20.5.2004   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 183/61


VERORDENING (EG) Nr. 1009/2004 VAN DE COMMISSIE

van 19 mei 2004

tot instelling van voorlopige antidumpingrechten op grafietelektrodesystemen uit India

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 461/2004 (2) (hierna „de basisverordening” genoemd), met name op artikel 7,

Na raadpleging van het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A.   PROCEDURE

1.   ALGEMEEN

(1)

Op 21 augustus 2003 maakte de Commissie in een bericht („bericht van inleiding”) in het Publicatieblad van de Europese Unie  (3) bekend dat een antidumpingprocedure zou worden ingeleid betreffende de invoer in de Gemeenschap van grafietelektrodesystemen uit India.

(2)

De procedure werd ingeleid naar aanleiding van een klacht die in juli 2003 door de European Carbon and Graphite Association (ECGA) werd ingediend namens producenten die een groot deel, in dit geval meer dan 50 %, vertegenwoordigen van de productie van bedoelde grafietelektrodesystemen in de Gemeenschap. De klacht bevatte bewijsmateriaal van dumping van genoemd product en van hieruit voortvloeiende aanmerkelijke schade die voldoende werd geacht om tot de inleiding van een antidumpingprocedure over te gaan.

(3)

Op dezelfde datum verscheen in het Publicatieblad van de Europese Unie  (4) ook een bericht over de inleiding van de parallelle antisubsidieprocedure betreffende de invoer van hetzelfde product uit hetzelfde land.

(4)

De Commissie heeft de EG-producenten die de klacht hebben ingediend en de andere haar bekende EG-producenten evenals de haar bekende belanghebbende producenten/exporteurs, importeurs, consumenten en leveranciers en de vertegenwoordigers van India van de inleiding van de procedure in kennis gesteld. Belanghebbenden werd gelegenheid gegeven binnen de in het bericht van inleiding gestelde termijn hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken om te worden gehoord.

(5)

De twee producenten/exporteurs in India en de Indiase regering, alsmede de EG-producenten, de gebruikers en de importeurs/handelaren maakt hun standpunt schriftelijk duidelijk. Alle partijen die binnen de gestelde termijn het verzoek hadden ingediend te worden gehoord en die hadden aangegeven dat zij hiertoe bijzondere redenen hadden, werden gehoord.

2.   STEEKPROEVEN

(6)

Gezien het grote aantal niet-gelieerde importeurs in de Gemeenschap werd het wenselijk geacht om te onderzoeken of overeenkomstig artikel 17 van de basisverordening een steekproef moest worden samengesteld. Daartoe heeft de Commissie alle haar bekende niet-gelieerde importeurs, overeenkomstig artikel 17, lid 2, van de basisverordening, verzocht zich binnen twee weken na de publicatie van het bericht van inleiding contact met haar op te nemen en haar de in dit bericht gevraagde gegevens te verstrekken voor de periode van 1 april 2002 tot en met 31 maart 2003. Slechts twee niet-gelieerde importeurs waren bereid in de steekproef te worden opgenomen en hebben de gevraagde basisinformatie binnen de gestelde termijn verstrekt. Op grond hiervan werd besloten dat een steekproef voor deze procedure niet noodzakelijk was.

3.   VRAGENLIJSTEN

(7)

De Commissie heeft een vragenlijst toegezonden aan alle haar bekende belanghebbenden, de twee eerdergenoemde niet-gelieerde importeurs en alle andere ondernemingen die zich binnen de in het bericht van inleiding vermelde termijn hadden aangemeld.

(8)

Antwoorden op de vragenlijsten werden ontvangen van twee Indiase producenten/exporteurs, de twee klagende producenten in de Gemeenschap, acht verwerkende bedrijven en de twee eerdergenoemde niet-gelieerde importeurs. Daarnaast stuurde één verwerkend bedrijf een schriftelijke verklaring met enkele kwantitatieve inlichtingen en hebben twee organisaties van gebruikers de Commissie opmerkingen toegezonden.

(9)

De Commissie verzamelde en verifieerde alle gegevens die zij voor de voorlopige vaststelling van de dumping, de daaruit voortvloeiende schade en het belang van de Gemeenschap nodig had. Bij de volgende bedrijven werd ter plaatse een controle uitgevoerd:

 

Producenten in de EG:

SGL Carbon GmbH, Wiesbaden en Meitingen, Duitsland;

SGL Carbon SA, La Coruña, Spanje;

UCAR SNC, Notre Dame de Briançon, Frankrijk en het gelieerde bedrijf UCAR SA, Etoy, Zwitserland;

UCAR Electrodos Ibérica SL, Pamplona, Spanje;

Graftech SpA, Caserta, Italië.

 

Niet-gelieerde importeurs in de EG:

Promidesa SA, Madrid, Spanje;

AGC-Matov allied graphite & carbon GmbH, Berlijn, Duitsland

 

Gebruikers:

ISPAT Hamburger Stahlwerke GmbH, Hamburg, Duitsland;

ThyssenKrupp Nirosta GmbH, Krefeld, Duitsland;

Lech-Stahlwerke, Meitingen, Duitsland;

Ferriere Nord, Osoppo, Italië.

 

Producenten/exporteurs in India:

Graphite India Limited (GIL), Kolkatta;

Hindustan Electro Graphite (HEG) Limited, Bhopal en Nasik.

(10)

Het onderzoek naar de dumping en schade had betrekking op de periode van 1 april 2002 tot 31 maart 2003 („het onderzoektijdvak”). Het onderzoek naar de trends die relevant waren voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1999 tot het eind van het onderzoektijdvak („de beoordelingsperiode”).

B.   BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1.   BETROKKEN PRODUCT

(11)

De procedure heeft betrekking op grafietelektroden en/of nippels voor deze elektroden, ongeacht of deze tezamen of afzonderlijk worden ingevoerd. Een grafietelektrode is een keramisch gevormde of geëxtrudeerde grafietstaaf. Aan de uiteinden van deze cilinder is een conische schroefdraadverbinding aangebracht waardoor van twee of meer elektroden een kolom kan worden gemaakt. De twee uiteinden worden samengevoegd door middel van een koppelstuk, eveneens van grafiet. Dit koppelstuk wordt „nippel” genoemd. Zowel de grafietelektrode als de nippel worden normaal gesproken samen geleverd als „grafietelektrodesysteem”.

(12)

Grafietelektroden en nippels daarvoor worden gemaakt uit petroleumcokes, een nevenproduct van de olie-industrie, en koolteerpek. Het productieproces bestaat uit zes stappen: vormen, bakken, impregnatie, herbakken, grafitiseren en verspanend bewerken. Tijdens de grafitisering wordt het product elektrisch verhit tot meer dan 3 000°C en fysisch omgezet in grafiet, de kristallijne vorm van koolstof, een uniek materiaal met een laag elektrisch geleidingsvermogen, maar een groot warmtegeleidingsvermogen. Het materiaal is zeer sterk en bestand tegen hoge temperaturen, wat het geschikt maakt voor toepassing in elektrische vlamboogovens. Het productieproces van grafietelektrodesystemen duurt ongeveer twee maanden. Er bestaan geen alternatieven voor grafietelektrodesystemen.

(13)

Grafietelektrodesystemen worden gebruikt in de staalindustrie in elektrische vlamboogovens, ook wel „mini mills” genoemd, als stroomvoerende geleiders voor de productie van staal uit hergebruikt schroot. Dit onderzoek richt zich uitsluitend op grafietelektroden en de daarvoor gebruikte nippels met een schijnbare dichtheid van minimaal 1,65 g/cm3 en een soortelijke elektrische weerstand van maximaal 6,0 μΩ.m. Grafietelektrodesystemen die aan deze technische vereisten voldoen, kunnen een hoge stroom voeren.

(14)

En Indiase exporteur verklaarde dat hij het product soms vervaardigde zonder gebruik te maken van „premium needle coke”, een topkwaliteit petroleumcokes die volgens deze onderneming door de indieners van de klacht onmisbaar geacht wordt voor de productie volgens de in punt 11, 12 en 13 beschreven kenmerken. Deze exporteur beweerde daarom dat grafietelektroden en nippels daarvoor zonder „premium needle coke” buiten dit onderzoek zouden moeten vallen. Er kunnen inderdaad verschillende kwaliteiten petroleumcokes gebruikt worden voor de productie van grafietelektrodesystemen. Het product wordt echter gedefinieerd op grond van de fysische en technische basiskenmerken van het eindproduct en de toepassingen, ongeacht de gebruikte grondstoffen. Als grafietelektroden en nippels daarvoor die afkomstig zijn uit India en in de Gemeenschap ingevoerd worden, voldoen aan de in de productomschrijving genoemde fysische en technische basiskenmerken, worden zij beschouwd als betrokken product. Het verzoek werd daarom afgewezen.

2.   SOORTGELIJK PRODUCT

(15)

Het product dat vanuit India naar de Gemeenschap wordt uitgevoerd, het op de binnenlandse markt van India geproduceerde en verkochte product alsmede het door de EG-producenten in de Gemeenschap geproduceerde en verkochte product bleken in wezen dezelfde chemische en technische kenmerken en dezelfde toepassingen te hebben en zijn derhalve soortgelijke producten in de zin van artikel 1, lid 4, van de basisverordening.

C.   DUMPING

1.   NORMALE WAARDE

(16)

Voor het bepalen van de normale waarde stelde de Commissie eerst voor elke producent/exporteur vast of de totale binnenlandse verkoop van het betrokken product representatief was ten opzichte van de totale export naar de Gemeenschap. Overeenkomstig artikel 2, lid 2, van de basisverordening werd de binnenlandse verkoop representatief geacht wanneer de door elk van de producenten/exporteurs op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid ten minste 5 % bedroeg van de naar de Gemeenschap verkochte hoeveelheid.

(17)

De Commissie heeft vervolgens onderzocht welke soorten grafietelektroden, die op de binnenlandse markt werden verkocht door ondernemingen waarvan de totale binnenlandse verkoop representatief is, identiek of rechtstreeks vergelijkbaar zijn met de soorten die naar de Gemeenschap werden uitgevoerd. Bij het bepalen van de soorten grafietelektroden wordt gekeken naar: i) of ze met of zonder nippel verkocht worden; ii) de diameter en iii) de lengte. Afzonderlijk verkochte nippels werden ingedeeld op basis van hun diameter en lengte.

(18)

Vervolgens werd voor elk producttype vastgesteld of de totale omvang van de verkoop van alle meewerkende producent/exporteur representatief was, dat wil zeggen of deze verkoop ten minste 5 % bedroeg van de totale omvang van de uitvoer naar de Gemeenschap. Voor elk producttype werd onderzocht of elke producent/exporteur dit in het kader van normale handelstransacties in de zin van artikel 2, lid 4 van de basisverordening had verkocht.

(19)

Of de binnenlandse verkoop van elk type van het betrokken product in het kader van normale handelstransacties en in representatieve hoeveelheden had plaatsgevonden, werd onderzocht door het aandeel winstgevende verkooptransacties van het betrokken type aan niet-gelieerde afnemers vast te stellen. Voor beide producenten/exporteurs werd vastgesteld dat wanneer de binnenlandse verkoop van een bepaald producttype groot genoeg was, meer dan 80 % met winst op de binnenlandse markt was verkocht en de gewogen gemiddelde prijs van dat product hoger was dan de gewogen gemiddelde kosten per eenheid. Voor deze producten werd de normale waarde daarom gebaseerd op de daadwerkelijke binnenlandse prijs, berekend als gewogen gemiddelde prijs van die totale verkochte hoeveelheid van die soort op de binnenlandse markt in het onderzoektijdvak.

(20)

Voor de overige producten, waarbij de binnenlandse verkoop niet representatief was, werd de normale waarde vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening. De normale waarde werd vastgesteld door aan de zonodig gecorrigeerde productiekosten van de uitgevoerde producten een redelijk percentage toe te voegen voor de verkoopkosten, de administratiekosten en andere algemene kosten (VAA-kosten) en winst. Hierbij werd uitgegaan van de feitelijke gegevens over productie en verkoop van het betrokken product in het kader van normale handelstransacties door bedoelde producenten/exporteurs overeenkomstig de eerste zin van artikel 2, lid 6, van de basisverordening.

2.   EXPORTPRIJS

(21)

Uit het onderzoek bleek dat beide meewerkende Indiase producenten/exporteurs uitsluitend exporteerden naar niet-gelieerde afnemers in de Gemeenschap.

(22)

De exportprijs werd derhalve vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 8, van de basisverordening aan de hand van de daadwerkelijk betaalde of te betalen prijzen.

3.   VERGELIJKING

(23)

De normale waarde en de exportprijzen werden vergeleken af fabriek. Met het oog op een eerlijke vergelijking tussen de normale waarde en de uitvoerprijs werden, overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening, correcties toegepast om rekening te houden met verschillen die van invloed waren op de vergelijkbaarheid van de prijzen.

(24)

Aldus werden correcties toegepast voor verschillen in de kosten van transport, verzekering, laden, lossen, op- en overslag en verwante kosten, krediet, eventuele commissies en kortingen, die gestaafd waren met gecontroleerd bewijsmateriaal.

(25)

Beide ondernemingen verzochten om een aanpassing in verband met de terugbetaling van invoerrechten op grond van artikel 2, lid 10, onder b) van de basisverordening omdat invoerrechten verschuldigd zouden zijn op het voor binnenlands verbruik bestemde product, doch zouden zijn terugbetaald of kwijtgescholden bij uitvoer naar de Gemeenschap. Daarom maakten de ondernemingen gebruik van de regeling „Duty Entitlement Passbook Scheme post-export”. Er kon evenwel geen direct verband worden aangetoond tussen de door de Indiase regering aan de producenten/exporteurs in het kader van deze regeling verstrekte kredietpunten en de aangekochte grondstoffen omdat de kredietpunten gebruikt konden worden voor de betaling van rechten op ingevoerde goederen, behalve kapitaalgoederen en goederen waarvoor een invoerbeperking of -verbod gold. De kredietpunten konden ook op de binnenlandse markt verkocht worden of op een andere manier gebruikt en was er geen verplichting om grondstoffen in te voeren die in het exportproduct worden verwerkt. De verzoeken werden daarom afgewezen.

(26)

Beide ondernemingen verzochten om eenzelfde correctie op grond van artikel 2, lid 10, onder k). Aangezien de ondernemingen niet konden aantonen dat de DEPB-post-exportregeling van invloed is op de vergelijkbaarheid van de prijzen, en met name dat afnemers op de binnenlandse markt structureel een andere prijs betalen als gevolg van de eerdergenoemde regeling, kon dit verzoek niet ingewilligd worden.

(27)

Beide ondernemingen vroegen om een correctie van de normale waarde voor verschillen in handelsniveau. Aangezien beide ondernemingen op de binnenlandse markt uitsluitend verkochten aan eindgebruikers, terwijl ze in de Gemeenschap zowel aan eindgebruikers als aan handelaren verkochten, vroegen zij om een bijzondere correctie op grond van artikel 2, lid 10, onder d), punt ii) van de basisverordening. Een onderneming baseert haar verzoek op het feit dat de verkoopprijs voor distributeurs in de Gemeenschap lager was dan de prijs voor eindgebruikers, wat een bijzondere correctie zou rechtvaardigen. In dit verband bleek dat de onderneming niet kon aantonen dat zij een andere functie vervulde voor verschillende typen afnemers. Daarnaast werd vastgesteld dat de prijzen die berekend werden aan de distributeurs niet structureel lager waren dan aan de eindgebruikers. Daarom kon dit verzoek niet worden ingewilligd.

(28)

De andere onderneming voerde aan dat een correctie voor verschillen in handelsniveau gerechtvaardigd was vanwege de winstmarge voor de distributeur bij wederverkoop aan eindgebruikers in de Gemeenschap. In dit verband moet opgemerkt worden dat de exportprijs, zoals vermeld in punt 21 en 22, vastgesteld werd op basis van de werkelijk betaalde of te betalen prijzen. De eventuele wederverkoopprijzen van distributeurs in de Gemeenschap werden daarom irrelevant geacht. Daarom werd dit verzoek afgewezen.

4.   DUMPINGMARGE

(29)

Overeenkomstig artikel 2, lid 11, van de basisverordening werd de gewogen gemiddelde normale waarde van elk type van het betrokken product vergeleken met de gewogen gemiddelde exportprijs van dat type.

(30)

Bij deze vergelijking bleek dat het betrokken product met dumping was ingevoerd. De voorlopige dumpingmarges, in procenten van de cif-prijs, grens Gemeenschap, voor inklaring, bedragen:

Graphite India Limited (GIL)

34,3 %

Hindustan Electro Graphite (HEG) Limited

24,0 %

(31)

Aangezien zeer veel medewerking was verleend (de meewerkende bedrijven vertegenwoordigden 100 % van de export van het betrokken product vanuit India naar de Gemeenschap) werd de residuele voorlopige dumpingmarge afgestemd op de hoogste dumpingmarge die voor een medewerkende onderneming was vastgesteld, namelijk 34,3 % voor Graphite India Limited.

D.   BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

1.   TOTALE PRODUCTIE VAN DE GEMEENSCHAP

(32)

Binnen de Gemeenschap wordt het betrokken product vervaardigd door SGL AG („SGL”) en verschillende dochterondernemingen van UCAR SA („UCAR”), namelijk UCAR SNC, UCAR Electrodos Ibérica SL en Graftech SpA, namens wie de klacht werd ingediend. De fabrieken van SGL en UCAR bevinden zich in België, Duitsland, Frankrijk, Italië, Oostenrijk en Spanje.

(33)

Naast de twee klagende EG-producenten, SGL en UCAR, werd het betrokken product in de periode tussen 1999 en het onderzoektijdvak in de Gemeenschap door nog twee andere producenten vervaardigd. Bij een van deze twee producenten, die failliet ging, werd een curator aangesteld volgens de Duitse faillissementswetgeving. Deze producent stopte in november 2002 met het vervaardigen van het betrokken product. Beide ondernemingen verklaarden achter de klacht te staan, maar gingen niet in op de uitnodiging van de Commissie om actief mee te werken aan het onderzoek. Geconcludeerd wordt dat deze vier producenten de productie van de Gemeenschap vertegenwoordigen in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening.

2.   DEFINITIE VAN „BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP”

(34)

De twee klagende EG-producenten beantwoordden de vragenlijsten en verleenden volledige medewerking aan het onderzoek. Zij waren in het onderzoektijdvak verantwoordelijk voor meer dan 80% van de productie in de Gemeenschap.

(35)

Zij worden derhalve als de bedrijfstak van de Gemeenschap in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening beschouwd en zullen hierna „de bedrijfstak van de Gemeenschap” worden genoemd.

E.   SCHADE

1.   INLEIDENDE OPMERKING

(36)

Aangezien er slechts twee Indiase producenten/exporteurs van het betrokken product zijn en de bedrijfstak van de Gemeenschap eveneens uit slechts twee producenten bestaat, moesten de gegevens over de invoer van het betrokken product uit India of over de bedrijfstak van de Gemeenschap in indexvorm weergegeven worden ter bescherming van vertrouwelijke gegevens in de zin van artikel 19 van de basisverordening.

2.   VERBRUIK IN DE GEMEENSCHAP

(37)

Het verbruik in de Gemeenschap werd vastgesteld op basis van cijfers over de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de interne markt, de verkoop van de andere EG-producenten op de interne markt, geschat op basis van de beschikbare gegevens, de verkoop van de twee Indiase meewerkende producenten/exporteurs op de interne markt, de omvang van de verkoop van het betrokken product uit Polen, bekend uit de gegevens van SGL, en Eurostatcijfers voor de overige invoer in de Gemeenschap, zonodig gecorrigeerd.

(38)

Het aldus berekende verbruik in de Gemeenschap steeg van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak met 9 %. Het verbruik nam tussen 1999 en 2000 met 14 % toe, daalde met zeven procentpunten in 2001 en nog eens met één procentpunt in 2002 en nam in het onderzoektijdvak weer met drie procentpunten toe. Omdat het betrokken product voornamelijk in de elektrostaalindustrie gebruikt wordt, moet de ontwikkeling van het verbruik bezien worden in het licht van de conjunctuur in deze sector, die in 2000 sterk steeg, en na 2001 een daling vertoonde.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Totaal verbruik in de EU (in ton)

119 802

136 418

128 438

126 623

130 615

Index (1999 = 100)

100

114

107

106

109

3.   INVOER UIT INDIA

a)   Omvang

(39)

De omvang van de invoer van het betrokken product uit India steeg van 1999 tot en met het onderzoektijdvak met 76 %. De invoer uit India nam tussen 1999 en 2000 met 45 % toe, in 2001 nog eens met 31 procentpunten en bleef in 2002 en in het onderzoektijdvak vrijwel stabiel.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Omvang van de invoer met dumping (in ton)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

145

176

176

176

Marktaandeel van het met dumping ingevoerde product

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

127

164

166

161

b)   Marktaandeel

(40)

Het marktaandeel van de Indiase exporteurs nam met 3,4 procentpunten toe (ofwel met 61 %) en bedroeg in het onderzoektijdvak 8 tot 10 %. Van 1999 op 2000 steeg het marktaandeel met 1,5 procentpunt, in 2001 nam het met 2 procentpunten toe en bleef stabiel op dit niveau in 2002 en in het onderzoektijdvak. In dit verband dient opgemerkt te worden dat van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak de stijging van de invoer uit India en de toename van het marktaandeel samenviel met een stijging van het verbruik met 9 %.

c)   Prijzen

i)   Prijsontwikkeling

(41)

De gemiddelde prijs van het betrokken product uit India steeg met 2 % in 2000 en met 8 procentpunten in 2001 en daalde met 9 procentpunten in 2002. In het onderzoektijdvak bleef de prijs op dat niveau. In het onderzoektijdvak was de gemiddelde invoerprijs 1 % hoger dan in 1999.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Prijzen van de invoer met dumping

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

102

110

101

101

ii)   Prijsonderbieding

(42)

Er werd een vergelijking gemaakt tussen de gemiddelde verkoopprijzen in de EG van vergelijkbare soorten van het betrokken product uit India en van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Voor de vergelijking werden de prijzen af fabriek gebruikt van de bedrijfstak van de Gemeenschap bij levering aan niet-gelieerde afnemers, na aftrek van kortingen en belastingen, en de prijzen van de Indiase producenten/exporteurs, cif grens Gemeenschap, gecorrigeerd voor kosten na invoer. Uit deze vergelijking bleek dat in het onderzoektijdvak het betrokken product uit India met een prijsonderbieding van 6,5 % tot 12,2 % ten opzichte van de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap werd verkocht.

(43)

Deze prijsonderbiedingsmarges geven evenwel niet de volle omvang weer van de gevolgen van de invoer uit India voor de bedrijfstak van de Gemeenschap, aangezien de prijzen in de Gemeenschap onder druk stonden en noodzakelijke prijsverhogingen niet konden worden toegepast, zoals bleek uit het feit dat bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak relatief weinig winstgevend was; als er geen dumping had plaatsgevonden zou de winstgevendheid naar verwachting groter geweest zijn.

4.   SITUATIE VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

(44)

Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening heeft de Commissie alle relevante economische factoren en indicatoren onderzocht die verband houden met de toestand van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

a)   Voorafgaande opmerkingen

(45)

Om bepaalde schade-indicatoren goed te kunnen beoordelen, was het noodzakelijk om sommige gegevens met betrekking tot UCAR samen te voegen met gegevens over zijn productieondernemingen in de Gemeenschap (zie punt 32).

(46)

De Commissie besteedde bijzondere aandacht aan alle mogelijke gevolgen voor de schade-indicatoren van het eerdere concurrentieverstorende optreden van de twee klagende EG-producenten. De Commissie merkte op dat er aan het begin van de schadebeoordeling (1999) geen sprake was van concurrentieverstorende praktijken (zie punt 77, 78, 80 en 81). Bij het vaststellen van de kosten en de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft de Commissie expliciet verzocht om de directe en eventuele indirecte kosten (waaronder financieringskosten) in verband met door mededingingsautoriteiten opgelegde boetes buiten beschouwing te laten, en heeft zij gecontroleerd of dit inderdaad ook is gebeurd, zodat een duidelijk beeld ontstond van de winst, het investeringsrendement en de kasstroom zonder deze buitengewone uitgaven.

b)   Productie

(47)

De productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap nam in 2000 met 14 % toe, daalde in 2001 met zestien procentpunten en met vier procentpunten in 2002 en steeg met vijf procentpunten in het onderzoektijdvak. De sterke stijging in 2000 werd veroorzaakt door de gunstige conjunctuur en leidde dat jaar ook tot een stijging van de bezettingsgraad.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Productie (in ton)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

114

98

94

99

c)   Capaciteit en bezettingsgraad

(48)

De productiecapaciteit nam in 2000 met ongeveer 2 % af en bleef in 2001 op dat niveau. In 2002 en in het onderzoektijdvak nam de productiecapaciteit met respectievelijk vijf en twee procentpunten af. In het onderzoektijdvak was de productiecapaciteit 9 % lager dan in 1999, voornamelijk als gevolg van het feit dat een fabriek van een EG-producent gedurende het hele onderzoektijdvak buiten gebruik was.

(49)

De bezettingsgraad bedroeg 70 % in 1999 en nam in 2000 als gevolg van de grote vraag, met name vanuit de elektrostaalindustrie, toe tot 81 %. In 2001 en 2002 daalde de bezettingsgraad naar 70 % om in het onderzoektijdvak toe te nemen tot 76 %.

(50)

Uit het onderzoek bleek dat er verschillende oorzaken aan te wijzen zijn voor de economische problemen waarmee de buiten gebruik gestelde fabriek te kampen heeft. De belangrijkste zijn (i) de hoge productiekosten als gevolg van de elektriciteitsprijs in het betrokken land, en (ii) de concurrentie van de invoer met dumping uit India. Omdat moeilijk te bepalen is wat het precieze gevolg is van elke oorzaak, onderzocht de Commissie hoe de productie en de bezettingsgraad zich in 2002 en het onderzoektijdvak ontwikkeld zouden hebben als de fabriek niet buiten gebruik gesteld zou zijn. Uit deze simulatie bleek dat de omvang van de productie niet veranderd zou zijn omdat de andere fabrieken van deze EG-producent hun productie opvoerden om de kloof te overbruggen. Was de fabriek niet buiten gebruik gesteld, dan zouden productie en bezettingsgraad van de bedrijfstak van de Gemeenschap in zijn geheel in het onderzoektijdvak min of meer gelijk zijn geweest aan het niveau van 1999, zoals blijkt uit onderstaande tabel.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Productiecapaciteit (in ton)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

98

98

93

91

Bezettingsgraad

70 %

81 %

70 %

70 %

76 %

Index (1999 = 100)

100

115

99

100

108


 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Productiecapaciteit (in ton) zonder buitengebruikstelling

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

98

98

100

101

Bezettingsgraad zonder buitengebruikstelling

70 %

81 %

70 %

65 %

69 %

Index (1999 = 100)

100

115

99

93

98

d)   Voorraden

(51)

In het onderzoektijdvak vormde de voorraad eindproducten ongeveer 3% van de totale productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Tijdens de beoordelingsperiode namen de eindejaarsvoorraden van de bedrijfstak van de Gemeenschap toe en deze waren in het onderzoektijdvak ongeveer vijf keer groter dan in 1999. Uit het onderzoek bleek echter dat de ontwikkeling van de voorraad niet beschouwd wordt als een bijzonder relevante indicator voor de economische situatie van de EG-producenten, aangezien zij doorgaans op bestelling produceren en de voorraden dus bestaan uit goederen die nog niet aan de afnemers zijn verzonden.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Eindejaarsvoorraden (in ton)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

235

700

663

515

e)   Omvang van de verkoop

(52)

Van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak daalde de verkoop van de eigen productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan niet-gelieerde afnemers in de Gemeenschap met 1 %. In 2000 steeg de verkoop met 16 %, in 2001 nam de verkoop met zeventien procentpunten af en in 2002 met vijf procentpunten, om in het onderzoektijdvak weer met vijf procentpunten te stijgen. De ontwikkeling van de verkoop vormt een goede afspiegeling van de economische ontwikkeling in de elektrostaalindustrie, die na de hausse in 2000 gevolgd werd door een achteruitgang in 2001 en 2002.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Omvang van de verkoop in de Gemeenschap aan niet-gelieerde afnemers (in ton)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

116

99

94

99

f)   Marktaandeel

(53)

Nadat het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap in 2000 met één procentpunt was toegenomen, daalde het tot 2002 aanzienlijk. De bedrijfstak van de Gemeenschap verloor 6,5 procentpunt marktaandeel in 2001 en 2,8 procentpunt in 2002, maar won in het onderzoektijdvak weer 1,9 procentpunt terug. Vergeleken met 1999 was het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak 6,3 procentpunt lager (9 % bij indexatie).

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

102

93

89

91

g)   Groei

(54)

Van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak steeg het verbruik in de Gemeenschap met 9 %, terwijl de omvang van de verkoop van de bedrijfstak van de Gemeenschap met 1 % daalde. De bedrijfstak van de Gemeenschap verloor 6,3 procentpunten aan marktaandeel, zoals hierboven beschreven, terwijl het betrokken product uit India in diezelfde periode 3,4 aan procentpunten marktaandeel won.

h)   Werkgelegenheid

(55)

De werkgelegenheid in de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde met 17 % van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak. Het aantal werknemers daalde in 2000 met één procentpunt en in 2001 met vijf procentpunten. In 2002 en in het onderzoektijdvak daalde dit aantal met respectievelijk negen en drie procentpunten, voornamelijk als gevolg van de buitengebruikstelling van een fabriek van een producent in de Gemeenschap en het feit dat een deel van de werknemers in meer winstgevende bedrijfsonderdelen te werk werd gesteld.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Werkgelegenheid

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

99

95

86

83

i)   Productiviteit

(56)

De productiviteit van de werknemers in de Gemeenschap, gemeten in de productie per werknemer per jaar, nam tussen 1999 en 2000 eerst sterk toe, daalde in 2001 met twaalf procentpunten, nam in 2002 weer toe met vijf procentpunten en in het onderzoektijdvak met nog eens elf procentpunten. Aan het eind van de beoordelingsperiode was de productiviteit 19 % hoger dan aan het begin, waaruit blijkt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap de productie efficiënter ingericht heeft om concurrerend te kunnen blijven. Ter vergelijking: de gemiddelde arbeidsproductiviteit in de Gemeenschap in haar geheel (alle economische sectoren samen) nam in diezelfde periode slechts met 1,5 % per jaar toe.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Productiviteit per werknemer (in ton)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

115

103

108

119

j)   Lonen

(57)

Van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak steeg het gemiddelde loon per werknemer met 13 %. Dit is iets minder dan de stijging van het gemiddelde nominale loon per werknemer in de Gemeenschap (alle sectoren) in die periode (14 %).

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Jaarlijkse arbeidskosten per werknemer (x 1000 euro)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

104

105

111

113

k)   Verkoopprijzen

(58)

De verkoopprijzen per eenheid voor niet-gelieerde afnemers van de bedrijfstak van de Gemeenschap namen van 1999 op 2000 met 6 % af, stegen met negen procentpunten in 2001, daalden met 12 procentpunten in 2002 en met één procentpunt in het onderzoektijdvak. In totaal bedroeg de daling van de verkoopprijs per eenheid van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak 8 %. Deze betrekkelijk ongelijke ontwikkeling kan als volgt worden verklaard.

(59)

Twee belangrijke factoren zijn van invloed op de verkoopprijs: de productiekosten en vraag en aanbod op de markt. Terwijl de verkoopprijs per eenheid van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak met 8 % daalde, stegen de productiekosten per eenheid met 2 %. Het lijkt of de kosten slechts minimaal stegen, maar in 2001 stegen ze met tien procentpunten, als vertraagd gevolg van de toename van de grondstoffenprijzen in 2000. De twee belangrijkste grondstoffen voor de productie van grafietelektrodesystemen, petroleumcokes en koolteerpek, vormen ongeveer 34 % van de totale productiekosten. Energie, waarvan de prijs ook duidelijk gekoppeld is aan fluctuaties in de olieprijs, vormt 13 % van de totale productiekosten. Samen vormen deze kostenposten, die alledrie rechtstreeks beïnvloed worden door schommelingen van de olieprijs, bijna 50 % van de totale productiekosten van het betrokken product. Aangezien de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap geen gelijke tred konden houden met deze stijging van de productiekosten doordat prijsverhogingen niet mogelijk waren als gevolg van de invoer met dumping, daalde de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Prijs per eenheid in de Gemeenschap (in euro per ton)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

94

103

91

92

Productiekosten (in euro per ton)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

101

111

101

102

(l)   Factoren die van invloed zijn op de prijzen in de Gemeenschap

(60)

Uit het onderzoek bleek dat de prijzen van de Indiase producten de gemiddelde, reeds gedrukte prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak gemiddeld met 6 tot 12 % onderboden (zie punt 42). Uit een onderzoek per soort bleek echter dat de Indiase producenten/exporteurs de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap soms met duidelijk meer dan deze percentages onderboden. De combinatie van deze onderbieding per soort en het groeiende marktaandeel van het betrokken product uit India was zeker van invloed op de binnenlandse prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

m)   Winstgevendheid en investeringsrendement

(61)

De winstgevendheid van de verkoop van de eigen productie aan niet-gelieerde afnemers in de Gemeenschap nam in de beoordelingsperiode met 50 % af in 2000, met drie procentpunten in 2001, met nog eens achttien procentpunten in 2002, om zich in het onderzoektijdvak uiteindelijk met vier procentpunten te herstellen. Van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak nam de winstgevendheid met 66 % af, variërend van 12 tot 15 % in 1999 tot 3 tot 6 % in het onderzoektijdvak.

(62)

Het rendement van de investeringen, in procenten van de nettoboekwaarde van de investeringen, volgde in de beoordelingsperiode grotendeels de bovengenoemde ontwikkeling van de winstgevendheid. Het rendement daalde in 2000 met 34 %, in 2001 met 23 procentpunten, in 2002 met 26 procentpunten en met nog eens 8 procentpunten in het onderzoektijdvak. Ten opzichte van 1999 was het investeringsrendement in het onderzoektijdvak met ongeveer 90 % afgenomen, namelijk van 45-55% in 1999 tot 3-10 % in het onderzoektijdvak.

(63)

De Commissie maakte een aparte berekening waarin het effect van de eerdergenoemde buitengebruikstelling van een fabriek (zie punt 50) op de totale winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak buiten beschouwing wordt gelaten. Hieruit bleek dat de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap in 2002 0,8 procentpunt en in het onderzoektijdvak 0,5 procentpunt hoger geweest zou zijn, wat niet zou hebben geleid tot een wezenlijke verandering in de ontwikkeling van de winstgevendheid sinds 1999.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Winstgevendheid van verkoop in de Gemeenschap aan niet-gelieerde afnemers (% van netto verkoop)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

51

48

30

34

Investeringsrendement (winst als % van de nettoboekwaarde van de investeringen)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

66

43

17

9

Winstgevendheid van verkoop in de Gemeenschap aan niet-gelieerde afnemers (% van netto verkoop), buitengebruikstelling van fabriek niet meegerekend

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

51

48

35

39

n)   Kasstroom en vermogen kapitaal aan te trekken

(64)

De nettokasstroom uit bedrijfsactiviteiten daalde in 2000 met 40 %, herstelde zich met 24 procentpunten in 2001, daalde weer met 12 procentpunten in 2002 en met 7 procentpunten in het onderzoektijdvak. De kasstroom was in het onderzoektijdvak 35 % lager dan aan het begin van de beoordelingsperiode.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Kasstroom (x 1000 euro)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

60

84

72

65

(65)

Beide klagende EG-producenten kregen in de loop van de jaren negentig vanwege prijs- en marktafspraken boetes opgelegd door verschillende nationale en regionale mededingingsautoriteiten in de hele wereld. Daarnaast hadden beide producenten onkosten vanwege schikkingen in rechtszaken met afnemers en aandeelhouders in de VS en Canada en de financiering van deze buitengewone uitgaven. Als gevolg daarvan is de schuldenlast van beide ondernemingen sterk toegenomen en zijn hun kredietwaardigheid en vermogen om kapitaal aan te trekken achteruitgegaan. Hierdoor kan het vermogen om kapitaal aan te trekken met betrekking tot productie en verkoop van het betrokken product niet los van de antitrustsituatie beoordeeld worden. De hierboven vermelde gegevens over winstgevendheid, rendement van investeringen en kasstroom en hetgeen hieronder vermeld wordt met betrekking tot investeringen zijn alleen relevant voor het betrokken product; de effecten van het concurrentieverstorende optreden zijn hierbij zorgvuldig buiten beschouwing gelaten. Het kan zeker beschouwd worden als een verzwarende omstandigheid, bovenop de reeds krappe financiële situatie.

o)   Investeringen

(66)

De jaarlijkse investeringen in het betrokken product door de bedrijfstak van de Gemeenschap daalden van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak met ongeveer 50 %. In 2000 daalden ze met 27 %, in 2001 stegen ze met vier procentpunten, in 2002 daalden ze met achttien procentpunten en in het onderzoektijdvak daalden ze met nog eens acht procentpunten.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Netto investeringen (x 1000 euro)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

73

77

59

51

p)   Hoogte van de dumpingmarge

(67)

Gezien de grootte van de dumpingmarge, de omvang van de invoer uit het betrokken land en de prijzen van het ingevoerde product, kunnen de gevolgen van dumping voor de bedrijfstak van de Gemeenschap niet als te verwaarlozen worden beschouwd.

q)   Herstel van de gevolgen van dumping of subsidiëring in het verleden

(68)

Aangezien er geen informatie beschikbaar is over dumping of subsidiëring voorafgaand aan de situatie waarop deze procedure betrekking heeft, wordt dit punt niet van belang geacht.

5.   CONCLUSIE TEN AANZIEN VAN SCHADE

(69)

Van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak nam de omvang van de invoer van het betrokken product uit India aanzienlijk toe, met 76 %, en het aandeel van dit product op de EG-markt nam toe met 3,4 procentpunten. De gemiddelde prijzen van het Indiase product waren in de beoordelingsperiode steeds lager dan die van het product van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Voorts onderbood het betrokken product uit India in het onderzoektijdvak de prijzen van het product van de bedrijfstak van de Gemeenschap met gemiddeld zes tot twaalf procent, waarbij voor bepaalde producten een aanzienlijk sterkere onderbieding werd vastgesteld.

(70)

Vastgesteld werd dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode is achteruitgegaan. Tussen 1999 en het einde van het onderzoektijdvak vertoonden alle schade-indicatoren een negatieve ontwikkeling: de productie daalde met 1 %, de productiecapaciteit daalde met 9 %, de verkoop in de Gemeenschap daalde met 1 % en de bedrijfstak van de Gemeenschap verloor 6,3 procentpunten aan marktaandeel. De verkoopprijs per eenheid daalde met 8 %, terwijl de productiekosten per eenheid met 2 % toenamen; de winstgevendheid daalde met 66 %, het investeringsrendement en de kasstroom uit bedrijfsactiviteiten volgden dezelfde negatieve trend. De werkgelegenheid daalde met 17 % en de investeringen met 50 %.

(71)

Enkele indicatoren leken zich positief te ontwikkelen: in de beoordelingsperiode namen de lonen met 13 % toe, wat een normale stijging is, en de productiviteit met 19 %. Samen met de eerdergenoemde daling van de werkgelegenheid wijst dit laatste erop dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn best doet om concurrerend te blijven tegenover de invoer met dumping uit India.

(72)

Gelet op het voorgaande wordt voorlopig geconcludeerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3 van de basisverordening.

F.   OORZAAK VAN DE SCHADE

1.   INLEIDING

(73)

Overeenkomstig artikel 3, lid 6 en 7, van de basisverordening heeft de Commissie onderzocht of de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap door de invoer met dumping heeft geleden als aanmerkelijk kan worden beschouwd. Ook andere factoren dan de met dumping ingevoerde producten waardoor de bedrijfstak van de Gemeenschap tegelijkertijd schade zou kunnen hebben geleden, werden onderzocht om te voorkomen dat eventuele schade die door deze andere factoren was veroorzaakt werd toegeschreven aan de invoer met dumping.

2.   GEVOLGEN VAN DE INVOER MET DUMPING

(74)

De aanzienlijke toename van de omvang van de invoer met dumping (76 % van 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak) en van het daarmee overeenstemmende marktaandeel (namelijk met ongeveer 3,5 procentpunten) alsmede de prijsonderbieding (gemiddeld ongeveer 6 tot 12 % in het onderzoektijdvak) vielen samen met de verslechtering van de economische situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. In dezelfde periode daalden de omvang van de verkoop (-1 %), het marktaandeel (-6,3 procentpunten) en de winstgevendheid (-8,7 procentpunten) van de bedrijfstak van de Gemeenschap, terwijl de EG-markt groeide. Daarnaast lagen de dumpingprijzen gedurende de hele periode lager dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap, waardoor deze onder druk kwamen te staan. Als gevolg hiervan daalden de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap (met 8 %), terwijl de productiekosten met bijna 2 % stegen, waardoor de winstgevendheid daalde. Daarom wordt voorlopig geoordeeld dat de invoer met dumping aanzienlijke nadelige gevolgen had voor de bedrijfstak van de Gemeenschap.

3.   GEVOLGEN VAN ANDERE FACTOREN

a)   Afname van de vraag als gevolg van de achteruitgang op de staalmarkt

(75)

Twee belanghebbenden beweerden dat de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap had ondervonden het gevolg was van de recessie die de belangrijkste afnemer van het betrokken product, namelijk de staalindustrie, in 2001 en begin 2002 doormaakte.

(76)

Erkend wordt dat de staalindustrie in 2001-2002 achteruitging, wat ook blijkt uit de trend in het verbruik van het betrokken product, dat in 2000 een piek bereikte en vervolgens zowel in 2001 als in 2002 afnam. De winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap daalde in de periode 2000-2002 dan ook gestaag. Het argument is echter niet relevant voor het jaar 2000, toen de bedrijfstak van de Gemeenschap niet optimaal kon profiteren van de hausse op de staalmarkt, zoals bleek uit het feit dat in dat jaar de verkoopprijs en de winstgevendheid sterk daalden. In datzelfde jaar steeg de omvang van de invoer uit India sterk (45 %) en nam het marktaandeel met 1,5 procentpunt toe. Vanaf 2000 tot het einde van het onderzoektijdvak lag het verbruik ruim boven het niveau van 1999. De achteruitgang van de staalindustrie vertaalde zich dus niet in een algemene daling van de vraag naar het betrokken product, hoewel de piek van 2000 in de jaren erna natuurlijk niet geëvenaard werd. Daarom wordt voorlopig geconcludeerd dat de afname van de vraag als gevolg van de recessie in de staalindustrie geen bevredigende verklaring vormt voor de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, en daaraan niet of nauwelijks heeft bijgedragen. Het effect daarvan doet niets af aan de bevinding dat er een werkelijk en aanzienlijk oorzakelijk verband is tussen de invoer met dumping uit India en de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

b)   Terugkeer naar normale concurrentieverhoudingen na ontmanteling van het kartel

(77)

Verschillende belanghebbenden beweerden dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade uitsluitend het gevolg was van de terugkeer naar de normale concurrentieverhoudingen voor grafietelektrodesystemen op de interne markt. Deze partijen schreven de in 1999 ingezette daling van de prijzen en de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap met name toe aan het feit dat in de uitgangssituatie sprake was van een kunstmatig hoog niveau vanwege het bestaan van een kartel.

(78)

In besluit nr. 2002/271/EG van 18 juli 2001 (5) constateerde de Commissie dat de twee klagende EG-producenten samen met andere producenten een kartel vormden van mei 1992 tot maart 1998. Het voor deze antidumpingprocedure vastgestelde onderzoektijdvak loopt van 1 april 2002 tot 31 maart 2003, terwijl de periode voor de schadebeoordeling loopt van 1 januari 1999 tot het einde van het onderzoektijdvak. Zowel het onderzoektijdvak als de beoordelingsperiode hebben dus betrekking op een periode ruim na het bestaan van het kartel. Uit het onderzoek bleek ook dat, hoewel er verschillende soorten overeenkomsten en contracten bestaan, de meeste transacties plaatsvinden op grond van een jaarcontract waarin een bepaald aantal leveringen gedurende het hele jaar tegen een bepaalde prijs gegarandeerd is. De onderhandelingen over deze jaarcontracten vinden doorgaans in oktober/november van het jaar voorafgaand aan de inwerkingtreding van het contract plaats. Uit het onderzoek bleek dat in de periode 1998-1999 ongeveer 40 % van de transacties geschiedde op grond van een jaarcontract, ongeveer 35 % op grond van een halfjaarcontract en ongeveer 25 % op grond van kwartaalcontracten of losse bestellingen. Sinds kort winnen langetermijncontracten (bijvoorbeeld voor drie jaar) terrein, maar in de periode 1997-1998 bestonden deze niet of nauwelijks, zoals te verwachten valt binnen een markt die gekenmerkt wordt door hoge prijzen. Daarom werd geconcludeerd dat vrijwel alle transacties feitelijk gefactureerd en betaald werden in 1999 en dat de in punt 58 en 59 onderzochte prijzen betrekking hebben op overeenkomsten tussen verkopers en afnemers die afgesloten werden na de periode waarin markt- en prijsafspraken gemaakt werden.

(79)

Ter ondersteuning van het hierboven beschreven argument wezen dezelfde belanghebbenden de Commissie op de prijsontwikkeling van elektroden met een grote diameter (meer dan 700 mm), een marktsegment waarin de Indiase producenten/exporteurs niet actief zijn. Uit het onderzoek bleek dat de twee Indiase producenten/exporteurs de capaciteit ontwikkelden om dit type product te vervaardigen, hoewel zij het in het onderzoektijdvak niet uitvoerden naar de Gemeenschap. Verder bleek dat de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap voor dit specifieke type product van 1999 tot in het onderzoektijdvak relatief sterker daalden dan de gemiddelde prijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap voor alle soorten van het betrokken product samen. Dit producttype vormt slechts een klein deel (ongeveer 8 %) van de totale verkoop van het betrokken product van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de interne markt. Dit specifieke marktsegment heeft nog twee bijzondere kenmerken. Ten eerste is het een vrij nieuwe en groeiende markt, waardoor deze markt in de beoordelingsperiode steeds concurrerender werd. Ten tweede wordt deze markt gekenmerkt door een zeer kleint aantal grote afnemers, die ook elektroden met een kleinere diameter kopen. Deze belangrijke afnemers hebben een sterke onderhandelingspositie en kunnen grotere kortingen bedingen dan een ‘gewone’ klant. De prijsontwikkeling voor dit specifieke segment is daarom vertekend doordat deze grote klanten een steeds dominantere rol spelen. Hoewel Indiase producenten dit producttype in het onderzoektijdvak niet op regelmatige basis uitvoerden, werd vastgesteld dat zij wel degelijk prijsoffertes deden voor dit product, wat de afnemers in de Gemeenschap als instrument gebruikten in hun onderhandelingen met de bedrijfstak van de Gemeenschap.

(80)

De Commissie heeft van de bedrijfstak van de Gemeenschap cijfers ontvangen over de prijsontwikkeling op lange termijn (sinds halverwege de jaren tachtig), die representatief zijn voor de verkoop van het betrokken product op de interne markt. Hieruit blijkt dat de prijzen in de jaren negentig geleidelijk stegen en in 1998 hun maximum bereikten. In 1998-1999 daalden de prijzen sterk, met 14 %, wat duidelijk het einde markeert van de periode van markt- en prijsafspraken.

(81)

Daarnaast vormt het argument dat na de ontmanteling van het kartel de normale concurrentieverhoudingen terugkeerden geen verklaring voor het verlies van marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de beoordelingsperiode, omdat dit haaks staat op de stijging van het marktaandeel van het betrokken product uit India. Uit het voorgaande blijkt dat de terugkeer naar de normale concurrentieverhoudingen na de ontmanteling van het kartel slechts een gedeeltelijke verklaring zou kunnen vormen voor de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade en dat het niets afdoet aan de bevinding dat er een werkelijk en aanzienlijk oorzakelijk verband is tussen de invoer met dumping uit India en de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

c)   Prestaties van andere EG-producenten

(82)

Er hebben geen EG-producenten aan het onderzoek meegewerkt die geen deel uitmaken van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Een van de twee andere bekende EG-producenten ging echter failliet en stopte in november 2002 met produceren (zie punt 33). Volgens de beschikbare gegevens steeg de omvang van de verkoop van de twee andere producenten in de EG van ongeveer 15 000 ton in 1999 tot ongeveer 21 000 ton in 2002, om daarna te dalen tot ongeveer 19 000 ton in het onderzoektijdvak. Het marktaandeel steeg van 12,5 % in 1999 tot 16,6 % in 2002 en daalde in het onderzoektijdvak tot 14,4 %. Als het onderzoek doorgetrokken was naar 2003, zou het marktaandeel van de enige andere overblijvende producent in de Gemeenschap 9,7 % bedragen. Hoewel de twee klagende EG-producenten hun marktaandeel in de beoordelingsperiode met 1,9 % konden vergroten, is het feit dat een andere producent failliet ging een aanwijzing voor schade, ook voor de bedrijfstak van de Gemeenschap. Daarom wordt voorlopig geconcludeerd dat de prestaties van andere EG-producenten niet of nauwelijks hebben bijgedragen tot de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, en dat de gevolgen daarvan niets afdoen aan de voorlopige conclusie dat er een werkelijk en aanzienlijk oorzakelijk verband is tussen de invoer met dumping uit India en de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

d)   Invoer uit andere derde landen

(83)

Volgens de beschikbare gegevens steeg de totale invoer van het betrokken product uit andere derde landen dan India met 20 %, van ongeveer 13 000 ton in 1999 tot ongeveer 15 000 ton in het onderzoektijdvak, en het overeenkomstige marktaandeel steeg van 10,7 % in 1999 tot 11,8 % in het onderzoektijdvak. De gewogen gemiddelde cif-prijzen van het betrokken product uit derde landen daalden tussen 1999 en het einde van het onderzoektijdvak met 8 %, namelijk van ongeveer EUR 2 400/ton in 1999 tot ongeveer EUR 2 200/ton in het onderzoektijdvak. De prijzen van het betrokken product uit andere derde landen dan India waren gedurende de gehele beoordelingsperiode steeds aanzienlijk hoger dan de prijzen van het betrokken product uit India.

(84)

Voorts werd vastgesteld dat slechts drie andere landen dan India in het onderzoektijdvak een marktaandeel van meer dan 1 % hadden in de Gemeenschap, namelijk Japan, Polen en de VS. Het marktaandeel van Japan steeg van 2,1 % in 1999 tot 2,6 % in het onderzoektijdvak, dat van Polen steeg van 3,3 % in 1999 tot 4,4% in het onderzoektijdvak en dat van de VS daalde van 5,3 % in 1999 tot 4,7 % in het onderzoektijdvak. De cif-prijzen van het betrokken product uit Japan en de VS lijken lager te zijn dan de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, terwijl de prijzen van het betrokken product uit Polen hoger waren dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap. De cif-prijzen van deze drie landen waren altijd hoger dan die van India. Voorts zijn er geen aanwijzingen dat de invoer uit deze landen met dumping plaatsvond.

(85)

De twee fabrieken in Polen die het betrokken product maken en uitvoeren naar de Gemeenschap zijn beide dochterondernemingen van een klagende EG-producent. De hierboven beschreven invoer uit Polen in het onderzoektijdvak vond dus plaats namens deze EG-producent. Tijdens het onderzoek werd ook vastgesteld dat ongeveer 40 % van de invoer van het betrokken product uit de VS in feite werden ingevoerd door de andere klagende EG-producent om in de Gemeenschap verkocht te worden. Er waren geen aanwijzingen dat deze wederverkoop schadelijk was voor andere EG-producenten of dat deze invoer ten koste ging van de eigen productie in de Gemeenschap. De twee klagende EG-producenten hebben andere fabrieken in andere derde landen die het betrokken product maken, maar de omvang van die invoer, zowel individueel als bij elkaar opgeteld, was verwaarloosbaar, namelijk minder dan 1 % van het verbruik in de Gemeenschap.

(86)

De twee klagende EG-producenten zijn grote ondernemingen die mondiaal actief zijn. Hun activiteiten beperken zich niet tot de Gemeenschap. Deze bedrijven importeren niet alleen geringe hoeveelheden van het betrokken product voor verkoop in de Gemeenschap, maar exporteren ook een aanzienlijk deel van hun productie in de Gemeenschap naar landen daarbuiten. De reden hiervoor is dat er sprake is van een toenemende tendens om de verschillende fabrieken toe te spitsen op producten met een bepaalde afmeting en kwaliteit. Dit heeft tot gevolg dat de beide klagende EG-producenten voor bepaalde typen van het betrokken product hun toevlucht moeten nemen tot de invoer uit fabrieken buiten de Gemeenschap om het gamma producten voor de afnemers in de Gemeenschap aan te vullen.

(87)

Gezien de gemiddelde prijs, de geringe omvang van deze invoer, het kleine marktaandeel en de bovenstaande overwegingen met betrekking tot het productgamma, bestaan er geen aanwijzingen dat deze invoer, al dan niet uit fabrieken in derde landen van de twee klagende EG-producenten, bijgedragen hebben aan de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden heeft, met name wat betreft marktaandeel, omvang van de verkoop, werkgelegenheid, investeringen, winstgevendheid, investeringsrendement en kasstroom.

(88)

Ook werd beweerd dat deze procedure discriminerend was omdat geen rekening gehouden wordt met de invoer van het betrokken product uit de Volksrepubliek China, zoals zou blijken uit de relatief grote invoer van producten met GN-code 8545 11 00. Ten eerste moet benadrukt worden dat GN-code 8545 11 00 niet alleen het betrokken product omvat, maar ook andere producten. Daarom kunnen op basis van deze GN-code alleen geen conclusies getrokken worden. Tijdens de controlebezoeken bij de meewerkende bedrijven die het product verwerken werd hieraan echter bijzondere aandacht besteed. Verschillende van deze bedrijven hadden in hun vragenlijst de invoer van het betrokken product uit China vermeld, maar uit de controle ter plaatse bleek dat de Chinese elektroden niet voldeden aan de definitie van het betrokken product. Daarnaast heeft een van de twee organisaties van verwerkende bedrijven schriftelijk verklaard dat China in de beoordelingsperiode niet in staat was het betrokken product te produceren en uit te voeren naar de Gemeenschap. Het argument wordt daarom afgewezen.

e)   Exportprestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(89)

Wijzend op de aanzienlijke daling van de exportprijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap beweerde één belanghebbende dat dit i) een aanwijzing was voor het ontbreken van een oorzakelijk verband tussen de invoer met dumping en de door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de interne markt geleden schade, en ii) beschouwd kon worden als schade door eigen toedoen.

(90)

Zoals hierboven reeds vermeld zijn beide klagende EG-producenten wereldwijd actief. Hun export is ongeveer 15 % hoger dan hun verkoop in de Gemeenschap. In 1999 exporteerde de bedrijfstak van de Gemeenschap ongeveer 100 000 ton, in 2000 deed zich een stijging met 12 % voor, in 2001 een daling met twintig procentpunten, in 2002 een stijging van twee procentpunten en in het onderzoektijdvak een stijging van zes procentpunten. In het onderzoektijdvak werd ongeveer evenveel geëxporteerd als in 1999 en daarom kan aan deze exportactiviteit geen verlies van schaalvoordelen toegeschreven worden. Het onderzoek toonde aan dat de exportprijzen tussen 1999 en het einde van het onderzoektijdvak met ongeveer 14 % daalden, maar los van de andere factoren die op de wereldmarkt een rol zouden kunnen spelen, is dit niet relevant voor deze procedure, die alleen betrekking heeft op de EG-markt en niet op de rest van de wereld. Ook moet opgemerkt worden dat de ontwikkeling van de winstgevendheid, zoals beschreven in het kader van de schadebeoordeling, uitsluitend betrekking heeft op de verkoop op de interne markt van de eigen productie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Hoewel de winstgevendheid van de export iets meer afnam dan die van de verkoop in de Gemeenschap, wordt dit feit ook niet relevant beschouwd voor deze procedure. Daarom wordt geoordeeld dat de exportactiviteiten niet kunnen hebben bijgedragen aan de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

 

1999

2000

2001

2002

Onderzoektijdvak

Omvang van de export (ton)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

112

91

93

99

Exportprijs per eenheid (in euro/ton)

kan niet openbaar gemaakt worden (zie punt 36)

Index (1999 = 100)

100

96

102

88

86

4.   CONCLUSIE TEN AANZIEN VAN HET OORZAKELIJKE VERBAND

(91)

Samenvattend wordt bevestigd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade geleden heeft, die voornamelijk gekenmerkt wordt door een daling in de beoordelingsperiode van marktaandeel en verkoopprijs per eenheid (8 %), terwijl de productiekosten per eenheid met 2 % toenamen, waardoor de winstgevendheid, het investeringsrendement, de kasstroom uit bedrijfsactiviteiten, de investeringen en de werkgelegenheid daalden en dat deze schade veroorzaakt werd door de invoer met dumping.

(92)

De recessie in de staalsector, de terugkeer naar de normale concurrentieverhoudingen, de prestaties van andere EG-producenten, de invoer uit andere derde landen en de exportprestaties van de bedrijfstak van de Gemeenschap hadden niet of nauwelijks effect op de afname van de vraag, en doen derhalve niets af aan de voorlopige conclusie dat er een werkelijk en aanzienlijk oorzakelijk verband is tussen de invoer met dumping uit India en de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

(93)

Daarom wordt voorlopig geconcludeerd dat de invoer met dumping uit India de oorzaak is geweest van de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden in de zin van artikel 3, lid 6, van de basisverordening.

G.   BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

(94)

De Commissie heeft onderzocht of er, ondanks de conclusies inzake dumping, schade en oorzakelijk verband, dwingende redenen waren om te concluderen dat het in dit geval niet in het belang van de Gemeenschap is om maatregelen te nemen. Daartoe heeft de Commissie, overeenkomstig artikel 21, lid 1, van de basisverordening, de waarschijnlijke gevolgen onderzocht van maatregelen voor alle betrokkenen.

1.   BELANG VAN DE BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

(95)

De bedrijfstak van de Gemeenschap bestaat uit twee groepen ondernemingen, die in totaal negen fabrieken in verschillende EU-lidstaten omvatten en waar 1 800 personen rechtstreeks betrokken zijn bij de productie, verkoop en administratie van het betrokken product. Verwacht wordt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap na de instelling van antidumpingmaatregelen grotere hoeveelheden van het betrokken product in de Gemeenschap zal verkopen, en tegen een hogere prijs. De prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap zullen zeker niet toenemen met de hoogte van het antidumpingrecht omdat de EG-producenten nog steeds zullen concurreren met elkaar en met de producenten uit India en andere derde landen. De Commissie concludeert dat mag worden verwacht dat de toename van de productie en het verkoopvolume enerzijds, en de verdere daling van de kosten per eenheid anderzijds, gecombineerd met een gematigde prijsstijging, de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat zullen stellen zijn financiële situatie te verbeteren.

(96)

Worden geen antidumpingmaatregelen genomen, dan is het waarschijnlijk dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap zich negatief zal blijven ontwikkelen. Het marktaandeel en de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap zullen verder dalen, wat waarschijnlijk zal leiden tot een daling van de productie en de investeringen, de sluiting van bepaalde fabrieken en minder werkgelegenheid in de Gemeenschap.

(97)

Antidumpingmaatregelen zullen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat stellen zich van de schadelijke gevolgen van dumping te herstellen.

2.   BELANG VAN ONAFHANKELIJKE IMPORTEURS/HANDELAARS IN DE GEMEENSCHAP

(98)

In het onderzoektijdvak importeerden de twee meewerkende importeurs ongeveer 20 % van de totale EG-invoer van het betrokken product uit India. Uit de gegevens van de twee meewerkende Indiase producenten/exporteurs blijkt dat de importeurs/handelaren in de Gemeenschap (dat wil zeggen de twee eerdergenoemde meewerkende importeurs enerzijds en de niet-meewerkende importeurs/handelaren anderzijds) goed zijn voor 40 % van de totale EG-invoer van het betrokken product uit India.

(99)

Het is mogelijk dat de invoer uit India afneemt als antidumpingmaatregelen worden genomen. Voorts kan niet worden uitgesloten dat antidumpingmaatregelen tot een bescheiden prijsstijging van het betrokken product in de Gemeenschap zullen leiden, hetgeen van invloed zal zijn op de economische situatie van importeurs/handelaars. De handel in het betrokken product uit India vormt ongeveer 40% van de totale omzet van de twee meewerkende importeurs. Van elke tien werknemers zijn er vier rechtstreeks betrokken bij de handel in het product uit India. De gevolgen van een prijsstijging van het betrokken product uit India voor de importeurs zullen afhangen van hun vermogen deze aan hun afnemers door te berekenen. Het geringe aandeel van het betrokken product in de totale kosten van de afnemers (zie punt 103) moet het voor de importeurs gemakkelijker maken prijsstijgingen aan hen door te berekenen.

(100)

Daarom wordt voorlopig geconcludeerd dat antidumpingmaatregelen waarschijnlijk geen ernstige nadelige gevolgen zullen hebben voor de importeurs in de Gemeenschap.

3.   BELANG VAN DE GEBRUIKERS VAN HET BETROKKEN PRODUCT

(101)

De elektrostaalindustrie is de belangrijkste afnemer en neemt ongeveer 80 % van het totale verbruik van het betrokken product voor zijn rekening. In het onderzoektijdvak werd ongeveer 27 % van de totale EG-invoer van het betrokken product uit India door de acht meewerkende gebruikers afgenomen, ofwel rechtstreeks betrokken van de twee Indiase producenten/exporteurs ofwel via importeurs/handelaren. Uit de gegevens van de twee meewerkende Indiase producenten/exporteurs blijkt dat de gebruikers in de Gemeenschap (dat wil zeggen de acht eerdergenoemde meewerkende gebruikers enerzijds en de niet-meewerkende gebruikers anderzijds) goed zijn voor 56 % van de totale EG-invoer van het betrokken product uit India. De resterende 44 % werd door de bedrijfstak van de Gemeenschap ingevoerd.

(102)

De meewerkende gebruikers beweren dat de instelling van antidumpingmaatregelen hun financiële situatie negatief zou beïnvloeden, direct door de hogere prijs van de producten uit India, en indirect doordat de EG-producenten de prijs voor hun producten waarschijnlijk zullen verhogen.

(103)

Uit het onderzoek bleek dat het verbruik van het betrokken product ongeveer 1 % van de totale productiekosten van de meewerkende gebruikers vormt. De eventuele kosten zullen de gebruikers als volgt beïnvloeden: als antidumpingmaatregelen worden ingesteld, zullen de productiekosten van de gebruikers stijgen met een percentage tussen 0,15 % (in het slechtst denkbare geval waarin de prijzen van het betrokken product stijgen met het bedrag van de heffing, ongeacht het land van oorsprong) en 0,03 % (als alleen het betrokken product uit India in prijs toeneemt). Het werkelijke percentage zal waarschijnlijk tussen deze twee scenario’s in liggen en wel om de volgende redenen. De bedrijfstak van de Gemeenschap zal zijn prijzen wellicht enigermate verhogen, maar zal het feit dat de prijzen minder onder druk komen te staan ook aangrijpen om het verloren marktaandeel terug te winnen door concurrerende prijzen toe te passen ten opzichte van de Indiase producten. Er is reservecapaciteit en de terugkeer naar een eerlijke en meer winstgevende marktverhoudingen zou zeker kunnen leiden tot een groter aanbod uit alle landen en nieuwe investeringen. Daarnaast is ongeveer 15 % van het EG-verbruik afkomstig van andere producenten (de andere EG-producent en producenten uit andere derde landen dan India). Het is daarom niet waarschijnlijk dat er een algemene prijsstijging zal plaatsvinden. Ten slotte zal het hierboven genoemde, waarschijnlijk zeer kleine effect op de productiekosten van de gebruikers in ieder geval gedeeltelijk doorberekend kunnen worden aan hun gebruikers, waardoor het effect op de winst van de gebruikers uiteindelijk nog kleiner zal zijn.

(104)

De meewerkende gebruikers maakten ook bezwaar tegen de instelling van antidumpingmaatregelen omdat dit de concurrerentie zou belemmeren en automatisch het in 2001 door de Commissie geconstateerde kartel zou reactiveren.

(105)

De twee klagende EG-producenten, die tussen mei 1992 en maart 1998 een kartel vormden, kregen hiervoor in 2001 een boete van de Commissie. Uit het onderzoek bleek dat de twee producenten die de bedrijfstak van de Gemeenschap vormen niet langer prijs- en marktafspraken maakten, wat door geen van de betrokkenen betwist werd. Beoogd wordt de eerlijke marktwerking te herstellen die verstoord werd door de oneerlijke handelspraktijken van de Indiase exporteurs. Het doel van antidumpingmaatregelen is niet om de invoer uit India te beperken, maar om een einde te maken aan de marktverstoring als gevolg van invoer met dumping. Niet alleen de EG-producenten profiteren van een herstel van de eerlijke marktwerking, maar ook andere leveranciers, wier producten zonder dumping worden ingevoerd. Het feit dat de producenten in de Gemeenschap in de periode 1992-1998 een kartel vormden, houdt niet in dat zij geen recht hebben op steun tegen oneerlijke handelspraktijken op grond van de basisverordening.

(106)

Op grond hiervan kan voorlopig geconcludeerd worden dat de instelling van antidumpingmaatregelen i) waarschijnlijk geen ernstige gevolgen zal hebben voor de financiële situatie van de gebruikers; en ii) waarschijnlijk geen negatief effect zal hebben op de algemene concurrentieverhoudingen op de interne markt.

4.   CONCLUSIE TEN AANZIEN VAN HET BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

(107)

Dankzij antidumpingmaatregelen kan de bedrijfstak van de Gemeenschap waarschijnlijk meer verkopen, marktaandeel terugwinnen en meer winst maken. Als geen antidumpingmaatregelen worden genomen, bestaat het gevaar, gezien de verslechterende situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, dat sommige EG-producenten fabrieken zullen sluiten en een deel van hun personeel ontslaan. Hoewel antidumpingmaatregelen waarschijnlijk enkele negatieve gevolgen zullen hebben voor importeurs/handelaars en voor de gebruikers, zoals een daling van het invoervolume en een bescheiden prijsstijging, kunnen deze negatieve gevolgen worden afgezwakt door een doorberekening van de prijsstijging. Gelet op het voorgaande wordt voorlopig geconcludeerd dat er in dit geval geen dwingende redenen zijn om geen maatregelen te nemen en dat deze maatregelen in het belang van de Gemeenschap zijn.

H.   VOORSTEL VOOR VOORLOPIGE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

(108)

Gezien de conclusies inzake dumping, schade, oorzakelijk verband en belang van de Gemeenschap, dienen voorlopige maatregelen te worden genomen om te voorkomen dat de bedrijfstak van de Gemeenschap door invoer met dumping schade blijft lijden.

1.   SCHADEMARGE

(109)

De voorlopige antidumpingrechten dienen voldoende hoog te zijn om te voorkomen dat de invoer met dumping nog schade veroorzaakt, zonder dat zij het niveau van de vastgestelde dumpingmarges mogen overschrijden. Bij de berekening van de hoogte van het recht waarbij de schadelijke gevolgen van invoer met dumping worden geneutraliseerd, werd geoordeeld dat de maatregelen de bedrijfstak van de Gemeenschap in staat moeten stellen een winst voor belasting te maken die redelijkerwijze, bij normale concurrentieverhoudingen, dat wil zeggen in afwezigheid van invoer met dumping, kan worden gemaakt.

(110)

Op grond van de beschikbare gegevens werd voorlopig vastgesteld dat een winst van 9,4 % op de omzet als een passende winst kan worden beschouwd die de bedrijfstak van de Gemeenschap in afwezigheid van schadeveroorzakende dumping zou kunnen maken. De klagende EG-producenten beweerden dat zij redelijkerwijs een winstmarge van 10 à 15 % konden verwachten wanneer er geen invoer met dumping plaatsvindt. Het onderzoek toonde aan dat de bedrijfstak van de Gemeenschap in 1999 een winstmarge van 12 tot 15 % op de omzet gehaald had (zie punt 61), toen het marktaandeel van het product uit India het laagst was. De Commissie onderzocht of de marktverhoudingen in 1999 als representatief konden worden beschouwd voor de normale omstandigheden op de markt voor het betrokken product. In het onderzoek werd vastgesteld dat de terugkeer naar de normale concurrentieverhoudingen na beëindiging van de prijs- en marktafspraken van invloed waren op de prijzen en dat de prijs van belangrijke grondstoffen van 1999 tot in het onderzoektijdvak sterk waren gestegen. In deze omstandigheden was het onwaarschijnlijk dat de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak een winst van 12 à 15 % zou hebben behaald. Ten slotte bekeek de Commissie balansen per sector aan de hand van gegevens van de centrale bank van Duitsland, Frankrijk, Italië, Japan en de VS. Het gegevensbestand waarop deze cijfers gebaseerd zijn, wordt beheerd door de Commissie. Ondernemingen uit de meest verwante sector in de meest geïndustrialiseerde landen hadden in 2002 in normale omstandigheden gemiddeld een winst van 9,4 % behaald. Rekening houdend met alle omstandigheden en factoren is de Commissie van mening dat de bedrijfstak van de Gemeenschap bij afwezigheid van invoer met dumping redelijkerwijs een winstmarge van 9,4 % had kunnen behalen.

(111)

De nodige prijsverhoging werd vervolgens vastgesteld aan de hand van een vergelijking per transactie van de gewogen gemiddelde invoerprijs (zoals vastgesteld bij de berekening van de prijsonderbieding) met de niet-schadeveroorzakende prijs van het betrokken product bij verkoop door de bedrijfstak van de Gemeenschap op de interne markt. De niet-schadelijke prijs werd verkregen door de verkoopprijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap aan te passen aan de bovenvermelde winstmarge. Het verschil tussen deze cijfers werd vervolgens uitgedrukt in procenten van de totale cif-invoerprijs.

(112)

Aan de hand van deze prijsvergelijking werden de volgende schademarges vastgesteld:

Graphite India Limited (GIL)

20,3 %

Hindustan Electro Graphite (HEG) Limited

12,8 %

2.   VOORLOPIGE MAATREGELEN

(113)

In het licht van het voorgaande meent de Commissie dat een voorlopig antidumpingrecht moet worden ingesteld dat gelijk is aan de de dumpingmarge, mits die niet hoger is dan de hierboven berekende schademarge, overeenkomstig artikel 7, lid 2, van de basisverordening.

(114)

In het kader van de parallelle antisubsidieprocedure werden eveneens compenserende rechten vastgesteld voor grafietelektroden uit India, overeenkomstig artikel 12, lid 1, van Verordening (EG) nr. 2026/97 (6), (hierna „de basis-antisubsidieverordening” genoemd). Op grond van artikel 14, lid 1 van de basisverordening kunnen voor geen enkel product zowel antidumping- als antisubsidierechten worden geheven ter verhelping van eenzelfde situatie die door dumping of toekenning van exportsubsidies is ontstaan; daarom moet bepaald worden of en in welke mate de subsidie- en dumpingmarges uit dezelfde situatie voortvloeien.

(115)

De subsidieregelingen die in het kader van de antisubsidieprocedure werden onderzocht, bleken exportsubsidies te zijn in de zin van artikel 3, lid 4, onder a), van de basis-antisubsidieverordening. De voorlopige dumpingmarges die voor de producenten/exporteurs in India werden vastgesteld zijn gedeeltelijk toe te schrijven aan het bestaan van tot compenserende maatregelen aanleiding gevende exportsubsidies en daarom moet het voorlopige antidumpingrecht gelijk zijn aan de dumpingmarge, of de schademarge als deze lager is, minus het voorlopige compenserende recht voor de exportsubsidies.

(116)

De voorlopige antidumpingrechten zijn derhalve als volgt:

Onderneming

Schademarge

Dumpingmarge

Voorlopig compenserend recht

Voorgesteld antidumpingrecht

Graphite India Limited (GIL)

20,3 %

34,3 %

14,6 %

5,7 %

Hindustan Electro Graphite (HEG) Limited

12,8 %

24,0 %

12,8 %

0 %

Overige ondernemingen

20,3 %

34,3 %

14,6 %

5,7 %

3.   Slotbepaling

(117)

Rekening houdend met de beginselen van behoorlijk bestuur, dient een periode te worden vastgesteld waarin belanghebbenden zich binnen de in het bericht tot inleiding vermelde termijn bekend kunnen maken, schriftelijk opmerkingen kunnen maken en kunnen vragen te worden gehoord. Voorts dient te worden opgemerkt dat alle bevindingen betreffende de instelling van rechten in het kader van deze verordening voorlopig zijn en in het kader van een eventueel voorstel van de Commissie tot instelling van een definitief recht herzien kunnen worden.

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Er worden voorlopige antidumpingrechten ingesteld op grafietelektroden van de soort die voor elektrische ovens worden gebruikt, met een schijnbare dichtheid van minimaal 1,65 g/cm3 en een elektrische weerstand van maximaal 6,0 μΩ.m, die vallen onder GN-code ex 8545 11 00 (Taric-code 8545110010), en nippels voor deze elektroden, die vallen onder GN-code ex 8545 90 90, (Taric-code 8545909010), tezamen of afzonderlijk ingevoerd, van oorsprong uit India.

2.   Het voorlopig antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, voor producten die worden vervaardigd door de hieronder vermelde ondernemingen in India, is als volgt:

Onderneming

Voorlopig recht

Aanvullende Taric-code

Graphite India Limited (GIL), 31 Chowringhee Road, Kolkatta — 700016, West Bengal

5,7 %

A530

Hindustan Electro Graphite (HEG) Limited, Bhilwara Towers, A-12, Sector-1, Noida — 201301, Uttar Pradesh

0 %

A531

Overige ondernemingen

5,7 %

A999

3.   Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

4.   De hierboven bedoelde producten kunnen in de Gemeenschap uitsluitend in het vrije verkeer worden gebracht, nadat daarvoor zekerheid is gesteld ter hoogte van het bedrag van het voorlopige recht.

Artikel 2

Onverminderd artikel 20 van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening de Commissie verzoeken in kennis te worden gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan deze verordening werd vastgesteld, schriftelijk opmerkingen maken en vragen door de Commissie te worden gehoord.

Overeenkomstig artikel 21, lid 4, van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad kunnen belanghebbenden binnen een maand na de inwerkingtreding van deze verordening over de toepassing ervan opmerkingen maken.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 1 van deze verordening is van toepassing voor een periode van zes maanden.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, op 19 mei 2004.

Voor de Commissie

Pascal LAMY

Lid van de Commissie


(1)  PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1.

(2)  PB L 77 van 13.3.2004, blz. 12.

(3)  PB C 197 van 21.8.2003, blz. 2.

(4)  PB C 197 van 21.8.2003, blz. 5.

(5)  PB L 100 van 16.4.2002, blz. 1.

(6)  PB L 288 van 21.10.1997, blz. 1.