdstip van de herstructurering 1 april 2004 is; NCW per maart 2003.

(12)  Deze brutomarge is gebaseerd op de totale inkomsten vóór rente en belastingen, exclusief directe leveringskosten (waaronder stroom- en leveringskosten). Bron: BE.

(13)  „Vulnerabilities” zijn punten waarvoor er volgens BE en haar adviseurs een groter risico bestaat dat de onderliggende hypothesen niet kunnen worden verwezenlijkt. „Sensitivities” betreffen productieniveaus in de verschillende scenario's waarbij rekening wordt gehouden met de traditioneel lage prestaties van de centrales.

(14)  Om te waarborgen dat geen vertrouwelijke informatie openbaar wordt gemaakt, zijn gedeelten uit deze tekst weggelaten; deze gedeelten zijn aangeduid met vierkante haakjes en een asterisk.

(15)  PB C 368 van 23.12.1994, blz. 12.

(16)  Arrest van 6 juli 1982 in de gevoegde zaken 188/80 tot en met 190/80 (Franse Republiek e.a./Commissie), Jurisprudentie 1982, blz. 2545.

(17)  PB C 37 van 3.2.2001, blz. 3.

(18)  TUSNE beschrijft zichzelf als een informele organisatie van vakverenigingen die voorstander zijn van het civiele gebruik van kernenergie als een middel om stroom te produceren in het kader van een evenwichtig energiebeleid en een veilig en schoon milieu.

(19)  Robert Freer is een consultant.

(20)  CIA is een brancheorganisatie met 180 actieve ondernemingen, waaronder een aantal van de grootste stroomverbruikers in het Verenigd Koninkrijk.

(21)  JHA is een grote analist van de Britse energiemarkt.

(22)  EIUG is een organisatie die verbruikers in de energie-intensieve sectoren van de be- en verwerkende industrie in het Verenigd Koninkrijk vertegenwoordigt.

(23)  Terra Nitrogen is een producent van stikstof, die deel uitmaakt van het Terra-concern; de onderneming produceert ook methanol. Zij is een grote stroomverbruiker in het Verenigd Koninkrijk.

(24)  Energywatch is een overheidsorgaan (non departmental public body) dat de belangen van gas- en stroomverbruikers in heel Groot-Brittannië verdedigt.

(25)  TVO is een Finse stroomproducent en exploitant van kerncentrales.

(26)  NGTransco is de eigenaar en exploitant van het transmissienet in Engeland en Wales. Het is een particuliere onderneming, die geen banden met productie- en leveringsbelangen heeft.

(27)  Deze „Royal Chartered”-academie werd in 1976 opgericht met als doelstelling excellentie op het gebied van engineering te bevorderen.

(28)  EECL exploiteert in Noord-Londen een STEG-centrale van 396 MW. Zij is in handen van de Amerikaanse onderneming Indeck Energy Services Inc.

(29)  EIC is een onafhankelijke organisatie met als doel ondersteuning en marktinformatie te verstrekken aan zakelijke energieverbruikers in het Verenigd Koninkrijk.

(30)  Organisatie die de belangen van zo'n 200 grote industriële, zakelijke kleinhandels- en overheidsspelers vertegenwoordigt voor wie de stroom- en gaskosten een belangrijke factor zijn.

(31)  Arrest van 29 juni 1999 in zaak C-256/97 (Déménagements-Manutention Transport SA (DMT)), Jurisprudentie 1999, blz. I-3913.

(32)  In artikel 305, lid 2, van het EG-Verdrag is bepaald dat „de bepalingen van dit Verdrag geen afbreuk (doen) aan die van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie”.

(33)  Arrest van 10 december 2002 in zaak C-29/99 (Commissie van de Europese Gemeenschappen/Raad van de Europese Unie), Jurisprudentie 2002, blz. I-11221.

(34)  PB L 27 van 30.1.1997, blz. 20.

(35)  Zie het arrest van 29 april 1999 in zaak C-342/96 (Spanje/Commissie), Jurisprudentie 1999, blz. I-2459.

(36)  Met inbegrip van alle verplichtingen in verband met de eindberging van deze historische verbruikte splijtstof.

(37)  Vastgesteld op basis van BE's efficiencyresultaten in […]* GBP/MWh (gelijk aan […]* GBP/kgU).

(38)  De prijs voor de daadwerkelijke stroomproductie weerspiegelt de waarde van de in het kader van de New Electricity Trading Arrangements (NETA) verhandelde basislaststroom.

(39)  Momenteel heeft BE haar verbruikte splijtstof nog niet definitief geborgen omdat nog niet is bepaald hoe in het Verenigd Koninkrijk de eindberging van de verbruikte splijtstof zal plaatsvinden.

(40)  Dit verslag is op de website van Greenpeace UK te vinden, op het volgende adres: http://www.greenpeace.org.uk/MultimediaFiles/Live/FullReport/6273.pdf.

(41)  Hier wordt dezelfde omrekeningskoers als in het verslag gebruikt: 1 GBP = 1,82 USD.

(42)  M. Bunn e.a., The Economics of Reprocessing vs. Direct Disposal of Spent Nuclear Fuel, definitieve versie december 2003.

(43)  In juli 2003 meldde Argus voor de winter 2003-2004 een basislastcontractprijs van 20,96 GBP/MWh. Op 7 augustus 2003 meldde UKPX voor diezelfde periode basislasttermijncontractprijzen van 22,55 GBP/MWh. Op diezelfde dag meldde UKPX voor de zomer 2006 een basislasttermijncontractprijs van 20,50 GBP/MWh en voor de winter 2006 een afwikkelingsprijs van 27,15 GBP/MWh. Bron: Argus en UKPX, zoals aangehaald in het aan de verklaring van BE gehechte Frontier Economics-verslag: Plant margins in the markets where BE operates in Great Britain, augustus 2003.

(44)  Zie het arrest van 16 mei 2002 in zaak C-482/99 (Frankrijk/Commissie), Jurisprudentie 2002, blz. I-4397, rechtsoverweging 24.

(45)  PB L 195 van 29.7.1980, blz. 35. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/52/EG (PB L 193 van 29.7.2000, blz. 75).

(46)  Conclusie van 13 december 2001 in zaak C-482/99 (Frankrijk/Commissie), Jurisprudentie 2002, blz. I-4397.

(47)  Tegen een wisselkoers van 1 GBP = 1,5 EUR.

(48)  Bron: Website van Posiva Oy (www.posiva.fi). Deze raming is gebaseerd op de kosten per kilogram verbruikte splijtstof. Door dit bedrag om te rekenen naar ton uraan (vóór gebruik geladen) kunnen de reële kosten erg licht zijn onderschat, aangezien de verbruikte splijtstofelementen in de „spacers” en de splijtstofstaven ook een klein deel ander materiaal dan uraan bevatten.

(49)  Zie ook deel VI, punt 1, van deze beschikking.

(50)  Het basislaststroomtarief op de „wholesale”-markt heeft een impact op de kostenstructuur van BE's centrales, aangezien het het bepalende element is voor het tarief dat BE aan BNFL voor het beheer van haar verbruikte splijtstof betaalt.

(51)  Netto contante waarde in december 2002, gedisconteerd tegen 5,4 % nominaal.

(52)  Volgens de Internationale Organisatie voor Atoomenergie (IAEA) zijn in 2003 wereldwijd slechts zes kerncentrales volledig ontmanteld. Bron: IAEA — Nuclear Technology Review 2003.

(53)  Zie J.A. Hoyos Pérez, A European Perspective on the Funding of Decommissioning and Related Activities of the End of the Nuclear Cycle. NEA International Seminar on „Strategy Selection for the Decommissioning of Nuclear Facilities”; Tarragona (Spanje), 1 tot en met 5 september 2003.

(54)  Derek M. Taylor, Radioactive Waste Management and Decommissioning in an Enlarged European Union. 19th Residential Summer School on Decommissioning and Radioactive Waste Management; Cambridge (Verenigd Koninkrijk), 30 juni tot en met 4 juli 2003.

(55)  Netto contante waarde in december 2002, gedisconteerd tegen 5,4 % nominaal.

(56)  Zie de mededeling van de Commissie over de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (PB C 273 van 9.9.1997, blz. 3), gelezen in samenhang met de mededeling van de Commissie betreffende een technische aanpassing van de methode waarmee de referentie- en disconteringspercentages worden vastgesteld (PB C 241 van 26.8.1999, blz. 9) en artikel 9 van Verordening (EG) nr. 794/2004 van de Commissie van 21 april 2004 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag (PB L 140 van 30.4.2004, blz. 1).

(57)  PB L 176 van 15.7.2003, blz. 11.

(58)  Deze conclusie is bovendien in overeenstemming met de bevindingen van de Commissie in concentratiezaken, waar zij oordeelde dat de geografische markt een nationale dimensie had.

(59)  In juli 2003 meldde Argus voor de winter 2003-2004 een basislastcontracttarief van 20,96 GBP/MWh. Op 7 augustus 2003 meldde UKPX voor diezelfde periode basislasttermijncontracttarieven van 22,55 GBP/MWh. Op diezelfde dag meldde UKPX voor de zomer 2006 een basislasttermijncontracttarief van 20,50 GBP/MWh en voor de winter 2006 een afwikkelingsprijs van 27,15 GBP/MWh. Bron: Argus en UKPX, zoals aangehaald in het aan de verklaring van BE gehechte Frontier Economics-verslag: Plant margins in the markets where BE operates in Great Britain, augustus 2003.

(60)  In het PowerInk-verslag: Survey of the markets served by British Energy, maart 2003 (gehecht aan de aanmelding door de autoriteiten van het Verenigd Koninkrijk), worden als beste tarieven voor nieuwkomers bedragen tussen 20 en 25 GBP/MWh genoemd. Eerdere besluiten en beschikkingen van de Commissie in deze sector waren gebaseerd op ramingen van beste kosten voor nieuwkomers van 35,5 EUR/MWh (zo'n 23,7 GBP/MWh). Zie bijvoorbeeld het besluit van de Commissie betreffende steunmaatregel N 133/01 — Gestrande kosten in Griekenland (PB C 9 van 15.1.2003, blz. 6).

(61)  De ACS-piekvraag is het scenario waarbij er een 50 %-kans bestaat dat de winterpiek in de vraag uitsluitend als gevolg van weersomstandigheden wordt overschreden. Dit is de definitie die door de netwerkbeheerder in Engeland en Wales, NGTransco, wordt gehanteerd.

(62)  Het cijfer van 20 % is te vinden in het verslag „The Closure of British Energy’s UK Nuclear Power Plants” van John H Large (Large & Associates), april 2003, dat aan de verklaring van Greenpeace is gehecht, en in het verslag „The closure of British Energy’s UK nuclear power stations” van ILEX energy consulting, september 2002, dat aan de verklaring van Greenpeace is gehecht.

(63)  Dit verslag is op internet bekendgemaakt, op het volgende adres:

http://www.nationalgrid.com/uk/library/documents/sys_04/default.asp?action=&sNode=SYS&Exp=Y.

(64)  57 000 MW is het gemiddelde van de prognose inzake de ACS-piekvraag voor de drie betrokken jaren.

(65)  Te vinden onder http://www.scottish-southern.co.uk/popups/7yearstatement.asp.

(66)  Te vinden onder: http://www.scottishpower.com/applications/publish/downloadPublicDocument.jsp?guid=2e0a12_fa5719a547_-7ff60a026463&folderPath=/root/ScottishPower Media Library/Documents and Reports/&downloadParameter=Attachment.

(67)  De ACS-piekvraag kan in elk van de zones iets verschillen van de prognose voor de maximumpiek, afhankelijk van hoe extreem het verwachte weer ten opzichte van het ACS-weer is. De reële ACS-piekvraag in Groot-Brittannië kan ook iets verschillen van het cijfer verkregen door de drie geografische waarden gewoon samen te tellen. Een precieze berekening zou een analyse vereisen van de correlaties tussen de vraag in de drie regio's, waarvoor er geen cijfers beschikbaar zijn. Redelijkerwijs mag echter worden aangenomen dat er tussen de pieken inderdaad een correlatie is, omdat er geen groot tijdverschil is tussen de geografische gebieden en in de drie regio's hetzelfde weertype geldt.

(68)  76 469 MW is een overschrijding met 23,6 % van 61 853 MW.

(69)  Dit kan nog steeds voordelig zijn voor de afnemer, omdat er geen tussenpersoon tussen producent en afnemer is.

(70)  Behalve BNFL, exploiteert geen van BE's concurrenten kerncentrales in Groot-Brittannië.

(71)  In de zin van de Renewable Obligation Order 2002.

(72)  Zie overweging 186.

(73)  Zie in die zin het jaarverslag van Energywatch (april 2002 — maart 2003), te vinden op http://www.energywatch.org.uk/uploads/20022003_Annual_Report.pdf.

(74)  Met uitsluiting van fossielebrandstoffencapaciteit voor bijstook in haar kerncentrales.