20.11.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 345/1


VERORDENING (EG) Nr. 1973/2004 VAN DE COMMISSIE

van 29 oktober 2004

houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad met betrekking tot de bij de titels IV en IV bis van die verordening ingestelde steunregelingen en het gebruik van braakgelegde grond voor de productie van grondstoffen

INHOUDSOPGAVE

Hoofdstuk 1

Toepassingsgebied en algemene bepalingen

Hoofdstuk 2

Specifieke kwaliteitspremie voor durumtarwe

Hoofdstuk 3

Premie voor eiwithoudende gewassen

Hoofdstuk 4

Gewasspecifieke betaling voor rijst

Hoofdstuk 5

Areaalbetaling voor noten

Hoofdstuk 6

Steun voor zetmeelaardappelen

Hoofdstuk 7

Melkpremie en extra betalingen

Hoofdstuk 8

Steun voor energiegewassen

Afdeling 1

Begripsomschrijvingen

Afdeling 2

Contract

Afdeling 3

Wijziging of opzegging van het contract

Afdeling 4

Representatieve opbrengsten en te leveren hoeveelheden

Afdeling 5

Voorwaarden voor de betaling van de steun

Afdeling 6

Contract en verplichtingen van de aanvrager en van de eerste verwerker

Afdeling 7

Zekerheden

Afdeling 8

Documenten voor de verkoop, het weggeven of de levering in een andere lidstaat of voor uitvoer

Afdeling 9

Controles

Afdeling 10

Uitsluiting uit de regeling inzake steun voor energiegewassen en evaluatie

Hoofdstuk 9

Specifieke regionale steun voor akkerbouwgewassen

Hoofdstuk 10

Steun voor zaaizaad

Hoofdstuk 11

Areaalbetalingen voor akkerbouwgewassen

Afdeling 1

Algemene bepalingen inzake de voorwaarden om voor de areaalbetalingen voor akkerbouwgewassen in aanmerking te komen

Afdeling 2

Specifieke bepalingen voor bepaalde akkerbouwgewassen

Afdeling 3

Basisarealen, referentieopbrengsten en maxima

Afdeling 4

Braaklegging

Afdeling 5

Mededelingen

Hoofdstuk 12

Ooien- en geitenpremies

Afdeling 1

Rechtstreekse betalingen

Afdeling 2

Maxima, reserves en overdrachten

Afdeling 3

Extra betalingen

Afdeling 4

Algemene bepalingen

Hoofdstuk 13

Rundvleesbetalingen

Afdeling 1

Speciale premie (artikel 123 van Verordening (EG) nr. 1782/2003)

Afdeling 2

Seizoencorrectiepremie (artikel 124 van Verordening (EG) nr. 1782/2003)

Afdeling 3

Zoogkoeienpremie (artikelen 125 tot en met 129 van Verordening (EG) nr. 1782/2003)

Afdeling 4

Gemeenschappelijke bepalingen inzake de speciale premie en de zoogkoeienpremie

Afdeling 5

Slachtpremie (artikel 130 van Verordening (EG) nr. 1782/2003)

Afdeling 6

Extra betalingen (artikelen 133 tot en met 136 van Verordening (EG) nr.1782/2003)

Afdeling 7

Algemene bepalingen

Afdeling 8

Overgangs- en slotbepalingen

Hoofdstuk 14

Regeling inzake een enkele areaalbetaling

Hoofdstuk 15

Aanvullende nationale rechtstreekse betalingen

Hoofdstuk 16

Gebruik van braakgelegde grond voor de productie van grondstoffen

Afdeling 1

Voorwerp en begripsomschrijvingen

Afdeling 2

Contract

Afdeling 3

Wijziging of opzegging van het contract

Afdeling 4

Representatieve opbrengsten en te leveren hoeveelheden

Afdeling 5

Voorwaarden voor de betaling van de steun

Afdeling 6

Verplichtingen van de inzamelaar en van de eerste verwerker

Afdeling 7

Zekerheden

Afdeling 8

Documenten voor de verkoop, het weggeven of de levering in een andere lidstaat of voor uitvoer

Afdeling 9

Controles

Afdeling 10

Uitsluiting uit de regeling en mededelingen

Hoofdstuk 17

Areaalsteun voor hop

Hoofdstuk 18

Slotbepalingen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op de Akte van Toetreding van Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije, en met name op artikel 41, eerste alinea,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1254/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (1), en met name op artikel 110 en artikel 145, onder c), d), e) en f),

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Bij de titels IV en IV bis van Verordening (EG) nr. 1782/2003 zijn bepaalde steunregelingen voor landbouwers ingesteld. Uitvoeringsbepalingen voor sommige van die regelingen zijn reeds vastgesteld bij de volgende verordeningen: Verordening (EEG) nr. 1686/72 van de Commissie van 2 augustus 1972 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de steun in de sector zaaizaad (2), Verordening (EEG) nr. 1445/76 van de Commissie van 22 juni 1976 houdende vaststelling van de lijst van de verschillende rassen van Lolium perenne L. (3), Verordening (EG) nr. 1644/96 van de Commissie van 30 juli 1996 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen inzake de steun voor bepaalde zaaddragende leguminosen (4), Verordening (EG) nr. 609/1999 van de Commissie van 19 maart 1999 houdende nadere bepalingen betreffende de steunverlening aan hoptelers (5), Verordening (EG) nr. 2316/1999 van de Commissie van 22 oktober 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad tot instelling van een steunregeling voor producenten van bepaalde akkerbouwgewassen (6), Verordening (EG) nr. 2342/1999 van de Commissie van 28 oktober 1999 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1254/1999 van de Raad houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector rundvlees met betrekking tot de premieregelingen (7), Verordening (EG) nr. 2461/1999 van de Commissie van 19 november 1999 houdende uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1251/1999 van de Raad wat het gebruik betreft van uit productie genomen grond voor de productie van grondstoffen voor de vervaardiging, in de Gemeenschap, van niet specifiek voor voeding of voor vervoedering bestemde producten (8), Verordening (EG) nr. 2550/2001 van de Commissie van 21 december 2001 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 2529/2001 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector schapen- en geitenvlees en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2419/2001 (9), Verordening (EG) nr. 2199/2003 van de Commissie van 16 december 2003 tot vaststelling van overgangsmaatregelen voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 1259/1999 van de Raad in het jaar 2004 wat de regeling inzake een enkele areaalbetaling voor Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije betreft (10) en Verordening (EG) nr. 2237/2003 van de Commissie van 23 december 2003 houdende uitvoeringsbepalingen voor bepaalde steunregelingen die zijn ingesteld bij titel IV van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (11). Voor de duidelijkheid van de communautaire regelgeving dienen deze verordeningen te worden ingetrokken en te worden vervangen door één verordening houdende de uitvoeringsbepalingen voor al die regelingen, welke verordening van toepassing moet zijn met ingang van 1 januari 2005.

(2)

Met het oog op een doelmatig beheer van die regelingen is het nodig de areaalbetalingen tot bepaalde oppervlakten te beperken en er nader aan te geven voorwaarden aan te verbinden.

(3)

Malta heeft zeer veel kleine landbouwbedrijven die minder dan 0,3 ha groot zijn. Om te voorkomen dat veel landbouwers in Malta worden uitgesloten van de op de oppervlakte gebaseerde rechtstreekse betalingen, dient de minimumomvang waarop een aanvraag voor op de oppervlakte gebaseerde rechtstreekse betalingen in Malta betrekking moet hebben, te worden vastgesteld op 0,1 ha en dient Malta te worden toegestaan om voor de jaren 2005 en 2006 af te wijken van het bepaalde in artikel 107, lid 9, van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

(4)

Voorkomen moet worden dat land wordt ingezaaid uitsluitend om in aanmerking te komen voor areaalbetalingen. Er moeten bepaalde voorwaarden betreffende de inzaai en de teelt van gewassen worden gesteld, vooral voor durumtarwe, eiwithoudende gewassen en rijst. Wegens de verscheidenheid van de landbouwmethoden in de Gemeenschap moet worden voldaan aan plaatselijke normen.

(5)

Voor een perceel dat in een bepaald jaar wordt beteeld, dient slechts één aanvraag voor een areaalbetaling te worden toegestaan behalve in de gevallen waarin de areaalbetaling wordt verleend als een toeslag voor hetzelfde gewas of de steun betrekking heeft op de productie van zaaizaad. Areaalbetalingen kunnen worden toegekend voor gewassen die worden gesubsidieerd op grond van een regeling in het kader van het structuur- of milieubeleid van de Gemeenschap.

(6)

In de op areaalsteun gebaseerde steunregelingen is bepaald dat, indien de oppervlakte waarvoor de steun wordt aangevraagd, groter is dan het gegarandeerde maximumareaal, het basisareaal of het subbasisareaal, de oppervlakte per landbouwer waarvoor de steun is aangevraagd, in het betrokken jaar proportioneel wordt verlaagd. Daarom moet worden bepaald op welke wijze en tegen welke datum de lidstaten de Commissie de gegevens moeten verstrekken die worden gebruikt voor de vaststelling van de verlagingscoëfficient, en de Commissie moeten informeren over de oppervlakten waarvoor de steun is betaald. Dezelfde bepalingen dienen te gelden voor de verlaging van het totaal van de individuele referentiehoeveelheden in geval van toepassing van artikel 95, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

(7)

Volgens artikel 73 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 is de verlening van de specifieke kwaliteitspremie voor durumtarwe afhankelijk van het gebruik van bepaalde hoeveelheden gecertificeerd zaad van rassen die in het productiegebied worden erkend als van hoge kwaliteit voor de productie van griesmeel of pasta. Om ervoor te zorgen dat aan die eisen wordt voldaan, moeten de criteria voor de methode om in elke lidstaat de rassen te onderzoeken, de procedure voor de vaststelling van de lijst van de in aanmerking komende rassen en de te gebruiken minimumhoeveelheid gecertificeerd zaad worden vastgesteld.

(8)

Door de korte tijd die is verstreken sinds de vaststelling van Verordening (EG) nr. 1782/2003, is het onmogelijk om voor de toekenning van de specifieke kwaliteitspremie voor durumtarwe in het jaar 2005 een lijst van de in aanmerking komende rassen vast te stellen volgens de beoogde onderzoeksmethode. Daarom moeten de lidstaten een overgangslijst vaststellen op basis van een selectie uit de huidige rassen.

(9)

In sommige regio's worden eiwithoudende gewassen om landbouwkundige redenen van oudsher gemengd met granen ingezaaid. Het verkregen product bestaat hoofdzakelijk uit eiwithoudende gewassen. De aldus ingezaaide oppervlakten dienen daarom voor de toekenning van de premie voor eiwithoudende gewassen als oppervlakten met eiwithoudende gewassen te worden beschouwd.

(10)

De normen voor niet-bittere lupinen en de tests om uit te maken of een monster uit niet-bittere dan wel uit bittere lupinen bestaat, moeten worden vastgesteld.

(11)

Met het oog op een doelmatige steunverlening voor noten en een goed beheer van de betrokken steunregeling mag de toegekende areaalsteun niet worden gebruikt om marginale aanplantingen of geïsoleerde bomen te financieren. Daarom moet het om een gespecialiseerde boomgaard gaan, waarbij de minimale perceelsgrootte en de minimale boomdichtheid dienen te worden vastgesteld. Om de overgang van de nog lopende verbeteringsprogramma's naar de nieuwe steunregeling te vergemakkelijken dienen overgangsmaatregelen te worden vastgesteld.

(12)

De betalingsvoorwaarden voor en de berekening van de gewasspecifieke betaling voor rijst hangen niet alleen af van het basisareaal dat of de basisarealen die bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 voor elke producerende lidstaat is of zijn vastgesteld, maar ook van de eventuele onderverdeling van een basisareaal in subbasisarealen en van de objectieve criteria die de betrokken lidstaat voor die onderverdeling heeft gekozen, van de teeltvoorwaarden die gelden voor de beteelde percelen, en van de minimumgrootte van deze laatste. Daarom zijn uitvoeringsbepalingen nodig met betrekking tot de wijze waarop de subbasisarealen worden vastgesteld en de basisarealen en subbasisarealen worden beheerd en beteeld.

(13)

Overeenkomstig artikel 82 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 moet bij een overschrijding van het basisareaal de gewasspecifieke betaling voor rijst worden verlaagd. De bij de berekening van die verlaging te hanteren criteria en coëfficiënten moeten worden vastgesteld.

(14)

Voor het toezicht op de gewasspecifieke betalingen voor rijst heeft de Commissie bepaalde gegevens nodig over het gebruik van de basisarealen en subbasisarealen. Daartoe dient te worden bepaald welke gegevens de lidstaten de Commissie moeten verstrekken en wanneer zij dat moeten doen.

(15)

De artikelen 93 en 94 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 voorzien in steun aan landbouwers die voor de zetmeelproductie bestemde aardappelen produceren, op voorwaarde dat een teeltcontract is gesloten, en binnen de contingenten zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1868/94 van de Raad van 27 juli 1994 tot vaststelling van een contingenteringsregeling voor de productie van aardappelzetmeel (12). Daarom moeten de voorwaarden voor de toekenning van deze steun worden vastgesteld en moet waar nodig worden verwezen naar de bestaande bepalingen met betrekking tot de bij Verordening (EG) nr. 1868/94 ingestelde contingenteringsregeling.

(16)

In de artikelen 95 en 96 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 is bepaald dat een melkpremie en een extra betaling worden uitgekeerd aan melkproducenten. Verordening (EG) nr. 1788/2003 van de Raad van 29 september 2003 tot vaststelling van een heffing in de sector melk en zuivelproducten (13) bevat specifieke bepalingen inzake inactiviteit. Het is daarom dienstig te bepalen dat een natuurlijke of rechtspersoon met een individuele referentiehoeveelheid die gedurende het tijdvak van twaalf maanden tot 31 maart van het betrokken jaar niet langer aan de in artikel 5, onder c), van Verordening (EG) nr. 1788/2003 vastgestelde voorwaarden voldoet, van de premie en de extra betaling wordt uitgesloten.

(17)

Bij de artikelen 88 tot en met 92 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 is een nieuwe regeling ingesteld voor de toekenning van steun voor energiegewassen aan landbouwers. Ter wille van de coherentie met Verordening (EG) nr. 2461/1999, die suikerbieten van de steun uitsluit, dient de suikerbietenteelt uit de steunregeling voor energiegewassen te worden uitgesloten.

(18)

De voorwaarden om voor die steun in aanmerking te komen dienen te worden vastgesteld. Daarbij dient de voorwaarde dat voor de betrokken landbouwgrondstoffen een contract moet worden gesloten tussen de landbouwer en de eerste verwerker, nader te worden gepreciseerd. Ook moeten de voorwaarden worden bepaald die gelden in het geval dat de landbouwer de verwerking uitvoert op zijn bedrijf.

(19)

Om te garanderen dat de grondstof tot het beoogde energieproduct wordt verwerkt, moet een zekerheid worden gesteld door de eerste verwerker, ook al wordt de steun niet aan hem maar aan de landbouwer toegekend. Het bedrag van de zekerheid moet hoog genoeg zijn om elk risico af te wenden dat de grondstoffen uiteindelijk aan hun bestemming worden onttrokken. Voorts dient, om het controlesysteem voor de regeling doeltreffend te maken, het aantal verkopen van de grondstoffen en de halffabrikaten tot de eindverwerking te worden beperkt tot twee.

(20)

Er moet uitdrukkelijk onderscheid worden gemaakt tussen de verplichtingen van de aanvrager, die eindigen bij de aflevering van de totale hoeveelheid geoogste grondstof, en de verplichtingen van de eerste verwerker, die aanvangen bij de aflevering en eindigen bij de eindverwerking van de grondstoffen tot energieproducten.

(21)

Sommige transporten van grondstoffen en daaruit verkregen producten op het grondgebied van de Gemeenschap dienen onder controleregelingen te vallen waarbij gebruik wordt gemaakt van controle-exemplaren T5 die worden afgegeven overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (14). Voorzien dient te worden in alternatieve bewijzen voor het geval dat het controle-exemplaar T5 door omstandigheden buiten de wil en het toedoen van de eerste verwerker verloren gaat.

(22)

In artikel 98 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 is bepaald dat de specifieke regionale steun voor akkerbouwgewassen wordt verlaagd wanneer het totaalbedrag van de gevraagde steun het vastgestelde maximum overschrijdt. Daarom moet de wijze van berekening van de verlagingscoëfficiënt worden vastgesteld.

(23)

In artikel 99 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 is bepaald dat rechtstreekse steun kan worden toegekend voor de productie van zaaizaad van een of meer soorten.

(24)

Die steun mag alleen worden toegekend voor de productie van basiszaad of gecertificeerd zaad en deze producten moeten duidelijk worden omschreven door verwijzing naar de richtlijnen betreffende de goedkeuring en het in de handel brengen van zaaizaad: Richtlijn 66/401/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van groenvoedergewassen (15), Richtlijn 66/402/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaigranen (16) en Richtlijn 2002/57/EG van de Raad van 13 juni 2002 betreffende het in de handel brengen van zaaizaad van oliehoudende planten en vezelgewassen (17).

(25)

Om controles mogelijk te maken moeten het basiszaad en het gecertificeerd zaad worden geproduceerd in het kader van vermeerderingscontracten of –aangiften, waarvan een kopie bij de verzamelaanvraag moet worden gevoegd, en moeten de zaadhandelaren en de kwekers officieel zijn erkend of geregistreerd. De nodige maatregelen moeten worden vastgesteld voor het geval dat een zaadhandelaar of een kweker uit een bepaalde lidstaat zaad vermeerdert of laat vermeerderen in een andere lidstaat.

(26)

Om administratieve redenen dient de steun in elke lidstaat uitsluitend te worden toegekend voor producten die op het grondgebied van die lidstaat zijn geoogst.

(27)

Op grond van bijlage XI bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 mag in het geval van Cannabis sativa L. de productiesteun alleen worden betaald voor basiszaad en gecertificeerd zaad van rassen met een tetrahydrocannabinolgehalte van ten hoogste 0,2 %. Daartoe dient, met het oog op een uniforme toepassing in de hele Gemeenschap van de regels voor de steunverlening, de lijst van de voor steun in aanmerking komende rassen van Cannabis sativa L. te worden gebruikt die is vastgesteld in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (18).

(28)

In artikel 108 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 is bepaald welke grond subsidiabel is voor areaalbetalingen voor akkerbouwgewassen. Volgens dat artikel zijn onder controle van de lidstaat bepaalde afwijkingen mogelijk mits deze geen afbreuk doen aan de doeltreffendheid van de bij die verordening vastgestelde regeling. Om elk risico daarop af te wenden dienen passende maatregelen te worden vastgesteld om de totale oppervlakte subsidiabele grond op het bestaande niveau te houden en elke aanzienlijke toeneming daarvan te voorkomen. Die maatregelen kunnen in bepaalde gevallen inhouden dat oppervlakten die eerder subsidiabel waren, ter compensatie als niet-subsidiabel worden beschouwd.

(29)

Lidstaten waar maïs geen traditioneel gewas is, kunnen kuilgras in aanmerking laten komen voor areaalbetalingen voor akkerbouwgewassen. Bijgevolg moet worden bepaald wat onder „kuilgras” wordt verstaan.

(30)

Artikel 106 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 stelt de areaalbetaling voor vezelvlas en –hennep afhankelijk van een contract of een verbintenis zoals bedoeld in artikel 2, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1673/2000 van de Raad van 27 juli 2000 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector vezelvlas en –hennep (19). Bepaald dient te worden dat een kopie van het contract of de verbintenis moet worden toegezonden aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat die zijn belast met het beheer van de betalingsaanvragen. Ook dient ervoor te worden gezorgd dat het bij de rassen van vezelvlas en -hennep gaat om de rassen die in de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen zijn opgenomen als rassen voor vezelwinning, wat meer in het bijzonder in het geval van vlas betekent dat het rassen van vezelvlas moet betreffen. Bovendien mag in het geval van hennep het tetrahydrocannabinolgehalte van de toegestane rassen niet meer dan 0,2 % bedragen. Bijgevolg moet een lijst van de in aanmerking komende rassen van vlas worden opgesteld, terwijl de in aanmerking komende rassen van hennep reeds zijn opgenomen in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 796/2004. Voor hennep moet bovendien, om sterkere garanties te bieden, het gebruik van gecertificeerd zaad worden voorgeschreven.

(31)

In artikel 109 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 is bepaald dat de producenten van granen, oliehoudende zaden en eiwithoudende gewassen de inzaai uiterlijk op 31 mei moeten voltooien. In sommige gevallen kan in verband met de klimaatgesteldheid de inzaai tot na 31 mei worden uitgesteld. Voor bepaalde gewassen in bepaalde regio's moeten de termijnen voor de inzaai en voor de indiening van de aanvragen worden verlengd. Die verlengingen mogen echter geen afbreuk doen aan de doeltreffendheid van de steunregeling en mogen evenmin de bij titel II, hoofdstuk 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 ingestelde controleregeling uithollen.

(32)

Om ervoor te zorgen dat de verwerkende industrie gedurende het hele verkoopseizoen een regelmatige aanvoer van suikermaïs krijgt, moeten de landbouwers de inzaai van dit gewas over een langere periode kunnen spreiden. De uiterste datum voor de inzaai van suikermaïs moet daarom worden verschoven naar 15 juni.

(33)

Het is dienstig te bepalen dat, om de toeslag of de specifieke steun voor durumtarwe te ontvangen, een minimumhoeveelheid gecertificeerd zaad van durumtarwe moet worden gebruikt. Gezien de verscheidenheid van de landbouwmethoden binnen de lidstaten en hun regio's, dient de vaststelling van de minimumhoeveelheid te worden overgelaten aan de betrokken lidstaten.

(34)

Voor de toepassing van artikel 103 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 moet worden bepaald wat onder „bevloeiing” wordt verstaan.

(35)

Bepaald dient te worden welke oppervlakten moeten worden meegerekend bij de beoordeling of het basisareaal is overschreden, en welke regels moeten worden toegepast om de omvang van een dergelijke overschrijding vast te stellen. Voor het geval dat een afzonderlijk basisareaal is vastgesteld voor maïs, bevloeide oppervlakten of kuilgras, dienen bijzondere bepalingen te worden vastgesteld met betrekking tot de oppervlakten die in aanmerking moeten worden genomen om een eventuele overschrijding van het betrokken basisareaal te berekenen. De regels voor de vaststelling van een eventuele overschrijding van het basisareaal moeten garanderen dat het basisareaal in alle gevallen in acht wordt genomen. Tevens dient te worden bepaald op welke wijze een eventuele overschrijding van de maximumarealen voor durumtarwe moet worden berekend. De procedure voor de vaststelling van een eventuele overschrijding van het in artikel 102, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde maximum voor de betalingen moet eveneens worden bepaald.

(36)

In geval van toepassing van artikel 71 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geldt als voorwaarde om voor areaalbetalingen voor akkerbouwgewassen in aanmerking te komen dat de betrokken landbouwers een deel van de oppervlakte van hun bedrijf braak moeten leggen. Het is nodig uitvoeringsbepalingen vast te stellen die kunnen garanderen dat de regeling doeltreffend genoeg is. Daartoe dient ervoor te worden gezorgd dat de voor braaklegging in aanmerking komende oppervlakten vergelijkbaar zijn met de tot het regionale basisareaal gerekende oppervlakten. De in artikel 107, lid 3, tweede streepje, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde „leguminosen” moeten worden gedefinieerd.

(37)

Voor het geval dat artikel 66 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt toegepast, moeten uitvoeringsbepalingen worden vastgesteld voor vrijwillige braaklegging zoals bedoeld in artikel 107, lid 6, van die verordening. Deze uitvoeringsbepalingen moeten passen bij de algehele regeling die bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 is ingesteld.

(38)

De criteria waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor de in titel IV, hoofdstuk 11, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde ooien- en geitenpremies, en met name de gestelde voorwaarden, dienen te worden vastgesteld.

(39)

In artikel 113, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 is bepaald dat in specifieke gebieden van de Gemeenschap een premie kan worden verleend aan producenten van geitenvlees. Bijgevolg moet aan de hand van de in dat lid vastgestelde criteria worden bepaald om welke gebieden het gaat.

(40)

Op grond van artikel 114, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 kunnen landbouwers met een bedrijf waarvan de voor landbouw gebruikte oppervlakte voor ten minste 50 % in probleemgebieden ligt, in aanmerking komen voor een aanvullende premie. In artikel 113, lid 2, is sprake van de specifieke geografische gebieden waar de producenten van geitenvlees voldoen aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de geitenpremie. Bepaald dient te worden dat de landbouwers die aan de bovenbedoelde criteria voldoen, een aangifte moeten indienen waaruit blijkt dat ten minste de helft van de oppervlakte die zij voor landbouwproductie gebruiken, is gelegen in probleemgebieden of in gebieden waar de geitenpremie kan worden toegekend.

(41)

Ten behoeve van de controle of de aanvragen voor de ooienpremie correct zijn wat het gevraagde premieniveau betreft, dienen de lidstaten een inventaris op te stellen van de landbouwers die schapenmelk of zuivelproducten op basis van schapenmelk verkopen.

(42)

Voor de uitvoering van het bij de artikelen 116, 117 en 118 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 ingevoerde stelsel van individuele maxima kunnen, op terreinen zoals met name het gebruik van om niet toegekende rechten, het gebruik van normale rechten inclusief een minimumgebruik, de tijdelijke verhuur en de overdracht van rechten, de mededeling van wijzigingen van het individuele maximum en de overdracht van rechten via de nationale reserve, de bestaande administratieve regels verder worden toegepast. Sommige van die regels zijn specifieke bepalingen voor naar behoren gerechtvaardigde uitzonderingsgevallen zoals, wat het gebruik van rechten betreft, het geval van kleine landbouwers en van landbouwers die deelnemen aan een extensiveringsprogramma of aan een programma voor vervroegde uittreding, en, wat overdrachten betreft, het erven van premierechten en het geval van landbouwers die uitsluitend weidegrond in overheids- of collectief bezit gebruiken.

(43)

De Commissie moet de uitvoering van de nieuwe regelingen op de voet volgen en daarom dienen de lidstaten de essentiële gegevens over de toepassing van de premievoorschriften naar behoren aan haar mee te delen.

(44)

In voorkomend geval dient aan de Commissie gedetailleerde informatie te worden verstrekt over de nationale voorschriften betreffende de extra betalingen en over de tenuitvoerlegging van die betalingen.

(45)

Titel IV, hoofdstuk 12, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 voorziet in rundvleesbetalingen. De criteria om voor die betalingen in aanmerking te komen, en in het bijzonder de daarvoor gestelde voorwaarden, moeten worden vastgesteld.

(46)

Uit de met het regionale maximum en het veebezettingsgetal beoogde doelstellingen vloeit noodzakelijkerwijs voort dat voor de dieren waarvoor de toepassing van die twee maatregelen tot gevolg heeft dat zij niet in aanmerking komen, geen speciale premie meer kan worden aangevraagd voor dezelfde leeftijdstranche. Voor de toepassing van de seizoencorrectiepremie moeten die dieren worden geacht voor de speciale premie in aanmerking te zijn gekomen.

(47)

Bepaald dient te worden dat het in artikel 123, lid 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde administratieve document op nationaal niveau wordt ontworpen en opgemaakt. In verband met de specifieke omstandigheden op het gebied van het beheer en de controle in de lidstaten dienen verschillende vormen van administratieve documenten te worden toegestaan.

(48)

Artikel 123, lid 3, onder a), en artikel 130, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 stellen de toekenning van de speciale premie en van de slachtpremie afhankelijk van de inachtneming van een aanhoudperiode. Bijgevolg moet die periode nader worden omschreven en moet de duur ervan worden vastgesteld.

(49)

Het is wenselijk dat de toekenningsregeling voor de bij het slachten verleende speciale premie de nodige samenhang vertoont met die voor de slachtpremie. Gepreciseerd dient te worden welke soorten documenten het dier moeten volgen totdat het wordt geslacht, verzonden of uitgevoerd. Met het oog op de specifieke omstandigheden in het geval van toekenning van de speciale premie bij het slachten, moet worden aangegeven welke leeftijdsvoorwaarden voor ossen gelden en van welke aanbiedingsvorm van geslachte volwassen runderen wordt uitgegaan.

(50)

De voorwaarden voor de toekenning van de seizoencorrectiepremie moeten worden vastgesteld en deze moeten aansluiten bij de voorschriften voor de toekenning van de slachtpremie. De Commissie dient op basis van de beschikbare gegevens te bepalen welke lidstaten voldoen aan de voorwaarden voor de toepassing van de regeling inzake de seizoencorrectiepremie.

(51)

Het in artikel 125 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 omschreven begrip „zoogkoe” dient nader te worden gepreciseerd. Het is dienstig daartoe met dezelfde rassen te werken als in Verordening (EG) nr. 2342/1999 van de Commissie. Bovendien kunnen de belangrijkste bestaande voorschriften verder worden toegepast, vooral wat de gemiddelde melkopbrengst en de aanvullende nationale premie betreft.

(52)

De bestaande administratieve bepalingen kunnen verder worden toegepast, vooral op het gebied van de individuele maxima, de kennisgevingen met betrekking tot de individuele maxima en de nationale reserve, de om niet verkregen rechten, het gebruik van de rechten, de overdracht en de tijdelijke verhuur van rechten en de overdrachten via de nationale reserve.

(53)

De Commissie dient op basis van de beschikbare gegevens te bepalen welke lidstaten voldoen aan de voorwaarden voor de toepassing van de bij artikel 129 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde specifieke regeling. De bijzondere voorschriften voor de toekenning van de premie moeten worden vastgesteld.

(54)

De wijze van berekening van de veebezetting moet worden bepaald. Een datum dient te worden vastgesteld waarop de beschikbare referentiehoeveelheid melk in aanmerking wordt genomen.

(55)

Bij de berekening van de veebezetting in het kader van de regeling inzake het extensiveringsbedrag moeten alle runderen van ten minste zes maanden die op het bedrijf aanwezig zijn, worden meegerekend. Daarom zijn specifieke regels nodig met betrekking tot de telling van de dieren en de verklaring van de landbouwer dat hij aan die regeling deelneemt. De mogelijkheid dient te worden geopend om gebruik te maken van het gecomputeriseerde gegevensbestand zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1760/2000 van het Europees Parlement en de Raad van 17 juli 2000 tot vaststelling van een identificatie- en registratieregeling voor runderen en inzake de etikettering van rundvlees en rundvleesproducten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 820/97 van de Raad (20).

(56)

Maatregelen moeten worden genomen om te voorkomen dat het extensiveringsbedrag wordt toegekend aan landbouwers die op kunstmatige wijze voldoen aan de gemiddelde veebezetting die voor die toekenning niet mag worden overschreden.

(57)

De procedure om op basis van de beschikbare gegevens te bepalen welke lidstaten voldoen aan de in artikel 132, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 gestelde voorwaarden voor de toekenning van het extensiveringsbedrag voor melkkoeien, dienen te worden vastgesteld. De specifieke regels voor die toekenning moeten worden bepaald. Een minimale aanhoudperiode dient te worden vastgesteld.

(58)

Specifieke bepalingen dienen te worden vastgesteld met betrekking tot de toepassing van de regels inzake termijnen, data en aanvangs- en vervaltijden op de aanhoudperioden.

(59)

Ter vereenvoudiging dient de steunaanvraag voor dieren in het kader van het geïntegreerd systeem als aanvraag voor de slachtpremie te gelden mits daarin alle ter rechtvaardiging van de betaling van die premie benodigde gegevens zijn opgenomen en mits het dier in dezelfde of een andere lidstaat wordt geslacht of wordt uitgevoerd.

(60)

Het dient mogelijk te worden gemaakt het gecomputeriseerde gegevensbestand zoals bedoeld in Verordening (EG) nr. 1760/2000 te gebruiken om het beheer van de slachtpremie te vergemakkelijken, op voorwaarde dat de betrokken lidstaat van oordeel is dat dit gegevensbestand voldoende waarborgen biedt ten aanzien van de juistheid van de erin opgenomen gegevens die nodig zijn voor de betaling van die premie.

(61)

Voor kalveren kan de slachtpremie slechts worden toegekend als deze dieren een bepaald gewicht niet overschrijden. Daarom moet worden bepaald op welke standaardaanbiedingsvorm van geslachte kalveren dit maximumgewicht betrekking heeft.

(62)

Aan de Commissie dient uitvoerige informatie te worden verstrekt over de nationale voorschriften voor de extra betalingen en over de toepassing van die betalingen.

(63)

Om ervoor te zorgen dat de landbouwers de betalingen zo snel mogelijk ontvangen, dient te worden voorzien in de verstrekking van voorschotten. Voorkomen moet echter worden dat het voorschot hoger is dan de definitieve betaling na toepassing van het nationale of regionale maximum. Daarom dient de lidstaten te worden toegestaan het voor te schieten percentage te verlagen waar het gaat om de premieregelingen waarvoor een dergelijk maximum geldt.

(64)

Verordening (EG) nr. 1782/2003 voorziet in sancties voor degenen die stoffen of producten welke krachtens de desbetreffende veterinaire regelgeving niet zijn toegestaan, op illegale wijze gebruiken of voorhanden hebben. De bepaling van de duur van die sancties in geval van recidive dient te worden overgelaten aan de lidstaten, die de werkelijke ernst van de betrokken overtreding beter kunnen beoordelen.

(65)

Aangegeven moet worden welke datum bepalend is voor de elementen waarmee bij de toepassing van de regelingen inzake de speciale premie en de zoogkoeienpremie rekening moet worden gehouden. Ter wille van een doeltreffend en samenhangend beheer dient dat in de regel de datum te zijn waarop de aanvraag wordt ingediend. Voor de speciale premie die bij het slachten wordt toegekend, dient evenwel een specifieke regeling te worden getroffen om overdracht naar het volgende jaar ter verkrijging van een hogere premie te voorkomen. Bij de slachtpremie is de datum waarop het dier wordt geslacht of uitgevoerd, representatiever voor de werkelijkheid.

(66)

Voor de rundvleesbetalingen dient de wisselkoers op de datum van het ontstaansfeit zo te worden vastgesteld dat in beginsel wordt gegarandeerd dat deze betalingen bij omrekening in een nationale valuta niet een grote verandering ondergaan die is toe te schrijven aan de wisselkoers op een enkele dag.

(67)

Van de lidstaten moet worden verlangd dat zij bepaalde gegevens meedelen. Om de indiening en de analyse van die gegevens te vergemakkelijken, dient een geharmoniseerd formaat voor de opstelling ervan te worden voorgeschreven.

(68)

Om de overgang naar de nieuwe regeling te vergemakkelijken zijn overgangsbepalingen nodig met betrekking tot de verplichting de dieren te merken en te identificeren.

(69)

Op grond van artikel 143 ter van Verordening (EG) nr. 1782/2003 mogen Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije (de nieuwe lidstaten) de rechtstreekse betalingen vervangen door een enkele betaling („regeling inzake een enkele areaalbetaling”). Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Polen en Slowakije hebben daarvoor gekozen. Bijgevolg dienen uitvoeringsbepalingen voor de regeling inzake een enkele areaalbetaling te worden vastgesteld.

(70)

Om te voorkomen dat een groot aantal aanvragen zou moeten worden beheerd waarmee een betaling van minder dan 50 euro per bedrijf is gemoeid, hebben Tsjechië, Estland, Letland, Litouwen, Hongarije, Polen en Slowakije overeenkomstig artikel 143 ter, lid 5, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 verzocht de minimumgrootte van het in aanmerking komende areaal per bedrijf te mogen vaststellen op een grotere oppervlakte dan 0,3 ha.

(71)

Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Polen en Slowakije hebben geschat welk deel van hun oppervlakte cultuurgrond op 30 juni 2003 in een goede landbouwconditie verkeerde, en hebben voorgesteld het aan te passen op basis van de minimumgrootte van het in aanmerking komende areaal per bedrijf.

(72)

Op grond van artikel 143 quater van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bestaat in de nieuwe lidstaten de mogelijkheid om, na goedkeuring door de Commissie, aan landbouwers betaalde rechtstreekse steun aan te vullen. De algemene voorschriften voor de toepassing van deze mogelijkheid dienen te worden vastgesteld.

(73)

Krachtens artikel 55, onder b), en artikel 107, lid 3, eerste streepje, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 mag braak te leggen grond worden gebruikt voor de productie van grondstoffen voor de vervaardiging, in de Gemeenschap, van niet rechtstreeks voor voeding of vervoedering bestemde producten, op voorwaarde dat doeltreffende controlesystemen worden toegepast.

(74)

Het is wenselijk om onder bepaalde voorwaarden de teelt van suikerbieten, aardperen of chicoreiwortels op braak te leggen grond niet uit te sluiten. Voor deze teelten mag geen betaling worden toegekend wegens het gevaar van beïnvloeding van de suikermarkt. Niettemin moet ervoor worden gezorgd dat bij deze teelten de regels voor het gebruik van braakgelegde grond worden nageleefd.

(75)

Bepaald moet worden onder welke voorwaarden van deze regeling gebruik kan worden gemaakt. In dit verband dient als voorwaarde te worden gesteld dat voor de betrokken landbouwgrondstoffen een contract wordt gesloten tussen de landbouwer en de inzamelaar of de eerste verwerker. Ook moeten de voorwaarden worden vastgesteld waaronder de landbouwer de verwerking op het eigen bedrijf kan verrichten.

(76)

Om de naleving te garanderen van punt 7 van het memorandum van overeenstemming betreffende oliehoudende zaden tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika in het kader van de GATT, dat is goedgekeurd bij Besluit 93/355/EG van de Raad (21), moeten uitvoeringsbepalingen worden vastgesteld ter beperking van de geproduceerde hoeveelheden bijproducten die voor voeding of vervoedering mogen worden bestemd in het geval dat de totale hoeveelheid daarvan op jaarbasis groter zou zijn dan 1 miljoen metrieke ton, uitgedrukt in sojameelequivalent.

(77)

Om te garanderen dat de grondstof tot het beoogde eindproduct wordt verwerkt, moet een zekerheid worden gesteld door de inzamelaar of door de eerste verwerker ondanks het feit dat de steun wordt toegekend aan de landbouwer. Voorts dient, om het controlesysteem voor de regeling doeltreffend te maken, het aantal verwerkers tot de verkrijging van het beoogde eindproduct te worden beperkt.

(78)

Er moet uitdrukkelijk onderscheid worden gemaakt tussen de verplichtingen van de aanvrager, die eindigen bij de aflevering van de totale hoeveelheid geoogste grondstof, en de met het stellen van een zekerheid gepaard gaande verplichtingen van de inzamelaar of de eerste verwerker, die aanvangen bij de aflevering en eindigen bij de eindverwerking van de grondstoffen tot de eindproducten.

(79)

Voor sommige transporten van grondstoffen en daaruit verkregen producten op het grondgebied van de Gemeenschap moeten controlesystemen worden toegepast waarbij gebruik wordt gemaakt van aangiften en overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2454/93 afgegeven controle-exemplaren T5. Voorzien moet worden in alternatieve bewijzen voor het geval dat het controle-exemplaar T5 niet bij de bevoegde autoriteit van de inzamelaar of van de eerste verwerker terugkeert door omstandigheden buiten de wil en het toedoen van de laatstgenoemde. Om de doeltreffendheid en een goed beheer van de steunregeling te garanderen dienen controlebepalingen te worden vastgesteld.

(80)

Wat de areaalsteun voor hop betreft, dienen naast de bij artikel 110 sexdecies van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde subsidiabiliteitscriteria enige aanvullende criteria te worden bepaald om ervoor te zorgen dat de steun wordt toegekend voor oppervlakten waarop hop onder normale teeltomstandigheden wordt geteeld. Het begrip „met hop beplante oppervlakte” dient op communautair niveau te worden gedefinieerd om ervoor te zorgen dat de oppervlakten waarvoor de extra betaling wordt verricht, op dezelfde wijze worden berekend. Bepaald moet worden op welke wijze het totale bedrag dat per lidstaat voor de extra betalingen beschikbaar is, over de subsidiabele oppervlakten wordt verdeeld.

(81)

Een termijn dient te worden vastgesteld waarbinnen de erkende hopproducentengroeperingen op basis van de betaling verplichtingen moeten aangaan voor de maatregelen zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a) tot en met d), van Verordening (EEG) nr. 1696/71 van de Raad van 26 juli 1971 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector hop (22), en de Commissie dient te worden geïnformeerd over de wijze waarop de betaling is gebruikt. Elk bedrag dat niet binnen die termijn aldus is vastgelegd, moet worden terugbetaald. Bepaald moet worden op welke wijze het totale bedrag dat per lidstaat beschikbaar is voor de betalingen aan erkende hopproducentengroeperingen, wordt verdeeld.

(82)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemmig met het advies van het Comité van beheer voor rechtstreekse betalingen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

TOEPASSINGSGEBIED EN ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Voorwerp en toepassingsgebied

1.   Bij de onderhavige verordening worden uitvoeringsbepalingen vastgesteld voor de volgende bij de titels IV en IV bis van Verordening (EG) nr. 1782/2003 ingestelde steunregelingen:

a)

de specifieke kwaliteitspremie voor durumtarwe zoals bedoeld in titel IV, hoofdstuk 1, van die verordening;

b)

de premie voor eiwithoudende gewassen zoals bedoeld in titel IV, hoofdstuk 2, van die verordening;

c)

de gewasspecifieke betaling voor rijst zoals bedoeld in titel IV, hoofdstuk 3, van die verordening;

d)

de areaalbetaling voor noten zoals bedoeld in titel IV, hoofdstuk 4, van die verordening;

e)

de steun voor energiegewassen zoals bedoeld in titel IV, hoofdstuk 5, van die verordening;

f)

de steun voor zetmeelaardappelen zoals bedoeld in titel IV, hoofdstuk 6, van die verordening;

g)

de melkpremie en de extra betalingen zoals bedoeld in titel IV, hoofdstuk 7, van die verordening;

h)

de specifieke regionale steun voor akkerbouwgewassen zoals bedoeld in titel IV, hoofdstuk 8, van die verordening;

i)

de steun voor zaaizaad zoals bedoeld in titel IV, hoofdstuk 9, van die verordening;

j)

de areaalbetalingen voor akkerbouwgewassen zoals bedoeld in titel IV, hoofdstuk 10, van die verordening;

k)

de ooien- en geitenpremies zoals bedoeld in titel IV, hoofdstuk 11, van die verordening;

l)

de rundvleesbetalingen zoals bedoeld in titel IV, hoofdstuk 12, van die verordening;

m)

de steun voor zaaddragende leguminosen zoals bedoeld in titel IV, hoofdstuk 13, van die verordening;

n)

de regeling inzake een enkele areaalbetaling zoals bedoeld in artikel 143 ter van die verordening;

o)

de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen zoals bedoeld in artikel 143 quater van die verordening;

p)

de areaalsteun voor hop zoals bedoeld in titel IV, hoofdstuk 10 quinquies, van die verordening.

2.   Bij de onderhavige verordening worden uitvoeringsbepalingen vastgesteld met betrekking tot het gebruik van braakgelegde grond voor de productie van grondstoffen in het kader van de bedrijfstoeslagregeling zoals bedoeld in titel III van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en in het kader van de areaalbetalingen voor akkerbouwgewassen zoals bedoeld in titel IV, hoofdstuk 10, van die verordening.

Artikel 2

Betalingsvoorwaarden

1.   De in artikel 1, onder a), b), c), e), h), i), j), m) en p), bedoelde rechtstreekse betalingen worden slechts toegekend voor de oppervlakten per gewastype waarvoor een aanvraag voor ten minste 0,3 ha is ingediend, waarbij elk beteeld perceel niet kleiner is dan de minimumomvang die de lidstaat binnen de in artikel 14, lid 4, van Verordening (EG) nr. 796/2004 aangegeven grenzen heeft vastgesteld.

In het geval van Malta worden de in artikel 1, onder a), b), c), e), h), i), j), m) en p), bedoelde rechtstreekse betalingen slechts toegekend voor de oppervlakten per gewastype waarvoor een aanvraag voor ten minste 0,1 ha is ingediend, waarbij elk beteeld perceel niet kleiner is dan de minimumomvang die de lidstaat binnen de in artikel 14, lid 4, van Verordening (EG) nr. 796/2004 aangegeven grenzen heeft vastgesteld.

2.   De in artikel 1, onder a), b), c), h) en j), bedoelde rechtstreekse betalingen worden slechts toegekend voor volledig ingezaaide oppervlakten waarop alle normale teeltwerkzaamheden in overeenstemming met de plaatselijke normen zijn uitgevoerd.

In het geval van de specifieke kwaliteitspremie voor durumtarwe zoals bedoeld in titel IV, hoofdstuk 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en van de areaalbetalingen voor akkerbouwgewassen zoals bedoeld in titel IV, hoofdstuk 10, van die verordening blijven gewassen die volgens de plaatselijke normen op volledig ingezaaide oppervlakten worden geteeld, maar het bloeistadium niet bereiken als gevolg van door de betrokken lidstaat erkende uitzonderlijke weersomstandigheden, echter voor de steun in aanmerking komen op voorwaarde dat de betrokken oppervlakten tot dit groeistadium niet voor enig ander doel worden gebruikt.

3.   In een bepaald jaar mag voor enig beteeld perceel niet meer dan één aanvraag voor een areaalbetaling in het kader van een overeenkomstig artikel 1, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad (23) gefinancierde regeling worden ingediend.

Evenwel:

a)

mag voor hetzelfde jaar een beteeld perceel waarvoor een aanvraag wordt ingediend voor de specifieke kwaliteitspremie voor durumtarwe zoals bedoeld in titel IV, hoofdstuk 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 of voor de premie voor eiwithoudende gewassen zoals bedoeld in titel IV, hoofdstuk 2, van die verordening, ook het voorwerp zijn van een aanvraag voor de betalingen voor akkerbouwgewassen zoals bedoeld in titel IV, hoofdstuk 10, van Verordening (EG) nr. 1782/2003;

b)

mag voor hetzelfde jaar een beteeld perceel waarvoor een aanvraag wordt ingediend voor de gewasspecifieke betaling voor rijst zoals bedoeld in titel IV, hoofdstuk 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 of voor de premie voor eiwithoudende gewassen zoals bedoeld in titel IV, hoofdstuk 2, van die verordening, ook het voorwerp zijn van een aanvraag voor de steun voor zaaizaad zoals bedoeld in titel IV, hoofdstuk 9, van Verordening (EG) nr. 1782/2003;

c)

mag voor hetzelfde jaar een beteeld perceel waarvoor een aanvraag wordt ingediend voor de steun voor energiegewassen zoals bedoeld in titel IV, hoofdstuk 5, van Verordening (EG) nr. 1782/2003, ook het voorwerp zijn van een aanvraag voor de betalingen voor akkerbouwgewassen zoals bedoeld in titel IV, hoofdstuk 10, van Verordening (EG) nr. 1782/2003, onverminderd artikel 90, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003, of het voorwerp zijn van een aanvraag voor de gewasspecifieke betaling voor rijst zoals bedoeld in titel IV, hoofdstuk 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003;

d)

mag voor hetzelfde jaar een beteeld perceel waarvoor een aanvraag wordt ingediend voor de betalingen voor akkerbouwgewassen zoals bedoeld in titel IV, hoofdstuk 10, van Verordening (EG) nr. 1782/2003, ook het voorwerp zijn van een aanvraag voor de steun voor zaaizaad zoals bedoeld in titel IV, hoofdstuk 9, van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

4.   Grond die wordt gebruikt voor de productie van grondstoffen zoals bedoeld in artikel 55, onder b), en artikel 107, lid 3, eerste streepje, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 of voor de productie van grondstoffen in het kader van de bij titel IV, hoofdstuk 5, van die verordening ingestelde steunregeling voor energiegewassen, komt niet in aanmerking voor de communautaire steun zoals bedoeld in titel II, hoofdstuk VIII, van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad (24), met uitzondering van de in artikel 31, lid 3, tweede alinea, van die verordening bedoelde steun ter dekking van de aanplantkosten voor snelgroeiende soorten.

De op braakgelegde grond geteelde grondstoffen zoals bedoeld in artikel 55, onder b), en artikel 107, lid 3, eerste streepje, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en de daaruit verkregen tussenproducten, eindproducten, nevenproducten en bijproducten komen niet in aanmerking voor enige financiering door de afdeling Garantie van het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw op grond van artikel 1, lid 2, onder a) en b), van Verordening (EG) nr. 1258/1999.

5.   Voor de premie voor eiwithoudende gewassen zoals bedoeld in titel IV, hoofdstuk 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en voor de areaalbetalingen voor akkerbouwgewassen zoals bedoeld in titel IV, hoofdstuk 10, van die verordening wordt onder „niet-bittere lupinen” verstaan die lupinerassen die zaad opleveren dat niet meer dan 5 % bittere zaden bevat. Het gehalte aan bittere zaden wordt berekend volgens de in bijlage I bij de onderhavige verordening vermelde test.

Artikel 3

Mededelingen

De lidstaten delen de Commissie door elektronische verzending de volgende gegevens mee:

a)

uiterlijk op 15 september van het betrokken jaar: de beschikbare gegevens over de oppervlakten, of de hoeveelheden in het geval van de melkpremie en de extra betalingen zoals bedoeld in de artikelen 95 en 96 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, waarvoor de steun voor dat kalenderjaar is aangevraagd, in voorkomend geval onderverdeeld naar subbasisareaal;

b)

uiterlijk op 31 oktober van het betrokken jaar: de definitieve gegevens over de onder a) bedoelde oppervlakten of hoeveelheden, bepaald met inachtneming van de reeds verrichte controles;

c)

uiterlijk op 31 juli van het volgende jaar: de uiteindelijke gegevens over de oppervlakten of hoeveelheden waarvoor de steun voor het betrokken jaar daadwerkelijk is betaald, in voorkomend geval na aftrek van de verlagingen van de oppervlakte overeenkomstig deel II, titel IV, hoofdstuk 1, van Verordening (EG) nr. 796/2004.

De oppervlakten worden uitgedrukt in hectaren tot twee cijfers achter de komma. De hoeveelheden worden uitgedrukt in tonnen tot drie cijfers achter de komma.

Artikel 4

Verlagingscoëfficiënt

1.   De coëfficiënt voor de verlaging van de oppervlakte in de in artikel 75, artikel 78, lid 2, artikel 82, artikel 85, artikel 89, lid 2, artikel 98, artikel 143 en artikel 143 ter, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde gevallen of de coëfficiënt voor de verlaging van de hoeveelheden en de objectieve criteria in het in artikel 95, lid 4, van die verordening bedoelde geval wordt of worden uiterlijk op 15 november van het betrokken jaar vastgesteld op basis van de overeenkomstig artikel 3, onder b), van de onderhavige verordening meegedeelde gegevens.

2.   In de in artikel 75, artikel 82, artikel 85, artikel 95, lid 4, artikel 98, artikel 143 en artikel 143 ter, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde gevallen delen de lidstaten de Commissie uiterlijk op 1 december van het betrokken jaar de toegepaste verlagingscoëfficiënt mee, en, in het in artikel 95, lid 4, van die verordening bedoelde geval, ook de toegepaste objectieve criteria.

HOOFDSTUK 2

SPECIFIEKE KWALITEITSPREMIE VOOR DURUMTARWE

Artikel 5

Onderzoek van de rassen

1.   De in artikel 74, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 genoemde lidstaten stellen volgens de in de leden 2 tot en met 5 van het onderhavige artikel vastgestelde methode voor het onderzoek van de rassen de lijst vast van de durumtarwerassen die in aanmerking komen voor de specifieke kwaliteitspremie zoals bedoeld in artikel 72 van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

2.   Ten minste om de twee jaar wijzen de lidstaten ten minste twee representatieve rassen aan. De representatieve rassen zijn de durumtarwerassen die het vaakst zijn gecertificeerd.

3.   De lidstaten analyseren de durumtarwerassen ten aanzien van de volgende kwaliteitsparameters en kennen elke parameter het desbetreffende gewicht toe:

a)

eiwitgehalte (40 %);

b)

glutenkwaliteit (30 %);

c)

geelheidsindex (20 %);

d)

soortgelijk gewicht of duizendkorrelgewicht (10 %).

De som van de gemiddelden voor de in de eerste alinea, onder a) tot en met d), genoemde kwaliteitsparameters, vermenigvuldigd met het vermelde percentage, vormt de kwaliteitsindex van de rassen.

Elke lidstaat vergelijkt op regionaal niveau over een periode van ten minste twee jaar de kwaliteitsindexen van de durumtarwerassen met die van de representatieve rassen. De te onderzoeken rassen zijn die welke in de nationale rassenlijst van elke lidstaat zijn ingeschreven, met uitzondering van die rassen waarvoor over de afgelopen drie jaar geen analysegegevens beschikbaar zijn omdat zij niet langer worden gebruikt of gecertificeerd.

Uitgaande van de aan 100 gelijkgestelde gemiddelde kwaliteitsindex voor de representatieve rassen, berekent elke lidstaat daartoe voor elk van de in de eerste alinea, onder a) tot en met d), genoemde kwaliteitsparameters het percentage dat in vergelijking met de index 100 moet worden toegekend aan de andere durumtarwerassen. Alleen durumtarwerassen waarvoor de index ten minste 98 bedraagt, komen voor de specifieke kwaliteitspremie voor durumtarwe in aanmerking.

4.   De lidstaat kan uit de lijst van de in aanmerking komende rassen die rassen schrappen waarvoor het gemiddelde gehalte aan korrels die het glazige uiterlijk van durumtarwe hebben verloren, meer dan 27 % bedraagt.

5.   Ook voor rassen die in de nationale rassenlijst van een andere lidstaat zijn ingeschreven, kan worden onderzocht of zij in aanmerking komen.

Artikel 6

Analysemethoden

1.   De analysemethoden voor de bepaling van het eiwitgehalte, het soortgelijk gewicht en het gehalte aan korrels die het glazige uiterlijk van durumtarwe hebben verloren, zijn die welke zijn vastgesteld in Verordening (EG) nr. 824/2000 van de Commissie (25).

2.   De geelheidsindex wordt gemeten volgens de ICC 152-methode of een gelijkwaardige erkende methode.

3.   De glutenkwaliteit wordt gemeten volgens de ICC 158-methode of de ICC 151-methode.

Artikel 7

Hoeveelheid gecertificeerd zaad

Vóór 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de specifieke kwaliteitspremie voor durumtarwe wordt toegekend, stellen de lidstaten de minimumhoeveelheid overeenkomstig Richtlijn 66/402/EEG (26) gecertificeerd zaad vast die in overeenstemming met de op dat moment in het betrokken productiegebied gangbare landbouwmethoden moet worden gebruikt.

Artikel 8

Bekendmakingen en mededelingen

1.   De lijst van de geselecteerde rassen die op nationaal of regionaal niveau voor de specifieke kwaliteitspremie voor durumtarwe in aanmerking komen, wordt door de lidstaten voor winterrassen bekendgemaakt uiterlijk op 1 oktober, en voor zomerrassen uiterlijk op 31 december, van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de premie wordt toegekend.

2.   Uiterlijk één maand na de in lid 1 vastgestelde data delen de lidstaten de in lid 1 bedoelde lijst en, in geval van een wijziging, de te gebruiken minimumhoeveelheid gecertificeerd zaad aan de Commissie mee.

Artikel 9

Geldigheidsduur

1.   De in de in artikel 8, lid 1, bedoelde lijst opgenomen rassen komen voor de specifieke kwaliteitspremie voor durumtarwe in aanmerking gedurende perioden van vijf jaar vanaf de datum waarop zij voor het eerst in die lijst zijn opgenomen.

2.   De periode waarin een ras in aanmerking komt, kan met een periode van vijf jaar worden verlengd op basis van de resultaten van de kwaliteitsanalyses die zijn uitgevoerd in het tweede en het derde jaar van de vijfjarige periode waarin het ras in aanmerking komt.

Artikel 10

Overgangsmaatregelen

1.   De lijst van de geselecteerde rassen die in aanmerking komen voor de specifieke kwaliteitspremie voor durumtarwe voor het jaar 2005, wordt door de lidstaten voor winterrassen uiterlijk op 1 oktober 2004 bekendgemaakt, en voor zomerrassen uiterlijk op 31 december 2004.

2.   De lidstaten stellen de in lid 1 bedoelde lijst vast door uit de lijst van de in de nationale rassenlijst ingeschreven rassen te schrappen enerzijds de rassen die in 2003 en 2004 niet zijn gecertificeerd, en anderzijds de rassen die niet aan ten minste twee van de volgende vier parameters voldoen:

a)

een minimaal eiwitgehalte van 11,5 %;

b)

een minimaal soortgelijk gewicht van 78 kg/hl of een minimaal duizendkorrelgewicht van 42 g;

c)

een maximaal gehalte aan korrels die het glazige uiterlijk van durumtarwe hebben verloren, van 27 %;

d)

een minimaal glutengehalte van 10 %.

3.   In de lijsten van de rassen die in 2005 en 2006 voor de premie in aanmerking komen, mogen rassen voorkomen die op de lijst van de geselecteerde rassen van een andere lidstaat staan op basis van de resultaten van de door die andere lidstaat uitgevoerde kwaliteitsanalyses.

HOOFDSTUK 3

PREMIE VOOR EIWITHOUDENDE GEWASSEN

Artikel 11

Mengsels van granen en eiwithoudende gewassen

In regio's waar eiwithoudende gewassen van oudsher vermengd met granen worden ingezaaid, wordt op verzoek van de aanvrager de premie voor eiwithoudende gewassen betaald mits de aanvrager ten genoegen van de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat bewijst dat de eiwithoudende gewassen in het mengsel overheersen. De betrokken oppervlakten komen niet in aanmerking voor de in artikel 98 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde specifieke regionale steun voor akkerbouwgewassen.

HOOFDSTUK 4

GEWASSPECIFIEKE BETALING VOOR RIJST

Artikel 12

Uiterste data voor de inzaai

Om voor de gewasspecifieke betaling voor rijst in aanmerking te komen moet de aangegeven oppervlakte zijn ingezaaid uiterlijk op:

a)

30 juni voorafgaande aan de betrokken oogst wat Spanje en Portugal betreft,

b)

31 mei voorafgaande aan de betrokken oogst wat de overige in artikel 80, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 genoemde producerende lidstaten betreft.

Wat echter Frans Guyana betreft, moeten de oppervlakten voor elk van de twee teeltcycli worden ingezaaid uiterlijk op 31 december, respectievelijk 30 juni voorafgaande aan de betrokken oogst en wordt de gewasspecifieke betaling voor rijst toegekend op basis van het gemiddelde van de oppervlakten die voor elk van de twee teeltcycli zijn ingezaaid.

Artikel 13

Verlagingscoëfficiënt

De in artikel 82 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde verlagingscoëfficiënt voor de gewasspecifieke betaling voor rijst wordt berekend overeenkomstig bijlage II bij de onderhavige verordening.

Artikel 14

Mededelingen

1.   In overeenstemming met artikel 3 delen de lidstaten de volgende gegevens aan de Commissie mee:

a)

uiterlijk op 15 september:

i)

de lijst van de in de nationale rassenlijst ingeschreven rassen, ingedeeld volgens de in bijlage I, punt 2, bij Verordening (EG) nr. 1785/2003 van de Raad (27) bepaalde criteria,

ii)

volgens het model in bijlage III, punt A, bij de onderhavige verordening, de ingezaaide oppervlakten waarvoor aanvragen voor de gewasspecifieke betaling voor rijst zijn ingediend, per rijstras en per basisareaal en subbasisareaal, inclusief de overschrijdingen van de basisarealen en van de subbasisarealen;

b)

uiterlijk op 31 oktober, volgens het model in bijlage III, punt B, de wijzigingen ten opzichte van de overeenkomstig het vorenstaande punt a) ii) meegedeelde ingezaaide oppervlakten waarvoor aanvragen voor de gewasspecifieke betaling voor rijst zijn ingediend;

c)

uiterlijk op 31 juli, volgens het model in bijlage III, punt C, de gegevens over de ingezaaide oppervlakten waarvoor de gewasspecifieke betaling voor rijst voor het vorige verkoopseizoen, bepaald aan de hand van de in bijlage II vastgestelde berekeningsmethode, daadwerkelijk is uitgekeerd.

2.   Voor Frans Guyana worden de gegevens over de ingezaaide oppervlakten meegedeeld op basis van het gemiddelde van de in de twee teeltcycli ingezaaide oppervlakten.

3.   De lidstaten kunnen de onderverdeling van hun basisareaal of basisarealen in subbasisarealen en de objectieve criteria waarop die onderverdelingen zijn gebaseerd, jaarlijks herzien. Zij delen deze gegevens uiterlijk op 15 mei voorafgaande aan de betrokken oogst aan de Commissie mee.

HOOFDSTUK 5

AREAALBETALING VOOR NOTEN

Artikel 15

Voorwaarden om in aanmerking te komen voor de communautaire steun

1.   Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt onder „boomgaard” verstaan een homogene, door samenhang gekenmerkte met notenbomen beplante oppervlakte die niet door andere gewassen of beplantingen wordt onderbroken en een geografisch aaneengesloten gebied vormt. Geïsoleerde bomen of één enkele rij notenbomen die langs een weg of een ander gewas is aangeplant, worden of wordt niet als een boomgaard beschouwd.

In afwijking van de eerste alinea kunnen de lidstaten de aanwezigheid van andere bomen dan notenbomen toestaan binnen een grens die overeenkomt met 10 % van het in lid 3 vastgestelde aantal bomen. Bovendien kunnen de lidstaten de aanwezigheid van kastanjebomen toestaan indien de in aanmerking komende notenbomen voldoen aan het in lid 3 bepaalde inzake het aantal bomen.

2.   Alleen boomgaarden die noten produceren en op de overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EG) nr. 796/2004 vast te stellen datum aan de in de leden 3 en 4 van het onderhavige artikel vastgestelde voorwaarden voldoen, komen in aanmerking voor de in artikel 83 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde areaalbetaling.

Indien de steun naar gelang van de producten wordt gedifferentieerd, zijn voor een boomgaard waarin verschillende soorten noten worden geproduceerd, de voorwaarden om voor de steun in aanmerking te komen en het steunniveau van toepassing die gelden voor de overheersende notensoort.

3.   De minimale perceelsgrootte van de boomgaarden mag niet kleiner zijn dan 0,10 ha.

Het aantal notenbomen per hectare boomgaard mag niet kleiner zijn dan:

i)

125 voor hazelnoten;

ii)

50 voor amandelen;

iii)

50 voor walnoten;

iv)

50 voor pistaches;

v)

30 voor sint-jansbrood.

4.   Om rekening te houden met de specifieke kenmerken van de betrokken gebieden en producties kunnen de lidstaten de minimale perceelsgrootte en de minimale boomdichtheid op basis van objectieve criteria op hogere niveaus vaststellen dan die welke in lid 3 zijn vastgesteld.

Artikel 16

Voorwaarden om in aanmerking te komen voor de nationale steun

Artikel 15 van de onderhavige verordening is van toepassing voor de in artikel 87 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde nationale steun.

Onverminderd artikel 87 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, kan de lidstaat nadere criteria om voor de steun in aanmerking te komen vaststellen, mits die criteria stroken met de doelstellingen van de steunregeling op milieu-, plattelands-, maatschappelijk en economisch gebied en niet tot discriminatie tussen producenten leiden. De lidstaten stellen de nodige regelingen vast om te controleren of de landbouwers aan die nadere criteria voldoen.

Artikel 17

Mededelingen

1.   De lidstaten delen de Commissie de volgende gegevens mee in elk geval vóór de uiterste datum voor de indiening van een aanvraag die de lidstaten overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EG) nr. 796/2004 hebben vastgesteld, en uiterlijk op:

a)

31 maart: de hogere niveaus en de betrokken criteria zoals bedoeld in artikel 15, lid 4, en de nadere criteria zoals bedoeld in artikel 16;

b)

15 mei: in het geval dat de lidstaat de steun overeenkomstig artikel 83, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 differentieert, het niveau van de areaalbetaling per product en/of het gewijzigde nationale gegarandeerde areaal (NGA).

2.   Elke wijziging van de overeenkomstig lid 1 aan de Commissie mee te delen gegevens geldt voor het volgende jaar en wordt door de betrokken lidstaat onmiddellijk aan de Commissie meegedeeld met vermelding van de objectieve criteria die de wijziging rechtvaardigen.

Artikel 18

Overgangsmaatregelen

1.   De lidstaten kunnen bepalen of en onder welke voorwaarden met de in artikel 86, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde verbeteringsprogramma's mag worden gestopt voordat de normale looptijd ervan is verstreken, en de desbetreffende oppervlakten subsidiabel worden in het kader van de bij titel IV, hoofdstuk 4, van die verordening ingestelde regeling.

2.   Bij de vaststelling van de in lid 1 bedoelde voorwaarden zorgt de lidstaat ervoor dat:

a)

niet met het programma wordt gestopt vóór de volledige afhandeling van een jaarperiode;

b)

de oorspronkelijke doelstellingen van het programma ten genoegen van de lidstaat zijn bereikt.

HOOFDSTUK 6

STEUN VOOR ZETMEELAARDAPPELEN

Artikel 19

Voor de steun in aanmerking komende aardappelen

De in artikel 93 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde steun voor zetmeelaardappelen wordt toegekend voor aardappelen die onder een teeltcontract zoals bedoeld in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2236/2003 van de Commissie (28) vallen, op basis van het nettogewicht van de aardappelen zoals bepaald met behulp van één van de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 2235/2003 van de Commissie (29) beschreven methoden en van het zetmeelgehalte van de geleverde aardappelen, in overeenstemming met de in bijlage II bij die verordening vastgestelde waarden.

Behalve bij toepassing van artikel 5, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 2236/2003 wordt geen steun voor zetmeelaardappelen toegekend voor aardappelen met een zetmeelgehalte van minder dan 13 %.

Artikel 20

Minimumprijs

Aan de steun voor zetmeelaardappelen wordt de voorwaarde verbonden dat wordt bewezen dat, in overeenstemming met de in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 2235/2003 vastgestelde waarden, een prijs franco fabriek wordt betaald die niet lager is dan de in artikel 4 bis van Verordening (EG) nr. 1868/94 vastgestelde prijs.

Artikel 10, lid 2, van Verordening (EG) nr. 2236/2003 is van toepassing.

Artikel 21

Uitbetaling

1.   Onverminderd artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1782/2003, wordt de steun voor zetmeelaardappelen door de lidstaat op het grondgebied waarvan het aardappelzetmeel is vervaardigd, per landbouwer uitbetaald nadat al diens hoeveelheden voor het verkoopseizoen aan het aardappelmeelbedrijf zijn geleverd, zulks binnen vier maanden te rekenen vanaf de datum waarop het in artikel 20 van de onderhavige verordening bedoelde bewijs is geleverd en is voldaan aan de in artikel 19 van de onderhavige verordening gestelde voorwaarden.

2.   Vanaf 1 december van het verkoopseizoen kunnen de lidstaten voorschotten verstrekken op basis van de verschillende delen van de hoeveelheid zetmeelaardappelen per landbouwer die voor dat verkoopseizoen aan het aardappelmeelbedrijf zijn geleverd. Elk voorschot wordt verstrekt voor de geleverde hoeveelheid zetmeelaardappelen waarvoor het in artikel 20 bedoelde bewijs is geleverd en is voldaan aan de in artikel 19 gestelde voorwaarden.

3.   De omrekeningskoers die moet worden gebruikt om de steun voor zetmeelaardappelen in de nationale valuta uit te drukken, is de koers die geldt overeenkomstig artikel 20 van Verordening (EG) nr. 2236/2003.

HOOFDSTUK 7

MELKPREMIE EN EXTRA BETALINGEN

Artikel 22

Gevallen van inactiviteit

1.   Indien een natuurlijke of rechtspersoon met een individuele referentiehoeveelheid gedurende het tijdvak van 12 maanden dat eindigt op 31 maart van het betrokken jaar, niet valt onder de in artikel 5, onder c), van Verordening (EG) nr. 1788/2003 opgenomen definitie van een producent, worden voor het betrokken jaar geen melkpremies en extra betalingen uitgekeerd tenzij hij vóór de uiterste datum voor de indiening van de aanvraag ten genoegen van de bevoegde autoriteit bewijst dat de productie is hervat.

2.   Lid 1 geldt niet in gevallen van overmacht en in naar behoren gerechtvaardigde gevallen waarin de productiecapaciteit van de betrokken producenten tijdelijk nadelig is beïnvloed en die door de bevoegde autoriteit zijn erkend.

HOOFDSTUK 8

STEUN VOOR ENERGIEGEWASSEN

AFDELING 1

Begripsomschrijvingen

Artikel 23

Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a)

„aanvrager”: de landbouwer die de in artikel 88 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde oppervlakten beteelt om de in dat artikel bedoelde steun te verkrijgen;

b)

„eerste verwerker”: de gebruiker van de landbouwgrondstoffen die de eerste verwerking ervan uitvoert met het oog op de verkrijging van een of meer van de in artikel 88, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde producten.

AFDELING 2

Contract

Artikel 24

Gebruik van de grondstof

1.   Elke landbouwgrondstof met uitzondering van suikerbieten mag worden geteeld op de oppervlakten die het voorwerp zijn van de in artikel 88 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde steun, op voorwaarde dat de voornaamste eindbestemming ervan bestaat in de productie van de in de tweede alinea van dat artikel bedoelde energieproducten.

De economische waarde van de bij de verwerking van de grondstoffen verkregen energieproducten moet hoger zijn dan die van alle bij dezelfde verwerking verkregen andere producten die voor andere gebruiksdoeleinden zijn bestemd, hetgeen wordt vastgesteld aan de hand van de in artikel 39, lid 3, bepaalde waarderingsmethode.

2.   Voor de in lid 1 bedoelde grondstoffen moet overeenkomstig artikel 90 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 onder de in deze afdeling vastgestelde voorwaarden een contract worden gesloten.

3.   De aanvrager levert de volledige geoogste hoeveelheid grondstof af aan de eerste verwerker, die deze hoeveelheid afneemt en garandeert dat een equivalente hoeveelheid van deze grondstof in de Gemeenschap wordt gebruikt voor de vervaardiging van een of meer van de in artikel 88, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde energieproducten.

Wanneer de eerste verwerker de daadwerkelijk geoogste grondstof voor de vervaardiging van een tussen- of bijproduct gebruikt, mag hij voor de vervaardiging van een of meer van de in de eerste alinea bedoelde eindproducten een equivalente hoeveelheid van dat tussen- of bijproduct gebruiken.

In het in de tweede alinea bedoelde geval stelt de eerste verwerker de bevoegde autoriteit waarbij de zekerheid is gesteld, daarvan in kennis. Wanneer die equivalente hoeveelheid wordt gebruikt in een andere lidstaat dan die waarin de grondstof is geoogst, wisselen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten de gegevens over die transactie uit.

4.   In overeenstemming met de nationale bepalingen inzake de contractuele betrekkingen kan de eerste verwerker de inzameling van de grondstof bij de landbouwer die de steun aanvraagt, delegeren aan een derde. De gedelegeerde moet handelen namens en voor rekening van de verwerker, die als enige verantwoordelijk blijft wat de in dit hoofdstuk bedoelde verplichtingen betreft.

Artikel 25

Afwijkingen

1.   In afwijking van artikel 24, leden 2 en 3, kunnen de lidstaten de aanvrager machtigen om:

a)

woudbomen met een korte omlooptijd van GN-code ex 0602 90 41 of alle geoogste granen of oliehoudende zaden van de GN-codes 1201 00 90, 1205 10 90, 1205 90 00, 1206 00 91 en 1206 00 99 te gebruiken:

i)

als brandstof voor de verwarming van zijn landbouwbedrijf,

ii)

voor de productie, op zijn landbouwbedrijf, van energie of van biobrandstoffen;

b)

alle geoogste grondstof op zijn landbouwbedrijf te verwerken tot biogas van GN-code 2711 29 00.

2.   In de in lid 1 bedoelde gevallen moet de aanvrager:

a)

in een verklaring ter vervanging van het in artikel 26 bedoelde contract de verbintenis aangaan om de grondstof waarop die verklaring betrekking heeft, rechtstreeks te gebruiken of te verwerken; de artikelen 26 tot en met 40 zijn in die gevallen van overeenkomstige toepassing;

b)

alle geoogste grondstof door een door de lidstaat aangewezen instantie of bedrijf laten wegen en een specifieke boekhouding voeren van de gebruikte grondstof en de door de verwerking verkregen producten en bijproducten; voor granen, oliehoudende zaden en stro en ook bij gebruik van de gehele plant kan de weging echter worden vervangen door volumetrische bepaling van de hoeveelheid grondstof.

3.   De lidstaat die gebruikmaakt van de in lid 1 geboden mogelijkheid, voert adequate controlemaatregelen in die garanderen dat de grondstof rechtstreeks wordt gebruikt op het bedrijf of wordt verwerkt tot biogas van GN-code 2711 29 00.

4.   De overeenkomstig lid 1, onder a), gebruikte granen of oliehoudende zaden moeten worden gedenatureerd volgens een door de lidstaat vast te stellen methode. De lidstaten kunnen evenwel toestaan dat in plaats van de zaden de olie wordt gedenatureerd die door de in lid 1, onder a), punt ii), bedoelde verwerking van de oliehoudende zaden wordt verkregen, mits de denaturering onmiddellijk na de verwerking tot olie plaatsvindt en controlemaatregelen betreffende het gebruik van de zaden worden ingevoerd.

Artikel 26

Contract

1.   Ter staving van zijn steunaanvraag legt de aanvrager aan de bevoegde autoriteit waaronder hij ressorteert, een tussen hem en een eerste verwerker gesloten contract over.

2.   De aanvrager vergewist zich ervan dat het contract de volgende gegevens bevat:

a)

de naam en het adres van de contractsluitende partijen;

b)

de duur van het contract;

c)

de soort van elke betrokken grondstof en de met elke soort beteelde oppervlakte;

d)

alle voor de aflevering van de geraamde hoeveelheid grondstof geldende voorwaarden;

e)

de verbintenis om de in artikel 24, lid 3, bedoelde verplichtingen te zullen naleven;

f)

de voornaamste eindbestemmingen die voor de grondstof worden beoogd in overeenstemming met de in artikel 24, lid 1, en artikel 39, lid 3, vastgestelde voorwaarden.

3.   De aanvrager zorgt ervoor dat het contract op een zodanig tijdstip wordt gesloten dat de eerste verwerker binnen de in artikel 34, lid 1, bedoelde termijn een afschrift van het contract kan indienen bij de bevoegde autoriteit waaronder de eerste verwerker ressorteert.

4.   De lidstaten kunnen om controleredenen bepalen dat elke aanvrager per grondstof slechts één leveringscontract mag sluiten.

AFDELING 3

Wijziging of opzegging van het contract

Artikel 27

Wijziging of opzegging van het contract

Wanneer de contractsluitende partijen het contract wijzigen of opzeggen nadat de aanvrager een steunaanvraag heeft ingediend, kan de aanvrager slechts worden toegestaan zijn steunaanvraag te handhaven indien hij, om alle nodige controles mogelijk te maken, de bevoegde autoriteit waaronder hij ressorteert, van de wijziging of opzegging in kennis stelt uiterlijk op de laatste dag van de termijn die in de betrokken lidstaat voor een wijziging van de steunaanvraag is vastgesteld.

Artikel 28

Uitzonderlijke omstandigheden

Onverminderd artikel 27 kan de bevoegde autoriteit, indien de aanvrager haar ervan in kennis stelt dat hij wegens uitzonderlijke omstandigheden de in het contract vermelde grondstof niet of niet volledig zal kunnen leveren, na voldoende bewijzen van die uitzonderlijke omstandigheden te hebben verkregen, toestaan dat het contract wordt gewijzigd voorzover dit gerechtvaardigd is, of wordt opgezegd.

Indien de wijziging van het contract leidt tot een vermindering van de oppervlakte waarvoor het geldt, of indien het contract wordt opgezegd, verliest de aanvrager voor de aan het contract onttrokken oppervlakte zijn recht op de in dit hoofdstuk bedoelde steun.

Artikel 29

Wijzigingen van de eindbestemmingen

Onverminderd artikel 27 mag de eerste verwerker de beoogde voornaamste eindbestemmingen van de grondstoffen zoals bedoeld in artikel 26, lid 2, onder f), wijzigen nadat de onder het contract vallende grondstoffen aan hem zijn afgeleverd en is voldaan aan de in artikel 31, lid 1, en artikel 34, lid 3, eerste alinea, gestelde voorwaarden.

Bij de wijziging van de eindbestemmingen wordt voldaan aan de in artikel 24, lid 1, tweede alinea, en artikel 39, lid 3, gestelde voorwaarden.

De eerste verwerker stelt de bevoegde autoriteit waaronder hij ressorteert, hiervan vooraf in kennis zodat de nodige controles kunnen worden verricht.

AFDELING 4

Representatieve opbrengsten en te leveren hoeveelheden

Artikel 30

Representatieve opbrengsten

De lidstaten stellen elk jaar volgens een passende procedure de representatieve opbrengsten vast die moeten worden verkregen, en stellen de betrokken aanvragers daarvan in kennis.

Artikel 31

Te leveren hoeveelheden

1.   De aanvrager doet bij de bevoegde autoriteit waaronder hij ressorteert, aangifte van de totale hoeveelheid geoogste grondstof van elke soort en bevestigt de geleverde hoeveelheid en de partij waaraan hij deze grondstof heeft geleverd.

2.   De hoeveelheid die door de aanvrager daadwerkelijk aan de eerste verwerker wordt geleverd, moet ten minste overeenkomen met de representatieve opbrengst.

In naar behoren gerechtvaardigde gevallen kunnen de lidstaten er evenwel bij uitzondering mee instemmen dat deze hoeveelheid kleiner is dan de representatieve opbrengst, zulks tot 10 % van die opbrengst.

Voorts kan de bevoegde autoriteit in de gevallen waarin zij overeenkomstig artikel 28 een wijziging of de opzegging van het contract heeft toegestaan, de hoeveelheid die de aanvrager op grond van de eerste alinea van dit lid moet leveren, verlagen in de mate die gerechtvaardigd lijkt.

AFDELING 5

Voorwaarden voor de betaling van de steun

Artikel 32

Betaling

1.   De steun kan aan de aanvrager worden betaald voordat de grondstof is verwerkt. De betaling vindt echter slechts plaats indien de in het kader van dit hoofdstuk te leveren hoeveelheid grondstof aan de eerste verwerker is geleverd en indien:

a)

de in artikel 31, lid 1, bedoelde aangifte is gedaan;

b)

overeenkomstig artikel 34, lid 1, een afschrift van het contract is ingediend bij de bevoegde autoriteit waaronder de eerste verwerker ressorteert, en aan de in artikel 24, lid 1, gestelde eisen is voldaan;

c)

de bevoegde autoriteit het bewijs heeft ontvangen dat de in artikel 35, lid 2, bedoelde zekerheid volledig is gesteld;

d)

de met de betaling belaste bevoegde autoriteit voor elke aanvraag is nagegaan of aan de in artikel 26 gestelde voorwaarden is voldaan.

2.   In het geval van een tweejarig gewas waarvoor de oogst, en bijgevolg ook de levering van de grondstof, pas in het tweede teeltjaar plaatsvindt, wordt de steun in elk van de twee jaren na de sluiting van het in artikel 26 bedoelde contract betaald op voorwaarde dat de bevoegde autoriteiten constateren dat:

a)

de in lid 1, onder b), c) en d), van het onderhavige artikel bedoelde verplichtingen worden nagekomen vanaf het eerste teeltjaar;

b)

de in lid 1, onder a), van het onderhavige artikel bedoelde verplichting en de verplichting om de in artikel 34, lid 3, eerste alinea, bedoelde gegevens te verstrekken worden nagekomen in het tweede teeltjaar.

Voor het eerste teeltjaar wordt de steun slechts betaald indien de bevoegde autoriteit het bewijs heeft ontvangen dat de in artikel 35, lid 2, bedoelde zekerheid is gesteld. Voor het tweede teeltjaar is het stellen van de zekerheid geen vereiste voor de betaling van de steun.

3.   In het geval van een blijvende of meerjarige teelt wordt de steun ieder jaar vanaf de sluiting van het contract betaald. De in lid 2 vastgestelde voorwaarden zijn van overeenkomstige toepassing.

AFDELING 6

Contract en verplichtingen van de aanvrager en van de eerste verwerker

Artikel 33

Aantal verwerkers

De energieproducten moeten door op zijn hoogst een tweede verwerker worden verkregen.

Artikel 34

Contract en verplichtingen van de aanvrager en van de eerste verwerker

1.   De eerste verwerker dient bij de bevoegde autoriteit waaronder hij ressorteert, een afschrift van het contract in volgens een door de betrokken lidstaat vast te stellen tijdschema en uiterlijk op de uiterste datum waarop in die lidstaat de steunaanvraag in het betrokken jaar moet worden ingediend.

Indien de aanvrager en de eerste verwerker vóór de in artikel 27 bedoelde datum in een bepaald jaar het contract wijzigen of opzeggen, dient de eerste verwerker uiterlijk op die datum een afschrift van het gewijzigde of opgezegde contract in bij de bevoegde autoriteit waaronder hij ressorteert.

2.   De eerste verwerker verstrekt de bevoegde autoriteit waaronder hij ressorteert, de nodige gegevens over de betrokken verwerkingsketen, en met name over de prijzen en over de technische verwerkingscoëfficiënten die worden gebruikt ter bepaling van de hoeveelheden eindproducten die kunnen worden verkregen, welke coëfficiënten de in artikel 40, lid 1, tweede alinea, bedoelde coëfficiënten zijn.

3.   De eerste verwerker die de door de aanvrager geleverde grondstof heeft ontvangen, stelt de bevoegde autoriteit waaronder hij ressorteert, van de ontvangen hoeveelheid grondstof in kennis met vermelding van de soort, van de naam en het adres van de contractsluitende partij die hem de grondstof heeft geleverd, van de plaats van aflevering en van de referentie van het betrokken contract, zulks binnen een door de lidstaten vast te stellen zodanige termijn dat de steun binnen de in artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 genoemde periode kan worden betaald.

Indien de lidstaat van de eerste verwerker een andere is dan die waar de grondstof is geteeld, stelt de bevoegde autoriteit van de eerste verwerker de bevoegde autoriteit van de aanvrager binnen 40 werkdagen te rekenen vanaf de ontvangst van de in de eerste alinea bedoelde mededeling in kennis van de totale hoeveelheid geleverde grondstof.

AFDELING 7

Zekerheden

Artikel 35

Zekerheid van de eerste verwerker

1.   De eerste verwerker stelt het gehele bedrag van de in lid 2 bedoelde zekerheid bij de bevoegde autoriteit waaronder hij ressorteert, uiterlijk op de uiterste datum voor de indiening van de betalingsaanvraag in het betrokken jaar in de betrokken lidstaat.

2.   De zekerheid wordt voor elke grondstof berekend op basis van een bedrag van 60 euro per hectare, vermenigvuldigd met de som van alle oppervlakten waarvoor door de betrokken eerste verwerker een contract is ondertekend en die worden gebruikt voor de productie van de betrokken grondstof.

3.   Indien het contract overeenkomstig artikel 27 of artikel 28 is gewijzigd of opgezegd, wordt de gestelde zekerheid dienovereenkomstig aangepast.

4.   De zekerheid wordt voor elke grondstof verhoudingsgewijs vrijgegeven voorzover de bevoegde autoriteit waaronder de eerste verwerker ressorteert, het bewijs heeft ontvangen dat de betrokken hoeveelheid grondstof met inachtneming van de in artikel 26, lid 2, onder f), bedoelde bestemmingen is verwerkt, waarbij zo nodig rekening wordt gehouden met elke overeenkomstig artikel 29 aangebrachte wijziging.

Artikel 36

Primaire en ondergeschikte eisen

1.   De volgende verplichtingen vormen primaire eisen in de zin van artikel 20 van Verordening (EEG) nr. 2220/85 van de Commissie (30):

a)

de verplichting om de hoeveelheden grondstof hoofdzakelijk te verwerken tot de in het contract vermelde eindproducten. De verwerking moet gebeuren uiterlijk op 31 juli van het tweede jaar na het jaar waarin de grondstof is geoogst;

b)

de verplichting om producten overeenkomstig de artikelen 37 en 38 van de onderhavige verordening vergezeld te laten gaan van een controle-exemplaar T5.

2.   De volgende verplichtingen van de eerste verwerker vormen ondergeschikte eisen in de zin van artikel 20 van Verordening (EEG) nr. 2220/85:

a)

de verplichting om overeenkomstig artikel 24, lid 3, van de onderhavige verordening alle door de aanvrager geleverde grondstoffen af te nemen;

b)

de verplichting om overeenkomstig artikel 34, lid 1, van de onderhavige verordening een afschrift van het contract in te dienen;

c)

de verplichting om de in artikel 34, lid 3, eerste alinea, van de onderhavige verordening bedoelde mededeling te doen;

d)

de verplichting om overeenkomstig artikel 35, lid 1, van de onderhavige verordening de zekerheid te stellen.

AFDELING 8

Documenten voor de verkoop, het weggeven of de levering in een andere lidstaat of voor uitvoer

Artikel 37

Controle-exemplaar T5

Indien de eerste verwerker tussenproducten die het voorwerp van een contract zoals bedoeld in artikel 26 vormen, verkoopt of weggeeft aan een in een andere lidstaat gevestigde tweede verwerker, gaat het product vergezeld van een overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2454/93 afgegeven controle-exemplaar T5.

In vak 104 van het controle-exemplaar T5 wordt in de rubriek „Andere” een van de volgende vermeldingen ingevuld:

Producto destinado a su transformación o entrega de acuerdo con lo establecido en el articulo 26 del Reglamento (CE) no 1973/2004 de la Comisión;

Použito pro zpracování nebo dodávku v souladu s článkem 26 nařízení Komise (ES) 1973/2004

Skal anvendes til forarbejdning eller levering i overensstemmelse med artikel 26 i Kommissionens forordning (EF) nr. 1973/2004

Zur Verarbeitung oder Lieferung gemäß Artikel 26 der Verordnung (EG) Nr. 1973/2004 der Kommission zu verwenden

Προς χρήση για μεταποίηση ή παράδοση σύμφωνα με το άρθρο 26 του κανονισμού (ΕΚ) αριθ. 1973/2004 της Επιτροπής

To be used for processing or delivery in accordance with Article 26 of Commission Regulation (EC) No 1973/2004

Kasutamiseks töötlemisel või tarnimisel vastavalt komisjoni määruse (EÜ) nr 1973/2004 artiklile 26

À utiliser pour transformation ou livraison conformément aux dispositions de l'article 26 du règlement (CE) no 1973/2004 de la Commission

Da consegnare o trasformare conformemente all'articolo 26 del regolamento (CE) n. 1973/2004 della Commissione

Izmantot pārstrādei vai piegādei saskaņā ar Komisijas Regulas (EK) Nr. 1973/2004 26. panta nosacījumiem

Naudoti perdirbimui arba pristatymui pagal Komisijos reglamento (EB) Nr. 1973/2004 26 straipsnio nuostatas

A Bizottság 2004/1973/EK rendelete szerint feldolgozásra, vagy átadásra használandó

Te gebruiken voor verwerking of aflevering overeenkomstig artikel 26 van Verordening (EG) nr. 1973/2004 van de Commissie

Do wykorzystania w procesie przetwórstwa bądź do dostawy zgodnie z postanowieniami zawartymi w art. 26 rozporządzenia Komisji (WE) nr 1973/2004

A utilizar para transformação ou entrega em conformidade com o artigo 26 do Regulamento (CE) n.o 1973/2004 da Comissão

Na spracovanie alebo dodávku v súlade s článkom 26 nariadenia Komisie (ES) č. 1973/2004

Se uporablja za predelavo ali dostavo v skladu s členom 26 Uredbe Komisije (ES) št. 1973/2004

Käytetään jalostamiseen tai toimittamiseen komission asetuksen (EY) N:o 1973/2004 26 artiklan mukaisesti

Används till bearbetning eller leverans i enlighet med artikel 26 i kommissionens förordning (EG) nr 1973/2004.

Artikel 38

Bewijzen ter vervanging van het controle-exemplaar T5

Indien het controle-exemplaar T5 buiten de wil en het toedoen van de eerste verwerker niet bij het kantoor van vertrek van de met de controle belaste instantie van de lidstaat waar de eerste verwerker is gevestigd, terugkeert twee maanden na het verstrijken van de in artikel 36, lid 1, onder a), bepaalde termijn voor de verwerking van de grondstof, kunnen de volgende documenten als bewijzen ter vervanging van het controle-exemplaar T5 worden aanvaard:

a)

aankoopfacturen voor de tussenproducten;

b)

verklaringen van de tweede verwerker waarin de eindverwerking tot energieproducten zoals bedoeld in artikel 88 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt bevestigd;

c)

door de tweede verwerker voor conform gewaarmerkte fotokopieën van de boekhoudbescheiden die bewijzen dat de verwerking is gebeurd.

AFDELING 9

Controles

Artikel 39

Bijhouden van registers

1.   De bevoegde autoriteit van de lidstaat bepaalt de door de verwerker bij te houden registers en de bij die registratie in acht te nemen frequentie, die ten minste maandelijks moet zijn.

Deze registers bevatten ten minste de volgende gegevens:

a)

de hoeveelheden van de verschillende voor verwerking gekochte grondstoffen;

b)

de hoeveelheden verwerkte grondstoffen en de daaruit verkregen hoeveelheden en typen eind-, neven- en bijproducten;

c)

de verliezen bij de verwerking;

d)

de vernietigde hoeveelheden en de redenen voor die vernietiging;

e)

de hoeveelheden en typen producten die door de verwerker zijn verkocht of weggegeven, en de daarvoor verkregen prijzen;

f)

in voorkomend geval, de naam en het adres van de volgende verwerker.

2.   De bevoegde autoriteit waaronder de eerste verwerker ressorteert, controleert of het ingediende contract aan de in artikel 24, lid 1, gestelde voorwaarden voldoet. Indien deze voorwaarden niet zijn vervuld, wordt de bevoegde autoriteit waaronder de aanvrager ressorteert, hiervan in kennis gesteld.

3.   Voor de berekening van de in artikel 24, lid 1, bedoelde economische waarde van de producten maakt de betrokken bevoegde autoriteit aan de hand van de in artikel 34, lid 2, bedoelde gegevens een vergelijking tussen de som van de waarden van alle energieproducten en de som van de waarden van alle bij dezelfde verwerking verkregen andere producten die voor andere gebruiksdoeleinden zijn bestemd. Elke waarde is het resultaat van de betrokken hoeveelheid, vermenigvuldigd met het gemiddelde van de in het voorgaande verkoopseizoen genoteerde prijzen af fabriek. Indien deze prijzen niet beschikbaar zijn, bepaalt de bevoegde autoriteit de passende prijzen, met name op basis van de in artikel 34, lid 2, bedoelde gegevens.

Artikel 40

Controles bij de verwerkers

1.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar de verwerkingen plaatsvinden, verrichten bij ten minste 25 % van de op hun grondgebied gevestigde verwerkers, welke 25 % wordt geselecteerd door middel van een risicoanalyse, controles op de naleving van artikel 24, lid 1. Deze controles betreffen ten minste de volgende elementen:

a)

een vergelijking van de som van de waarden van alle energieproducten met de som van de waarden van alle bij dezelfde verwerking verkregen andere producten die voor andere gebruiksdoeleinden zijn bestemd;

b)

een analyse van het productiesysteem van de verwerker die fysieke controles en een onderzoek van de handelsdocumenten omvat, om zich, wat de verwerker betreft, te vergewissen van de samenhang tussen de leveringen van grondstoffen en de eind-, neven- en bijproducten.

Voor de in de eerste alinea, onder b), bedoelde controle baseert de bevoegde autoriteit zich vooral op de technische verwerkingscoëfficiënten voor de betrokken grondstoffen. Indien in de communautaire regelgeving dergelijke coëfficiënten met betrekking tot de uitvoer zijn opgenomen, worden die coëfficiënten gebruikt. Bij ontstentenis daarvan worden eventuele andere in de communautaire regelgeving voorkomende coëfficiënten gebruikt. In alle overige gevallen wordt de controle met name gebaseerd op de coëfficiënten die door de betrokken verwerkende industrie algemeen worden aanvaard.

2.   Voor de in artikel 25 bedoelde verwerkingen worden de controles verricht bij 10 % van de aanvragers, welke 10 % wordt geselecteerd op basis van een risicoanalyse waarbij rekening wordt gehouden met:

a)

de steunbedragen;

b)

het aantal percelen landbouwgrond en de oppervlakte waarop een steunaanvraag betrekking heeft;

c)

de ontwikkeling in vergelijking met het voorgaande jaar;

d)

de resultaten van de in de voorgaande jaren verrichte controles;

e)

andere parameters die door de lidstaten worden bepaald op basis van een element van representativiteit voor de ingediende verklaringen.

3.   Indien bij de in lid 2 bedoelde controles in ten minste 3 % van de gevallen onregelmatigheden aan het licht komen, verricht de bevoegde autoriteit in het lopende jaar de nodige extra controles en verhoogt zij dienovereenkomstig het percentage van de landbouwers dat in het volgende jaar aan een controle ter plaatse moet worden onderworpen.

4.   Indien wordt bepaald dat sommige elementen van de in de leden 1 en 2 bedoelde controles op basis van een steekproef kunnen worden uitgevoerd, moet die steekproef een mate van controle garanderen die betrouwbaar en representatief is.

5.   Over elke controle wordt een door de controleur ondertekend controleverslag opgesteld, waarin de verschillende elementen van de controle nauwkeurig worden weergegeven. Dit verslag bevat met name de volgende gegevens:

a)

de datum van de controle;

b)

de aanwezige personen;

c)

de gecontroleerde periode;

d)

de gebruikte controletechnieken, inclusief in voorkomend geval een verwijzing naar de steekproefmethoden;

e)

de resultaten van de controle.

Artikel 41

Productie van hennep

De in artikel 29 van Verordening (EG) nr. 795/2004 van de Commissie (31) en in artikel 33 van Verordening (EG) nr. 796/2004 opgenomen bepalingen inzake hennep zijn van toepassing.

Artikel 42

Aanvullende maatregelen en wederzijdse bijstand

1.   De lidstaten nemen elke aanvullende maatregel die voor de goede toepassing van dit hoofdstuk nodig is, en verlenen elkaar bijstand met het oog op de uitvoering van de in dit hoofdstuk bedoelde controles. Indien dit hoofdstuk niet in de passende kortingen of uitsluitingen voorziet, kunnen de lidstaten passende nationale sancties toepassen ten aanzien van de tot de handelsketen behorende marktdeelnemers die een rol spelen in de procedure voor de toekenning van de steun.

2.   Voorzover dit nodig is of door de bepalingen van dit hoofdstuk wordt vereist, verlenen de lidstaten elkaar bijstand om ervoor te zorgen dat de controles doeltreffend zijn, en om controle mogelijk te maken op de echtheid van de ingediende documenten en op de juistheid van de uitgewisselde gegevens.

AFDELING 10

Uitsluiting uit de regeling inzake steun voor energiegewassen en evaluatie

Artikel 43

Uitsluiting van grondstoffen uit de regeling inzake steun voor energiegewassen en minimaal te betelen oppervlakte

1.   De lidstaten kunnen elke landbouwgrondstof uit de regeling inzake steun voor energiegewassen uitsluiten in het geval dat die grondstof tot problemen in verband met de controle, de volksgezondheid, het milieu of het strafrecht leidt of een beperkt percentage eindenergieproducten oplevert.

2.   Voor elke grondstof zoals bedoeld in artikel 24 kunnen de lidstaten een minimaal te betelen oppervlakte vaststellen.

Artikel 44

Evaluatie

Vóór 15 oktober volgende op het einde van het jaar waarvoor de steun voor energiegewassen is toegekend, verstrekken de lidstaten de Commissie alle informatie die voor de evaluatie van die steun nodig is.

Die mededelingen bevatten met name de volgende gegevens:

a)

de oppervlakte voor elke soort grondstof;

b)

de hoeveelheden van elk type grondstof en van elk verkregen type eind-, bij- en nevenproduct, met vermelding van het gebruikte type grondstof;

c)

de overeenkomstig artikel 25 genomen maatregelen;

d)

de overeenkomstig artikel 43, lid 1, uit de regeling inzake steun voor energiegewassen uitgesloten grondstoffen en de minimaal te betelen oppervlakten zoals bedoeld in artikel 43, lid 2.

HOOFDSTUK 9

SPECIFIEKE REGIONALE STEUN VOOR AKKERBOUWGEWASSEN

Artikel 45

Uiterste inzaaidatum

Om voor de specifieke regionale steun voor akkerbouwgewassen zoals bedoeld in artikel 98 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 in aanmerking te komen moet de aangegeven oppervlakte zijn ingezaaid uiterlijk op een door de lidstaten vast te stellen datum die niet later mag zijn dan 15 juni.

HOOFDSTUK 10

STEUN VOOR ZAAIZAAD

Artikel 46

Goedgekeurd zaaizaad

In geval van toepassing van artikel 99 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt de steun overeenkomstig de artikelen 47 tot en met 50 van de onderhavige verordening verleend voor de productie van basiszaad en gecertificeerd zaad zoals gedefinieerd in de Richtlijnen 66/401/EEG, 66/402/EEG en 2002/57/EG, welk zaaizaad moet voldoen aan de in die richtlijnen vastgestelde normen en voorwaarden en officieel moet zijn goedgekeurd.

Artikel 47

Productie van het zaaizaad

1.   Het zaaizaad moet zijn geproduceerd:

a)

hetzij op grond van een vermeerderingscontract dat is gesloten tussen een zaadhandelaar of een kweker enerzijds, en een zaadvermeerderingsbedrijf anderzijds,

b)

hetzij rechtstreeks door de zaadhandelaar of de kweker zelf; tot staving van deze productie dient een vermeerderingsaangifte te zijn gedaan.

2.   De in lid 1 bedoelde zaadhandelaren en kwekers worden door de lidstaten erkend of geregistreerd. Erkenning of registratie door een lidstaat geldt voor de gehele Gemeenschap.

3.   Een zaadhandelaar of een kweker die zaad vermeerdert of laat vermeerderen in een andere lidstaat dan die waar hij overeenkomstig lid 2 is erkend of geregistreerd, moet aan de bevoegde autoriteiten van die andere lidstaat op hun verzoek alle gegevens verstrekken die nodig zijn voor de controle op het recht op steun.

Artikel 48

Territoriale steunvoorwaarden

De lidstaten kennen de steun slechts toe voor zaaizaad dat op hun grondgebied is geoogst tijdens het kalenderjaar waarin het verkoopseizoen begint waarvoor de steun is vastgesteld.

De steun wordt aan de zaadvermeerderingsbedrijven toegekend onder zodanige voorwaarden dat de begunstigden gelijk worden behandeld ongeacht hun plaats van vestiging in de Gemeenschap.

Artikel 49

In de handel brengen van het zaaizaad

De steun wordt slechts toegekend voorzover de begunstigde het betrokken zaaizaad uiterlijk op 15 juni van het jaar volgende op de oogst werkelijk voor inzaai in de handel heeft gebracht. Onder „in de handel brengen” wordt verstaan het ter beschikking of in voorraad houden, met het oog op verkoop tentoonstellen, te koop aanbieden, verkopen of leveren aan een andere persoon.

Artikel 50

Rassen van Cannabis sativa L.

De rassen van Cannabis sativa L. die overeenkomstig artikel 99, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 voor de steun in aanmerking komen, zijn de in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 796/2004 vermelde rassen.

HOOFDSTUK 11

AREAALBETALINGEN VOOR AKKERBOUWGEWASSEN

AFDELING 1

Algemene bepalingen inzake de voorwaarden om voor de areaalbetalingen voor akkerbouwgewassen in aanmerking te komen

Artikel 51

In aanmerking komende grond

1.   Voor de toepassing van hoofdstuk 10 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt onder:

a)

„blijvend grasland” verstaan: blijvend grasland in de zin van artikel 2, punt 2, van Verordening (EG) nr. 796/2004;

b)

„blijvende teelten” verstaan: blijvende teelten in de zin van artikel 2, onder c), van Verordening (EG) nr. 795/2004.

2.   Voor de toepassing van artikel 108, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 is de in 2003 als blijvend grasland in gebruik zijnde grond:

a)

de door een landbouwer in zijn steunaanvraag voor 2003 als blijvend grasland aangegeven grond

en

b)

de grond die een landbouwer in zijn steunaanvraag voor 2003 niet heeft aangegeven, tenzij kan worden aangetoond dat die grond in 2003 niet als blijvend grasland in gebruik was.

3.   In het kader van artikel 108, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 kunnen de lidstaten slechts onder de volgende voorwaarden van de eerste alinea van dat artikel afwijken:

a)

voor oppervlakten die zijn betrokken bij een herstructureringsprogramma, waaronder wordt verstaan een door de overheid opgelegde wijziging van de structuur en/of de subsidiabele oppervlakte van een bedrijf, nemen de lidstaten maatregelen ter voorkoming van een belangrijke toeneming van de totale oppervlakte landbouwgrond die subsidiabel is voor areaalbetalingen voor akkerbouwgewassen; dit kan met name inhouden dat oppervlakten die tevoren subsidiabel waren, bij wijze van compenserende maatregel als niet-subsidiabel worden beschouwd; de door de lidstaten in het kader van een herstructureringsprogramma voor het eerst subsidiabel verklaarde oppervlakten mogen ten hoogste 5 % groter zijn dan de oppervlakten die in het kader van datzelfde programma voor het eerst niet-subsidiabel worden verklaard;

b)

in het geval van enigerlei overheidsmaatregel die een landbouwer ertoe brengt om, teneinde zijn normale landbouwactiviteit voort te zetten, akkerbouw te beoefenen op grond die voordien niet als subsidiabel voor areaalbetalingen voor akkerbouwgewassen werd beschouwd, waarbij die maatregel meebrengt dat aanvankelijk wel voor dergelijke areaalbetalingen subsidiabele grond daar niet langer subsidiabel voor is, mogen de lidstaten hun totale subsidiabele oppervlakte landbouwgrond noch tijdelijk, noch definitief met meer dan 0,1 % van hun totale basisareaal verhogen;

c)

wanneer landbouwers relevante en objectieve redenen kunnen aanvoeren om binnen hun bedrijf subsidiabele grond te vervangen door niet voor areaalbetalingen voor akkerbouwgewassen subsidiabele grond, vergewissen de lidstaten zich ervan dat er geen geldige redenen zijn om die vervanging te weigeren, met name wat risico's voor het milieu betreft, en in een aan de Commissie voorgelegd plan tonen zij aan dat dergelijke vervangingen de totale oppervlakte subsidiabele grond niet wijzigen; in geen geval mag de vervanging leiden tot een toeneming van de totale subsidiabele oppervlakte bouwland van het betrokken bedrijf; de lidstaten stellen een regeling in die voorziet in de voorafgaande melding en goedkeuring van dergelijke vervangingen.

Artikel 52

Betalingsvoorwaarden

Onverminderd artikel 2, worden de areaalbetalingen voor akkerbouwgewassen uitsluitend uitgekeerd voor oppervlakten:

a)

die liggen in regio's die uit klimatologisch en agronomisch oogpunt geschikt zijn voor de teelt van akkerbouwgewassen; de lidstaten kunnen bepalen dat een regio niet geschikt is voor de teelt van bepaalde akkerbouwgewassen;

b)

waarop het akkerbouwgewas in normale groeiomstandigheden in stand wordt gehouden tot ten minste het begin van de bloei.

Wat durumtarwe betreft, moet het gewas bovendien volgens de plaatselijke normen worden geteeld ten minste tot en met 30 juni van het jaar waarvoor de betaling wordt verleend, tenzij het vóór die datum volledig rijp wordt geoogst.

Artikel 53

Regionaal bedrag

1.   Wanneer de voor areaalbetalingen voor akkerbouwgewassen subsidiabele oppervlakten van een landbouwer in verscheidene productieregio's liggen, is de ligging van elke oppervlakte waarop zijn aanvraag betrekking heeft, bepalend voor het uit te betalen bedrag.

2.   Lidstaten die een aparte behandeling voor maïs toepassen in regio's waar maïs vooral voor inkuiling wordt geteeld, mogen voor alle oppervlakten met maïs in een dergelijke regio de opbrengst van een voedergraansoort in die regio toepassen.

AFDELING 2

Specifieke bepalingen voor bepaalde akkerbouwgewassen

Artikel 54

Kuilgras

1.   Voor de toepassing van artikel 100, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt onder „kuilgras” verstaan het gewas dat ten minste eenmaal per jaar van een hoofdzakelijk met grassen ingezaaide oppervlakte ongedroogd wordt geoogst voor bewaring door anaërobe gisting in een gesloten milieu.

Oppervlakten die voor het betrokken verkoopseizoen zijn geregistreerd voor de productie van overeenkomstig Richtlijn 66/401/EEG goed te keuren zaaizaad van grassen, zijn niet subsidiabel voor de areaalbetalingen voor akkerbouwgewassen.

2.   De bepalingen van dit hoofdstuk, met uitzondering van de in artikel 52, eerste alinea, onder b), vermelde voorwaarde inzake de bloei, zijn van toepassing voor kuilgras.

3.   De landbouwers in de lidstaten met een specifiek areaal voor kuilgras zoals vermeld in bijlage IV komen in aanmerking voor de areaalbetalingen voor kuilgras.

Artikel 55

Durumtarwe

1.   Aanvragen voor de toeslag voor durumtarwe en het specifieke steunbedrag zoals vastgesteld in artikel 105 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 zijn slechts geldig indien:

a)

een aanvraag voor een areaalbetaling zoals bedoeld in artikel 101 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt ingediend voor hetzelfde aantal hectaren durumtarwe;

b)

een minimumhoeveelheid overeenkomstig Richtlijn 66/402/EEG gecertificeerd zaad wordt gebruikt.

2.   De minimumhoeveelheid gecertificeerd zaad die in overeenstemming met de in de betrokken lidstaat gangbare landbouwmethoden moet worden gebruikt, wordt vóór 1 oktober van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de steun wordt toegekend, door de lidstaten vastgesteld en ter kennis van de landbouwers gebracht.

Artikel 56

Vezelvlas en -hennep

1.   De areaalbetaling voor vezelvlas en –hennep wordt slechts uitgekeerd als:

a)

uiterlijk op 15 september van het jaar waarvoor de betaling wordt toegekend, of uiterlijk op een door de lidstaat vastgestelde vroegere datum een kopie van het contract of de verbintenis zoals bedoeld in artikel 106, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt ingediend;

b)

zaad van de volgende rassen wordt gebruikt:

i)

voor vezelvlas, de rassen die op 15 mei van het jaar waarvoor de betaling wordt toegekend, voorkomen in bijlage V;

ii)

voor vezelhennep, de rassen die op 15 mei van het jaar waarvoor de betaling wordt toegekend, voorkomen in bijlage II bij Verordening (EG) nr. 796/2004, waarbij het zaad overeenkomstig Richtlijn 2002/57/EG (32) moet zijn gecertificeerd.

2.   Voor de toekenning van de areaalbetaling voor vezelhennep kunnen de lidstaten de minimale zaaidichtheid vaststellen die verenigbaar is met een goede beoefening van de hennepteelt.

Artikel 57

Uiterste inzaaidatum

In afwijking van artikel 109 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 mogen de lidstaten voor de in bijlage VIII bij de onderhavige verordening vermelde gewassen in de door de betrokken lidstaten vast te stellen gebieden binnen de in die bijlage vermelde regio's de inzaaitermijn tot uiterlijk 15 juni verlengen.

AFDELING 3

Basisarealen, referentieopbrengsten en maxima

Artikel 58

Bevloeide en niet-bevloeide oppervlakten

1.   Wanneer in het in artikel 103 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde regioplan verschillende opbrengsten zijn vermeld voor bevloeide oppervlakten enerzijds en niet-bevloeide oppervlakten anderzijds, stelt de lidstaat regels vast om uit te maken of een oppervlakte in de loop van een verkoopseizoen al dan niet is bevloeid. Met name stelt hij vast:

a)

een lijst van de akkerbouwgewassen waarvoor een op grond van de opbrengst van bevloeide oppervlakten berekende areaalbetaling kan worden verricht;

b)

een beschrijving van de bevloeiingsinstallaties waarover de landbouwer moet beschikken; deze installaties moeten in verhouding staan tot de te bevloeien oppervlakte en de hoeveelheid water kunnen aanvoeren die nodig is voor de normale ontwikkeling van het gewas gedurende de vegetatiecyclus ervan;

c)

de betrokken bevloeiingsperiode.

2.   Lid 1 geldt niet voor de „regadío”-productieregio's in Spanje en evenmin voor andere regio's waar bevloeiing een historisch kenmerk is van percelen dat het mogelijk maakt die percelen te onderscheiden en te registreren.

Artikel 59

Overschrijding van het basisareaal

1.   Om een eventuele overschrijding van het regionale basisareaal zoals bedoeld in artikel 102 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 te constateren houdt de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat rekening met:

a)

het in bijlage IV bij de onderhavige verordening vastgestelde regionale basisareaal;

b)

de som van de oppervlakten waarvoor voor elk van de gewassen, in geval van toepassing van artikel 71 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 met inbegrip van de desbetreffende verplicht braakgelegde grond, aanvragen voor areaalbetalingen zijn ingediend.

Vrijwillig braakgelegde grond moet worden gerekend tot de andere oppervlakten dan de bevloeide oppervlakten, dan de met maïs beteelde oppervlakten en/of dan de met kuilgras beteelde oppervlakten.

2.   Bij de berekening van de som van de oppervlakten waarvoor steunaanvragen zijn ingediend, wordt geen rekening gehouden met aanvragen of delen van aanvragen die bij de administratieve controle duidelijk ongegrond blijken.

In voorkomend geval wordt de oppervlakte die bij controles ter plaatse overeenkomstig artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 feitelijk is geconstateerd, in aanmerking genomen.

3.   De overeenkomstig lid 2 aangepaste som van de oppervlakten waarvoor steunaanvragen zijn ingediend, wordt verhoogd met de met akkerbouwgewassen in de zin van titel IV, hoofdstuk 10, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 ingezaaide oppervlakten die worden gebruikt voor steunaanvragen op grond van titel IV, hoofdstuk 12, van die verordening.

4.   De procentuele overschrijding van het basisareaal wordt bepaald volgens het in bijlage VI opgenomen schema.

Artikel 60

Overschrijding van het maximumareaal voor durumtarwe

1.   Om te bepalen of het maximumareaal voor durumtarwe dat in aanmerking komt voor de bij artikel 105, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde toeslag op de areaalbetaling, is overschreden, houdt de bevoegde autoriteit van de lidstaat rekening met de som van de oppervlakten waarvoor de toeslag op de areaalbetaling voor durumtarwe is aangevraagd, aangepast overeenkomstig artikel 59, lid 2, van de onderhavige verordening en, in voorkomend geval, verlaagd op grond van artikel 102 van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

2.   Lid 1 is van toepassing om te bepalen of het maximumareaal dat in aanmerking komt voor het bij artikel 105, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde specifieke steunbedrag voor durumtarwe, is overschreden.

Artikel 61

Definitief percentage van areaaloverschrijding en verlagingscoëfficiënt

1.   Wanneer een overschrijding van de in de artikelen 59 en 60 bedoelde arealen wordt vastgesteld, bepaalt de betrokken lidstaat uiterlijk op 31 oktober van het betrokken jaar het definitieve overschrijdingspercentage tot twee cijfers achter de komma.

2.   Het aldus bepaalde definitieve overschrijdingspercentage wordt gebruikt om:

a)

overeenkomstig artikel 102, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 de proportionele verlaging van de voor de areaalbetalingen voor akkerbouwgewassen in aanmerking komende oppervlakte te berekenen;

b)

na toepassing van artikel 102, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003, overeenkomstig artikel 105 van die verordening de proportionele verlaging van de voor de toeslag, respectievelijk het specifieke steunbedrag voor durumtarwe in aanmerking komende oppervlakte te berekenen.

Artikel 62

Subbasisarealen

Voor de toepassing van artikel 102, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bepalen de lidstaten de onderstaande elementen en delen zij deze uiterlijk op 15 september van het jaar waarvoor de areaalbetalingen worden aangevraagd, aan de Commissie mee:

a)

het onder te verdelen nationale basisareaal;

b)

de criteria die de lidstaat heeft gebruikt om de subbasisarealen vast te stellen;

c)

de subbasisarealen (aantal, benaming en oppervlakte);

d)

de nadere bepalingen voor de concentratie van de in geval van een overschrijding toe te passen maatregelen.

Artikel 63

Maximum voor de som van de betalingen

Om een eventuele overschrijding van het maximum voor de betalingen en de desbetreffende verlagingscoëfficiënt zoals bedoeld in artikel 102, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 te bepalen houden de bevoegde autoriteiten van de lidstaten rekening met de proportionele verlaging van de subsidiabele oppervlakten zoals bedoeld in artikel 102, lid 1, en artikel 105, lid 2, van die verordening.

AFDELING 4

Braaklegging

Artikel 64

Definitie

Voor de toepassing van artikel 107, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt onder „braaklegging” verstaan het uit productie nemen van een oppervlakte die op grond van artikel 108 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 subsidiabel is voor areaalbetalingen.

Artikel 65

Voorwaarden

1.   Artikel 32 van Verordening (EG) nr. 795/2004 is van toepassing.

2.   In afwijking van artikel 107, lid 9, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 mag Malta voor de jaren 2005 en 2006 de minimumeisen inzake de oppervlakte van braakgelegde grond vaststellen op een oppervlakte van minder dan 0,1 ha en een breedte van minder dan 10 m.

Artikel 66

Uitsplitsing naar regio

1.   De in titel II van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde steunaanvraag wordt naar productieregio uitgesplitst in overeenstemming met het in artikel 103 van die verordening bedoelde regioplan.

2.   Voor elke aanvraag voor areaalbetalingen in een bepaalde productieregio moet er een bijbehorende braakleggingsaangifte voor ten minste het benodigde aantal hectaren in diezelfde productieregio zijn.

3.   De lidstaat mag volgens objectieve criteria van lid 2 afwijken.

4.   In afwijking van lid 2 mag de verplichte braaklegging voor een ingediende aanvraag voor areaalbetalingen volledig of gedeeltelijk plaatsvinden:

a)

wat Spanje betreft, voor een in een „secano-” en een „regadío”-productieregio gelegen bedrijf, in de „secano”-productieregio;

b)

in een andere productieregio, mits de braak te leggen oppervlakten liggen in productieregio's die grenzen aan die waar de beteelde oppervlakten liggen.

5.   Bij toepassing van de leden 3 en 4 moet de braak te leggen oppervlakte worden aangepast om rekening te houden met het verschil tussen de opbrengsten die worden gebruikt voor de berekening van de betaling voor braaklegging in de betrokken productieregio's. Toepassing van het onderhavige lid mag er echter niet toe leiden dat minder hectaren uit productie worden genomen om aan de braakleggingsverplichting te voldoen.

Artikel 67

Leguminosen

1.   Voor de toepassing van artikel 107, lid 3, tweede streepje, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt onder de teelt van „leguminosen” verstaan de teelt op een oppervlakte die is ingezaaid met een of meer van de in bijlage VII bij de onderhavige verordening genoemde voederleguminosen. De inzaai van een mengsel met granen en/of grassen is toegestaan op voorwaarde dat:

a)

de betrokken oppervlakte hoofdzakelijk met voederleguminosen wordt ingezaaid;

b)

de ingezaaide gewassen niet afzonderlijk kunnen worden geoogst.

Indien in specifieke regionale milieunormen die de lidstaat heeft vastgesteld, voor biologische landbouw een maximumpercentage in te zaaien voederleguminosen is bepaald, is aan de in de vorige alinea, onder a), gestelde voorwaarde dat de betrokken oppervlakten hoofdzakelijk met voederleguminosen moeten worden ingezaaid, voldaan als ten minste 85 % van het door de lidstaat vastgestelde maximum wordt gehaald.

2.   De oppervlakten waarvan leguminosen zoals bedoeld in lid 1 tussen 15 januari en 31 augustus in aanmerking komen voor steun op grond van de bij Verordening (EG) nr. 1786/2003 van de Raad (33) vastgestelde steunregeling, komen niet in aanmerking voor areaalbetalingen.

Artikel 68

Betalingen voor vrijwillig braakgelegde grond

Met het oog op de toepassing van artikel 107, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 in geval van toepassing van artikel 66 van die verordening staan de lidstaten de landbouwers toe om tot ten minste 10 % van de oppervlakte waarvoor areaalbetalingen voor akkerbouwgewassen worden aangevraagd en die niet wordt gebruikt om recht te hebben op de betaling van braakleggingstoeslagrechten, braak te leggen. De lidstaat mag een hoger percentage vaststellen, waarbij hij rekening houdt met specifieke situaties en ervoor zorgt dat de cultuurgrond in toereikende mate wordt gebruikt.

Het basisbedrag voor vrijwillige braaklegging is 63,00 euro/ton vanaf het verkoopseizoen 2005/2006. Indien voor bevloeide en niet-bevloeide oppervlakten verschillende opbrengsten zijn vastgesteld, is de betaling voor braaklegging voor niet-bevloeide oppervlakten van toepassing.

De lidstaten passen adequate maatregelen toe die verenigbaar zijn met de specifieke situatie van vrijwillig braakgelegde oppervlakten, om ervoor te zorgen dat die oppervlakten in een goede landbouw- en milieuconditie worden gehouden en dat het milieu wordt beschermd.

AFDELING 5

Mededelingen

Artikel 69

Mededelingen

1.   Volgens het in artikel 3 bepaalde tijdschema verstrekken de lidstaten de Commissie per productieregio, per basisareaal en voor het land als geheel de in bijlage IX bedoelde gegevens in de aldaar aangegeven gestandaardiseerde vorm.

2.   Wanneer een overschrijding van de in de artikelen 59 en 60 bedoelde arealen wordt vastgesteld, stelt de betrokken lidstaat het definitieve overschrijdingspercentage onverwijld en uiterlijk op 15 november van het betrokken jaar vast en deelt hij dit percentage aan de Commissie mee uiterlijk op 1 december van het betrokken jaar. De gegevens die zijn gebruikt om het percentage te berekenen waarmee een basisareaal is overschreden, worden meegedeeld volgens het schema in bijlage VI.

3.   Indien het overschrijdingspercentage overeenkomstig artikel 102, lid 5, en artikel 105, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt verdeeld, deelt de betrokken lidstaat die verdeling uiterlijk op 15 november aan de Commissie mee.

4.   In geval van toepassing van artikel 63 deelt de betrokken lidstaat de definitieve verlagingscoëfficiënt uiterlijk op 1 december van het betrokken jaar aan de Commissie mee.

HOOFDSTUK 12

OOIEN- EN GEITENPREMIES

AFDELING 1

Rechtstreekse betalingen

Artikel 70

Aanvragen en aanhoudperiode

1.   Naast hetgeen is vereist in het kader van het bij titel II, hoofdstuk 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde geïntegreerd beheers- en controlesysteem (hierna „het geïntegreerd systeem” genoemd), vermelden de landbouwers in hun aanvraag voor de ooien- en geitenpremies en de aanvullende premies of zij in het jaar waarvoor de premies worden aangevraagd, al dan niet schapenmelk of zuivelproducten op basis van schapenmelk verkopen.

2.   Aanvragen voor premies voor landbouwers die ooien en/of geiten houden, worden bij de bevoegde autoriteit ingediend gedurende één enkele, door de betrokken lidstaat vastgestelde periode die niet eerder begint dan op 1 november vóór het jaar waarvoor de aanvragen worden ingediend, en eindigt uiterlijk op 30 april van dat jaar.

Het Verenigd Koninkrijk mag evenwel voor Noord-Ierland een andere periode vaststellen dan voor Groot-Brittannië.

3.   De in artikel 115, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde periode waarvoor de landbouwer zich ertoe verbindt om gedurende die periode op zijn bedrijf het aantal ooien en/of geiten te houden waarvoor de premies worden aangevraagd (hierna „de aanhoudperiode” genoemd), duurt 100 dagen en gaat in op de eerste dag na de laatste dag van de in lid 2 bedoelde periode voor de indiening van de aanvragen.

Artikel 71

Gebieden die in aanmerking komen voor de geitenpremie

Aan de in artikel 113, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde criteria is voldaan in de in bijlage X genoemde gebieden.

De lidstaten gaan echter op regelmatige basis na of in alle in bijlage X genoemde gebieden die tot hun respectieve grondgebieden behoren, nog steeds aan die criteria is voldaan. Na deze evaluatie stellen de lidstaten de Commissie van elke noodzakelijke wijziging van bijlage X in kennis vóór 31 juli van het jaar voorafgaande aan het jaar waarvoor de wijziging zal gelden. In de kennisgeving wordt met name aangegeven welke in bijlage X genoemde gebieden of delen daarvan niet langer voldoen aan de in artikel 113, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde criteria, alsmede welke gebieden eventueel aan die criteria voldoen maar nog niet in bijlage X zijn opgenomen. Voor die mogelijke nieuwe gebieden doen de lidstaten de Commissie een gedetailleerde motivering van hun voorstel toekomen.

Artikel 72

Aanvraag voor de aanvullende premie en voor de geitenpremie

1.   Om in aanmerking te komen voor de aanvullende premie of voor de geitenpremie dient een landbouwer op wiens bedrijf ten minste 50 % maar minder dan 100 % van de voor landbouw gebruikte oppervlakte ligt in de in artikel 114, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde gebieden of in de in bijlage X bij de onderhavige verordening genoemde gebieden, overeenkomstig de leden 2 en 3 van het onderhavige artikel een aangifte of aangiften in waarin de ligging van zijn grond is vermeld.

2.   Een landbouwer die elk jaar in het kader van een steunaanvraag zoals bedoeld in artikel 22, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 een aangifte van de totale oppervlakte landbouwgrond van zijn bedrijf moet indienen, vermeldt in die aangifte welke voor landbouw gebruikte percelen liggen in gebieden zoals bedoeld in artikel 114, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 of in gebieden die zijn genoemd in bijlage X bij de onderhavige verordening, naar gelang van het geval.

Een landbouwer die de in de eerste alinea bedoelde aangifte niet hoeft in te dienen, dient elk jaar een specifieke aangifte in die in voorkomend geval wordt opgesteld met gebruikmaking van het systeem voor de identificatie van de percelen landbouwgrond dat een onderdeel is van het geïntegreerd systeem.

In die specifieke aangifte moet de ligging worden aangegeven van alle gronden die de landbouwer in eigendom heeft, pacht of op basis van enigerlei afspraak gebruikt, waarbij de oppervlakte ervan wordt vermeld en opgave wordt gedaan van die voor landbouw gebruikte percelen die liggen in gebieden zoals bedoeld in artikel 114, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 of in gebieden die zijn genoemd in bijlage X bij de onderhavige verordening, naar gelang van het geval. De lidstaten kunnen bepalen dat de specifieke aangifte moet worden opgenomen in de aanvraag voor de ooien- en/of de geitenpremie. De lidstaten kunnen ook verlangen dat de specifieke aangifte wordt gedaan met behulp van een formulier voor de „verzamelaanvraag”.

3.   De bevoegde nationale autoriteit kan de overlegging verlangen van een eigendomsbewijs, een pachtcontract of een schriftelijke overeenkomst tussen landbouwers en, in voorkomend geval, een verklaring van de plaatselijke of regionale autoriteit die voor landbouw gebruikte grond beschikbaar heeft gesteld aan de betrokken landbouwer. In deze verklaring wordt de aan de landbouwer beschikbaar gestelde oppervlakte vermeld onder opgave van de percelen die liggen in gebieden zoals bedoeld in artikel 114, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 of in gebieden die zijn genoemd in bijlage X bij de onderhavige verordening, naar gelang van het geval.

Artikel 73

Verweidende landbouwers

1.   In de premieaanvragen van landbouwers wier bedrijf is gevestigd in een van de in artikel 114, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde geografische gebieden en die in aanmerking wensen te komen voor de aanvullende premie, wordt vermeld:

a)

op welke plaats of plaatsen de verweiding (transhumance) in het lopende jaar zal plaatsvinden;

b)

welke periode van ten minste 90 dagen zoals bedoeld in artikel 114, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 voor het lopende jaar is bepaald.

2.   De premieaanvragen van de in lid 1 bedoelde landbouwers gaan vergezeld van documenten waaruit blijkt dat de verweiding in de twee voorgaande jaren werkelijk heeft plaatsgevonden, tenzij dit onmogelijk was door overmacht of door het effect van deugdelijk aangetoonde natuurlijke omstandigheden die een nadelige invloed hadden op het leven van de kudde, en gaan met name vergezeld van een verklaring van de plaatselijke of regionale autoriteit op de plaats van verweiding waarin wordt bevestigd dat de verweiding werkelijk gedurende ten minste 90 opeenvolgende dagen heeft plaatsgevonden.

Bij de administratieve controles op de aanvragen vergewissen de lidstaten zich ervan dat de in de premieaanvraag genoemde plaats van verweiding werkelijk ligt in een gebied zoals bedoeld in artikel 114, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

Artikel 74

Subsidiabiliteit

1.   De premies worden aan de landbouwer betaald op basis van het aantal ooien en/of geiten dat hij gedurende de gehele in artikel 70, lid 3, bedoelde aanhoudperiode op zijn bedrijf houdt.

2.   Dieren die op de laatste dag van de aanhoudperiode voldoen aan de voorwaarden die worden gesteld in de in artikel 112 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 opgenomen definities, worden als subsidiabel beschouwd.

Artikel 75

Inventaris van de landbouwers die schapenmelk of zuivelproducten op basis van schapenmelk verkopen

Voor elk jaar stellen de lidstaten uiterlijk op de dertigste dag van de aanhoudperiode op basis van de in artikel 70, lid 1, bedoelde opgaven van de landbouwers een inventaris op van de landbouwers die schapenmelk of zuivelproducten op basis van schapenmelk verkopen.

Bij de opstelling van de inventaris houden de lidstaten rekening met de resultaten van de controles en met elke andere informatiebron waarover de bevoegde autoriteit beschikt, waaronder met name de gegevens die van verwerkende of distributiebedrijven worden verkregen over de verkoop van schapenmelk of zuivelproducten op basis van schapenmelk door landbouwers.

Artikel 76

Mededelingen

1.   De lidstaten delen de Commissie het volgende mee:

a)

uiterlijk op 31 juli van elk jaar, de gegevens over de voor het lopende jaar ingediende premieaanvragen, waarvoor zij het modelformulier in bijlage XI gebruiken;

b)

uiterlijk op 31 juli van elk jaar, het aantal en het bedrag van de premies die in het voorgaande jaar zijn betaald, in voorkomend geval na de in artikel 120 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde verlaging van de steun, waarvoor zij het modelformulier in bijlage XII bij de onderhavige verordening gebruiken;

c)

uiterlijk op 31 oktober van elk jaar, de eventuele wijzigingen van de in artikel 114, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en artikel 73 van de onderhavige verordening bedoelde lijst van de geografische gebieden waar verweiding wordt toegepast.

De in de eerste alinea bedoelde gegevens worden op hun verzoek beschikbaar gesteld aan de nationale instanties die zijn belast met de opstelling van officiële statistieken in de sector schapen- en geitenvlees.

2.   Indien de op grond van lid 1 te verstrekken gegevens wijzigingen ondergaan, met name als gevolg van de controles of van correcties of verbeteringen van bestaande cijfers, worden de bijgewerkte gegevens binnen één maand na de wijziging aan de Commissie meegedeeld.

AFDELING 2

Maxima, reserves en overdrachten

Artikel 77

Om niet verkregen premierechten

Behalve in naar behoren gerechtvaardigde uitzonderingsgevallen is het een landbouwer die om niet premierechten heeft verkregen uit de nationale reserve, gedurende een periode van drie jaar te rekenen vanaf de datum waarop hij die rechten heeft verkregen, niet toegestaan zijn rechten over te dragen of tijdelijk te verhuren.

Artikel 78

Gebruik van de premierechten

1.   Een landbouwer die over rechten beschikt, kan deze gebruiken door ze zelf te doen gelden en/of ze tijdelijk aan een andere landbouwer te verhuren.

2.   Wanneer een landbouwer in een bepaald jaar niet ten minste het overeenkomstig lid 4 vastgestelde minimumpercentage van zijn rechten heeft gebruikt, wordt het niet-gebruikte deel aan de nationale reserve toegevoegd behalve in de volgende gevallen:

a)

in het geval van een landbouwer die over ten hoogste 20 premierechten beschikt en die in elk van twee opeenvolgende kalenderjaren niet telkens ten minste het minimumpercentage van zijn rechten heeft gebruikt, in welk geval alleen het deel dat in het tweede kalenderjaar niet is gebruikt, aan de nationale reserve wordt toegevoegd;

b)

in het geval van een landbouwer die deelneemt aan een door de Commissie erkend extensiveringsprogramma;

c)

in het geval van een landbouwer die deelneemt aan een door de Commissie erkend programma voor vervroegde uittreding dat geen verplichting tot overdracht en/of tijdelijke verhuur van rechten inhoudt;

d)

in naar behoren gerechtvaardigde uitzonderingsgevallen.

3.   Tijdelijke verhuur is alleen voor hele jaren mogelijk en moet ten minste het in artikel 79, lid 1, bedoelde minimumaantal dieren betreffen. Na afloop van elke periode van tijdelijke verhuur, die niet meer dan drie opeenvolgende jaren mag omvatten, neemt de landbouwer, behalve in geval van overdracht van rechten, al zijn rechten voor zichzelf terug voor ten minste twee opeenvolgende jaren. Indien de landbouwer niet in elk van die twee jaren telkens ten minste het overeenkomstig lid 4 vastgestelde minimumpercentage van zijn rechten zelf doet gelden, moet de lidstaat, behalve in naar behoren gerechtvaardigde uitzonderingsgevallen, hem jaarlijks het niet door hemzelf geldend gemaakte deel van de rechten ontnemen en dit deel toevoegen aan de nationale reserve.

Voor landbouwers die deelnemen aan een door de Commissie erkend programma voor vervroegde uittreding, kunnen de lidstaten evenwel voorzien in een van dat programma afhankelijke verlenging van de totale duur van de tijdelijke verhuur.

Landbouwers die zich hebben verbonden tot deelneming aan een extensiveringsprogramma op grond van de in artikel 2, lid 1, onder c), van Verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad (34) bedoelde maatregel of aan een extensiveringsprogramma op grond van de artikelen 22 en 23 van Verordening (EG) nr. 1257/1999, mogen tijdens de duur van die deelneming hun rechten niet tijdelijk verhuren en/of overdragen. Deze bepaling geldt evenwel niet in het geval dat het programma de mogelijkheid biedt om rechten over te dragen en/of tijdelijk te verhuren aan landbouwers die rechten moeten verkrijgen voor hun deelneming aan andere dan de in deze alinea bedoelde maatregelen.

4.   De premierechten moeten voor minimaal 70 % worden gebruikt.

De lidstaten kunnen dit percentage echter verhogen tot 100 %. Zij stellen de Commissie vooraf in kennis van het percentage dat zij voornemens zijn toe te passen.

Artikel 79

Overdracht en tijdelijke verhuur van rechten

1.   Voor een gedeeltelijke overdracht van premierechten waarbij geen bedrijf wordt overgedragen, kunnen de lidstaten op basis van hun productiestructuur een minimumaantal over te dragen rechten vaststellen. Dit minimum mag niet meer dan 10 premierechten bedragen.

2.   De overdracht en de tijdelijke verhuur van premierechten zijn eerst van kracht nadat de landbouwer die de rechten overdraagt en/of verhuurt en de landbouwer die de rechten ontvangt de bevoegde autoriteiten van de lidstaat daarvan in kennis hebben gesteld.

Deze kennisgeving geschiedt binnen een door de lidstaat vastgestelde termijn en uiterlijk op de datum waarop de termijn voor de indiening van premieaanvragen in die lidstaat afloopt, tenzij de overdracht het gevolg is van een erfenis. In dit laatste geval moet de landbouwer die de rechten ontvangt, de nodige wettelijke documenten kunnen overleggen om te bewijzen dat hij/zij de rechtverkrijgende is van de overleden landbouwer.

3.   In het geval van een overdracht waarbij geen bedrijf wordt overgedragen, kan het aantal premierechten dat zonder compensatie aan de nationale reserve moet worden afgestaan, in geen geval minder dan één bedragen.

Artikel 80

Wijziging van het individuele maximum

Bij overdracht of tijdelijke verhuur van premierechten stelt de lidstaat het nieuwe individuele maximum vast en deelt hij de betrokken landbouwers binnen 60 dagen te rekenen vanaf de laatste dag van de periode waarin zij hun aanvraag hebben ingediend, mee over hoeveel premierechten zij beschikken.

De eerste alinea is niet van toepassing in geval van een overdracht als gevolg van een erfenis onder de in artikel 79, lid 2, bepaalde voorwaarden.

Artikel 81

Landbouwers die geen eigenaar zijn van de door hen geëxploiteerde grond

Landbouwers die uitsluitend overheidsgrond of grond in collectief bezit exploiteren en die besluiten daarop niet langer dieren te weiden en al hun rechten aan een andere landbouwer over te dragen, worden gelijkgesteld met landbouwers die hun bedrijf verkopen of overdragen. In alle andere gevallen worden dergelijke landbouwers gelijkgesteld met landbouwers die alleen hun premierechten overdragen.

Artikel 82

Overdracht via de nationale reserve

Indien een lidstaat bepaalt dat de overdracht van premierechten via de nationale reserve moet lopen, past hij nationale bepalingen toe die analoog zijn aan die van dit hoofdstuk. In dat geval geldt bovendien het volgende:

a)

de lidstaat kan bepalen dat ook de tijdelijke verhuur van premierechten via de nationale reserve moet lopen;

b)

wanneer premierechten worden overgedragen of, in geval van toepassing van het bepaalde onder a), tijdelijk worden verhuurd, wordt de overdracht aan de reserve eerst van kracht nadat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat daarvan kennis hebben gegeven aan de landbouwer die de rechten overdraagt en/of verhuurt, en wordt de overdracht uit de reserve aan een andere landbouwer eerst van kracht nadat de genoemde autoriteiten daarvan kennis hebben gegeven aan die landbouwer.

Bovendien moeten de in de eerste alinea bedoelde nationale bepalingen garanderen dat de lidstaat voor het andere dan het in artikel 117, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde deel van de premierechten een vergoeding betaalt die overeenkomt met die waartoe een rechtstreekse overdracht tussen landbouwers zou hebben geleid, gelet op met name de ontwikkeling van de productie in de betrokken lidstaat. Deze vergoeding is gelijk aan die welke wordt verlangd van de landbouwers die gelijkwaardige premierechten uit de nationale reserve ontvangen.

Artikel 83

Berekening van de individuele maxima

Bij de aanvankelijke berekening en de latere wijzigingen van de individuele maxima voor de premierechten worden alleen gehele getallen in aanmerking genomen.

Daartoe wordt, wanneer de einduitkomst van de berekening geen geheel getal is, afgerond op het naaste gehele getal. Ligt het berekende getal evenwel precies halverwege tussen twee gehele getallen, dan wordt afgerond op het naasthogere gehele getal.

Artikel 84

Mededelingen

1.   Uiterlijk op 1 maart 2005 delen de lidstaten de Commissie mee welk deel van de overgedragen premierechten overeenkomstig artikel 117, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 aan de nationale reserve moet worden afgestaan, en in voorkomend geval welke maatregelen zijn genomen op grond van artikel 117, lid 3, van die verordening, en vóór 1 januari van elk jaar stellen zij de Commissie in kennis van de eventuele wijzigingen van een en ander.

2.   Met gebruikmaking van de tabellen in de bijlagen XIII en XIV delen de lidstaten de Commissie uiterlijk op 30 april van elk jaar de volgende gegevens mee:

a)

het aantal premierechten dat in het voorgaande jaar zonder compensatie aan de nationale reserve is afgestaan als gevolg van overdrachten van rechten zonder dat een bedrijf is overgedragen;

b)

het aantal ongebruikte premierechten dat in het voorgaande jaar op grond van artikel 118, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 aan de nationale reserve is toegevoegd;

c)

het aantal premierechten dat in het voorgaande jaar is toegekend op grond van artikel 118, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003;

d)

het aantal premierechten dat in het voorgaande jaar uit de nationale reserve is toegekend aan landbouwers in probleemgebieden;

e)

de uiterste data en perioden voor de overdrachten van premierechten en voor de indiening van premieaanvragen.

AFDELING 3

Extra betalingen

Artikel 85

Extra betalingen

De lidstaten die artikel 71 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 toepassen, verstrekken de Commissie informatie over hun nationale regelingen voor de toekenning van de extra betalingen zoals bedoeld in artikel 119 van die verordening. Die informatie bevat met name de volgende gegevens, voorzover relevant:

a)

wat betalingen per dier betreft:

i)

de indicatieve bedragen per dier en de wijze van toekenning;

ii)

een indicatieve raming van de totale uitgaven en het aantal betrokken dieren;

iii)

de specifieke eisen inzake de veebezetting;

iv)

andere gegevens over de uitvoeringsbepalingen;

b)

wat areaalbetalingen betreft, voorzover nodig:

i)

de berekening van de regionale basisarealen;

ii)

de indicatieve bedragen per hectare;

iii)

een indicatieve raming van de totale uitgaven en het aantal betrokken hectaren;

iv)

andere gegevens over de uitvoeringsbepalingen;

c)

nadere gegevens over andere regelingen die met het oog op extra betalingen zijn vastgesteld.

De lidstaten delen eventuele wijzigingen van hun nationale regelingen aan de Commissie mee binnen één maand te rekenen vanaf de datum van die wijzigingen.

AFDELING 4

Algemene bepalingen

Artikel 86

Omrekening in de nationale valuta

De datum van het ontstaansfeit voor de wisselkoers die moet worden toegepast op het bedrag van de in de artikelen 113, 114 en 119 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde premies en betalingen, is het begin van het kalenderjaar waarvoor de premie of betaling wordt toegekend.

De te gebruiken wisselkoers is het pro rata temporis berekende gemiddelde van de wisselkoersen die gelden in de maand december voorafgaande aan de datum van het ontstaansfeit. Deze wisselkoers wordt door de Commissie vastgesteld in de maand na de datum van het ontstaansfeit.

HOOFDSTUK 13

RUNDVLEESBETALINGEN

AFDELING 1

Speciale premie

(Artikel 123 van Verordening (EG) nr. 1782/2003)

Artikel 87

Aanvraag

1.   Naast hetgeen is vereist in het kader van het geïntegreerd systeem, moet elke aanvraag voor rechtstreekse betalingen zoals bedoeld in artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 de volgende gegevens bevatten:

a)

de onderverdeling van het aantal dieren naar leeftijdstranche;

b)

de referenties van de paspoorten of de administratieve documenten die de dieren waarvoor de aanvraag wordt ingediend, vergezellen.

2.   Aanvragen kunnen alleen worden ingediend voor dieren die op de begindatum van de in artikel 90 bedoelde aanhoudperiode:

a)

wanneer het om stieren gaat, ten minste zeven maanden oud zijn;

b)

wanneer het om ossen gaat:

i)

in het geval van de eerste leeftijdstranche, ten minste zeven maanden en ten hoogste 19 maanden oud zijn;

ii)

in het geval van de tweede leeftijdstranche, ten minste 20 maanden oud zijn.

Artikel 88

Toekenning van de premie

Voor dieren die niet voor de speciale premie in aanmerking zijn genomen doordat de in artikel 123, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde proportionele verlaging of het in artikel 131 van die verordening bedoelde veebezettingsgetal is toegepast, kan geen aanvraag meer worden ingediend voor dezelfde leeftijdstranche en wordt de premie als betaald beschouwd.

Artikel 89

Paspoorten en administratieve documenten

1.   Wanneer, in de in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 bedoelde gevallen, het paspoort niet voorhanden is, wordt het vervangen door een nationaal administratief document zoals bedoeld in artikel 123, lid 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

2.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaat zien erop toe dat aan de hand van het paspoort of het administratieve document kan worden gewaarborgd dat slechts één premie per dier en per leeftijdstranche wordt toegekend. Daartoe verlenen de lidstaten elkaar de nodige bijstand.

3.   De lidstaten kunnen voorschrijven dat het in lid 1 bedoelde nationale administratieve document moet zijn:

a)

een document dat elk individueel dier vergezelt;

b)

een door de landbouwer bijgehouden algemene lijst met alle voor het administratieve document voorgeschreven gegevens, op voorwaarde dat de betrokken dieren vanaf het tijdstip waarop de eerste aanvraag wordt ingediend tot het tijdstip waarop zij als slachtdier op de markt worden gebracht, bij dezelfde landbouwer blijven;

c)

een algemene lijst die wordt bijgehouden door de centrale autoriteiten en die alle voor het administratieve document voorgeschreven gegevens bevat, op voorwaarde dat de lidstaat of het gebied van de lidstaat waar van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, alle dieren waarvoor een aanvraag is ingediend ter plaatse controleert, de verplaatsingen van deze dieren controleert en alle gecontroleerde dieren van een onloochenbaar merkteken voorziet, hetgeen de landbouwers moeten toestaan;

d)

een algemene lijst die wordt bijgehouden door de centrale autoriteiten en die alle voor het administratieve document voorgeschreven gegevens bevat, op voorwaarde dat de lidstaat de nodige maatregelen neemt om te voorkomen dat de premie tweemaal voor dezelfde leeftijdstranche wordt toegekend, en dat hij ervoor zorgt dat voor elk dier desgevraagd onmiddellijk informatie over de status op premiegebied van dit dier wordt verstrekt.

4.   De lidstaten die besluiten van één of een aantal van de in de alinea 3 van dit lid bedoelde mogelijkheden gebruik te maken, moeten de Commissie daarvan tijdig in kennis stellen en haar de desbetreffende uitvoeringsbepalingen meedelen.

Voor de toepassing van het bepaalde in de alinea 3, onder c), van dit lid worden alleen Groot-Brittannië en Noord-Ierland als „gebied van de lidstaat” beschouwd.

Artikel 90

Aanhoudperiode

De duur van de in artikel 123, lid 3, onder a), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde aanhoudperiode bedraagt twee maanden te rekenen vanaf de dag na die waarop de aanvraag is ingediend.

De lidstaten kunnen evenwel bepalen dat de landbouwer andere begindata kan vaststellen, mits deze niet later zijn dan twee maanden na de dag waarop de aanvraag is ingediend.

Artikel 91

Regionaal maximum

1.   Wanneer de toepassing van de in artikel 123, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde proportionele verlaging een aantal subsidiabele dieren oplevert dat geen geheel getal is, wordt voor het gedeelte achter de komma een overeenkomstig gedeelte van het premiebedrag per eenheid toegekend. Hierbij wordt alleen met het eerste cijfer achter de komma rekening gehouden.

2.   Wanneer de lidstaten besluiten hun grondgebied in regio's in de zin van artikel 122, onder a), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 in te delen of de binnen hun grondgebied bestaande regio's te wijzigen, stellen zij de Commissie vóór 1 januari van het betrokken jaar van dit besluit in kennis waarbij zij de betrokken regio's omschrijven en de daarvoor toegekende maxima vermelden. Latere wijzigingen moeten telkens vóór 1 januari van het betrokken jaar ter kennis van de Commissie worden gebracht.

Artikel 92

Begrenzing van het aantal dieren per bedrijf

1.   Wanneer een lidstaat het bij artikel 123, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde maximumaantal van 90 dieren per bedrijf en per leeftijdstranche wijzigt of niet toepast, stelt hij de Commissie hiervan vóór 1 januari van het betrokken kalenderjaar in kennis.

Wanneer een lidstaat bovendien een minimumaantal dieren per bedrijf vaststelt waarop de proportionele verlaging niet wordt toegepast als het niet wordt overschreden, stelt hij de Commissie hiervan vóór 1 januari van het betrokken kalenderjaar in kennis.

2.   Latere wijzigingen van de overeenkomstig lid 1 meegedeelde besluiten moeten vóór 1 januari van het betrokken jaar ter kennis van de Commissie worden gebracht.

Artikel 93

Toekenning bij het slachten

1.   De lidstaten kunnen de speciale premie als volgt bij het slachten toekennen:

a)

wanneer het om stieren gaat, voor de enige leeftijdstranche;

b)

wanneer het om ossen gaat, voor de eerste of de tweede leeftijdstranche of voor beide leeftijdstranches samen.

2.   De lidstaten die besluiten de speciale premie overeenkomstig lid 1 bij het slachten toe te kennen, bepalen dat de premie ook wordt toegekend bij de verzending van subsidiabele dieren naar een andere lidstaat of bij de uitvoer ervan naar een derde land.

3.   Wanneer een lidstaat heeft besloten de speciale premie overeenkomstig lid 1 bij het slachten toe te kennen, is het bepaalde in deze afdeling en in artikel 120 en artikel 121, leden 1 en 2, van overeenkomstige toepassing voor de toekenning van de premie.

4.   De steunaanvraag dient niet alleen de in artikel 121, lid 1, bedoelde gegevens te bevatten, maar dient ook aan te geven of het om een stier dan wel een os gaat, en vergezeld te gaan van een document dat de voor de toepassing van artikel 89, lid 2, benodigde gegevens bevat. Het betreft een van de volgende documenten, naar keuze van de lidstaat:

a)

het paspoort of een exemplaar van het paspoort ingeval het gebruikte paspoortmodel verscheidene exemplaren omvat;

b)

een kopie van het paspoort ingeval het gebruikte paspoortmodel uit slechts één enkel exemplaar bestaat dat voor de toepassing van artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 aan de bevoegde autoriteit moet worden teruggegeven; in dat geval neemt de lidstaat de maatregelen die nodig zijn om zich ervan te kunnen vergewissen dat de in de kopie vermelde gegevens in overeenstemming zijn met het origineel;

c)

het nationale administratieve document wanneer, in de in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1760/2000 bedoelde gevallen, het paspoort niet voorhanden is.

De lidstaten kunnen de toepassing van het nationale administratieve document schorsen. In dat geval nemen zij de maatregelen die nodig zijn om te voorkomen dat de premie tweemaal voor dezelfde leeftijdstranche wordt toegekend voor dieren die intracommunautair zijn verhandeld.

Wanneer het gecomputeriseerde gegevensbestand zoals bedoeld in artikel 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 1760/2000 naar het oordeel van de lidstaat de gegevens bevat die nodig zijn om te garanderen dat per dier en per leeftijdstranche slechts één premie wordt toegekend, hoeft de steunaanvraag niet van het in de eerste alinea van het onderhavige lid bedoelde document vergezeld te gaan.

Ingeval de lidstaat gebruik maakt van de in artikel 121, lid 2, eerste alinea, bedoelde mogelijkheid, neemt hij in afwijking van de eerste alinea van het onderhavige lid de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de landbouwer kan bepalen voor welke dieren hij de speciale premie aanvraagt.

5.   Voor stieren moet in het bewijs van slachting het geslacht gewicht worden vermeld.

6.   In geval van verzending wordt het bewijs van verzending geleverd door middel van een verklaring van de verzender waarin met name de lidstaat van bestemming van het dier is aangegeven.

In dat geval moet de steunaanvraag de volgende gegevens bevatten:

a)

de naam en het adres van de verzender (of een gelijkwaardige code);

b)

het identificatienummer van het dier;

c)

een verklaring dat het dier ten minste negen maanden oud is.

De steunaanvraag moet worden ingediend voordat het dier het grondgebied van de betrokken lidstaat verlaat, en het bewijs van verzending moet worden ingediend binnen drie maanden te rekenen vanaf de datum waarop het dier het grondgebied van de betrokken lidstaat heeft verlaten.

Artikel 94

Bijzonderheden van de toekenningsregeling

1.   In afwijking van artikel 90 wordt de premie betaald aan de landbouwer die het dier heeft gehouden gedurende een aanhoudperiode van ten minste twee maanden die minder dan één maand vóór de slacht of verzending of minder dan twee maanden vóór de uitvoer van het dier eindigde.

Wanneer het om ossen gaat, gelden voor de betaling van de premie de volgende regels:

a)

de premie voor de eerste leeftijdstranche mag slechts worden betaald indien de landbouwer het dier gedurende ten minste twee maanden heeft gehouden terwijl het ten minste zeven maanden en minder dan 22 maanden oud was;

b)

de premie voor de tweede leeftijdstranche mag slechts worden betaald indien de landbouwer het dier gedurende ten minste twee maanden heeft gehouden terwijl het ten minste 20 maanden oud was;

c)

de premies voor de twee leeftijdstranches mogen slechts samen worden betaald indien de landbouwer het dier gedurende ten minste vier opeenvolgende maanden heeft gehouden met inachtneming van de onder a) en b) vastgestelde leeftijdsvoorwaarden;

d)

alleen de premie voor de tweede leeftijdstranche mag worden betaald indien het dier uit een andere lidstaat is verzonden toen het ten minste 19 maanden oud was.

2.   Bij de berekening van de veebezetting zoals bedoeld in artikel 131 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt elk dier waarvoor een gecombineerde aanvraag voor de twee leeftijdstranches samen is ingediend, tweemaal meegerekend.

3.   Het geslacht gewicht wordt bepaald op basis van een heel geslacht dier dat voldoet aan de in artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 1208/81 van de Raad (35) vastgestelde eisen.

Voor hele geslachte dieren met een daarvan afwijkende aanbiedingsvorm worden de in de bijlage bij Verordening (EEG) nr. 563/82 van de Commissie (36) vermelde correctiecoëfficiënten toegepast.

Voor dieren die worden geslacht in een slachthuis dat niet verplicht is het communautaire indelingsschema voor geslachte volwassen runderen toe te passen, kan de lidstaat toestaan dat het gewicht wordt bepaald op basis van het levend gewicht van het geslachte dier. In dat geval wordt ervan uitgegaan dat het geslacht gewicht ten minste 185 kg bedraagt als het levend gewicht van het geslachte dier ten minste 340 kg bedroeg.

Artikel 95

Mededeling

Vóór het begin van het betrokken kalenderjaar stellen de lidstaten de Commissie in kennis van hun besluit of hun gewijzigde besluit over de toepassing van artikel 93, en in voorkomend geval van de betrokken uitvoeringsregelingen.

AFDELING 2

Seizoencorrectiepremie

(Artikel 124 van Verordening (EG) nr. 1782/2003)

Artikel 96

Toepassing van de premie

De Commissie bepaalt uiterlijk op 1 september van elk kalenderjaar in welke lidstaten de seizoencorrectiepremie kan worden toegekend voor het volgende kalenderjaar.

De lidstaten delen de Commissie uiterlijk op 1 januari van het kalenderjaar waarin de premie wordt toegekend, mee of zij hebben besloten artikel 124, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 toe te passen.

Artikel 97

Recht op de premie

1.   De seizoencorrectiepremie mag uitsluitend worden toegekend voor ossen waarvoor in een lidstaat die de seizoencorrectiepremie toepast, de speciale premie reeds is toegekend of overeenkomstig artikel 88 als toegekend wordt beschouwd, en die worden geslacht in een lidstaat die de seizoencorrectiepremie toepast.

2.   Voor de seizoencorrectiepremie komt alleen de landbouwer in aanmerking die het dier het laatst heeft gehouden voordat het werd geslacht.

Artikel 98

Aanvraag

1.   De landbouwer dient zijn aanvraag in bij de bevoegde autoriteit van de lidstaat op het grondgebied waarvan zijn bedrijf is gevestigd.

2.   De aanvraag wordt opgesteld overeenkomstig de mutatis mutandis geldende bepalingen van artikel 93, lid 4, en artikel 121.

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om na te gaan of de speciale premie is toegekend, en verrichten regelmatig en onverwachts controles om na te gaan of de in artikel 121 bedoelde verklaringen juist zijn.

AFDELING 3

Zoogkoeienpremie

(Artikelen 125 tot en met 129 van Verordening (EG) nr. 1782/2003)

Artikel 99

Koeien van een vleesras

Voor de toepassing van artikel 122, onder d), en artikel 129, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 worden koeien van de in bijlage XV bij de onderhavige verordening vermelde runderrassen niet als koeien van een vleesras beschouwd.

Artikel 100

Maximale individuele referentiehoeveelheid

1.   Wanneer een lidstaat het maximum van 120 000 kg voor de individuele referentiehoeveelheid zoals vastgesteld in artikel 125, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wijzigt of niet toepast, stelt hij de Commissie hiervan vóór 1 januari van het betrokken kalenderjaar in kennis.

2.   Latere wijzigingen van de overeenkomstig lid 1 meegedeeld besluiten moeten vóór 1 januari van het betrokken jaar ter kennis van de Commissie worden gebracht.

Artikel 101

Aanhoudperiode

De in artikel 125, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde aanhoudperiode van zes maanden gaat in op de dag na die waarop de aanvraag is ingediend.

Artikel 102

Aanvraag

1.   Onverminderd de eisen waaraan in het kader van het geïntegreerd systeem moet worden voldaan, moet in het geval dat de premie wordt aangevraagd op grond van artikel 125, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 1782/2003, de in artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde aanvraag voor rechtstreekse betalingen bevatten:

a)

een verklaring waarin de individuele referentiehoeveelheid melk is aangegeven die voor de landbouwer beschikbaar is op 31 maart voorafgaande aan het begin van het twaalf maanden omvattende tijdvak voor de toepassing van de heffingsregeling dat in het betrokken kalenderjaar aanvangt; ingeval deze referentiehoeveelheid op de datum van indiening van de aanvraag niet bekend is, moet zij zo spoedig mogelijk aan de bevoegde autoriteit worden meegedeeld;

b)

de verbintenis van de landbouwer om in de periode van twaalf maanden die aanvangt op de datum waarop de aanvraag wordt ingediend, zijn individuele referentiehoeveelheid niet tot boven de in artikel 125, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde kwantitatieve beperking te verhogen.

Punt b) is niet van toepassing indien de lidstaat de bovenbedoelde kwantitatieve beperking heeft afgeschaft.

2.   De aanvragen moeten worden ingediend binnen een door de lidstaat vast te stellen totale periode van zes maanden in een kalenderjaar.

De lidstaat kan afzonderlijke perioden voor de indiening van aanvragen binnen die totale periode vaststellen.

Artikel 103

Gemiddelde melkopbrengst

De gemiddelde melkopbrengst wordt berekend op basis van de in bijlage XVI vermelde gemiddelde melkopbrengsten. Voor deze berekening kan de lidstaat evenwel een door hem erkend document gebruiken waarin de gemiddelde melkopbrengst van de melkveestapel van de landbouwer wordt gecertificeerd.

Artikel 104

Aanvullende nationale premie

1.   Een aanvullende nationale zoogkoeienpremie zoals bedoeld in artikel 125, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 mag uitsluitend worden toegekend aan landbouwers die voor hetzelfde kalenderjaar de zoogkoeienpremie ontvangen.

De aanvullende nationale zoogkoeienpremie wordt toegekend binnen de grenzen van het aantal voor de zoogkoeienpremie in aanmerking genomen dieren, in voorkomend geval na toepassing van de in artikel 129, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde proportionele verlaging.

2.   De lidstaten kunnen voor de toekenning van de aanvullende nationale zoogkoeienpremie extra voorwaarden vaststellen. Zij delen deze voorwaarden lang genoeg voordat ze worden toegepast, aan de Commissie mee.

3.   De Commissie besluit uiterlijk op 1 september van elk kalenderjaar welke lidstaten voldoen aan de in artikel 125, lid 5, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde voorwaarden.

Artikel 105

Individueel maximum

De lidstaten stellen voor elke landbouwer een individueel maximum vast overeenkomstig artikel 126, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

Artikel 106

Mededelingen

1.   De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 maart 2005 in kennis van eventuele wijzigingen van de procedures om overeenkomstig artikel 126, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 individuele maxima te verlagen.

2.   De lidstaten stellen de Commissie:

a)

uiterlijk op 1 maart 2005 in kennis van eventuele wijzigingen van de methode voor de berekening van de verlaging zoals bedoeld in artikel 127, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003;

b)

in voorkomende geval vóór 1 januari van het betrokken jaar in kennis van de wijzigingen van de op grond van artikel 127, lid 2, onder a), van die verordening genomen maatregelen.

3.   Met gebruikmaking van de tabel in deel 3 van bijlage XVIII stellen de lidstaten de Commissie elk jaar uiterlijk op 1 maart voorlopig en uiterlijk op 31 juli definitief in kennis van:

a)

het aantal premierechten dat in het voorgaande kalenderjaar zonder compensatie aan de nationale reserve is afgestaan in verband met overdrachten van rechten zonder bedrijfsoverdracht;

b)

het aantal ongebruikte premierechten zoals bedoeld in artikel 109, lid 2, dat in het voorgaande kalenderjaar aan de nationale reserve is toegevoegd;

c)

het aantal rechten dat in het voorgaande kalenderjaar is toegekend op grond van artikel 128, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

Artikel 107

Om niet verkregen rechten

Behalve in naar behoren gerechtvaardigde uitzonderingsgevallen mag een landbouwer die om niet premierechten uit de nationale reserve heeft verkregen, zijn rechten gedurende de volgende drie kalenderjaren niet overdragen en/of tijdelijk verhuren.

Artikel 108

Gebruik van de premierechten

1.   Een landbouwer die over rechten beschikt, kan deze gebruiken door ze zelf te doen gelden en/of ze tijdelijk aan een andere landbouwer te verhuren.

2.   Wanneer een landbouwer in een bepaald kalenderjaar niet ten minste het overeenkomstig lid 4 vastgestelde minimumpercentage van zijn rechten heeft gebruikt, wordt het niet-gebruikte deel aan de nationale reserve toegevoegd behalve in de volgende gevallen:

in het geval van een landbouwer die over ten hoogste zeven premierechten beschikt en die in elk van twee opeenvolgende kalenderjaren niet telkens ten minste het overeenkomstig lid 4 vastgestelde minimumpercentage van zijn rechten heeft gebruikt, in welk geval alleen het deel dat in het tweede kalenderjaar niet is gebruikt, aan de nationale reserve wordt toegevoegd,

in het geval van een landbouwer die deelneemt aan een door de Commissie erkend extensiveringsprogramma,

in het geval van een landbouwer die deelneemt aan een door de Commissie erkend programma voor vervroegde uittreding dat geen verplichting tot overdracht en/of tijdelijke verhuur van rechten inhoudt,

of

in naar behoren gerechtvaardigde uitzonderingsgevallen.

3.   Tijdelijke verhuur is alleen voor hele kalenderjaren mogelijk en moet ten minste het in artikel 109, lid 1, bedoelde minimumaantal dieren betreffen. Na afloop van elke periode van tijdelijke verhuur, die niet meer dan drie opeenvolgende jaren mag omvatten, neemt de landbouwer, behalve in geval van overdracht van rechten, al zijn rechten voor zichzelf terug voor ten minste twee opeenvolgende kalenderjaren. Indien de landbouwer niet in elk van die twee jaren telkens ten minste het overeenkomstig lid 4 vastgestelde minimumpercentage van zijn rechten zelf doet gelden, moet de lidstaat, behalve in naar behoren gerechtvaardigde uitzonderingsgevallen, hem jaarlijks het niet door hemzelf geldend gemaakte deel van de rechten ontnemen en dit deel toevoegen aan de nationale reserve.

Voor landbouwers die deelnemen aan een door de Commissie erkend programma voor vervroegde uittreding, kunnen de lidstaten evenwel voorzien in een van dat programma afhankelijke verlenging van de totale duur van de tijdelijke verhuur.

Landbouwers die zich hebben verbonden tot deelneming aan een extensiveringsprogramma op grond van de in artikel 2, lid 1, onder c), van Verordening (EEG) nr. 2078/92 van de Raad (37) bedoelde maatregel of aan een extensiveringsprogramma op grond van de artikelen 22 en 23 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 (38), mogen tijdens de duur van die deelneming hun rechten niet tijdelijk verhuren en/of overdragen. Deze bepaling geldt evenwel niet in het geval dat het programma de mogelijkheid biedt om rechten over te dragen en/of tijdelijk te verhuren aan landbouwers die rechten moeten verkrijgen voor hun deelneming aan andere dan de in deze alinea bedoelde maatregelen.

4.   De premierechten moeten voor minimaal 70 % worden gebruikt. De lidstaten kunnen dit percentage echter verhogen tot 100 %.

De lidstaten stellen de Commissie vooraf in kennis van het percentage dat zij voornemens zijn toe te passen, of van elke wijziging van het betrokken percentage.

Artikel 109

Overdracht en tijdelijke verhuur van rechten

1.   Voor een gedeeltelijke overdracht van premierechten waarbij geen bedrijf wordt overgedragen, kunnen de lidstaten op basis van hun productiestructuur een minimumaantal over te dragen rechten vaststellen. Dit minimum mag niet meer dan vijf premierechten bedragen.

2.   De overdracht en de tijdelijke verhuur van premierechten zijn eerst van kracht nadat de landbouwer die de rechten overdraagt en/of verhuurt en de landbouwer die de rechten ontvangt de bevoegde autoriteiten van de lidstaat daarvan gezamenlijk in kennis hebben gesteld.

Deze kennisgeving geschiedt binnen een door de lidstaat vastgestelde termijn en uiterlijk op de datum waarop de landbouwer die de rechten ontvangt zijn premieaanvraag indient, tenzij de overdracht van rechten het gevolg is van een erfenis. In dit laatste geval moet de landbouwer die de rechten ontvangt, de nodige wettelijke documenten kunnen overleggen om te bewijzen dat hij/zij de rechtverkrijgende is van de overleden landbouwer.

Artikel 110

Wijziging van het individuele maximum

Bij overdracht of tijdelijke verhuur van premierechten stelt de lidstaat het nieuwe individuele maximum vast en deelt hij de betrokken landbouwers binnen 60 dagen te rekenen vanaf de laatste dag van de periode waarin zij hun aanvraag hebben ingediend, mee over hoeveel premierechten zij beschikken.

De eerste alinea is niet van toepassing wanneer de overdracht het gevolg is van een erfenis.

Artikel 111

Landbouwers die geen eigenaar zijn van de door hen geëxploiteerde grond

Landbouwers die uitsluitend overheidsgrond of grond in collectief bezit exploiteren en die besluiten de exploitatie van die grond niet voort te zetten en al hun rechten aan een andere landbouwer over te dragen, worden gelijkgesteld met landbouwers die hun bedrijf verkopen of overdragen. In alle andere gevallen worden dergelijke landbouwers gelijkgesteld met landbouwers die alleen hun premierechten overdragen.

Artikel 112

Overdracht via de nationale reserve

Indien een lidstaat overeenkomstig artikel 127, lid 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bepaalt dat de overdracht van premierechten zonder overdracht van het bedrijf via de nationale reserve moet lopen, past hij nationale bepalingen toe die analoog zijn aan die van de artikelen 109 tot en met 111 van de onderhavige verordening. In dat geval geldt bovendien het volgende:

de lidstaat kan bepalen dat ook de tijdelijke verhuur van premierechten via de nationale reserve moet lopen;

wanneer premierechten worden overgedragen of, in geval van toepassing van het bepaalde in het eerste streepje, tijdelijk worden verhuurd, wordt de overdracht aan de reserve eerst van kracht nadat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat daarvan kennis hebben gegeven aan de landbouwer die de rechten overdraagt en/of verhuurt, en wordt de overdracht uit de reserve aan een andere landbouwer eerst van kracht nadat de genoemde autoriteiten daarvan kennis hebben gegeven aan die landbouwer.

Bovendien moeten de bovenbedoelde nationale bepalingen garanderen dat de lidstaat voor het andere dan het in artikel 127, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde deel van de premierechten een vergoeding betaalt die overeenkomt met die waartoe een rechtstreekse overdracht tussen landbouwers zou hebben geleid, gelet op met name de ontwikkeling van de productie in de betrokken lidstaat. Deze vergoeding is gelijk aan die welke wordt verlangd van de landbouwers die gelijkwaardige premierechten uit de nationale reserve ontvangen.

Artikel 113

Rechten op gedeeltelijke premies

1.   Wanneer bij de berekeningen overeenkomstig de artikelen 105 tot en met 112 de uitkomst geen geheel getal is, wordt uitsluitend met het eerste cijfer achter de komma rekening gehouden.

2.   Wanneer de toepassing van de bepalingen van deze afdeling leidt tot rechten op gedeeltelijke premies, hetzij bij een landbouwer, hetzij bij de nationale reserve, worden deze gedeelten bij elkaar opgeteld.

3.   Wanneer een landbouwer recht heeft op een gedeeltelijke premie, wordt slechts het daarmee overeenkomende deel van het bedrag per eenheid van de premie en, in voorkomend geval, van de in artikel 104 bedoelde aanvullende nationale premie en van het in artikel 118 bedoelde extensiveringsbedrag toegekend.

Artikel 114

Specifieke regeling voor vaarzen

1.   De lidstaten die gebruik wensen te maken van de bij artikel 129, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geboden mogelijkheid, stellen de Commissie daarvan in kennis en verstrekken haar tegelijkertijd de relevante gegevens aan de hand waarvan kan worden uitgemaakt of de bij artikel 129, lid 1, van die verordening vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

De betrokken lidstaten delen in voorkomend geval ook het specifieke maximum mee dat zij hebben vastgesteld.

De Commissie besluit welke lidstaten voldoen aan de bij artikel 129, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde voorwaarden.

De bij de inwerkingtreding van de onderhavige verordening geldende besluiten blijven van toepassing.

2.   De lidstaten die voldoen aan de bij artikel 129, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde voorwaarden, stellen de Commissie vóór 1 januari van het betrokken jaar in kennis van elke wijziging van het specifieke nationale maximum dat zij hebben vastgesteld.

3.   De lidstaten die de specifieke regeling toepassen, stellen criteria vast om te garanderen dat de premie wordt betaald aan landbouwers van wie de vaarzen bestemd zijn voor de vernieuwing van koeienbestanden. Deze criteria kunnen met name een leeftijdsgrens en/of voorwaarden met betrekking tot het ras omvatten. De lidstaat stelt de Commissie vóór 1 januari van het betrokken jaar in kennis van de vastgestelde criteria. Latere wijzigingen moeten de Commissie vóór 1 januari van het betrokken jaar worden meegedeeld.

4.   Wanneer de toepassing van de in artikel 129, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde proportionele verlaging een aantal subsidiabele dieren oplevert dat geen geheel getal is, wordt voor het gedeelte achter de komma een overeenkomstig gedeelte van het bedrag per eenheid van de premie en, in voorkomend geval, van de in artikel 104 bedoelde aanvullende nationale premie en van het in artikel 118 bedoelde extensiveringsbedrag toegekend. Hierbij wordt alleen met het eerste cijfer achter de komma rekening gehouden.

5.   In de lidstaten die de specifieke regeling toepassen, moet de in artikel 125, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde verplichting inzake het minimumaantal te houden dieren voor 100 % met zoogkoeien worden nagekomen wanneer de landbouwer een aanvraag voor zoogkoeien heeft ingediend, en voor 100 % met vaarzen wanneer de landbouwer een aanvraag voor vaarzen heeft ingediend.

6.   De artikelen 105 tot en met 113 zijn niet van toepassing in het kader van deze specifieke regeling.

Artikel 115

Afronding van het aantal dieren

Wanneer de berekening van het maximumaantal vaarzen op basis van het in artikel 125, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde percentage een uitkomst oplevert die geen geheel getal is, wordt op het naastlagere gehele getal afgerond als het eerste cijfer achter de komma minder dan 5 is, en op het naasthogere gehele getal als dat cijfer 5 of meer is.

AFDELING 4

Gemeenschappelijke bepalingen inzake de speciale premie en de zoogkoeienpremie

Onderafdeling 1

Algemene bepalingen

Artikel 116

Aanvragen voor de speciale premie en de zoogkoeienpremie

1.   De lidstaten kunnen om administratieve redenen bepalen dat, wat de speciale premie en de zoogkoeienpremie betreft, de in artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde steunaanvragen voor rechtstreekse betalingen betrekking moeten hebben op een minimumaantal dieren, met dien verstande dat dit aantal niet hoger mag zijn dan drie.

2.   Onverminderd artikel 102, lid 2, en artikel 118 quater, lid 2, kunnen de lidstaten de perioden en uiterste data voor de indiening van de premieaanvragen en het aantal aanvragen dat een landbouwer per premieregeling en per kalenderjaar mag indienen, vaststellen.

Artikel 117

Veebezetting

1.   Voor elke landbouwer die voor een bepaald kalenderjaar een aanvraag voor rechtstreekse betalingen zoals bedoeld in artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 indient voor ten minste één speciale premie of zoogkoeienpremie, stellen de bevoegde autoriteiten het aantal GVE's (grootvee-eenheden) vast dat overeenkomt met het aantal dieren waarvoor een speciale premie of een zoogkoeienpremie kan worden toegekend, rekening houdend met het voederareaal van zijn bedrijf.

2.   Voor de bepaling van de veebezetting zoals bedoeld in artikel 131 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt als volgt te werk gegaan:

a)

er wordt rekening gehouden met de individuele referentiehoeveelheid melk die voor de landbouwer beschikbaar is op 31 maart voorafgaande aan het begin van het twaalf maanden omvattende tijdvak voor de toepassing van de heffingsregeling dat in het betrokken kalenderjaar aanvangt;

b)

het aantal melkkoeien dat voor de productie van die referentiehoeveelheid nodig is, wordt berekend overeenkomstig artikel 103 van de onderhavige verordening.

3.   Voor de bepaling van het aantal voor een premie in aanmerking komende dieren wordt:

a)

het overeenkomstig de voorschriften van het geïntegreerd systeem geconstateerde aantal hectaren vermenigvuldigd met de veebezetting zoals bedoeld in artikel 131 van Verordening (EG) nr. 1782/2003;

b)

van de aldus verkregen uitkomst het aantal GVE's afgetrokken dat overeenkomt met het aantal melkkoeien dat nodig is voor de productie van de voor de landbouwer beschikbare referentiehoeveelheid melk;

c)

van de aldus verkregen uitkomst het aantal GVE's afgetrokken dat overeenkomt met het aantal ooien en/of geiten waarvoor een premieaanvraag is ingediend.

De aldus verkregen einduitkomst is het maximumaantal GVE's waarvoor de speciale premie en de zoogkoeienpremie kunnen worden toegekend.

4.   De lidstaten stellen elke betrokken landbouwer in kennis van de voor hem bepaalde veebezetting en van het daaruit resulterende aantal GVE's waarvoor een premie kan worden toegekend.

Onderafdeling 2

Regeling inzake het extensiveringsbedrag

(Artikel 132 van verordening (EG) Nr. 1782/2003)

Artikel 118

Deelneming aan de regeling inzake het extensiveringsbedrag

1.   Om voor het extensiveringsbedrag in aanmerking te komen moet de landbouwer in de aanvraag voor rechtstreekse betalingen zoals bedoeld in artikel 22 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 aangeven dat hij wenst deel te nemen aan de regeling inzake het extensiveringsbedrag.

2.   Dieren waarvoor de speciale premie overeenkomstig artikel 88 als betaald wordt beschouwd, komen niet in aanmerking voor het extensiveringsbedrag.

Artikel 118 bis

Bepaling van de veebezetting door telling

1.   Ten behoeve van de controle of het overeenkomstig artikel 132, lid 3, onder a), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 berekende totale aantal dieren voldoet aan de veebezettingseisen van artikel 132, lid 2, van die verordening, stelt de lidstaat jaarlijks ten minste vijf data voor de telling van de dieren vast, welke data hij aan de Commissie meedeelt.

Tenzij de lidstaat besluit dat de teldata alle dagen van het jaar zijn, moeten de teldata op zodanige wijze willekeurig worden gespreid dat zij representatief zijn voor het gehele jaar, en moeten zij elk jaar worden gewijzigd, waarbij elke teldatum achteraf moet worden vastgesteld en niet eerder aan de landbouwer mag worden meegedeeld dan twee weken nadat hij is vastgesteld.

2.   Op de teldata worden de dieren geteld volgens een van de volgende methoden, naar keuze van de lidstaat:

a)

de lidstaat kan elke landbouwer verzoeken om vóór een door de lidstaat te bepalen datum op basis van zijn bedrijfsregister aangifte te doen van het aantal GVE's of het aantal dieren van elk van de twee categorieën runderen zoals vermeld in de bij artikel 131, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde omrekeningstabel;

b)

de lidstaat kan het in artikel 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 1760/2000 bedoelde gecomputeriseerde gegevensbestand gebruiken om het aantal GVE's te bepalen, mits dat gegevensbestand naar het oordeel van de lidstaat voldoende garanties biedt ten aanzien van de juistheid van de erin opgenomen gegevens die nodig zijn voor de toepassing van de regeling inzake het extensiveringsbedrag.

3.   Het aantal GVE's dat in aanmerking wordt genomen om uit te maken of de landbouwer voldoet aan de veebezettingseisen van artikel 132, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003, is het rekenkundig gemiddelde van de op de teldata bepaalde aantallen GVE's plus het aantal GVE's dat overeenkomt met de ooien en geiten waarvoor premieaanvragen voor hetzelfde kalenderjaar zijn ingediend.

Indien de lidstaat evenwel besluit dat de teldata alle dagen van het jaar zijn, kan hij bepalen dat de in lid 2, onder a) en b), bedoelde aantallen worden berekend naar evenredigheid van de duur van de aanwezigheid van de dieren op het bedrijf.

4.   De lidstaat neemt de nodige maatregelen om artikel 29 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 toe te passen in het geval van landbouwers die, door gedurende een deel van het jaar de veebezetting op abnormaal lage niveaus te brengen, kunstmatig de voorwaarden creëren die op grond van artikel 132 van die verordening moeten zijn vervuld.

Artikel 118 ter

Vereenvoudigde bepaling van de veebezetting

1.   In afwijking van artikel 118 bis kan de lidstaat de landbouwers de mogelijkheid bieden voor een vereenvoudigde regeling voor de berekening van de veebezetting te kiezen.

In dat geval moet de landbouwer in de steunaanvraag opnemen:

a)

een verklaring dat hij tot en met de datum van indiening van zijn steunaanvraag op elke dag het bij artikel 132 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde maximale veebezettingsgetal in acht heeft genomen;

b)

een verbintenis dat veebezettingsgetal in acht te zullen nemen op elke dag vanaf de datum van indiening van zijn steunaanvraag tot en met de daaropvolgende 31 december.

Indien de betrokken lidstaat ervoor heeft gekozen artikel 132, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 toe te passen, moet de landbouwer in zijn aanvraag vermelden welke van de twee maximale veebezettingsgetallen hij in acht neemt. De landbouwer mag die keuze wijzigen zolang geen controle ter plaatse op zijn aantal dieren is aangekondigd.

Zolang geen controle ter plaatse op zijn aantal dieren is aangekondigd, mag de landbouwer de bevoegde autoriteit meedelen dat hij de in de tweede alinea, onder b), bedoelde verbintenis intrekt. In dat geval komt hij niet voor het extensiveringsbedrag in aanmerking.

Voor de in de tweede alinea bedoelde verklaring en verbintenis gelden de in het kader van het geïntegreerd systeem vastgestelde controle- en sanctiebepalingen.

2.   Indien een lidstaat besluit de bij artikel 132, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geboden mogelijkheid toe te passen of niet langer toe te passen, stelt hij de Commissie vóór 1 januari van het betrokken kalenderjaar van zijn besluit in kennis.

Artikel 118 quater

Landbouwers in berggebieden

1.   De lidstaten die gebruik wensen te maken van de bij artikel 132, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geboden mogelijkheid, stellen de Commissie daarvan in kennis en verstrekken haar tegelijkertijd de relevante gegevens aan de hand waarvan kan worden uitgemaakt of de bij artikel 132, lid 4, van die verordening vastgestelde voorwaarden zijn vervuld.

Voor de toepassing van artikel 132, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt onder „landbouwer in een berggebied” verstaan een landbouwer die in een van de volgende gevallen verkeert:

a)

een landbouwer wiens bedrijf in een berggebied ligt;

b)

een landbouwer wiens voederareaal voor ten minste 50 % in een berggebied ligt.

De Commissie besluit welke lidstaten voldoen aan de bij artikel 132, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde voorwaarden.

De bij de inwerkingtreding van de onderhavige verordening geldende besluiten blijven van toepassing.

2.   Onverminderd artikel 118, lid 1, moet een landbouwer die op grond van lid 1 van het onderhavige artikel in aanmerking wenst te komen voor het extensiveringsbedrag, in de steunaanvraag vermelden dat hij het extensiveringsbedrag aanvraagt. Hij moet gedurende ten minste zes opeenvolgende maanden na de indiening van de in artikel 118 bedoelde aanvraag een aantal melkkoeien houden dat ten minste gelijk is aan het aantal melkkoeien waarvoor het extensiveringsbedrag is aangevraagd. Die aanhoudperiode van zes maanden gaat in op de dag na die waarop de aanvraag is ingediend.

De aanvragen moeten worden ingediend binnen een door de lidstaat vast te stellen totale periode van zes maanden in een kalenderjaar.

De lidstaat kan afzonderlijke perioden voor de indiening van aanvragen binnen die totale periode vaststellen.

Artikel 118 quinquies

Maximumaantal voor het extensiveringsbedrag in aanmerking komende melkkoeien

Het aantal melkkoeien waarvoor aan een landbouwer het extensiveringsbedrag wordt toegekend, kan geen van de navolgende twee aantallen te boven gaan:

a)

het aantal melkkoeien dat nodig is om de individuele referentiehoeveelheid melk te produceren die voor de landbouwer beschikbaar is op 31 maart voorafgaande aan het begin van het twaalf maanden omvattende tijdvak voor de toepassing van de heffingsregeling dat in het betrokken kalenderjaar aanvangt. Dat aantal koeien wordt berekend met gebruikmaking van de in bijlage XVI vastgestelde gemiddelde melkopbrengst;

b)

het overeenkomstig artikel 118 bis bepaalde totale aantal koeien op het bedrijf, verlaagd met het aantal zoogkoeien dat overeenkomt met het individuele maximum.

Artikel 119

Algemene bepalingen

1.   De lidstaten stellen de Commissie vóór 1 januari van het betrokken jaar in kennis van elke wijziging van de voor de toepassing van artikel 132, lid 3, onder c), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 gebruikte definitie van „grasland”.

2.   Voor de berekening van de veebezetting in het kader van deze onderafdeling wordt alleen met de eerste twee cijfers achter de komma rekening gehouden.

3.   In het geval dat de bevoegde veterinaire autoriteiten besluiten dat geen enkel dier de productie-eenheid mag verlaten tenzij om te worden geslacht, wordt voor de toepassing van deze onderafdeling het op het bedrijf geconstateerde aantal GVE's vermenigvuldigd met de coëfficiënt 0,8.

Deze maatregel blijft beperkt tot de periode waarin het in de eerste alinea bedoelde besluit van toepassing is, verlengd met 20 dagen, en geldt slechts mits de landbouwer de aanwezigheid van de betrokken dieren schriftelijk aan de bevoegde autoriteit heeft gemeld binnen tien werkdagen na de datum van dat besluit en alle nodige maatregelen heeft genomen om het optreden van de epizoötie te voorkomen en/of te beperken.

AFDELING 5

Slachtpremie

(Artikel 130 van Verordening (EG) nr. 1782/2003)

Artikel 120

De lidstaat kan bepalen dat elke landbouwer, om voor de slachtpremie voor een bepaald kalenderjaar in aanmerking te komen, vóór of tegelijk met de indiening van de eerste aanvraag voor dat kalenderjaar een deelnamemelding moet indienen.

De lidstaat kan evenwel de eerder ingediende deelnamemelding als geldig blijven beschouwen wanneer de landbouwer er geen wijzigingen in aanbrengt.

Artikel 121

Aanvraag

1.   De steunaanvraag moet de voor de betaling van de slachtpremie benodigde gegevens bevatten, en met name de geboortedatum van het dier voor de na 1 januari 1998 geboren dieren.

De steunaanvraag moet worden ingediend binnen een door de lidstaat te bepalen termijn die niet langer mag duren dan zes maanden na het slachten van het dier of, in geval van uitvoer, na de datum waarop het dier het douanegebied van de Gemeenschap heeft verlaten, en die niet later dan eind februari van het volgende jaar mag verstrijken behoudens door de betrokken lidstaat vast te stellen uitzonderingsgevallen bij de verzending of de uitvoer van dieren. Onverminderd die termijn, kunnen de lidstaten perioden en uiterste data voor de indiening van de steunaanvragen vaststellen en kunnen zij bepalen hoeveel aanvragen elke landbouwer per kalenderjaar mag indienen.

De lidstaten kunnen toestaan dat de aanvraag door een andere persoon dan de landbouwer wordt ingediend. In dat geval moeten in de aanvraag de naam en het adres zijn vermeld van de landbouwer die voor de slachtpremie in aanmerking kan komen.

Behalve dat moet worden voldaan aan de in het kader van het geïntegreerd systeem gestelde eisen, dient elke aanvraag te bevatten:

a)

in geval van toekenning bij het slachten, een verklaring van het slachthuis met de volgende gegevens of een door het slachthuis opgesteld of geviseerd document dat ten minste dezelfde gegevens bevat:

i)

de naam en het adres van het slachthuis (of een gelijkwaardige code),

ii)

de slachtdatum en het identificatienummer en het slachtnummer van de dieren,

iii)

voor kalveren, het geslacht gewicht behalve bij toepassing van artikel 122, lid 4;

b)

in geval van uitvoer van het dier naar een derde land:

i)

de naam en het adres van de exporteur (of een gelijkwaardige code),

ii)

het identificatienummer van de dieren,

iii)

de aangifte ten uitvoer, waarin voor de na 1 januari 1998 geboren dieren de leeftijd is vermeld en waarin voor kalveren, behalve bij toepassing van artikel 122, lid 4, het levend gewicht is aangegeven, dat niet meer dan 300 kg mag bedragen,

iv)

het bewijs dat het dier het douanegebied van de Gemeenschap heeft verlaten, geleverd op dezelfde wijze als voor uitvoerrestituties.

De lidstaat kan bepalen dat de in de vierde alinea, onder a) en b), bedoelde gegevens worden verstrekt via een of meer door de lidstaat erkende instanties, waartoe gebruik mag worden gemaakt van informatietechnologie.

De lidstaat controleert geregeld en onverwachts de juistheid van de afgegeven verklaringen of documenten en, in voorkomend geval, van de in de vijfde alinea bedoelde gegevens.

2.   In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten bepalen dat de in het in artikel 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 1760/2000 bedoelde gecomputeriseerde gegevensbestand opgenomen gegevens over het slachten van de dieren die door de slachthuizen aan de bevoegde autoriteit worden verstrekt, als aanvragen voor de slachtpremie namens de landbouwers worden beschouwd, mits dat gegevensbestand naar het oordeel van de lidstaat voldoende garanties biedt ten aanzien van de juistheid van de erin opgenomen gegevens die nodig zijn voor de toepassing van de regeling inzake de slachtpremie en, in voorkomend geval, voor de betaling van de speciale premie bij het slachten en/of voor de uitkering van de extra betalingen indien deze bij het slachten worden uitgekeerd, en/of voor de betaling van de seizoencorrectiepremie.

De lidstaat kan evenwel bepalen dat een aanvraag noodzakelijk is. In dat geval kan hij voorschrijven van welke soorten gegevens de aanvraag vergezeld moet gaan.

De lidstaten die hebben besloten dit lid toe te passen, delen elke latere wijziging vóór de tenuitvoerlegging ervan aan de Commissie mee.

De lidstaten zien erop toe dat de aan het betaalorgaan verstrekte informatie alle gegevens bevat die nodig zijn voor de betaling, en met name:

a)

de aantallen dieren van de in artikel 130, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 genoemde typen die in het betrokken jaar zijn geslacht;

b)

de gegevens over de naleving van de in dat artikel gestelde voorwaarden met betrekking tot de leeftijd en het geslacht gewicht van de dieren en over de inachtneming van de in artikel 123 van de onderhavige verordening bedoelde aanhoudperiode;

c)

in voorkomend geval, de gegevens die nodig zijn voor de betaling van de speciale premie bij het slachten en/of voor de uitkering van de extra betalingen indien deze bij het slachten worden uitgekeerd, en/of voor de betaling van de seizoencorrectiepremie.

3.   Voor dieren die na de in artikel 123 bedoelde aanhoudperiode intracommunautair zijn verhandeld, moet het slachthuis het in lid 1, vierde alinea, onder a), van het onderhavige artikel bedoelde document opstellen zelfs indien de lidstaat waar de betrokken dieren werden geslacht, de in lid 2 van het onderhavige artikel bepaalde afwijking toepast.

Twee lidstaten kunnen evenwel, wanneer hun systemen voor elektronische gegevensoverdracht compatibel zijn, overeenkomen om onderling het in lid 2 beschreven systeem toe te passen.

De lidstaten verlenen elkaar wederzijds bijstand met het oog op een doeltreffende controle op de echtheid van de verstrekte documenten en/of de juistheid van de uitgewisselde gegevens. Hiertoe verstrekt de lidstaat van betaling de lidstaat waar de dieren zijn geslacht, regelmatig een overzicht per slachthuis van de uit deze laatste lidstaat ontvangen slachtverklaringen (of gegevens ter vervanging daarvan).

Artikel 122

Gewicht en aanbiedingsvorm van de geslachte dieren

1.   Voor de toepassing van artikel 130, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt ervan uitgegaan dat de geslachte kalveren onthuid, zonder ingewanden en verbloed, zonder kop en zonder poten, en met lever, nieren en niervet, worden aangeboden.

2.   Het in aanmerking te nemen gewicht is het geslacht gewicht na afkoeling of het warm geslacht gewicht, dat zo snel mogelijk na het slachten wordt vastgesteld, verminderd met 2 %.

3.   Wanneer het geslachte dier zonder lever, nieren en/of niervet wordt aangeboden, wordt het gewicht ervan vermeerderd met:

a)

3,5 kg voor de lever;

b)

0,5 kg voor de nieren;

c)

3,5 kg voor het niervet.

4.   De lidstaat kan bepalen dat, indien het om een kalf gaat dat bij het slachten of de uitvoer minder dan zes maanden oud is, aan de in artikel 130, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 gestelde voorwaarde met betrekking tot het gewicht wordt geacht te zijn voldaan.

Kan het geslacht gewicht niet in het slachthuis worden bepaald, dan wordt aan de in artikel 130, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 gestelde voorwaarde met betrekking tot het gewicht geacht te zijn voldaan indien het levend gewicht niet meer dan 300 kg bedraagt.

Artikel 123

Begunstigde van de premie

1.   De slachtpremie wordt betaald aan de landbouwer die het dier heeft gehouden gedurende een aanhoudperiode van ten minste twee maanden die minder dan één maand vóór het slachten van het dier of minder dan twee maanden vóór de uitvoer ervan eindigde.

2.   Voor kalveren die worden geslacht vóór de leeftijd van drie maanden, bedraagt de aanhoudperiode één maand.

Artikel 124

Nationale maxima

1.   De in artikel 130, leden 1 en 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde nationale maxima worden vastgesteld in bijlage XVII bij de onderhavige verordening.

2.   Wanneer de toepassing van de in artikel 130, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde proportionele verlaging een aantal subsidiabele dieren oplevert dat geen geheel getal is, wordt voor het gedeelte achter de komma een overeenkomstig gedeelte van het bedrag per eenheid van de slachtpremie toegekend. Hierbij wordt alleen met het eerste cijfer achter de komma rekening gehouden.

AFDELING 6

Extra betalingen

(Artikelen 133 tot en met 136 van Verordening (EG) nr. 1782/2003)

Artikel 125

Nationale regelingen

De uitvoerige informatie over de nationale regelingen zoals bedoeld in artikel 137 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 omvat de volgende gegevens:

1.

Voor veebetalingen, in voorkomend geval:

a)

de indicatieve bedragen per dier, naar gelang van de categorie dieren, en de toekenningsvoorwaarden;

b)

een indicatieve prognose inzake de totale uitgaven per categorie dieren, waarbij wordt gepreciseerd of deze betalingen al dan niet in de vorm van een aanvulling op de slachtpremie zullen worden verricht, en inzake het aantal betrokken dieren;

c)

de specifieke eisen inzake de veebezetting, behalve in geval van betaling in de vorm van een aanvulling op de slachtpremie;

d)

in voorkomend geval, het maximumaantal mannelijke runderen per bedrijf;

e)

andere gegevens over de uitvoeringsbepalingen.

De onder a) en b) bedoelde categorieën dieren zijn: stieren, ossen, zoogkoeien, melkkoeien, vaarzen die in aanmerking kunnen komen voor de zoogkoeienpremie, en andere vaarzen, of elke door de lidstaat vastgestelde subgroep van tot deze categorieën behorende dieren;

2.

Voor areaalbetalingen, in voorkomend geval:

a)

de berekening van de regionale basisarealen;

b)

de indicatieve bedragen per hectare;

c)

een indicatieve prognose inzake de totale uitgaven en het aantal betrokken hectaren;

d)

andere gegevens over de uitvoeringsbepalingen.

AFDELING 7

Algemene bepalingen

Artikel 126

Betaling van voorschotten

1.   Overeenkomstig artikel 28, lid 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 betaalt de bevoegde autoriteit de landbouwer op basis van de resultaten van de administratieve controles en de controles ter plaatse voor het aantal subsidiabel geachte dieren een voorschot ten bedrage van 60 % van de speciale premie, de zoogkoeienpremie en de slachtpremie.

Voor de speciale premie, de specifieke regeling voor vaarzen zoals bedoeld in artikel 114 en de slachtpremie kan de lidstaat het percentage van het voorschot verlagen, doch niet tot minder dan 40 %.

Bovendien kan de lidstaat besluiten om op basis van de resultaten van de administratieve controles en de controles ter plaatse aan de landbouwer een voorschot uit te keren van ten hoogste 60 % van het bedrag van de in artikel 133 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde extra betalingen.

Het voorschot mag eerst worden betaald vanaf 16 oktober van het kalenderjaar waarvoor de premie is aangevraagd of de extra betaling is toegekend.

2.   Bij de eindafrekening van de premie of de extra betaling wordt een bedrag uitgekeerd dat gelijk is aan het verschil tussen het betaalde voorschot en het bedrag van de premie of de extra betaling waarop de landbouwer recht heeft.

Artikel 127

Jaar van toerekening

1.   Het ontstaansfeit op basis waarvan wordt bepaald aan welk jaar de dieren worden toegerekend waarvoor de regelingen inzake de speciale premie, de zoogkoeienpremie, de seizoencorrectiepremie en het extensiveringsbedrag worden toegepast, en van welk aantal GVE's moet worden uitgegaan voor de berekening van de veebezetting, wordt geacht plaats te vinden op de datum van indiening van de aanvraag.

Wordt de speciale premie evenwel overeenkomstig artikel 93 toegekend, dan is het toe te passen premiebedrag het bedrag dat gold op 31 december van het jaar waarin het dier is geslacht of uitgevoerd, indien de volgende voorwaarden zijn vervuld:

a)

het dier is uiterlijk op 31 december geslacht of uitgevoerd;

b)

de premieaanvraag voor dat dier is na die datum ingediend.

2.   Wat de slachtpremie betreft, wordt voor de toepassing van het steunbedrag en voor de berekening van de proportionele verlaging overeenkomstig artikel 124 het jaar waarin het dier is geslacht of uitgevoerd, aangemerkt als jaar van toerekening.

Artikel 128

Omrekening in de nationale valuta

De premies, het extensiveringsbedrag en de extra betalingen worden in de nationale valuta omgerekend aan de hand van het pro rata temporis berekende gemiddelde van de wisselkoersen in de maand december vóór het overeenkomstig artikel 127 bepaalde jaar van toerekening. De gemiddelde wisselkoers wordt in de daaropvolgende maand door de Commissie vastgesteld.

Artikel 129

Sancties op het illegale gebruik of het illegaal voorhanden hebben van bepaalde stoffen of producten

Voor de gevallen van recidive bij het illegale gebruik of het illegaal voorhanden hebben van stoffen of producten die op grond van de relevante communautaire regelgeving in de veterinaire sector niet zijn toegestaan, bepalen de lidstaten in het licht van de ernst van de overtreding de duur van de uitsluiting uit de steunregelingen zoals bedoeld in artikel 140, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

Artikel 130

Bepaling van de individuele referentiehoeveelheid melk

Tot het einde van het elfde tijdvak zoals vastgesteld in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 1788/2003 kan een lidstaat in afwijking van artikel 102, lid 1, onder a), artikel 117, lid 2, onder a), en artikel 118 quinquies, onder a), van de onderhavige verordening besluiten dat voor melkproducenten die in overeenstemming met artikel 5, onder j) en k), van Verordening (EG) nr. 1788/2003 of op grond van ter uitvoering van de artikelen 16, 17 en 18 van die verordening vastgestelde nationale bepalingen individuele referentiehoeveelheden met ingang van 31 maart, respectievelijk 1 april geheel of gedeeltelijk vrijgeven dan wel overnemen, 1 april de datum is die bepalend is voor het volgende:

a)

de beschikbare individuele referentiehoeveelheid melk die de melkproducent maximaal mag hebben om voor de zoogkoeienpremie in aanmerking te komen, en het maximumaantal zoogkoeien;

b)

de toekenning van extra veebetalingen voor melkkoeien;

c)

het aantal melkkoeien met het oog op de toekenning van het extensiveringsbedrag voor melkkoeien die op een bedrijf in een berggebied worden gehouden;

d)

de veebezetting.

Artikel 130 bis

Bepaling van de aanhoudperioden

De laatste dag van de in artikel 90, artikel 94, lid 1, artikel 101, artikel 118 quater, lid 2, en artikel 123 bedoelde aanhoudperioden is de dag vóór de dag met dezelfde cijferaanduiding als die van de dag waarop de aanhoudperiode ingaat, ongeacht of het al dan niet een werkdag betreft.

Artikel 131

Mededelingen

1.   In geval van toepassing van artikel 68, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 delen de lidstaten de Commissie het volgende mee:

a)

jaarlijks uiterlijk op 15 september voor de gegevens die betrekking hebben op het eerste halfjaar van het lopende jaar, en uiterlijk op 1 maart voor de gegevens die betrekking hebben op het tweede halfjaar van het voorgaande jaar, het aantal kalveren waarvoor een slachtpremie is aangevraagd, met de vermelding of het om geslachte dan wel om uitgevoerde dieren gaat;

b)

jaarlijks uiterlijk op 31 juli voor het voorgaande kalenderjaar:

i)

het aantal kalveren waarvoor de aanvraag voor een slachtpremie is ingewilligd, met de vermelding of de premie is toegekend bij het slachten dan wel bij de uitvoer, en het aantal betrokken landbouwers;

ii)

het aantal kalveren waarvoor de slachtpremie voor het voorgaande kalenderjaar niet is toegekend als gevolg van de toepassing van de nationale maxima.

2.   In geval van toepassing van artikel 68, lid 2, onder a), punten i) en ii), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 delen de lidstaten de Commissie het volgende mee:

a)

jaarlijks uiterlijk op 15 september voor de gegevens die betrekking hebben op het eerste halfjaar van het lopende jaar, en uiterlijk op 1 maart voor de gegevens die betrekking hebben op het tweede halfjaar van het voorgaande jaar:

i)

het aantal koeien waarvoor een zoogkoeienpremie is aangevraagd, uitgesplitst naar de in artikel 125, lid 2, onder a), respectievelijk b), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde regelingen;

ii)

het aantal andere runderen dan kalveren waarvoor een slachtpremie is aangevraagd, met de vermelding of het om geslachte dan wel om uitgevoerde dieren gaat;

b)

jaarlijks uiterlijk op 31 juli voor het voorgaande kalenderjaar:

i)

het aantal koeien en vaarzen waarvoor de aanvraag voor een zoogkoeienpremie is ingewilligd, uitgesplitst naar de in artikel 125, lid 2, onder a), respectievelijk b), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde regelingen, en, voor elk van deze regelingen, het aantal betrokken landbouwers;

ii)

in voorkomend geval, het aantal dieren waarvoor de premie voor het voorgaande kalenderjaar niet is toegekend als gevolg van de toepassing van het specifieke nationale maximum voor vaarzen;

iii)

in voorkomend geval, de toekenning van een nationale premie ter aanvulling van de zoogkoeienpremie, met vermelding van:

de toekenningsvoorwaarden,

het toegekende bedrag per dier;

iv)

het aantal andere runderen dan kalveren waarvoor de aanvraag voor een slachtpremie is ingewilligd, met de vermelding of de premie is toegekend bij het slachten dan wel bij de uitvoer, en het aantal betrokken landbouwers;

v)

het aantal andere runderen dan kalveren waarvoor de slachtpremie voor het voorgaande kalenderjaar niet is toegekend als gevolg van de toepassing van de nationale maxima.

3.   In geval van toepassing van artikel 68, lid 2, onder b), punt i), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 delen de lidstaten de Commissie het volgende mee:

a)

jaarlijks uiterlijk op 15 september voor de gegevens die betrekking hebben op het eerste halfjaar van het lopende jaar, en uiterlijk op 1 maart voor de gegevens die betrekking hebben op het tweede halfjaar van het voorgaande jaar, het aantal andere runderen dan kalveren waarvoor een slachtpremie is aangevraagd, met de vermelding of het om geslachte dan wel om uitgevoerde dieren gaat;

b)

jaarlijks uiterlijk op 31 juli voor het voorgaande kalenderjaar:

i)

het aantal andere runderen dan kalveren waarvoor de aanvraag voor een slachtpremie is ingewilligd, met de vermelding of de premie is toegekend bij het slachten dan wel bij de uitvoer, en het aantal betrokken landbouwers;

ii)

het aantal andere runderen dan kalveren waarvoor de slachtpremie voor het voorgaande kalenderjaar niet is toegekend als gevolg van de toepassing van de nationale maxima.

4.   In geval van toepassing van artikel 68, lid 2, onder b), punt ii), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 delen de lidstaten de Commissie het volgende mee:

a)

jaarlijks uiterlijk op 15 september voor de gegevens die betrekking hebben op het eerste halfjaar van het lopende jaar, en uiterlijk op 1 maart voor de gegevens die betrekking hebben op het tweede halfjaar van het voorgaande jaar, het aantal mannelijke runderen waarvoor een speciale premie is aangevraagd, uitgesplitst naar leeftijdstranche en naar categorie (stier of os);

b)

jaarlijks uiterlijk op 31 juli voor het voorgaande kalenderjaar:

i)

het aantal mannelijke runderen waarvoor de aanvraag voor een speciale premie is ingewilligd, uitgesplitst naar leeftijdstranche en naar categorie (stier of os), en het aantal betrokken landbouwers;

ii)

het aantal dieren, uitgesplitst naar leeftijdstranche, waarvoor de speciale premie voor het voorgaande kalenderjaar niet is toegekend als gevolg van de toepassing van het regionale maximum.

5.   Jaarlijks delen de lidstaten de Commissie uiterlijk op 31 juli voor het voorgaande kalenderjaar de bedragen mee van de premies die, op basis van de gemaakte keuzen wat de gedeeltelijke uitvoering van de bedrijfstoeslagregeling betreft en in voorkomend geval na toepassing van de verlaging zoals bedoeld in artikel 139, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003, daadwerkelijk zijn betaald.

6.   In geval van toepassing van artikel 71 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 delen de lidstaten de Commissie het volgende mee:

a)

in voorkomend geval, jaarlijks uiterlijk op 15 september voor de gegevens die betrekking hebben op het eerste halfjaar van het lopende jaar, en uiterlijk op 1 maart voor de gegevens die betrekking hebben op het tweede halfjaar van het voorgaande jaar, het aantal dieren waarvoor de aanvraag voor een seizoencorrectiepremie is ingewilligd, uitgesplitst in dieren waarvoor de speciale premie voor de eerste leeftijdstranche is toegekend en dieren waarvoor de speciale premie voor de tweede leeftijdstranche is toegekend, en, voor elk van de twee leeftijdstranches, het aantal betrokken landbouwers;

b)

jaarlijks uiterlijk op 31 juli voor het voorgaande kalenderjaar:

i)

het aantal mannelijke runderen waarvoor de aanvraag voor een extensiveringsbedrag is ingewilligd, uitgesplitst volgens de in artikel 132, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde grenzen, en het aantal betrokken landbouwers, eveneens uitgesplitst volgens die grenzen;

ii)

het aantal koeien en vaarzen waarvoor de aanvraag voor een extensiveringsbedrag is ingewilligd, uitgesplitst volgens de in artikel 132, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 vastgestelde grenzen, en het aantal betrokken landbouwers, eveneens uitgesplitst volgens die grenzen;

iii)

het aantal melkkoeien waarvoor de aanvraag voor een extensiveringsbedrag is ingewilligd;

iv)

het aantal dieren waarvoor een premieaanvraag is ingewilligd zonder dat het veebezettingsgetal van toepassing was, en het aantal betrokken landbouwers.

7.   De lidstaten delen de in dit artikel bedoelde gegevens mee met gebruikmaking van de tabellen in de bijlagen XVIII en XIX.

AFDELING 8

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 132

Overgangsbepalingen

Voor dieren die vóór 1 januari 1998 zijn geboren, met uitzondering van dieren die intracommunautair worden verhandeld, wordt de verplichting tot identificatie en registratie van de dieren zoals bedoeld in artikel 138 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 nagekomen overeenkomstig het bepaalde in Richtlijn 92/102/EEG van de Raad (39).

Artikel 133

Bepalingen die gelden in de overgangsperiode zoals bedoeld in artikel 71 van Verordening (EG) nr. 1782/2003

Onverminderd de overige artikelen van dit hoofdstuk, zijn de artikelen 96, 97, 98, 117, 118 tot en met 119 en 125 van toepassing in de kalenderjaren 2005 en 2006 voorzover de lidstaten besluiten gebruik te maken van de bij artikel 71 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geboden mogelijkheid.

HOOFDSTUK 14

REGELING INZAKE EEN ENKELE AREAALBETALING

(Artikel 143 ter van Verordening (EG) nr. 1782/2003)

Artikel 134

Minimumgrootte van het in aanmerking komende areaal per bedrijf

De overeenkomstig artikel 143 ter, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 op een hoger niveau dan 0,3 ha vastgestelde minimumgroottes van het in aanmerking komende areaal per bedrijf waarvoor betalingen kunnen worden aangevraagd, zijn vermeld in bijlage XX.

Artikel 135

Landbouwarealen

De landbouwarealen in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling zoals bedoeld in artikel 143 ter, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 zijn vermeld in bijlage XXI.

Artikel 136

Toepassing van Verordening (EG) nr. 796/2004

Onverminderd artikel 143 ter, lid 6, derde alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003, gelden voor de regeling inzake een enkele areaalbetaling de bepalingen van Verordening (EG) nr. 796/2004 met uitzondering van artikel 6, lid 3, artikel 7, artikel 8, lid 2, onder b) en c), artikel 12, lid 1, onder c), en lid 2, artikel 13, leden 2 tot en met 8, artikel 14, leden 2 en 3, de artikelen 16 en 17, artikel 21, lid 3, artikel 24, lid 1, onder b), d) en e), artikel 26, lid 1, onder a), b) en c), en lid 2, onder b), c) en d), artikel 27, lid 2, onder g), h), i) en j), artikel 28, lid 1, onder d), artikel 30, lid 3, artikel 31, de artikelen 34 tot en met 40, artikel 49, leden 2 en 3, artikel 50, leden 2, 4, 5 en 6, de artikelen 51 tot en met 64, artikel 69 en artikel 71, lid 1.

Artikel 137

Aanvraag voor de enkele areaalbetaling

1.   Voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 796/2004 wordt de aanvraag voor de enkele areaalbetaling behandeld als een verzamelaanvraag in de zin van artikel 2, punt 11, van die verordening.

2.   In de aanvraag voor de enkele areaalbetaling worden de oppervlakten vermeld die op grond van de in artikel 143 ter, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde voorwaarden in aanmerking komen.

Artikel 138

Kortingen en uitsluitingen in verband met de subsidiabiliteitsvoorwaarden

1.   Behalve in gevallen van overmacht of uitzonderlijke omstandigheden zoals bedoeld in artikel 72 van Verordening (EG) nr. 796/2004 geldt dat, indien als gevolg van een administratieve controle of een controle ter plaatse tussen de aangegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte in de zin van artikel 2, punt 22, van Verordening (EG) nr. 796/2004 een verschil wordt vastgesteld dat meer dan 3 % maar niet meer dan 30 % van de geconstateerde oppervlakte bedraagt, het in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling toe te kennen bedrag voor het betrokken jaar wordt verlaagd met tweemaal het vastgestelde verschil.

Bedraagt het verschil meer dan 30 % van de geconstateerde oppervlakte, dan wordt voor het betrokken jaar geen steun toegekend.

Bedraagt het verschil meer dan 50 %, dan wordt de landbouwer nogmaals van steun uitgesloten voor een bedrag gelijk aan het bedrag dat overeenstemt met het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte. Dit bedrag wordt verrekend met de steunbetalingen waarop de landbouwer aanspraak kan maken op grond van de aanvragen die hij indient in de drie kalenderjaren volgende op het kalenderjaar waarin het verschil wordt vastgesteld.

2.   Indien het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte het gevolg is van opzettelijke onregelmatigheden, wordt voor het betrokken kalenderjaar de steun waarop de landbouwer aanspraak had kunnen maken, niet toegekend.

Bovendien wordt, wanneer dat verschil meer dan 20 % van de geconstateerde oppervlakte bedraagt, de landbouwer nogmaals van steun uitgesloten voor een bedrag gelijk aan het bedrag dat overeenstemt met het verschil tussen de aangegeven oppervlakte en de geconstateerde oppervlakte. Dit bedrag wordt verrekend met de steunbetalingen waarop de landbouwer aanspraak kan maken op grond van de aanvragen de hij indient in de drie kalenderjaren volgende op het kalenderjaar waarin het verschil wordt vastgesteld.

3.   Voor de vaststelling van de geconstateerde oppervlakte in de zin van artikel 2, punt 22, van Verordening (EG) nr. 796/2004 is het bepaalde in artikel 143 ter, lid 5 en lid 6, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en in artikel 137 van de onderhavige verordening van toepassing.

HOOFDSTUK 15

AANVULLENDE NATIONALE RECHTSTREEKSE BETALINGEN

(Artikel 143 quater van Verordening (EG) nr. 1782/2003)

Artikel 139

Verlagingscoëfficiënt

Indien in een bepaalde sector de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen het maximumniveau zouden overtreffen dat de Commissie overeenkomstig artikel 143 quater, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 heeft toegestaan, wordt de hoogte van de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen in de betrokken sector proportioneel verlaagd door toepassing van een verlagingscoëfficiënt.

Artikel 140

Controles en sancties

1.   Verordening (EG) nr. 796/2004 is van toepassing voor de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen die overeenkomstig artikel 33 nonies van Verordening (EG) nr. 1257/1999 worden medegefinancierd.

2.   In de gevallen waarin geen medefinanciering plaatsvindt, passen de betrokken nieuwe lidstaten adequate controlemaatregelen toe om ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan de voorwaarden voor de toekenning van de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen die zijn vastgesteld in de overeenkomstig artikel 143 quater, lid 7, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 door de Commissie verleende toestemming.

Artikel 141

Mededelingen

De nieuwe lidstaten dienen een verslag met informatie over de maatregelen voor de tenuitvoerlegging van de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen in vóór 30 juni van het jaar na de tenuitvoerlegging van die betalingen. Het verslag bevat ten minste het volgende:

a)

informatie over alle wijzigingen in de situatie die van invloed zijn op de aanvullende nationale rechtstreekse betalingen;

b)

voor elke aanvullende nationale rechtstreekse betaling, het aantal begunstigden en het aantal hectaren of andere eenheden waarvoor de betaling is toegekend;

c)

een verslag over de overeenkomstig artikel 140 toegepaste controles en sancties.

Artikel 142

Staatssteun

Aanvullende nationale rechtstreekse betalingen die worden toegekend in strijd met de toestemming van de Commissie zoals bedoeld in artikel 143 quater, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1782/2003, worden beschouwd als onrechtmatige staatssteun in de zin van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad (40).

HOOFDSTUK 16

GEBRUIK VAN BRAAKGELEGDE GROND VOOR DE PRODUCTIE VAN GRONDSTOFFEN

AFDELING 1

Voorwerp en begripsomschrijvingen

Artikel 143

Voorwerp

1.   De grond die wordt braakgelegd in het kader van de bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 ingestelde regelingen inzake rechtstreekse steunverlening, mag overeenkomstig artikel 55, onder b), en artikel 107, lid 3, eerste streepje, van die verordening worden gebruikt om onder de in dit hoofdstuk vastgestelde voorwaarden grondstoffen te produceren voor de vervaardiging, in de Gemeenschap, van niet voor voeding of vervoedering bestemde producten.

2.   Voor braakgelegde grond waarop suikerbieten, aardperen of cichoreiwortels worden geteeld, wordt geen betaling uitgekeerd. De bepalingen van dit hoofdstuk zijn evenwel voor die gewassen op braakgelegde grond van toepassing alsof de betaling wordt uitgekeerd.

De teelt van die grondstoffen op braakgelegde grond is toegestaan op voorwaarde dat:

a)

de suikerbieten niet worden gebruikt voor de productie van suiker zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 314/2002 van de Commissie (41), ook niet in de vorm van een tussen-, neven- of bijproduct;

b)

de cichoreiwortels en de aardperen niet worden onderworpen aan hydrolyse zoals gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 314/2002, niet in ongewijzigde staat en evenmin in de vorm van een tussenproduct zoals inuline, een nevenproduct zoals een oligofructose of een eventueel bijproduct.

Artikel 144

Begripsomschrijvingen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a)

„aanvrager”: de landbouwer die braakgelegde grond gebruikt overeenkomstig artikel 55, onder b), en artikel 107, lid 3, eerste streepje, van Verordening (EG) nr. 1782/2003;

b)

„inzamelaar”: elke ondertekenaar van het in artikel 147 bedoelde contract die in artikel 145 bedoelde grondstoffen die bestemd zijn voor doeleinden zoals vermeld in bijlage XXIII, koopt voor eigen rekening;

c)

„eerste verwerker”: de gebruiker van de landbouwgrondstoffen die de eerste verwerking ervan uitvoert met het oog op de verkrijging van een of meer van de in bijlage XXIII genoemde producten.

AFDELING 2

Contract

Artikel 145

Gebruik van de grondstof

1.   Elke landbouwgrondstof mag overeenkomstig artikel 53, onder b), en artikel 107, lid 3, eerste streepje, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 worden geteeld op braakgelegde grond.

De economische waarde van de in bijlage XXIII bij de onderhavige verordening genoemde niet voor voeding of vervoedering bestemde producten die bij de verwerking van de grondstoffen zijn verkregen, moet hoger zijn dan die van alle bij dezelfde verwerking verkregen andere producten die voor andere gebruiksdoeleinden zijn bestemd, hetgeen wordt vastgesteld aan de hand van de in artikel 163, lid 3, van de onderhavige verordening bepaalde waarderingsmethode.

2.   Onverminderd artikel 148, moet voor de in lid 1 bedoelde grondstoffen overeenkomstig artikel 147 een contract worden gesloten.

3.   De aanvrager levert de volledige geoogste hoeveelheid grondstof af aan de inzamelaar of de eerste verwerker, die deze hoeveelheid afneemt en garandeert dat een equivalente hoeveelheid van deze grondstof in de Gemeenschap wordt gebruikt voor de vervaardiging van een of meer van de in bijlage XXIII genoemde niet voor voeding of vervoedering bestemde eindproducten.

Wanneer de eerste verwerker de daadwerkelijk geoogste grondstof voor de vervaardiging van een tussen- of bijproduct gebruikt, mag hij voor de vervaardiging van een of meer van de in de eerste alinea bedoelde eindproducten een equivalente hoeveelheid van dat tussen- of bijprodukt gebruiken.

In het in de tweede alinea bedoelde geval of in het geval dat de inzamelaar de geoogste grondstof op basis van equivalentie verkoopt, stelt de eerste verwerker of de inzamelaar de bevoegde autoriteit waarbij de zekerheid is gesteld, daarvan in kennis. Wanneer die equivalente hoeveelheid wordt gebruikt in een andere lidstaat dan die waarin de grondstof is geoogst, wisselen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten de gegevens over die transactie uit.

4.   In overeenstemming met de nationale bepalingen inzake de contractuele betrekkingen kan de eerste verwerker de inzameling van de grondstof bij de landbouwer die de steun aanvraagt, delegeren aan een derde. De verwerker blijft als enige verantwoordelijk wat de in dit hoofdstuk bedoelde verplichtingen betreft.

Artikel 146

Afwijkingen

1.   In afwijking van artikel 145, leden 2 en 3, kunnen de lidstaten de aanvrager machtigen om:

a)

alle geoogste granen of oliehoudende zaden van de GN-codes 1201 00 90, 1205 10 90, 1205 90 00, 1206 00 91 en 1206 00 99 te gebruiken:

i)

als brandstof voor de verwarming van zijn landbouwbedrijf;

ii)

voor de productie, op zijn landbouwbedrijf, van energie of van biobrandstoffen;

b)

alle geoogste grondstof op zijn landbouwbedrijf te verwerken tot biogas van GN-code 2711 29 00.

2.   In de in lid 1 bedoelde gevallen moet de aanvrager:

a)

in een verklaring ter vervanging van het in artikel 147 bedoelde contract de verbintenis aangaan om de grondstof waarop die verklaring betrekking heeft, rechtstreeks te gebruiken of te verwerken; de artikelen 147 tot en met 164 zijn in die gevallen van overeenkomstige toepassing;

b)

alle geoogste grondstof door een door de lidstaat aangewezen instantie of bedrijf laten wegen en een specifieke boekhouding voeren van de gebruikte grondstof en de door de verwerking verkregen producten en bijproducten; voor granen, oliehoudende zaden en stro en ook bij gebruik van de gehele plant kan de weging echter worden vervangen door volumetrische bepaling van de hoeveelheid grondstof.

3.   De lidstaat die gebruik maakt van de in lid 1 geboden mogelijkheid, voert adequate controlemaatregelen in die garanderen dat de grondstof rechtstreeks wordt gebruikt op het bedrijf of wordt verwerkt tot biogas van GN-code 2711 29 00.

4.   De overeenkomstig lid 1, onder a), gebruikte granen of oliehoudende zaden moeten worden gedenatureerd volgens een door de lidstaat vast te stellen methode. De lidstaten kunnen evenwel toestaan dat in plaats van de zaden de olie wordt gedenatureerd die door de in lid 1, onder a), punt ii), bedoelde verwerking van de oliehoudende zaden wordt verkregen, mits de denaturering onmiddellijk na de verwerking tot olie plaatsvindt en controlemaatregelen betreffende het gebruik van de zaden worden ingevoerd.

Artikele 147

Contract

1.   Ter staving van zijn steunaanvraag legt de aanvrager aan de bevoegde autoriteit waaronder hij ressorteert, een tussen hem en een inzamelaar of een eerste verwerker gesloten contract over. De lidstaat kan echter besluiten dat het contract alleen tussen de aanvrager en een eerste verwerker kan worden gesloten.

2.   De aanvrager vergewist zich ervan dat het contract de volgende gegevens bevat:

a)

de naam en het adres van de contractsluitende partijen;

b)

de duur van het contract;

c)

de soort van elke betrokken grondstof en de met elke soort beteelde oppervlakte;

d)

alle voor de aflevering van de betrokken grondstof geldende voorwaarden en, voor oliehoudende zaden, de door de bevoegde autoriteit representatief geachte geraamde hoeveelheid van de betrokken grondstof;

e)

de verbintenis om de in artikel 145, lid 3, bedoelde verplichtingen te zullen naleven;

f)

de voornaamste eindbestemmingen die voor de grondstof worden beoogd in overeenstemming met de in artikel 145, lid 1, en artikel 163, lid 3, vastgestelde voorwaarden.

3.   De aanvrager zorgt ervoor dat het contract op een zodanig tijdstip wordt gesloten dat de inzamelaar of de eerste verwerker binnen de in artikel 157, lid 1, bedoelde termijn een afschrift van het contract kan indienen bij de bevoegde autoriteit waaronder de inzamelaar of de eerste verwerker ressorteert.

4.   De lidstaten kunnen om controleredenen bepalen dat elke aanvrager per grondstof slechts één leveringscontract mag sluiten.

5.   Wanneer het contract betrekking heeft op koolzaad, raapzaad, zonnebloempitten of sojabonen van GN-code 1205 10 90, 1205 90 00, 1206 00 91, 1206 00 99 of 1201 00 90, zorgt de aanvrager ervoor dat in het contract naast de op grond van lid 2 vereiste informatie ook de geraamde totale hoeveelheid bijproducten en de geraamde hoeveelheid bijproducten met een andere bestemming dan voeding of vervoedering worden vermeld, in beide gevallen per soort.

De bedoelde hoeveelheden worden berekend op basis van de volgende verhoudingen:

a)

100 kg kool- en/of raapzaad van GN-code 1205 10 90 of 1205 90 00 wordt geacht 56 kg bijproducten op te leveren;

b)

100 kg zonnebloempitten van GN-code 1206 00 91 of 1206 00 99 wordt geacht 56 kg bijproducten op te leveren;

c)

100 kg sojabonen van GN-code 1201 00 90 wordt geacht 78 kg bijproducten op te leveren.

Artikel 148

Grondstoffen waarvoor geen contract hoeft te worden gesloten

In afwijking van artikel 147 hoeft voor de in bijlage XXII genoemde grondstoffen geen contract te worden gesloten.

Om voor de betaling in aanmerking te komen verstrekt de aanvrager die braakgelegde grond voor de teelt van die grondstoffen wenst te gebruiken, bij de indiening van zijn betalingsaanvraag aan de bevoegde autoriteit van zijn lidstaat een schriftelijke verklaring waarin hij zich ertoe verbindt dat, wanneer de betrokken grondstoffen op zijn landbouwbedrijf worden gebruikt of worden verkocht, zij voor de in bijlage XXIII bedoelde gebruiksdoeleinden zullen worden bestemd.

Artikel 149

Equivalentie van de bijproducten van oliehoudende zaden met sojameel

1.   De betrokken bevoegde autoriteit stelt de Commissie zo spoedig mogelijk, en uiterlijk op 30 juni van het jaar waarin de grondstof wordt geoogst, in kennis enerzijds van de totale hoeveelheid voor voeding of vervoedering bestemde bijproducten, uitgesplitst naar soort, die naar verwachting als gevolg van de in artikel 147 bedoelde contracten zal worden geproduceerd voorzover die contracten betrekking hebben op koolzaad, raapzaad, zonnebloempitten of sojabonen van GN-code 1205 10 90, 1205 90 00, 1206 00 91, 1206 00 99 of 1201 00 90, en anderzijds van het areaal van die oliehoudende zaden, uitgesplitst naar soort.

2.   Aan de hand van de overeenkomstig lid 1 verstrekte gegevens berekent de Commissie de verwachte totale hoeveelheid voor voeding of vervoedering bestemde bijproducten, uitgedrukt in sojameelequivalent, door toepassing van de volgende coëfficiënten:

sojaschroot: 48 %,

koolzaadschroot: 32 %,

zonnebloemschroot: 28 %.

Indien de Commissie op basis van de overeenkomstig de eerste alinea uitgevoerde berekening een overschrijding constateert van het maximum van 1 miljoen ton voor voeding of vervoedering bestemde bijproducten, stelt zij zo spoedig mogelijk, en uiterlijk op 31 juli van het jaar waarin de grondstof wordt geoogst, het verlagingspercentage vast dat op elk contract moet worden toegepast om de maximumhoeveelheid bijproducten te berekenen die voor voeding of vervoedering mag worden bestemd.

AFDELING 3

Wijziging of opzegging van het contract

Artikel 150

Wijziging of opzegging van het contract

Wanneer de contractsluitende partijen het contract wijzigen of opzeggen nadat de aanvrager een steunaanvraag heeft ingediend, kan de aanvrager slechts worden toegestaan zijn steunaanvraag te handhaven indien hij, om alle nodige controles mogelijk te maken, de bevoegde autoriteit waaronder hij ressorteert, van de wijziging of opzegging in kennis stelt uiterlijk op de laatste dag van de termijn die in de betrokken lidstaat voor een wijziging van de steunaanvraag is vastgesteld.

Artikel 151

Uitzonderlijke omstandigheden

Onverminderd artikel 150 kan de bevoegde autoriteit, indien de aanvrager haar ervan in kennis stelt dat hij wegens uitzonderlijke omstandigheden de in het contract vermelde grondstof niet of niet volledig zal kunnen leveren, na voldoende bewijzen van die uitzonderlijke omstandigheden te hebben verkregen, toestaan dat het contract wordt gewijzigd voorzover dit gerechtvaardigd is, of wordt opgezegd.

Indien de wijziging van het contract leidt tot een vermindering van de oppervlakte waarvoor het geldt, of indien het contract wordt opgezegd, geldt dat de aanvrager om zijn recht op de betaling te behouden:

a)

de betrokken grond met door de bevoegde autoriteit toegestane middelen opnieuw moet braakleggen;

b)

de grondstof die wordt geteeld op de aan het contract onttrokken oppervlakte, niet mag verkopen, weggeven of gebruiken.

Artikel 152

Wijzigingen van de eindbestemmingen

Onverminderd artikel 150 mag de inzamelaar of de eerste verwerker de beoogde voornaamste eindbestemmingen van de grondstoffen zoals bedoeld in artikel 147, lid 2, onder f), wijzigen nadat de onder het contract vallende grondstoffen aan hem zijn afgeleverd en is voldaan aan de in artikel 154, lid 1, en artikel 157, lid 3, eerste alinea, gestelde voorwaarden.

Bij de wijziging van de eindbestemmingen wordt voldaan aan de in artikel 145, lid 1, tweede alinea, en artikel 163, lid 3, gestelde voorwaarden.

De inzamelaar of de eerste verwerker stelt de bevoegde autoriteit waaronder hij ressorteert, hiervan vooraf in kennis zodat de nodige controles kunnen worden verricht.

AFDELING 4

Representatieve opbrengsten en te leveren hoeveelheden

Artikel 153

Representatieve opbrengsten

De lidstaten stellen elk jaar volgens een passende procedure de representatieve opbrengsten vast die werkelijk moeten worden verkregen, en stellen de betrokken aanvragers daarvan in kennis.

Voor de in bijlage XXII genoemde grondstoffen is evenwel vrijstelling van de toepassing van representatieve opbrengsten mogelijk.

Artikel 154

Te leveren hoeveelheden

1.   De aanvrager doet bij de bevoegde autoriteit waaronder hij ressorteert, aangifte van de totale hoeveelheid geoogste grondstof van elke soort en bevestigt de geleverde hoeveelheid en de partij waaraan hij deze grondstof heeft geleverd.

2.   De hoeveelheid die door de aanvrager daadwerkelijk aan de inzamelaar of de eerste verwerker wordt geleverd, moet ten minste overeenkomen met de representatieve opbrengst.

In naar behoren gerechtvaardigde gevallen kunnen de lidstaten er evenwel bij uitzondering mee instemmen dat deze hoeveelheid kleiner is dan de representatieve opbrengst, zulks tot 10 % van die opbrengst.

Voorts kan de bevoegde autoriteit in de gevallen waarin zij overeenkomstig artikel 151 een wijziging of de opzegging van het contract heeft toegestaan, de hoeveelheid die de aanvrager op grond van de eerste alinea van dit lid moet leveren, verlagen in de mate die gerechtvaardigd lijkt.

AFDELING 5

Voorwaarden voor de betaling van de steun

Artikel 155

Betaling

1.   De steun kan aan de aanvrager worden betaald voordat de grondstof is verwerkt. De betaling vindt echter slechts plaats indien de in het kader van dit hoofdstuk te leveren hoeveelheid grondstof aan de inzamelaar of de eerste verwerker is geleverd en indien:

a)

de in artikel 154, lid 1, bedoelde aangifte is gedaan;

b)

overeenkomstig artikel 158, lid 1, een afschrift van het contract is ingediend bij de bevoegde autoriteit waaronder de inzamelaar of de eerste verwerker ressorteert, en aan de in artikel 145, lid 1, gestelde eisen is voldaan;

c)

de bevoegde autoriteit het bewijs heeft ontvangen dat de in artikel 158, lid 2, bedoelde zekerheid volledig is gesteld;

d)

de met de betaling belaste bevoegde autoriteit voor elke aanvraag is nagegaan of aan de in artikel 147 gestelde voorwaarden is voldaan.

2.   In het geval van een tweejarig gewas waarvoor de oogst, en bijgevolg ook de levering van de grondstof, pas in het tweede teeltjaar plaatsvindt, wordt de steun in elk van de twee jaren na de sluiting van het in artikel 147 bedoelde contract betaald op voorwaarde dat de bevoegde autoriteiten constateren dat:

a)

de in lid 1, onder b), c) en d), van het onderhavige artikel bedoelde verplichtingen worden nagekomen vanaf het eerste teeltjaar;

b)

de in lid 1, onder a), van het onderhavige artikel bedoelde verplichting en de verplichting om de in artikel 157, lid 3, eerste alinea, bedoelde gegevens te verstrekken worden nagekomen in het tweede teeltjaar.

Voor het eerste teeltjaar wordt de steun slechts betaald indien de bevoegde autoriteit het bewijs heeft ontvangen dat de in artikel 158, lid 2, bedoelde zekerheid is gesteld. Voor het tweede teeltjaar is het stellen van de zekerheid geen vereiste voor de betaling van de steun.

3.   In het geval van een blijvende of meerjarige teelt wordt de steun ieder jaar vanaf de sluiting van het contract betaald. De in lid 2 vastgestelde voorwaarden zijn van overeenkomstige toepassing.

AFDELING 6

Verplichtingen van de inzamelaar en van de eerste verwerker

Artikel 156

Aantal verwerkers

De niet voor voeding of vervoedering bestemde producten moeten door op zijn hoogst een derde verwerker worden verkregen.

Artikel 157

Verplichtingen

1.   De inzamelaar of de eerste verwerker dient bij de bevoegde autoriteit waaronder hij ressorteert, een afschrift van het contract in volgens een door de betrokken lidstaat vast te stellen tijdschema en uiterlijk op de uiterste datum waarop in die lidstaat de steunaanvraag in het betrokken jaar moet worden ingediend.

Indien de aanvrager en de inzamelaar of de eerste verwerker vóór de in artikel 150 bedoelde datum in een bepaald jaar het contract wijzigen of opzeggen, dient de inzamelaar of de eerste verwerker uiterlijk op die datum een afschrift van het gewijzigde of opgezegde contract in bij de bevoegde autoriteit waaronder hij ressorteert.

2.   De eerste verwerker verstrekt de bevoegde autoriteit waaronder hij ressorteert, de nodige gegevens over de betrokken verwerkingsketen, en met name over de prijzen en over de technische verwerkingscoëfficiënten die worden gebruikt ter bepaling van de hoeveelheden eindproducten die kunnen worden verkregen, welke coëfficiënten de in artikel 164, lid 2, tweede alinea, bedoelde coëfficiënten zijn.

3.   De inzamelaar of de eerste verwerker die de door de aanvrager geleverde grondstof heeft ontvangen, stelt de bevoegde autoriteit waaronder hij ressorteert, van de ontvangen hoeveelheid grondstof in kennis met vermelding van de soort, van de naam en het adres van de contractsluitende partij die hem de grondstof heeft geleverd, van de plaats van aflevering en van de referentie van het betrokken contract, zulks binnen een door de lidstaten vast te stellen zodanige termijn dat de steun binnen de in artikel 28 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 genoemde periode kan worden betaald.

Indien de lidstaat van de inzamelaar of de eerste verwerker een andere is dan die waar de grondstof is geteeld, stelt de betrokken bevoegde autoriteit de bevoegde autoriteit van de aanvrager binnen veertig werkdagen te rekenen vanaf de ontvangst van de in de eerste alinea bedoelde mededeling in kennis van de totale hoeveelheid geleverde grondstof.

AFDELING 7

Zekerheden

Artikel 158

Zekerheid van de inzamelaar of de eerste verwerker

1.   De inzamelaar of de eerste verwerker stelt het gehele bedrag van de in lid 2 bedoelde zekerheid bij de bevoegde autoriteit waaronder hij ressorteert, uiterlijk op de uiterste datum voor de indiening van de betalingsaanvraag in het betrokken jaar in de betrokken lidstaat.

2.   De zekerheid wordt voor elke grondstof berekend op basis van een bedrag van 250 EUR per hectare, vermenigvuldigd met de som van alle beteelde oppervlakten waarvoor door de betrokken inzamelaar of eerste verwerker een contract is ondertekend en die worden gebruikt voor de productie van de betrokken grondstof.

3.   Indien het contract overeenkomstig artikel 150 of artikel 151 is gewijzigd of opgezegd, wordt de gestelde zekerheid dienovereenkomstig aangepast.

4.   De zekerheid wordt voor elke grondstof verhoudingsgewijs vrijgegeven voorzover de bevoegde autoriteit waaronder de inzamelaar of de eerste verwerker ressorteert, de volgende bewijzen heeft ontvangen:

a)

het bewijs dat de betrokken hoeveelheid grondstof met inachtneming van de in artikel 147, lid 2, onder f), bedoelde bestemmingen is verwerkt, waarbij zo nodig rekening wordt gehouden met elke overeenkomstig artikel 152 aangebrachte wijziging;

b)

wanneer het contract betrekking heeft op koolzaad, raapzaad, zonnebloempitten of sojabonen van GN-code 1205 10 90, 1205 90 00, 1206 00 91, 1206 00 99 of 1201 00 90 en de in artikel 149, lid 2, tweede alinea, omschreven procedure van toepassing is, het bewijs dat de hoeveelheden bijproducten boven de maximumhoeveelheid die voor voeding of vervoedering mag worden bestemd, zijn afgezet op andere markten dan de markt voor producten voor voeding of vervoedering.

5.   Onverminderd lid 4 geldt dat, wanneer de zekerheid door de inzamelaar is gesteld, deze wordt vrijgegeven nadat de betrokken grondstof aan de eerste verwerker is afgeleverd, op voorwaarde dat de bevoegde autoriteit waaronder de inzamelaar ressorteert, beschikt over het bewijs dat de eerste verwerker een gelijkwaardige zekerheid heeft gesteld bij de bevoegde autoriteit waaronder hij ressorteert.

Artikel 159

Primaire en ondergeschikte eisen

1.   De volgende verplichtingen vormen primaire eisen in de zin van artikel 20 van Verordening (EEG) nr. 2220/85 van de Commissie:

a)

de verplichting om de hoeveelheden grondstof hoofdzakelijk te verwerken tot de in het contract vermelde eindproducten. De verwerking moet gebeuren vóór 31 juli van het tweede jaar na het jaar waarin de grondstof is geoogst;

b)

in het geval dat de in artikel 149, lid 2, tweede alinea, van de onderhavige verordening bedoelde procedure van toepassing is, de verplichting om vóór de in punt a) van het onderhavige lid bedoelde datum andere afzetmarkten dan de markt voor producten voor voeding of vervoedering te vinden voor de hoeveelheden bijproducten boven de maximumhoeveelheid die voor voeding of vervoedering mag worden bestemd;

c)

de verplichting om producten overeenkomstig de artikelen 160 en 161 van de onderhavige verordening vergezeld te laten gaan van een controle-exemplaar T5.

2.   De volgende verplichtingen van de inzamelaar of de eerste verwerker vormen ondergeschikte eisen in de zin van artikel 20 van Verordening (EEG) nr. 2220/85:

a)

de verplichting om overeenkomstig artikel 145, lid 3, van de onderhavige verordening alle door de aanvrager geleverde grondstoffen af te nemen;

b)

de verplichting om overeenkomstig artikel 157, lid 1, van de onderhavige verordening een afschrift van het contract in te dienen;

c)

de verplichting om de in artikel 157, lid 3, eerste alinea, van de onderhavige verordening bedoelde mededeling te doen;

d)

de verplichting om overeenkomstig artikel 158, lid 1, van de onderhavige verordening de zekerheid te stellen.

AFDELING 8

Documenten voor de verkoop, het weggeven of de levering in een andere lidstaat of voor uitvoer

Artikel 160

Controle-exemplaar T5

1.   Indien een verwerker tussenproducten die het voorwerp van een contract zoals bedoeld in artikel 147 vormen, verkoopt of weggeeft aan een in een andere lidstaat gevestigde verwerker, gaat het product vergezeld van een overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 2454/93 afgegeven controle-exemplaar T5.

Indien de inzamelaar grondstoffen die het voorwerp van een contract vormen, verkoopt of weggeeft aan een in een andere lidstaat gevestigde eerste verwerker, is het bepaalde in de eerste alinea van toepassing.

2.   In vak 104 van het controle-exemplaar T5 wordt in de rubriek „Andere” een van de volgende vermeldingen ingevuld:

Producto destinado a su transformación o entrega de acuerdo con lo establecido en el articulo 147 del Reglamento (CE) no 1973/2004 de la Comisión;

Použito pro zpracování nebo dodávku v souladu s článkem 147 nařízení Rady (ES) 1973/2004

Skal anvendes til forarbejdning eller levering i overensstemmelse med artikel 147 i Kommissionens forordning (EF) nr. 1973/2004

Zur Verarbeitung oder Lieferung gemäß Artikel 147 der Verordnung (EG) Nr. 1973/2004 der Kommission zu verwenden

Προς χρήση για μεταποίηση ή παράδοση σύμφωνα με το άρθρο 147 του κανονισμού (ΕΚ) αριθ. 1973/2004 της Επιτροπής

To be used for processing or delivery in accordance with Article 147 of Commission Regulation (EC) No 1973/2004

Kasutamiseks töötlemisel või tarnimisel vastavalt komisjoni määruse (EÜ) nr 1973/2004 artiklile 147

À utiliser pour transformation ou livraison conformément aux dispositions de l'article 147 du règlement (CE) no 1973/2004 de la Commission

Da consegnare o trasformare conformemente all'articolo 147 del regolamento (CE) n. 1973/2004 della Commissione

Izmantot pārstrādei vai piegādei saskaņā ar Komisijas Regulas (EK) Nr. 1973/2004 147. panta nosacījumiem

Naudoti perdirbimui arba pristatymui pagal Komisijos reglamento (EB) Nr. 1973/2004 147 straipsnio nuostatas

A Bizottság 2004/1973/EK rendelete szerint feldolgozásra, vagy átadásra használandó

Te gebruiken voor verwerking of aflevering overeenkomstig artikel 147 van Verordening (EG) nr. 1973/2004 van de Commissie

Do wykorzystania w procesie przetwórstwa bądź do dostawy zgodnie z postanowieniami zawartymi w art. 147 rozporządzenia Komisji (WE) nr 1973/2004

A utilizar para transformação ou entrega em conformidade com o artigo 147 do Regulamento (CE) n.o 1973/2004 da Comissão

Na spracovanie alebo dodávku v súlade s článkom 147 nariadenia Komisie (ES) č. 1973/2004

Se uporablja za predelavo ali dostavo v skladu s členom 147 Uredbe Komisije (ES) št. 1973/2004

Käytetään jalostamiseen tai toimittamiseen komission asetuksen (EY) N:o 1973/2004 147 artiklan mukaisesti

Används till bearbetning eller leverans i enlighet med artikel 147 i kommissionens förordning (EG) nr 1973/2004.

Artikel 161

Controle-exemplaar T5 voor uitvoer

Indien een of meer van de eindproducten, tussenproducten, nevenproducten of bijproducten die het voorwerp van een contract zoals bedoeld in artikel 147 vormen, bestemd zijn voor uitvoer naar derde landen, worden zij op het grondgebied van de Gemeenschap vervoerd onder dekking van een controle-exemplaar T5 dat is opgesteld door de bevoegde autoriteit van de lidstaat waarin die producten zijn verkregen.

In vak 104 van het controle-exemplaar T5 wordt in de rubriek „Andere” een van de volgende vermeldingen ingevuld:

Este producto no podrá acogerse a ninguna de las medidas previstas en el apartado 2 del artículo 1 del Reglamento (CE) no 1258/1999 del Consejo

Pro tento produkt nemůže být poskytnuto financování podle čl. 1 odst. 2 nařízení (ES) č. 1258/1999 Rady

De finansieringsforanstaltninger, der er omhandlet i artikel 1, stk. 2, i Rådets forordning (EF) nr. 1258/1999, kan ikke anvendes på dette produkt

Dieses Erzeugnis kommt für keine Finanzierungen gemäß Artikel 1 Absatz 2 der Verordnung (EG) Nr. 1258/1999 des Rates in Betracht

Το προϊόν αυτό δεν μπορεί να τύχει καμιάς από τις χρηματοδοτήσεις που προβλέπονται στο άρθρο 1 παράγραφος 2 του κανονισμού (ΕΚ) αριθ. 1258/1999 του Συμβουλίου

This product shall not qualify for any benefit pursuant to Article 1(2) of Council Regulation (EC) No 1258/1999

Kõnealuse toote puhul nõukogu määruse (EÜ) nr 1258/1999 artikli 1 lõikele 2 vastavaid soodustusi ei anta.

Ce produit ne peut pas bénéficier des financements prévus à l'article ler, paragraphe 2, du règlement (CE) no 1258/1999 du Conseil

Questo prodotto non può beneficiare delle misure di cui all'articolo 1, paragrafo 2 del regolamento (CE) n. 1258/1999 del Consiglio

Šis produkts nevar saņemt Padomes Regulas (EK) Nr. 1258/1999 1. panta 2. punktā noteikto finansējumu

Šiam produktui netaikoma jokia išmoka pagal Tarybos reglamento (EB) Nr. 1258/1999 1 straipsnio 2 punktą.

Ez a termék nem jogosult az 1258/1999/EK tanácsi rendelet 1. cikkének (2) bekezdése szerinti semmilyen ellátásra

Dit product komt niet in aanmerking voor financieringen zoals bedoeld in artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1258/1999 van de Raad

Ten produkt nie kwalifikuje się do finansowania przewidzianego w art. 1 ust. 2 rozporządzenia Rady (WE) nr 1258/1999

O presente produto não pode beneficiar de medidas ao abrigo do n.o 2 do artigo 1.o do Regulamento (CE) n.o 1258/1999 do Conselho

Tento produkt nie je oprávnený na financovanie uvedené v odseku 2 článku 1 nariadenia Rady (ES) č. 1258/1999

Ta proizvod ni upravičen do financiranja iz člena 1(2) Uredbe Sveta (ES) št. 1258/1999

Tähän tuotteeseen ei sovelleta neuvoston asetuksen (EY) N:o 1258/1999 1 artiklan 2 kohdan mukaisia toimenpiteitä

De åtgärder som avses i artikel 1.2 i rådets förordning (EG) nr 1258/1999 kan inte användas för denna produkt.

Het bepaalde in de eerste en de tweede alinea geldt slechts in het geval dat het in bijlage XXIII genoemde eindproduct, het tussenproduct, het nevenproduct of het bijproduct dat het voorwerp van een contract zoals bedoeld in artikel 147 vormt, voor uitvoerrestituties in aanmerking zou komen indien het uit niet in het kader van deze regeling geteelde grondstoffen zou zijn verkregen.

Artikel 162

Bewijzen ter vervanging van het controle-exemplaar T5

In afwijking van artikel 159, lid 1, onder b), geldt dat, indien het controle-exemplaar T5 buiten de wil en het toedoen van de eerste verwerker niet bij het kantoor van vertrek van de met de controle belaste instantie van de lidstaat waar de inzamelaar of de eerste verwerker is gevestigd, terugkeert twee maanden na het verstrijken van de in artikel 159, lid 1, onder a), bepaalde termijn, de volgende documenten als bewijzen ter vervanging van het controle-exemplaar T5 kunnen worden aanvaard:

a)

aankoopfacturen voor de tussenproducten;

b)

verklaringen van de laatste verwerker waarin de eindverwerking tot niet voor voeding of vervoedering bestemde producten wordt bevestigd;

c)

door de laatste verwerker voor conform gewaarmerkte fotokopieën van de boekhoudbescheiden die bewijzen dat de verwerking is gebeurd.

AFDELING 9

Controles

Artikel 163

Bijhouden van registers

1.   De bevoegde autoriteit van de lidstaat bepaalt de door de inzamelaar of de verwerker bij te houden registers en de bij die registratie in acht te nemen frequentie, die ten minste maandelijks moet zijn.

In het geval van de inzamelaar bevatten deze registers ten minste de volgende gegevens:

a)

de hoeveelheden van alle grondstoffen die voor verwerking in het kader van deze regeling worden gekocht en verkocht;

b)

de naam en het adres van de eerste verwerker.

In het geval van de verwerker bevatten deze registers ten minste de volgende gegevens:

a)

de hoeveelheden van de verschillende voor verwerking gekochte grondstoffen;

b)

de hoeveelheden verwerkte grondstoffen en de daaruit verkregen hoeveelheden en typen eind-, neven- en bijproducten;

c)

de verliezen bij de verwerking;

d)

de vernietigde hoeveelheden en de redenen voor die vernietiging;

e)

de hoeveelheden en typen producten die door de verwerker zijn verkocht of weggegeven, en de daarvoor verkregen prijzen;

f)

in voorkomend geval, de naam en het adres van de volgende verwerker.

2.   De bevoegde autoriteit waaronder de inzamelaar of de eerste verwerker ressorteert, controleert of het ingediende contract aan de in artikel 145, lid 1, gestelde voorwaarden voldoet. Indien deze voorwaarden niet zijn vervuld, wordt de bevoegde autoriteit waaronder de aanvrager ressorteert, hiervan in kennis gesteld.

3.   Voor de berekening van de in artikel 145, lid 1, bedoelde economische waarde van de producten maakt de betrokken bevoegde autoriteit aan de hand van de in artikel 157, lid 2, bedoelde gegevens een vergelijking tussen de som van de waarden van alle niet voor voeding of vervoedering bestemde producten en de som van de waarden van alle bij dezelfde verwerking verkregen andere producten die voor andere gebruiksdoeleinden zijn bestemd. Elke waarde is het resultaat van de betrokken hoeveelheid, vermenigvuldigd met het gemiddelde van de in het voorgaande verkoopseizoen genoteerde prijzen af fabriek. Indien deze prijzen niet beschikbaar zijn, bepaalt de bevoegde autoriteit de passende prijzen, met name op basis van de in artikel 157, lid 2, bedoelde gegevens.

Artikel 164

Controles bij de inzamelaars en de verwerkers

1.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar de inzamelaars zich bevinden, verrichten controles bij ten minste 25 % van de op hun grondgebied gevestigde inzamelaars, welke 25 % wordt geselecteerd door middel van een risicoanalyse. Deze controles omvatten fysieke controles en een onderzoek van de handelsdocumenten om zich te vergewissen van de samenhang tussen de aankopen van grondstoffen en de respectieve leveringen.

2.   De bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar de verwerkingen plaatsvinden, verrichten bij ten minste 25 % van de op hun grondgebied gevestigde verwerkers, welke 25 % wordt geselecteerd door middel van een risicoanalyse, controles op de naleving van artikel 146, lid 1. Deze controles betreffen ten minste de volgende elementen:

a)

een vergelijking van de som van de waarden van alle niet voor voeding of vervoedering bestemde producten met de som van de waarden van alle bij dezelfde verwerking verkregen andere producten die voor andere gebruiksdoeleinden zijn bestemd;

b)

een analyse van het productiesysteem van de verwerker die fysieke controles en een onderzoek van de handelsdocumenten omvat, om zich, wat de verwerker betreft, te vergewissen van de samenhang tussen de leveringen van grondstoffen en de eind-, neven- en bijproducten.

Voor de in de eerste alinea, onder b), bedoelde controle baseert de bevoegde autoriteit zich vooral op de technische verwerkingscoëfficiënten voor de betrokken grondstoffen. Indien in de communautaire regelgeving dergelijke coëfficiënten met betrekking tot de uitvoer zijn opgenomen, worden die coëfficiënten gebruikt. Bij ontstentenis daarvan worden eventuele andere in de communautaire regelgeving voorkomende coëfficiënten gebruikt. In alle overige gevallen wordt de controle met name gebaseerd op de coëfficiënten die door de betrokken verwerkende industrie algemeen worden aanvaard.

3.   Voor de in artikel 146 bedoelde verwerkingen worden de controles verricht bij 10 % van de aanvragers, welke 10 % wordt geselecteerd op basis van een risicoanalyse waarbij rekening wordt gehouden met:

a)

de steunbedragen;

b)

het aantal percelen landbouwgrond en de oppervlakte waarop een steunaanvraag betrekking heeft;

c)

de ontwikkeling in vergelijking met het voorgaande jaar;

d)

de resultaten van de in de voorgaande jaren verrichte controles;

e)

andere parameters die door de lidstaten worden bepaald op basis van een element van representativiteit voor de ingediende verklaringen.

4.   Indien bij de in lid 3 bedoelde controles in ten minste 3 % van de gevallen onregelmatigheden aan het licht komen, verricht de bevoegde autoriteit in het lopende jaar de nodige extra controles en verhoogt zij dienovereenkomstig het percentage van de landbouwers dat in het volgende jaar aan een controle ter plaatse moet worden onderworpen.

5.   Indien wordt bepaald dat sommige elementen van de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde controles op basis van een steekproef kunnen worden uitgevoerd, moet die steekproef een mate van controle garanderen die betrouwbaar en representatief is.

6.   Over elke controle wordt een door de controleur ondertekend controleverslag opgesteld, waarin de verschillende elementen van de controle nauwkeurig worden weergegeven. Dit verslag bevat met name de volgende gegevens:

a)

de datum van de controle;

b)

de aanwezige personen;

c)

de gecontroleerde periode;

d)

de gebruikte controletechnieken, inclusief in voorkomend geval een verwijzing naar de steekproefmethoden;

e)

de resultaten van de controle.

Artikel 165

Productie van hennep

De in artikel 29 van Verordening (EG) nr. 795/2004 en in artikel 33 van Verordening (EG) nr. 796/2004 opgenomen bepalingen inzake hennep zijn van toepassing.

Artikel 166

Aanvullende maatregelen en wederzijdse bijstand

1.   De lidstaten nemen elke aanvullende maatregel die voor de goede toepassing van dit hoofdstuk nodig is, en verlenen elkaar bijstand met het oog op de uitvoering van de in dit hoofdstuk bedoelde controles. Indien dit hoofdstuk niet in de passende kortingen of uitsluitingen voorziet, kunnen de lidstaten passende nationale sancties toepassen ten aanzien van de tot de handelsketen behorende marktdeelnemers die een rol spelen in de procedure voor de toekenning van de steun.

2.   Voorzover dit nodig is of door de bepalingen van dit hoofdstuk wordt vereist, verlenen de lidstaten elkaar bijstand om ervoor te zorgen dat de controles doeltreffend zijn, en om controle mogelijk te maken op de echtheid van de ingediende documenten en op de juistheid van de uitgewisselde gegevens.

AFDELING 10

Uitsluiting uit de regeling en mededelingen

Artikel 167

Uitsluiting van grondstoffen uit de regeling

De lidstaten kunnen elke landbouwgrondstof uit de in dit hoofdstuk nader uitgewerkte regeling uitsluiten in het geval dat die grondstof tot problemen in verband met de controle, de volksgezondheid, het milieu of het strafrecht leidt of een beperkt percentage niet voor voeding of vervoedering bestemde eindproducten oplevert.

Artikel 168

Minimumoppervlakte

Voor elke grondstof zoals bedoeld in artikel 145, lid 1, kunnen de lidstaten een minimaal te betelen oppervlakte vaststellen.

Artikel 169

Mededelingen

Vóór 15 oktober volgende op het einde van het betrokken jaar verstrekken de lidstaten de Commissie de volgende gegevens:

a)

voor elke soort grondstof, de oppervlakten waarop de in artikel 147 bedoelde contracten en de in artikel 146, lid 2, en artikel 148 bedoelde verklaringen betrekking hebben;

b)

de hoeveelheden van elk type grondstof en van elk verkregen type eind-, bij- en nevenproduct, met vermelding van het gebruikte type grondstof;

c)

de overeenkomstig artikel 146 genomen maatregelen;

d)

de overeenkomstig artikel 167 uit de regeling uitgesloten grondstoffen;

e)

de overeenkomstig artikel 168 vastgestelde minimumoppervlakten.

HOOFDSTUK 17

AREAALSTEUN VOOR HOP

Artikel 170

Extra betaling aan hoptelers

1.   De in artikel 68bis, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde extra betaling wordt aan hopproducerende landbouwers per hectare toegekend voor de oppervlakten die voldoen aan de bij artikel 110 sexdecies van die verordening vastgestelde voorwaarden, mits die oppervlakten:

a)

een gelijkmatige plantdichtheid hebben van ten minste 1 500 planten per hectare bij dubbele leibedrading of 2 000 planten per hectare bij enkele leibedrading;

b)

normale teeltwerkzaamheden hebben ondergaan.

2.   De „met hop beplante” oppervlakte zoals bedoeld in artikel 110 sexdecies, tweede streepje, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 is de oppervlakte die wordt begrensd door de lijn die wordt gevormd door de buitenste tuien waarmee het dradenstelsel is vastgezet. Bevinden zich op deze lijn hopplanten, dan wordt aan elke zijde van die oppervlakte een extra werkstrook toegevoegd die even breed is als de gemiddelde breedte van werkstroken binnen die oppervlakte. Deze extra werkstrook mag niet tot de openbare weg behoren. De twee aan de uiteinden van de rijen hopplanten gelegen stukken grond die nodig zijn voor het manoeuvreren van de landbouwmachines, worden eveneens tot die oppervlakte gerekend voorzover zij elk niet meer dan 8m lang zijn en niet tot de openbare weg behoren.

3.   Oppervlakten die zijn beplant met jonge hopplanten die hoofdzakelijk als kwekerijproduct worden geteeld, komen niet voor de extra betaling in aanmerking.

4.   Het totale bedrag dat voor extra betalingen beschikbaar is, wordt gelijk verdeeld over de subsidiabele met hop beplante oppervlakten op het grondgebied van de betrokken lidstaat.

Artikel 171

Betalingen aan erkende hopproducentengroeperingen

1.   De erkende producentengroeperingen vragen de in artikel 68bis, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde betaling uiterlijk op 1 september van het jaar van de oogst aan.

2.   Het aan de erkende producentengroepering betaalde bedrag wordt binnen drie jaar te rekenen vanaf de datum van betaling vastgelegd voor de maatregelen zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a) tot en met d), van Verordening (EEG) nr. 1696/71. Elk bedrag dat niet binnen deze termijn is vastgelegd, wordt aan het betaalorgaan terugbetaald en in mindering gebracht op de uit de afdeling Garantie van het EOGFL gefinancierde uitgaven.

3.   De steun die overeenkomstig artikel 12, lid 5, onder c), van Verordening (EEG) nr. 1696/71 is ingehouden voor de oogsten voorafgaande aan de oogst 2005, moet vóór 31 december 2008 worden besteed.

4.   Een lidstaat die betalingen aan de erkende producentengroeperingen verricht, dient jaarlijks bij de Commissie een verslag in over het gebruik van de betaling door de door hem erkende producentengroeperingen, inclusief een beschrijving van de met behulp van de betaling gefinancierde maatregelen zoals bedoeld in artikel 7, lid 1, onder a) tot en met d), van Verordening (EEG) nr. 1696/71. Het verslag wordt uiterlijk op 30 juni van elk jaar toegezonden.

5.   Het totale bedrag dat in een bepaalde lidstaat beschikbaar is voor de in artikel 68bis, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde betalingen aan de erkende producentengroeperingen, wordt over die groeperingen verdeeld naar evenredigheid van de oppervlakten die voldoen aan de in artikel 170 van de onderhavige verordening gestelde voorwaarden en waarvoor hun leden overeenkomstig deel II, titel II, van Verordening (EG) nr. 796/2004 een aanvraag hebben ingediend.

HOOFDSTUK 18

SLOTBEPALINGEN

Artikel 172

Intrekkingen

1.   De Verordeningen (EEG) nr. 1686/72, (EEG) nr. 1445/76, (EG) nr. 1644/96, (EG) nr. 2316/1999, (EG) nr. 2461/1999, (EG) nr. 2550/2001, (EG) nr. 2199/2003 en (EG) nr. 2237/2003 worden ingetrokken met ingang van 1 januari 2005.

Zij blijven evenwel van toepassing voor de steunaanvragen betreffende het verkoopseizoen of de premieperiode 2004/2005 en de eerdere verkoopseizoenen of premieperioden. In geval van toepassing van artikel 66 of artikel 71 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 blijft artikel 20, leden 2 tot en met 5, van Verordening (EG) nr. 2316/1999 van toepassing totdat de verbintenissen van de landbouwers aflopen.

2.   Verordening (EG) nr. 2342/1999 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2005. Zij blijft van toepassing voor de voor het jaar 2004 ingediende aanvragen.

3.   Verordening (EG) nr. 609/1999 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2005. In geval van toepassing van artikel 71, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 blijft zij evenwel van toepassing voor de aanvragen voor rechtstreekse betalingen voor de oogsten 2004 en 2005.

4.   Verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen moet worden gelezen als verwijzingen naar de onderhavige verordening.

Artikel 173

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing voor de steunaanvragen betreffende de verkoopseizoenen of premieperioden die ingaan op of na 1 januari 2005, met uitzondering van artikel 10, dat van toepassing is met ingang van de datum van haar inwerkingtreding.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 29 oktober 2004

Voor de Commissie

F. FISCHLER

Lid van de Commissie


(1)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 864/2004 (PB L 161 van 30.4.2004, blz. 48).

(2)  PB L 177 van 4.8.1972, blz. 26. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 323/2004 (PB L 58 van 26.2.2004, blz. 14).

(3)  PB L 161 van 23.6.1976, blz. 10. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1252/2001 (PB L 173 van 27.6.2001, blz. 27).

(4)  PB L 207 van 17.8.1996, blz. 1.

(5)  PB L 75 van 20.3.1999, blz. 20.

(6)  PB L 280 van 30.10.1999, blz. 43. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 206/2004 (PB L 34 van 6.2.2004, blz. 33).

(7)  PB L 281 van 4.11.1999, blz. 30. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1777/2004 (PB L 316 van 15.10.2004, blz. 66).

(8)  PB L 299 van 20.11.1999, blz. 16. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 345/2002 (PB L 55 van 26.2.2002, blz. 10).

(9)  PB L 341 van 22.12.2001, blz. 105. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 920/2004 (PB L 163 van 30.4.2004, blz. 92).

(10)  PB L 328 van 17.12.2003, blz. 21. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1766/2004 (PB L 315 van 14.10.2004, blz. 27).

(11)  PB L 339 van 24.12.2003, blz. 52.

(12)  PB L 197 van 30.7.1994, blz. 4. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1782/2003.

(13)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 123.

(14)  PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2286/2003 (PB L 343 van 31.12.2003, blz. 1).

(15)  PB 125 van 11.7.1966, blz. 2298/66. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2004/55/EG (PB L 114 van 21.4.2004, blz. 18).

(16)  PB 125 van 11.7.1966, blz. 2309/66. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/61/EG (PB L 165 van 3.7.2003, blz. 23).

(17)  PB L 193 van 20.7.2002, blz. 74. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/61/EG .

(18)  PB L 141 van 30.4.2004, blz. 18.

(19)  PB L 193 van 29.7.2000, blz. 16. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 393/2004 (PB L 65 van 3.3.2004, blz. 4).

(20)  PB L 204 van 11.8.2000, blz. 1. Verordening gewijzigd bij de Akte van Toetreding van 2003.

(21)  PB L 147 van 18.6.1993, blz. 25.

(22)  PB L 175 van 4.8.1971, blz. 1. Verordening laatstelijk gewiijzigd bij Verordening (EG) nr. 2320/2003 (PB L 345 van 31.12.2003, blz. 18).

(23)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 103.

(24)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80.

(25)  PB L 100 van 20.4.2000, blz. 31.

(26)  PB 125 van 11.7.1966, blz. 2309/66.

(27)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 96.

(28)  PB L 339 van 24.12.2003, blz. 45.

(29)  PB L 339 van 24.12.2003, blz. 36.

(30)  PB L 205 van 3.8.1985, blz. 96.

(31)  PB L 141 van 30.4.2004, blz. 1.

(32)  PB L 193 van 20.7.2002, blz. 74.

(33)  PB L 270 van 21.10.2003, blz. 114.

(34)  PB L 215 van 30.7.1992, blz. 85.

(35)  PB L 123 van 7.5.1981, blz. 3.

(36)  PB L 67 van 11.3.1982, blz. 23.

(37)  PB L 215 van 30.7.1992, blz. 85.

(38)  PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80.

(39)  PB L 355 van 5.12.1992, blz. 32.

(40)  PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.

(41)  PB L 50 van 21.2.2002, blz. 40.


BIJLAGE I

IN ARTIKEL 2, LID 5, BEDOELDE TEST OM HET GEHALTE AAN BITTERE ZADEN VAN LUPINEN VAST TE STELLEN

De test wordt uitgevoerd op een monster van 200 korrels uit een hoeveelheid van 1 kg per partij van maximaal 20 ton.

De test beperkt zich tot het aantonen van bittere korrels in het monster. De homogeniteitstolerantie bedraagt 1 op 100 korrels. Als testmethode wordt de korrelsnijmethode volgens von Sengbusch (1942), Ivanov en Smirnova (1932) en Eggebrecht (1949) toegepast. De droge of geweekte korrels worden overdwars doorgesneden. De gehalveerde korrels worden gedurende tien seconden op een zeef in een jodiumoplossing gedompeld en vervolgens gedurende vijf seconden met water afgespoeld. De snijvlakken van de bittere korrels verkleuren en worden bruin, maar die van de korrels die weinig alkaloïden bevatten blijven geel.

Voor de bereiding van de jodiumoplossing wordt 14 g kaliumjodide in zo weinig mogelijk water opgelost, daarna wordt 10 g jodium toegevoegd en vervolgens wordt de oplossing met water aangevuld tot 1000 cm3. De oplossing moet één week worden bewaard alvorens te worden gebruikt. Zij wordt in bruine flessen bewaard. Vóór gebruik wordt deze basisoplossing drie- tot vijfmaal verdund.


BIJLAGE II

GEWASSPECIFIEKE BETALING VOOR RIJST

Berekening van de in artikel 13 bedoelde verlagingscoëfficiënt

1.

Voor de constatering van een mogelijke overschrijding van het basisareaal zoals bedoeld in artikel 82 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 houdt de bevoegde autoriteit van de lidstaat rekening met, enerzijds, de in artikel 81 van die verordening vastgestelde basisarealen of de subbasisarealen en, anderzijds, het totaal van de oppervlakten waarvoor voor die basisarealen en subbasisarealen steunaanvragen zijn ingediend.

2.

Bij de vaststelling van de totale oppervlakte waarvoor steunaanvragen zijn ingediend, wordt geen rekening gehouden met aanvragen of delen van aanvragen die blijkens een controle duidelijk ongerechtvaardigd zijn.

3.

Indien voor bepaalde basisarealen of subbasisarealen een overschrijding wordt geconstateerd, stelt de lidstaat voor die basisarealen of subbasisarealen met inachtneming van de in artikel 18, lid 2, van de onderhavige verordening gestelde termijn het tot twee cijfers achter de komma berekende overschrijdingspercentage vast. Wanneer een overschrijding te verwachten is, stelt de lidstaat de landbouwers daarvan onmiddellijk in kennis.

4.

De coëfficiënt voor de verlaging van de gewasspecifieke betaling voor rijst wordt overeenkomstig artikel 82 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 berekend met behulp van de volgende formule:

Verlagingscoëfficiënt = referentieoppervlakte van het subbasisareaal gedeeld door de totale oppervlakte waarvoor voor dit subbasisareaal steunaanvragen zijn ingediend.

De verlaagde gewasspecifieke betaling voor rijst wordt berekend met behulp van de volgende formule:

Verlaagde gewasspecifieke steun voor rijst = gewasspecifieke steun voor rijst vermenigvuldigd met de verlagingscoëfficiënt.

Deze verlagingscoëfficiënt en deze verlaagde gewasspecifieke betaling voor rijst worden voor elk subbasisareaal berekend na toepassing van de herverdeling zoals bedoeld in artikel 82, lid 2, van Verordening (EG) nr. 1782/2003. Van de herverdeling profiteren de subbasisarealen waarvoor de maximumoppervlakte is overschreden. De herverdeling gebeurt naar evenredigheid van de overschrijdingen die zijn geconstateerd voor de subbasisarealen waarvoor de maximumoppervlakte is overschreden.


BIJLAGE III

Gewasspecifieke betaling voor rijst

A.   Ingezaaide oppervlakte waarvoor steun is aangevraagd (voorlopige gegevens). Informatie zoals bedoeld in artikel 14, lid 1, onder a)

Lidstaat: …………

(Alleen voor Frankrijk) Basisareaal: ……………

Subbasisareaal

Referentieoppervlakte (in hectaren) (1)

Ras

Ingezaaide oppervlakte waarvoor steun is aangevraagd (in hectaren) (2)

Procentuele overschrijding

Naam van subbasisareaal 1

 

Ras 1

 

 

Ras 2

 

Ras 3

 

Ras 4

 

Ras 5

 

…..

 

TOTAAL

 

Naam van subbasisareaal 2

 

Ras 1

 

 

Ras 2

 

Ras 3

 

Ras 4

 

Ras 5

 

…..

 

TOTAAL

 

Naam van subbasisareaal 3

 

Ras 1

 

 

Ras 2

 

Ras 3

 

Ras 4

 

Ras 5

 

…..

 

TOTAAL

 

…..

 

Ras 1

 

 

Ras 2

 

Ras 3

 

Ras 4

 

Ras 5

 

…..

 

TOTAAL

 

TOTAAL

 

 

 

 

B.   Ingezaaide oppervlakte waarvoor steun is aangevraagd (definitieve gegevens).I nformatie zoals bedoeld in artikel 14, lid 1, onder b)

Lidstaat: …………

(Alleen voor Frankrijk) Basisareaal: ……………

Subbasisareaal

Referentieoppervlakte (in hectaren) (3)

Ras

Ingezaaide oppervlakte waarvoor steun is aangevraagd (in hectaren) (4)

Procentuele overschrijding

Naam van subbasisareaal 1

 

Ras 1

 

 

Ras 2

 

Ras 3

 

Ras 4

 

Ras 5

 

…..

 

TOTAAL

 

Naam van subbasisareaal 2

 

Ras 1

 

 

Ras 2

 

Ras 3

 

Ras 4

 

Ras 5

 

…..

 

TOTAAL

 

Naam van subbasisareaal 3

 

Ras 1

 

 

Ras 2

 

Ras 3

 

Ras 4

 

Ras 5

 

…..

 

TOTAAL

 

…..

 

Ras 1

 

 

Ras 2

 

Ras 3

 

Ras 4

 

Ras 5

 

…..

 

TOTAAL

 

TOTAAL

 

 

 

 

C.   Ingezaaide oppervlakte waarvoor steun is betaald. Informatie zoals bedoeld in artikel 14, lid 1, onder c)

Lidstaat: ………

(Alleen voor Frankrijk) Basisareaal: ……………

Subbasisareaal

Referentieoppervlakte (in hectaren) (5)

Ras

Ingezaaide oppervlakte waarvoor steun is betaald (in hectaren)

Betaalde specifieke steun (in EUR/ha) (6)

Naam van subbasisareaal 1

 

Ras 1

 

 

Ras 2

 

Ras 3

 

Ras 4

 

Ras 5

 

…..

 

TOTAAL

 

Naam van subbasisareaal 2

 

Ras 1

 

 

Ras 2

 

Ras 3

 

Ras 4

 

Ras 5

 

…..

 

TOTAAL

 

Naam van subbasisareaal 3

 

Ras 1

 

 

Ras 2

 

Ras 3

 

Ras 4

 

Ras 5

 

…..

 

TOTAAL

 

…..

 

Ras 1

 

 

Ras 2

 

Ras 3

 

Ras 4

 

Ras 5

 

…..

 

TOTAAL

 

TOTAAL

 

 

 

 


(1)  Artikel 81 van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

(2)  Artikel 80, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

(3)  Artikel 81 van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

(4)  Artikel 80, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

(5)  Artikel 81 van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

(6)  Artikel 82 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 en bijlage II bij de onderhavige verordening.


BIJLAGE IV

zoals bedoeld in artikel 54, lid 3, en artikel 59, lid 1

BASISAREALEN

(x 1000 ha)

Regio

Alle gewassen

waarvan maïs

waarvan kuilgras

BELGIË

Totaal

489,5

96,4

 

waarvan: Vlaanderen-Brussel

 

 

 

DENEMARKEN

2 018,6

 

 

DUITSLAND

10 159,4 (1)

540,3 (3)

 

Schleswig-Holstein

506,2

 

 

Hamburg

5,1

 

 

Niedersachsen

1 424,7

 

 

Bremen

1,8

 

 

Nordrhein-Westfalen

948,5

 

 

Rheinland-Pfalz

368,6

 

 

Hessen

461,4

 

 

Baden-Württemberg

735,5

122,1

 

Bayern

1 776,0

418,2

 

Saarland

36,6

 

 

Berlin

2,9

 

 

Brandenburg

889,6

 

 

Mecklenburg-Vorpommern

968,2

 

 

Sachsen

599,0

 

 

Sachsen-Anhalt

880,9

 

 

Thüringen

554,4

 

 

GRIEKENLAND

1 491,7

222,1

 

SPANJE

Regadío

1 371,1

403,4

 

Secano

7 849,0

 

 

FRANKRIJK

Totaal

13 582,1

 

 

Basisareaal voor maïs

 

613,8 (2)

 

Bevloeid basisareaal

1 209,7 (2)

 

 

IERLAND

345,6

0,2

 

ITALIË

5 801,2

400,8

 

LUXEMBURG

42,8

 

 

NEDERLAND

441,7

208,3

 

OOSTENRIJK

1 203,5

 

 

PORTUGAL

Azoren

9,7

 

 

Madeira

 

 

 

— Regadio

0,31

0,29

 

— Andere

0,30

 

 

Europees vasteland

 

 

 

— Regadio

293,4

221,4

 

— Andere

622,7

 

 

FINLAND

1 591,5

 

200,0

ZWEDEN

1 737,1

 

130,0

VERENIGD KONINKRIJK

Engeland

3 794,6

33,2 (3)

 

Schotland

551,6

 

 

Noord-Ierland

52,9

 

 

Wales

61,4

1,2 (1)

 


(1)  In geval van toepassing van artikel 102, lid 5, van Verordening (EG) nr. 1782/2003.

(2)  Inclusief 284 000 ha bevloeide maïs.

(3)  Met uitzondering van suikermaïs.


BIJLAGE V

zoals bedoeld in artikel 56, lid 1, onder b), punt i)

Voor areaalbetalingen voor akkerbouwgewassen subsidiabele rassen van vezelvlas

Adélie

Agatha

Alba

Alizée

Angelin

Argos

Ariane

Artemida

Aurore

Belinka

Bonet

Caesar Augustus

Diane

Diva

Drakkar

Electra

Elise

Escalina

Evelin

Exel

Hermes

Ilona

Jitka

Jordan

Kastyciai

Laura

Liflax

Liviola

Loréa

Luna

Marina

Marylin

Melina

Merkur

Modran

Nike

Opaline

Rosalin

Selena

Super

Tabor

Texa

Venica

Venus

Veralin

Viking

Viola


BIJLAGE VI

zoals bedoeld in artikel 59, lid 4, en artikel 69, lid 2

Image


BIJLAGE VII

Voederleguminosen zoals bedoeld in artikel 67

GN-code

 

0713 90

Soorten van Vicia met uitzondering van Vicia faba en van volledig rijp geoogste Vicia sativa

Andere dan volledig rijp geoogste Vicia sativa

ex 1209 29 50

Andere soorten van Lupinus dan niet-bittere lupinen

ex 1214 90 99

Soorten van Medicago

Soorten van Trifolium

Soorten van Lathyrus

Soorten vanMelilotus

Soorten van Onobrychis

Ornithopus sativus

Hedysarum coronarium

Lotus corniculatus

Galega orientalis

Trigonella foenum-graecum

Vigna sinensis


BIJLAGE VIII

GEWASSEN ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 57

Gewas

Lidstaat

Regio

Alle subsidiabele gewassen

Estland

Finland

Het hele grondgebied

Het hele grondgebied

Zweden

Het hele grondgebied

Suikermaïs

Vezelhennep

Alle lidstaten

Het hele grondgebied


BIJLAGE IX

AAN DE COMMISSIE TE VERSTREKKEN GEGEVENS

zoals bedoeld in artikel 69, lid 1

De gegevens moeten worden verstrekt in de vorm van een serie tabellen volgens het hierna opgenomen model:

in een eerste groep tabellen worden de gegevens verstrekt per productieregio zoals bepaald overeenkomstig artikel 103 van Verordening (EG) nr. 1782/2003,

in een tweede groep tabellen worden de gegevens verstrekt per in bijlage IV bij de onderhavige verordening vermelde regio waarvoor een basisareaal is vastgesteld,

in een overzichtstabel worden de gegevens per lidstaat samengevat.

De tabellen moeten zowel op papier als in geautomatiseerde vorm worden meegedeeld.

Formules voor de oppervlakten:

:

5 = 1 + 2 + 3 + 4

10 = 7 + 8 + 9

16 = 17 + 18

21 = 5 + 10 + 11 + 12 + 13 + 14 + 15 + 16 + 20

Opmerkingen:

In elke tabel moet de betrokken regio worden vermeld.

De opbrengst is die welke wordt gebruikt om overeenkomstig titel IV, hoofdstuk 10, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 de areaalbetalingen voor akkerbouwgewassen te berekenen.

Het onderscheid tussen „bevloeide” en „niet-bevloeide” oppervlakten hoeft alleen te worden gemaakt voor de regio's waarvoor tot een differentiatie in dit opzicht is besloten. In dat geval geldt het volgende:

 

(d) = (e) + (f)

 

(j) = (k) + (l)

Regel 1 betreft uitsluitend durumtarwe die in aanmerking kan komen voor de in artikel 105, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde toeslag op de areaalbetaling.

Regel 2 betreft uitsluitend durumtarwe die in aanmerking kan komen voor het in artikel 105, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde specifieke steunbedrag.

Regel 19 betreft uitsluitend grond die in het kader van de artikelen 22, 23, 24 en 31 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 uit productie is genomen of is bebost en die op grond van artikel 107, lid 8, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt meegerekend als braakgelegd bouwland.

Regel 20 betreft de in artikel 102, lid 3, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 bedoelde oppervlakten.

De gegevens moeten ook worden verstrekt voor de aangiften waarbij geen steun per hectare in het kader van de regeling inzake de areaalbetalingen voor akkerbouwgewassen (titel IV, hoofdstuk 10, van Verordening (EG) nr. 1782/2003) wordt aangevraagd. In die gevallen moeten de gegevens worden verstrekt in de rubriek „Andere”, kolommen „m” en „n”; het betreft hoofdzakelijk de akkerbouwgewassen die als voederareaal worden aangegeven ter verkrijging van premies voor de productie van rund- en schapenvlees.

Regel 23 betreft de voor de productie van niet voor voeding of vervoedering bestemde gewassen gebruikte braakgelegde grond waarvoor op grond van de uitvoeringsbepalingen van artikel 107, lid 3, eerste streepje, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 geen betalingen worden verleend (bv. suikerbieten, aardperen en cichoreiwortels).

Regel 24 betreft de braakgelegde grond die overeenkomstig artikel 107, lid 3, tweede streepje, van Verordening (EG) nr. 1782/2003 wordt gebruikt voor de teelt van voederleguminosen.

TABEL MET GEGEVENS

Naam van de Regio: …………………

Datum: ……………

GEWAS

Nr.

Aanvraag > 92 ton

Aanvraag < 92 ton

Andere

Totaal aantal aanvragen =

Totaal aantal aanvragen =

Totaal aantal aanvragen =

Opbrengst (ton/ha)

Oppervlakte (ha)

Opbrengst (ton/ha)

Oppervlakte (ha)

Opbrengst (ton/ha)

Oppervlakte (ha)

Totaal

Niet be-vloeid

Bevloeid

Totaal

Niet bevloeid

Be-vloeid

Totaal

Niet bevloeid

Bevloeid

Totaal

Niet bevloeid

Be-vloeid

 

 

 

 

(a)

(b)

(c)

(d)

(e)

(f)

(g)

(h)

(i)

(j)

(k)

(l)

(m)

(n)

Durumtarwe (artikel 105, lid 1)

1

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Durumtarwe (artikel 105, lid 3)

2

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Maïs (afzonderlijk basisareaal)

3

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Overige granen

4

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal granen

5

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

— waarvan kuilvoer

6

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Sojabonen

7

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Kool- en raapzaad

8

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Zonnebloempitten

9

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal oliehoudende zaden

10

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal eiwithoudende gewassen

11

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal lijnzaad

12

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal vezelvlas

13

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal vezelhennep

14

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Kuilgras

15

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal braak (artikel 107)

16

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

— waarvan verplichte braak

17

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

— waarvan vrijwillige braak (artikel 107, lid 6)

18

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

— waarvan braak zonder betaling (artikel 107, lid 8)

19

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Als voederareaal voor premies voor runderen en ooien aangegeven akkerbouwgewassen

20

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Totaal

21

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Braak met niet voor voeding of vervoedering bestemde gewassen

22

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

— waarvan zonder betaling

23

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Braak met voederleguminosen

24

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 

 


BIJLAGE X

GEBIEDEN WAAR DE GEITENPREMIE KAN WORDEN TOEGEKEND

1.

Duitsland: alle bergstreken in de zin van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1257/1999.

2.

Griekenland: het gehele grondgebied (1).

3.

Spanje: de autonome regio's Andalusië, Aragón, Balearen, Castilië-La Mancha, Castilië-León, Catalonië, Extremadura, Galicië (met uitzondering van de provincies La Coruña en Lugo), Madrid, Murcia, La Rioja, Comunidad Valenciana en Canarische Eilanden, en alle buiten deze regio's gelegen bergstreken in de zin van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1257/1999.

4.

Frankrijk: Corsica en de overzeese departementen (DOM), en alle buiten deze regio's gelegen bergstreken in de zin van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1257/1999.

5.

Italië: Lazio, Abruzzo, Molise, Campania, Apulië, Basilicata, Calabrië, Sicilië en Sardinië, en alle buiten deze regio's gelegen bergstreken in de zin van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1257/1999.

6.

Cyprus: het gehele grondgebied.

7.

Oostenrijk: alle bergstreken in de zin van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1257/1999.

8.

Portugal: het gehele grondgebied, met uitzondering van de Azoren.

9.

Slovenië: het gehele grondgebied.

10.

Slowakije: alle bergstreken in de zin van artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1257/1999.


(1)  De Franse overzeese departementen, Madeira, de Canarische Eilanden en de eilanden in de Egeïsche Zee worden geacht niet in deze bijlage te zijn opgenomen in het geval dat de betrokken lidstaat de facultatieve uitsluiting zoals bedoeld in artikel 70, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 1782/2003 toepast.


BIJLAGE XI

AANVRAGEN VOOR OOIEN- EN GEITENPREMIES

LIDSTAAT. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

JAAR. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

DATUM . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

UITERLIJK IN TE DIENEN OP: 31 JULI VAN ELK JAAR

Categorie vrouwelijke dieren

Andere ooien dan melkooien

Melkooien

Geiten

Totaal vrouwelijke dieren

Aantal aanvragen  (1)

 

 

 

 

Totaal aantal aangegeven vrouwelijke dieren per aanvraag van een landbouwer  (2)

10/20 (3)

 

 

 

 

21/50

 

 

 

 

51/100

 

 

 

 

101/500

 

 

 

 

501/1000

 

 

 

 

+1 000

 

 

 

 

Aantal aangevraagde premies

Totaal

 

 

 

 

waarvan:met aanvullende premie  (4)

 

 

 

 


(1)  Betreft het bijvoorbeeld een gemengd bedrijf met andere ooien dan melkooien en met geiten, dan moet op deze regel in de kolommen „andere ooien dan melkooien” en „geiten” (en ook in de kolom „totaal vrouwelijke dieren”) een „1” worden ingevuld en moet in de kolom „melkooien” een „0” worden ingevuld. Bijgevolg kan voor deze regel de waarde in de kolom „totaal vrouwelijke dieren” lager zijn dan de som van de waarden in de drie andere kolommen.

(2)  De te gebruiken regel (grootte van het betrokken bestand) hangt af van het totale aantal vrouwelijke dieren. In de regels van deze rubriek moet het getal in de kolom „totaal vrouwelijke dieren” gelijk zijn aan de som van de aantallen andere ooien dan melkooien, melkooien en geiten in de drie andere kolommen.

(3)  Op grond van Verordening (EG) nr. 1782/2003 kan geen aanvraag worden ingediend voor minder dan 10 ooien en/of geiten.

(4)  Overeenkomstig de artikelen 72 en 73 van de onderhavige verordening (probleemgebieden).


BIJLAGE XII

BETAALDE OOIEN- EN GEITENPREMIES

LIDSTAAT. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

JAAR. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

DATUM . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

UITERLIJK IN TE DIENEN OP: 31 JULI VAN ELK JAAR

Categorie vrouwelijke dieren

Andere ooien dan melkooien

Melkooien

Geiten

Totaal vrouwelijke dieren of totaal bedrag

Aantal betaalde premies

(Aantal dieren)

Aantal extra betalingen per dier  (1)

xxxxxxx

xxxxxxx

xxxxxxx

 

Aantal aanvullende premies  (2)

 

 

 

 

Aantal ooien- of geitenpremies

 

 

 

 

BETAALDE BEDRAGEN

(in EUR)

Bedragen aan andere extra betalingen dan betalingen per dier  (1)

xxxxxxx

xxxxxxx

xxxxxxx

 

Bedragen aan extra betalingen per dier  (1)

xxxxxxx

xxxxxxx

xxxxxxx

 

Bedragen aan aanvullende premies  (2)

 

 

 

 

Bedragen aan ooien- of geitenpremies

 

 

 

 

Totaal

 

 

 

 


(1)  In geval van toepassing van artikel 71 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (overgangsperiode).

(2)  Overeenkomstig de artikelen 72 en 73 van de onderhavige verordening (probleemgebieden).


BIJLAGE XIII

BEHEER VAN DE NATIONALE RESERVE

LIDSTAAT. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

JAAR. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

DATUM . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

UITERLIJK IN TE DIENEN OP: 30 APRIL VAN ELK JAAR

Overdrachten van rechten in het bovengenoemde jaar

Aantal premierechten

(a)

Saldo van de nationale reserve aan het begin van het jaar (= eindsaldo van het voorgaande jaar)

 

ZONDER COMPENSATIE AAN DE NATIONALE RESERVE AFGESTAAN

(b)

wegens overdracht van rechten zonder bedrijfsoverdracht

 

(c)

wegens ongebruikte premierechten (ontoereikend gebruik)

 

(d)

TOTAAL = (b) + (c)

 

(e)

Toegekende rechten

 

(f)

Aan landbouwers in probleemgebieden toegekende rechten

 

(g)

Saldo van de nationale reserve aan het einde van het jaar = (a) + (d) - (e)

 


BIJLAGE XIV

UITERSTE DATA EN PERIODEN VOOR DE OVERDRACHTEN VAN PREMIERECHTEN EN VOOR DE INDIENING VAN PREMIEAANVRAGEN

LIDSTAAT. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

JAAR. . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

DATUM . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .

UITERLIJK IN TE DIENEN OP: 30 APRIL VAN ELK JAAR

 

Begindatum

Einddatum

Uiterste datum voor de permanente overdracht van rechten

XXXXX

 

Uiterste datum voor de tijdelijke verhuur van rechten

XXXXX

 

Periode voor het aanvragen van rechten uit de nationale reserve

 

 

Uiterste datum voor de toekenning van rechten uit de nationale reserve

XXXXX

 

Periode voor het aanvragen van de premie

 

 

Aanhoudperiode

 

 


BIJLAGE XV

LIJST VAN DE IN ARTIKEL 99 BEDOELDE RUNDERRASSEN

Angler Rotvieh (Angeln) — Rød dansk mælkerace (RMD)

Ayrshire

Armoricaine

Bretonne Pie-noire

Fries-Hollands (FH), Française frisonne pie noire (FFPN), Friesian-Holstein, Holstein, Black and White Friesian, Red and White Friesian, Frisona española, Frisona Italiana, Zwartbonten van België/Pie noire de Belgique, Sortbroget dansk mælkerace (SDM), Deutsche Schwarzbunte, Schwarzbunte Milchrasse (SMR)

Groninger Blaarkop

Guernsey

Jersey

Malkeborthorn

Reggiana

Valdostana Nera

Itäsuomenkarja

Länsisuomenkarja

Pohjoissuomenkarja.


BIJLAGE XVI

IN ARTIKEL 103 BEDOELDE GEMIDDELDE MELKOPBRENGST

(in kg)

België

5 450

Denemarken

6 800

Duitsland

5 800

Griekenland

4 250

Spanje

4 650

Frankrijk

5 550

Ierland

4 100

Italië

5 150

Luxemburg

5 700

Nederland

6 800

Oostenrijk

4 650

Portugal

5 100

Finland

6 400

Zweden

7 150

Verenigd Koninkrijk

5 900


BIJLAGE XVII

MET INGANG VAN 1 JANUARI 2005 GELDENDE NATIONALE MAXIMA VOOR DE SLACHTPREMIE ZOALS BEDOELD IN ARTIKEL 124, LID 1

 

Volwassen runderen

Kalveren

België

711 232

335 935

Denemarken

711 589

54 700

Duitsland

4 357 713

652 132

Griekenland

235 060

80 324

Spanje (1)

1 982 216

25 629

Frankrijk (2)

4 041 075

2 045 731

Ierland

1 776 668

0

Italië

3 426 835

1 321 236

Luxemburg

21 867

3 432

Nederland

1 207 849

1 198 113

Oostenrijk

546 557

129 881

Portugal (3)

325 093

70 911

Finland

382 536

10 090

Zweden

502 063

29 933

Verenigd Koninkrijk

3 266 212

26 271


(1)  Onverminderd het bepaalde in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 1454/2001.

(2)  Onverminderd het bepaalde in artikel 9 van Verordening (EG) nr. 1452/2001.

(3)  Onverminderd het bepaalde in de artikelen 13 en 22 van Verordening (EG) nr. 1453/2001.


BIJLAGE XVIII

In artikel 106, lid 3, en artikel 131 bedoelde tabel

1.   SPECIALE PREMIE

Aantal dieren

Verordening (EG) nr. …./2004

Uiterste datum voor indiening

Ref.

Gevraagde gegevens

Algemene regeling en regeling toekenning bij slachten

Alleen regeling toekenning bij slachten

Een enkele tranche of eerste leeftijdstranche

Tweede leeftijdstranche

Beide leeftijdstranches samen

Stieren

Ossen

Ossen

Ossen

Artikel 131, lid 4, onder a)

15 september

1.1

Aantal dieren waarvoor een premieaanvraag is ingediend (periode januari t/m juni)

 

 

 

 

1 maart

1.2

Aantal dieren waarvoor een premieaanvraag is ingediend (periode juli t/m december)

 

 

 

 

Artikel 131, lid 4, onder b), punt i)

31 juli

1.3

Aantal dieren waarvoor de premie is toegekend (gehele jaar)

 

 

 

 

Artikel 131, lid 4, onder b), punt ii)

31 juli

1.4

Aantal dieren waarvoor de premie als gevolg van de toepassing van het regionale maximum niet is toegekend

 

 

 

 

Aantal landbouwers

Verordening (EG) nr…../2004

Uiterste datum voor indiening

Ref.

Gevraagde gegevens

Algemene regeling en regeling toekenning bij slachten

Alleen regeling toekenning bij slachten

Een enkele tranche of alleen eerste leeftijdstranche

Alleen tweede leeftijdstranche

Beide leeftijdstranches samen

Alleen beide leeftijdstranches samen

Artikel 131, lid 4, onder b), punt i)

31 juli

1.5.

Aantal landbouwers aan wie de premie is toegekend

 

 

 

 

2.   SEIZOENCORRECTIEPREMIE

Verordening (EG) nr. …../2004

Uiterste datum voor indiening

Ref.

Gevraagde gegevens

Een enkele tranche of eerste tranche

Tweede tranche

Beide tranches samen

Artikel 131, lid 6, onder a)

15 september

2.1.

Aantal dieren waarvoor een premieaanvraag is ingediend

 

 

 

2.2.

Aantal landbouwers

 

 

 

1 maart

2.3.

Aantal dieren waarvoor de premie is toegekend

 

 

 

2.4.

Aantal landbouwers

 

 

 

3.   ZOOGKOEIENPREMIE

Verordening (EG) nr. …./2004

Uiterste datum voor indiening

Ref.

Gevraagde gegevens

Bestanden die uitsluitend uit zoogkoeien bestaan

Gemengde bestanden

Artikel 131, lid 2, onder a), punt i)

15 september

3.1

Aantal dieren waarvoor een premieaanvraag is ingediend (periode januari tot en met juni)

 

 

1 maart

3.2

Aantal dieren waarvoor een premieaanvraag is ingediend (periode juli tot en met december)

 

 

Artikel 131, lid 2, onder b), punt i), en lid 6, onder b), punt ii)

31 juli

3.3

Aantal koeien waarvoor de premie is toegekend (gehele jaar)

 

 

3.4

Aantal vaarzen waarvoor de premie is toegekend (gehele jaar)

 

 

3.5

Aantal landbouwers aan wie de premie is toegekend (gehele jaar)

 

 

 

 

 

 

Bedrag per dier

 

Artikel 131, lid 2, onder b), punt iii)

31 juli

3.6.

Nationale premie

 

 

Artikel 131, lid 2, onder b), punt ii)

31 juli

3.7.

Aantal dieren waarvoor de premie niet is toegekend als gevolg van de toepassing van het nationale maximum voor vaarzen

 

 

4.   EXTENSIVERINGSBEDRAG

4.1.   Toepassing van een enkel maximaal veebezettingsgetal (artikel 132, lid 2, eerste alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003)

Verordening (EG) nr. …../2004

Uiterste datum voor indiening

Ref.

Gevraagde gegevens

Speciale premie

Zoogkoeienpremie

Melkkoeien

TOTAAL

Artikel 131, lid 6, onder b), punten i), ii) en iii)

31 juli

4.1.1

Aantal dieren waarvoor het bedrag is toegekend

 

 

 

 

4.1.2.

Aantal landbouwers aan wie het bedrag is toegekend

 

 

 

 

4.2.   Toepassing van twee maximale veebezettingsgetallen (artikel 132, lid 2, tweede alinea, van Verordening (EG) nr. 1782/2003)

Verordening (EG) nr. …../2004

Uiterste datum voor indiening

Ref.

Gevraagde gegevens

Speciale premie

Zoogkoeienpremie

Melkkoeien

TOTAAL

1,4 t/m 1,8

< 1,4

1,4 t/m 1,8

< 1,4

1,4 t/m 1,8

< 1,4

1,4 t/m 1,8

< 1,4

Artikel 131, lid 6, onder b), punten i), ii) en iii)

31 juli

4.2.1.

Aantal dieren waarvoor het bedrag is toegekend

 

 

 

 

 

 

 

 

4.2.2.

Aantal landbouwers aan wie het bedrag is toegekend

 

 

 

 

 

 

 

 

5.   NIET-VEEBEZETTINGSAFHANKELIJKE PREMIE

Verordening (EG) nr. …./2004

Uiterste datum voor indiening

Ref.

Gevraagde gegevens

Dieren

Landbouwers

Artikel 131, lid 6, onder b), punt iv)

31 juli

5

Aantal dieren waarvoor en aantal landbouwers aan wie de niet-veebezettingsafhankelijke premie is toegekend

 

 

6.   SLACHTPREMIE

Aantal dieren

Verordening (EG) nr. …./2004

Uiterste datum voor indiening

Ref.

Gevraagde gegevens

Geslacht

Uitgevoerd

Volwassen runderen

Kalveren

Volwassen runderen

Kalveren

Artikel 131, lid 1, onder a), lid 2, onder a), punt ii), en lid 3, onder a)

15 september

6.1.

Aantal dieren waarvoor een premieaanvraag is ingediend (periode januari t/m juni)

 

 

 

 

1 maart

6.2.

Aantal dieren waarvoor een premieaanvraag is ingediend (periode juli t/m december)

 

 

 

 

Artikel 131, lid 1, onder b), punt i), lid 2, onder b), punt iv), en lid 3, onder b), punt i)

31 juli

6.3.

Aantal dieren waarvoor de premie is toegekend (gehele jaar)

 

 

 

 

Artikel 131, lid 1, onder b), punt ii), lid 2, onder b), punt v), en lid 3, onder b), punt ii)

31 juli

6.4.

Aantal dieren waarvoor de premie als gevolg van de toepassing van het nationale maximum niet is toegekend

 

 

 

 

Aantal landbouwers

Verordening (EG) nr. …./2004

Uiterste datum voor indiening

Ref.

Gevraagde gegevens

Geslacht

Uitgevoerd

Volwassen runderen

Kalveren

Volwassen runderen

Kalveren

Artikel 131, lid 1, onder b), punt i), lid 2, onder b), punt iv), en lid 3, onder b), punt i)

31 juli

6.5.

Aantal landbouwers aan wie de premie is toegekend

 

 

 

 

7.   PREMIERECHTEN VOOR ZOOGKOEIEN

Verordening (EG) nr. …../2004

Uiterste datum voor indiening

Ref.

Beginsaldo nationale reserve

Rechten die aan de nationale reserve zijn afgestaan in verband met

Uit de nationale reserve toegekende rechten

Eindsaldo nationale reserve

Artikel 106, lid 3

1 maart (voorlopige gegevens)

7.1

 

a)

Overdrachten zonder bedrijf

b)

Een te gering gebruik

 

 

Artikel 106, lid 3

31 juli (definitieve gegevens)

7.2.

 

 

 

 

 


BIJLAGE XIX

IN ARTIKEL 131, LID 5, BEDOELDE TABEL

 

Tot 100 % van de slachtpremie (kalveren)

Tot 100 % van de zoogkoeienpremie

Tot 40 % van de slachtpremie (andere runderen dan kalveren)

Tot 100 % van de slachtpremie (andere runderen dan kalveren)

Tot 75 % van de speciale premie

Verwijzing naar Verordening (EG) nr. 1782/2003

Artikel 68, lid 1

Artikel 68, lid 2, onder a), punt i)

Artikel 68, lid 2, onder a), punt ii)

Artikel 68, lid 2, onder b), punt i)

Artikel 68, lid 2, onder b), ii)

Daadwerkelijk betaald bedrag in EUR (na een eventuele verlaging overeenkomstig artikel 139 van Verordening (EG) nr. 1782/2003)

 

 

 

 

 


BIJLAGE XX

Minimumgrootte van het in aanmerking komende areaal per bedrijf in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling

Nieuwe lidstaat

Minimumgrootte van het in aanmerking komende areaal per bedrijf

(ha)

Cyprus

0,3

Tsjechië

1

Estland

1

Hongarije

1

Bedrijven met ten minste 0,3 ha boom- of wijngaard kunnen echter betalingen aanvragen

Letland

1

Litouwen

1

Polen

1

Slowakije

1


BIJLAGE XXI

LANDBOUWAREAAL IN HET KADER VAN DE REGELING INZAKE EEN ENKELE AREAALBETALING

Nieuwe lidstaat

Landbouwareaal in het kader van de regeling inzake een enkele areaalbetaling zoals bedoeld in artikel 143 ter, lid 4, van Verordening (EG) nr. 1782/2003

(× 1 000 ha)

Cyprus

140

Tsjechië

3 469

Estland

800

Hongarije

4 355

Letland

1 475

Litouwen

2 289

Polen

14 843

Slowakije

1 976


BIJLAGE XXII

IN ARTIKEL 148 BEDOELDE GRONDSTOFFEN

GN-code

Beknopte omschrijving

ex 0602 90 41

Woudbomen met een korte omlooptijd van ten hoogste 20 jaar

ex 0602 90 49

Bomen en heesters die plantaardige materialen opleveren welke met name onder GN-code 1211 en onder hoofdstuk 14 van de gecombineerde nomenclatuur vallen, met uitzondering van alle bomen en heesters waarvan producten voor voeding en/of vervoedering kunnen worden bestemd

ex 0602 90 51

Vaste planten voor de open grond (bv. Miscanthus sinensis), andere dan die waarvan producten voor voeding en/of vervoedering kunnen worden bestemd, en met name dergelijke planten die plantaardige materialen van GN-code 1211, andere dan lavendel, lavandine en salie, en van hoofdstuk 14 van de gecombineerde nomenclatuur opleveren

ex 0602 90 59

Euphorbia lathyris, Sylibum marianum, Polygonum tinctorium en Isatis tinctoria

1211 90 95

Digitalis lanata, Secale cornutum en Hypericum perforatum, met uitzondering van plantaardige materialen die voor voeding en/of vervoedering kunnen worden bestemd


BIJLAGE XXIII

Eindproducten die mogen worden vervaardigd uit de in artikel 145 bedoelde grondstoffen:

alle producten van de hoofdstukken 25 tot en met 99 van de gecombineerde nomenclatuur,

alle producten van hoofdstuk 15 van de gecombineerde nomenclatuur die bestemd zijn voor andere doeleinden dan voeding of vervoedering,

producten van GN-code 2207 20 00, voor rechtstreeks gebruik in motorbrandstof of voor verwerking met het oog op gebruik in motorbrandstof,

verpakkingsmateriaal van de GN-codes ex 1904 10 en ex 1905 90 90 op voorwaarde dat overeenkomstig het bepaalde in artikel 158, lid 4, van de onderhavige verordening het bewijs is verkregen dat de producten voor andere doeleinden dan voeding of vervoedering zijn gebruikt,

champignonbroed van GN-code 0602 91 10,

gomlak, gommen, harsen, gomharsen en balsems, van natuurlijke oorsprong, van GN-code 1301,

sappen en extracten van opium, van GN-code 1302 11 00,

sappen en extracten van pyretrum of van wortels van rotenon bevattende planten, van GN-code 1302 14 00,

andere plantenslijmen en bindmiddelen, van GN-code 1302 39 00,

alle in artikel 146, lid 1, bedoelde landbouwproducten en via een tussenproces daarvan afgeleide producten die als brandstof voor energieproductie worden gebruikt,

alle in artikel 146, lid 1, bedoelde producten en daarvan afgeleide producten die voor energieproductie zijn bestemd,

Miscanthus sinensis van GN-code 0602 90 51, gehakseld, bestemd voor gebruik als stalstro voor paarden, als deklaag op een bodem, als toevoeging ter verbetering van compost of als stro voor het drogen en reinigen van planten, alsmede deze grondstof of vezels daarvan die als bouwmateriaal wordt of worden gebruikt,

alle producten die worden genoemd in Verordening (EEG) nr. 1722/93 van de Commissie (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 216/2004 (2), op voorwaarde dat zij niet zijn verkregen uit granen of aardappelen die op braakgelegde grond zijn geteeld, en dat zij geen producten bevatten die zijn afgeleid van granen of aardappelen die op braakgelegde grond zijn geteeld,

alle producten die worden genoemd in Verordening (EEG) nr. 1260/2001 van de Raad (3), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 30/2004 van de Commissie (4), op voorwaarde dat zij niet zijn verkregen uit suikerbieten die op braakgelegde grond zijn geteeld, en dat zij geen producten bevatten die zijn afgeleid van suikerbieten die op braakgelegde grond zijn geteeld.


(1)  PB L 159 van 1.7.1993, blz. 112.

(2)  PB L 36 van 7.2.2004, blz. 36.

(3)  PB L 178 van 30.6.2001, blz. 1.

(4)  PB L 6 van 10.1.2004, blz. 16.