32004R0436

Verordening (EG) nr. 436/2004 van de Raad van 8 maart 2004 houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1784/2000 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve invordering van het voorlopige recht op de invoer van bepaalde hulpstukken (fittings) van smeedbaar gietijzer voor buisleidingen uit Brazilië, Tsjechië, Japan, de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Thailand

Publicatieblad Nr. L 072 van 11/03/2004 blz. 0015 - 0022


Verordening (EG) nr. 436/2004 van de Raad

van 8 maart 2004

houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1784/2000 van de Raad tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve invordering van het voorlopige recht op de invoer van bepaalde hulpstukken (fittings) van smeedbaar gietijzer voor buisleidingen uit Brazilië, Tsjechië, Japan, de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Thailand

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 133,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1515/2001 van de Raad van 23 juli 2001(1) inzake de maatregelen die de Gemeenschap kan nemen naar aanleiding van een rapport van het orgaan voor geschillenbeslechting van de WTO betreffende anti-dumping- en antisubsidiemaatregelen;

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap ('de basisverordening')(2);

Gelet op het voorstel dat de Commissie na overleg met het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A. HUIDIGE MAATREGELEN

(1) Bij Verordening (EG) nr. 1784/2000 van de Raad van 11 augustus 2000(3) heeft de Raad een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van bepaalde hulpstukken (fittings) van smeedbaar gietijzer voor buisleidingen uit Brazilië, Tsjechië, Japan, de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Thailand (de "Verordening definitief recht"). Aan deze Verordening definitief recht ging een Verordening (EG) nr. 449/2000 van 28 februari 2000(4) tot instelling van een voorlopig antidumpingrecht op de invoer van hulpstukken (fittings) van smeedbaar gietijzer voor buisleidingen uit Brazilië, Tsjechië, Japan, de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Thailand en houdende aanvaarding van de door een producent/exporteur in Tsjechië aangeboden verbintenis (de "Verordening voorlopig recht") van de Commissie vooraf.

B. DOOR HET ORGAAN VOOR GESCHILLENBESLECHTING VAN DE WTO GOEDGEKEURD RAPPORT

(2) Op 18 augustus 2003 heeft het orgaan voor geschillenbeslechting van de Wereldhandelsorganisatie (WTO) een rapport van de beroepsinstantie alsmede een rapport van het panel, gewijzigd bij het rapport van de beroepsinstantie, goedgekeurd over de zaak "Europese Gemeenschappen (EG) - antidumpingrechten op hulpstukken van smeedbaar gietijzer voor buisleidingen uit Brazilië"(5) (het rapport van de beroepsinstantie en het rapport van het panel worden hierna "de rapporten") genoemd).

(3) In de rapporten werd de Europese Gemeenschappen verzocht de bepaalde aspecten van de maatregel in overeenstemming te brengen met de volgende bepalingen van de WTO-overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene overeenkomst betreffende tarieven en handel 1994 (OTA):

i) Artikel 2.4.2 van de OTA: negatieve dumpingmarges werden aan nulmarges gelijkgesteld ("zeroing");

ii) Artikel 12.2 en artikel 12.2.2 van de OTA: uit de gepubliceerde voorlopige of definitieve vaststellingen kan niet meteen worden opgemaakt dat de Europese Gemeenschappen de volgende schadefactoren, waarvan sprake is in artikel 3.4 van de OTA, heeft onderzocht of hun geringe belang heeft uitgelegd: salarissen, productiviteit, opbrengst uit investeringen, kasstroom, vermogen om kapitaal bijeen te brengen en werkelijke hoogte van de dumpingmarge.

iii) Artikel 6.2 en 6.4 van de OTA: de belanghebbende partijen werden tijdens het antidumpingonderzoek niet op de hoogte gebracht van de vaststellingen in verband met de schadefactoren onder punt (ii).

(4) Rekening houdend met de aanbevelingen in de rapporten heeft de Commissie de bevindingen aan een nieuw onderzoek onderworpen op basis van de gegevens die in het kader van het oorspronkelijk onderzoek dat in 1999/2000 plaatsvond waren verzameld. Tenzij anders vermeld blijven de evaluaties van de verordening definitief recht geldig. De herziene bevindingen laten nog steeds ernstige dumping zien hoewel er sprake is van een iets lagere marge.

C. PROCEDURE

(5) Na de goedkeuring van het rapport van de beroepsinstantie door het orgaan voor geschillenbeslechting werden de partijen bij deze procedure, nl. de Braziliaanse exporteur/producent en de bedrijfstak van de Gemeenschap, op de hoogte gebracht van de gegevens en overwegingen die bij de berekening van de dumping en bij het onderzoek van de in overweging (3) (ii) vermelde schadefactoren in aanmerking werden genomen. Alle partijen werden ook op de hoogte gebracht van de essentiële gegevens en overwegingen die tot een wijziging of bevestiging van de Verordening definitief recht zouden leiden. De partijen werd ook een termijn toegestaan binnen welke zij op deze bekendmakingen konden reageren. Alle belanghebbende partijen werden in de gelegenheid gesteld om door de Commissie te worden gehoord. Geen enkele belanghebbende partij verzocht evenwel te worden gehoord

(6) Alle commentaar van belanghebbende partijen werd in overweging genomen en werd waar nodig in de gewijzigde bevindingen opgenomen.

(7) Er wordt aan herinnerd dat het onderzoek naar de dumping betrekking had op de periode van 1 april 1998 tot 31 maart 1999 ("onderzoektijdvak"). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de evaluatie van de schade had betrekking op de periode van 1 januari 1995 tot het einde van het onderzoektijdvak (31 maart 1999). Deze periode zal de "beoordelingsperiode" worden genoemd.

D. GEWIJZIGDE EN BEVESTIGDE BEVINDINGEN

1. PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

(8) De procedure heeft betrekking op hulpstukken (fittings) van smeedbaar gietijzer met schroefdraad voor buisleidingen die worden samengevoegd door middel van een schroefsysteem, ingedeeld onder GN-code ex 7307 19 10 (Taric code 7307 19 10 11 en 7307 19 10 19 ). De rapporten hebben geen gevolgen voor de bevindingen in de Verordening definitief recht die betrekking hebben op het product en het soortgelijk product.

2. DUMPING

2.1. Inleiding

(9) Hierna zijn de gedetailleerde herziene bevindingen i.v.m. dumping opgenomen die het gevolg zijn van de aanbevelingen in de rapporten in verband met de praktijk van het "zeroing" bij de vaststelling van de gewogen gemiddelde dumpingmarge.

(10) Alle andere berekeningsmethoden werden ook in het oorspronkelijk onderzoek toegepast. Voor meer details wordt verwezen naar de Verordening voorlopig recht en de Verordening definitief recht.

2.2. Brazilië

(11) Er wordt aan herinnerd dat tijdens het oorspronkelijk onderzoek Indústria de Fundição Tupy Ltda de enige bekende exporteur/producent van het betrokken product in Brazilië was.

(12) De bevindingen in verband met de normale waarde, de uitvoerprijs en de correcties die overeenkomstig artikel 2, lid 10 van de basisverordening plaatsvonden hoefden niet te worden gewijzigd. Voor meer details wordt verwezen naar de overwegingen 20 tot 31 en 35 tot 49 van de bovenvermelde Verordening voorlopig recht en naar de overwegingen 24 tot 27, 30, 31, 38 tot 43, 46 tot 48 en 51 tot 54 van de Verordening definitief recht.

(13) Zoals in de Verordeningen voorlopig en definitief recht werd de gewogen gemiddelde normale waarde van iedere productsoort vergeleken met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs van de hiermee overeenstemmende naar de Gemeenschap uitgevoerde soort. Overeenkomstig de aanbevelingen in de rapporten werden de negatieve marges niet tot nulmarges herleid (zeroing) bij de berekening van de algemene dumpingmarge.

(14) De herziene dumpingmarge, uitgedrukt in percenten van de cif-invoerprijs, grens Gemeenschap bedraagt:

Indústria de Fundição Tupy Ltda: 32 %

(15) Het niveau van medewerking was hoog. Bijgevolg wordt de voor Indústria de Fundição Tupy Ltda vastgestelde marge ook als de herziene residuele dumpingmarge in aanmerking genomen: 32 %.

2.3. Bekendmaking

(16) Alle partijen bij onderhavig onderzoek werden op de hoogte gebracht van de bovenstaande herziene bevindingen in verband met de dumping; deze partijen werden ook in de gelegenheid gesteld om hun standpunten mede te delen of commentaar te leveren alsmede om door de Commissie te worden gehoord.

(17) Geen enkele van de betrokken partijen had bezwaren tegen de bevindingen van de Commissie in verband met de dumping.

3. OMSCHRIJVING VAN HET BEGRIP "BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP"

(18) De bevindingen met betrekking tot de omschrijving van de bedrijfstak van de Gemeenschap die zijn samengevat in de overwegingen 65 tot 68 van de Verordening voorlopig recht hoeven ten gevolge van de aanbevelingen en conclusies in de rapporten niet te worden gewijzigd.

4. SCHADE

4.1. Invoer uit de betrokken landen en prijsonderbieding

(19) De bevindingen van de overwegingen 69 tot 94 van de Verordening voorlopig recht hoeven ten gevolge van de aanbevelingen in de rapporten niet te worden gewijzigd.

4.2. Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

4.2.1. Voorafgaande opmerking

(20) Dit gedeelte bevat de op de aanbevelingen in de rapporten gebaseerde herziene bevindingen van het onderzoek naar de schade. In de rapporten wordt geconcludeerd dat de Gemeenschap de bepalingen van de artikelen 12.2 en 12.2.2 van de OTA niet heeft nageleefd omdat uit de gepubliceerde voorlopige of definitieve bevindingen niet duidelijk bleek dat de Europese Gemeenschap de volgende schadefactoren, waarvan sprake is in artikel 3, lid 4 van de OTA, heeft onderzocht of hun geringe belang heeft uitgelegd: salarissen, productiviteit, opbrengst uit investeringen, kasstroom, vermogen om kapitaal bijeen te brengen en werkelijke hoogte van de dumpingmarge. Er wordt aan herinnerd dat deze schadefactoren in het kader van het oorspronkelijk onderzoek werden onderzocht. Omdat destijds evenwel werd geoordeeld dat deze factoren onbelangrijk waren en ze derhalve niet werden opgenomen in het gepubliceerde onderzoek waren ze slechts terug te vinden in een bij het dossier horende interne nota.

4.2.2. Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap zoals omschreven in de Verordeningen voorlopig en definitief recht

(21) Er wordt aan herinnerd dat in de overwegingen 160 en 161 van de Verordening voorlopig recht werd geconcludeerd dat de bedrijfstak aanmerkelijke schade had geleden in de zin van artikel 4, lid 1, van de basisverordening. Er was vastgesteld dat de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het onderzoektijdvak was verslechterd, met name tengevolge van een daling van de productie, de productiecapaciteit, de verkoop en het marktaandeel. Bovendien was vastgesteld dat de bedrijfstak werkgelegenheid zag teloorgaan en zijn investeringen zag dalen terwijl zijn voorraden stegen. De stijging van de bezettingsgraad van de productiecapaciteit was verklaard door de gedaalde productiecapaciteit.

4.2.3. Nieuw onderzoek naar de schade, rekening houdend met de aanbevelingen en voorschriften van het orgaan voor geschillenbeslechting

(22) Behalve de schadefactoren die aan bod kwamen in de overwegingen 150 tot 159 van Verordening voorlopig recht namelijk: productie, productiecapaciteit, bezettingsgraad van de productiecapaciteit, verkochte hoeveelheden, marktaandeel, verkoopprijzen, voorraden, winstgevendheid, werkgelegenheid en investeringen werden andere schadefactoren onderzocht die ingevolge de aanbevelingen in de rapporten hieronder gedetailleerd worden uiteengezet:

4.2.3.1. Salarissen

(23) De salarissen, uitgedrukt als de totale jaarlijkse arbeidskosten voor de vervaardiging van het betrokken product, ontwikkelden zich als volgt:

Tabel 1 Salarissen

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bron: Jaarrekeningen van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(24) De salarissen stegen met ongeveer 5 % van 1995 tot het onderzoektijdvak. Indien 1996 als uitgangspunt wordt genomen daalden de salarissen met ongeveer 3 %.

(25) De ontwikkeling van de salarissen volgt ruwweg de algemene ontwikkeling van de salarissen in de sector alsmede de ontwikkeling van de werkgelegenheid die in de bedrijfstak van de Gemeenschap werden vastgesteld. Van 1996 tot het onderzoektijdvak voor deze factor een daling met 3 % worden vastgesteld waardoor de ontwikkeling van de salarissen dus gelijke tred hield met de ontwikkeling van de werkgelegenheid waarvan sprake was in overweging 158 van de Verordening voorlopig recht (daling met 6 % van 1995 tot het onderzoektijdvak, lichte daling met ongeveer 1 % van 1996 tot het onderzoektijdvak).

4.2.3.2. Productiviteit

(26) De productiviteit, gemeten als de productie van de tewerkgestelde personen, ontwikkelde zich als volgt:

Tabel 2 Productiviteit

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bron: Geverifieerde antwoorden van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de vragenlijst

(27) De productiviteit schommelde tijdens de beoordelingsperiode maar over het geheel genomen werd van 1995 tot het onderzoektijdvak een daling met 4 % vastgesteld. De productiviteit steeg met ongeveer 7 % van 1996 tot het onderzoektijdvak. De ontwikkeling van deze factor hield gelijke tred met de ontwikkeling van de werkgelegenheid en de productie die reeds werd vermeld in de overwegingen 150 en 158 van de Verordening voorlopig recht.

4.2.3.3. Opbrengst uit investeringen ("ROI")

(28) De ROI, die wordt berekend door het financiële resultaat van de bedrijfstak van de Gemeenschap (verlies of winst) te delen door het bedrag aan investeringen, ontwikkelde zich als volgt:

Tabel 3 ROI

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bron: Geverifieerde antwoorden van de bedrijfstak van de Gemeenschap op de vragenlijst en jaarrekeningen

(29) De ROI ontwikkelde zich van 1995 tot het onderzoektijdvak van -6,55 % tot -2,72 %. Er wordt evenwel herinnerd aan hetgeen werd uiteengezet in overweging 157 van de Verordening voorlopig recht, namelijk dat de financiële resultaten van de bedrijfstak van de Gemeenschap in 1995 uitzonderlijk negatief werden beïnvloed door een fabriekssluiting de hiermee gepaard gaande kosten. Bovendien werd dat jaar ook gekenmerkt door de herstructureringen van twee producenten van de bedrijfstak van de Gemeenschap en die hiermee vooral beoogden de productie te rationaliseren en dankzij investeringen de milieuwetgeving van de Gemeenschap toe te passen. Dit had ook negatieve gevolgen voor de financiële resultaten van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Op deze basis wordt geoordeeld dat 1995 niet representatief was voor de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en niet als een zinvolle basis voor het onderzoek naar de ontwikkelingen op het gebied van ROI in aanmerking kan worden genomen.

(30) Deze opmerking geldt ook voor andere schadefactoren die in verband staan met de financiële resultaten van de bedrijfstak van de Gemeenschap zoals bijvoorbeeld de kasstroom, hetgeen wordt uiteengezet in overweging 33 hieronder.

(31) Bij een vergelijking van het jaar 1996 met het onderzoektijdvak daalde de ROI met 6,4 percentpunten namelijk van 3,72 % tot -2,72 %. De negatieve ontwikkeling van de ROI hield grotendeels gelijke tred met de negatieve ontwikkeling van de winstgevendheid die gedurende dezelfde periode met 2,3 percentpunten daalde.

4.2.3.4. Kasstroom

(32) De kasstroom ontwikkelde zich als volgt:

Tabel 4 Kasstroom

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Bron: Jaarrekeningen van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(33) Er wordt op gewezen dat de omzet van het betrokken product steeds meer dan 50 % heeft vertegenwoordigd van de totale omzet van de bedrijfstak van de Gemeenschap zoals in de gecontroleerde jaarrekeningen wordt gerapporteerd. Bovenstaande tabel toont de kasstroom voor het betrokken product berekend op basis van een omslag van de omzet over de jaren van 1995 tot 1998. Omdat voor het onderzoektijdvak geen gecontroleerde rekeningen beschikbaar waren werd de kasstroom berekend op basis van de totale omzet en de omzet van het betrokken product die tijdens het onderzoek werd geverifieerd. Zoals in overweging 29 hierboven werd uiteengezet werden de financiële resultaten die door de bedrijfstak in 1995 werden verwezenlijkt uitzonderlijk negatief beïnvloed door kosten die verband hielden met de sluiting van een fabriek en met herstructureringen en kan dat jaar derhalve niet beschouwd worden als een zinvolle representatieve basis voor het onderzoek naar de ontwikkelingen van de kasstroom. Van 1995 tot 1998 steeg de kasstroom met ongeveer 16 % en tijdens het onderzoektijdvak bleef hij stabiel. Indien 1996 als uitgangspunt wordt genomen daalde de kasstroom met ongeveer 4 % tot het einde van het onderzoektijdvak. Er werd vastgesteld dat de negatieve ontwikkeling van de kasstroom grotendeels gelijke tred hield met de negatieve ontwikkeling van de winstgevendheid.

4.2.3.5. Vermogen om kapitaal aan te trekken

(34) Tijdens het oorspronkelijk onderzoek werd door de bedrijfstak niet aangevoerd (of was er ook geen aanwijzing), dat hij problemen ondervond om kapitaal bijeen te brengen voor zijn activiteiten. Het is evenwel duidelijk dat de ernstige verslechtering van de financiële situatie van de bedrijfstak (met name van de winstgevendheid, kasstroom en ROI) het vermogen om kapitaal bijeen te brengen in de nabije toekomst negatief kan beïnvloeden.

4.2.3.6. Werkelijke hoogte van de dumpingmarge

(35) Rekening houdend met de uit de betrokken landen ingevoerde hoeveelheden en de prijzen van de ingevoerde producten kunnen de gevolgen van de werkelijke hoogte van de dumpingmarge voor de bedrijfstak niet als verwaarloosbaar worden beschouwd. Deze bevinding blijft geldig ondanks de daling van de dumpingmarge voor één van de exporteurs die in overweging 14 hierboven werd uiteengezet..

(36) De Braziliaanse exporteur/producent had bezwaren tegen de bevinding van de Commissie dat de gevolgen van de werkelijke hoogte van de dumpingmarge voor de bedrijfstak van de Gemeenschap niet verwaarloosbaar waren. Volgens de Braziliaanse producent werd door het verschil van bijna 50 % tussen de dumpingmarge en de schademarge het bewijs geleverd dat er een zeer groot verschil was tussen de productiekosten van de producenten van de Gemeenschap en die van de Braziliaanse exporteur. Hij voerde derhalve aan dat, zelfs indien de dumping totaal verdween, de prijzen van de uit Brazilië ingevoerde producten de niet-schadelijke prijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap nog steeds aanmerkelijk zouden onderbieden. Tenslotte voerde de Braziliaanse exporteur/producent aan dat de gevolgen van de werkelijke hoogte van de dumpingmarge voor een markt met uiterst gevoelige prijzen dus duidelijk verwaarloosbaar waren in tegenstelling tot hetgeen door de Commisie was vastgesteld.

(37) Er wordt aan herinnerd dat het onderzoek naar de factor "werkelijke hoogte van de dumpingmarge" volgens artikel 3, lid 5 van de basisverordening aan bod komt in het kader van een onderzoek naar de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. In deze context is het voor de Commissie gebruikelijk om de werkelijke dumpingmarge in verband te brengen met de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap en hierbij rekening te houden met de uit het betrokken land ingevoerde hoeveelheden en de prijzen van de ingevoerde producten. Een onderzoek zoals voorgesteld door de Braziliaanse exporteurs waarbij een vergelijking wordt gemaakt tussen de dumpingmarge en de schademarge en conclusies worden getrokken in verband met verschillen tussen de productiekosten van de exporteurs/producenten en die van de bedrijfstak van de Gemeenschap zou ruimschoots buiten het kader van artikel 3, lid 5 van de basisverordening vallen en zou een element van oorzakelijk verband in een dergelijk onderzoek brengen. Dat is duidelijk niet de bedoeling van artikel 3, lid 5 van de basisverordening en zou het verschil opheffen tussen het onderzoek naar de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap enerzijds en het onderzoek naar het oorzakelijk verband tussen de dumping en de schade anderzijds dat hoe dan ook apart wordt gevoerd. In dit verband wordt er ook op gewezen dat de schademarge berekend wordt teneinde de "lagere-recht-regel" toe te passen volgens welke van beide marges - de dumpingmarge of de schademarge - de laagste als antidumpingrecht in aanmerking wordt genomen. Er wordt op gewezen dat de toepassing van de "lagere-recht-regel", en dus de berekening van de schademarge, niet door de WTO is verplicht. Met de kern van het betoog van de Braziliaanse exporteur is de Commissie het dus niet eens; indien evenwel wordt uitgegaan van de veronderstelling dat een vergelijking van de productiekosten van de exporteur/producent met die van de producenten van de Gemeenschap in dit verband toch gerechtvaardigd zou zijn zouden, in het kader van een dergelijk onderzoek, slechts de dumpingmarge en de onderbiedingsmarge (en niet de schademarge) met elkaar kunnen worden vergeleken. Dit zijn evenwel parallelle marges. Zonder dumping zou derhalve het prijsverschil tussen de uit Brazilië ingevoerde goederen en de door de bedrijfstak van de Gemeenschap verkochte goederen minimaal zijn.

(38) Het argument dient derhalve van de hand te worden gewezen.

4.2.4. Commentaar van de exporteur/producent in verband met bepaalde schadefactoren

(39) De Braziliaanse exporteur/producent voerde aan dat voor bepaalde schadefactoren (winstgevendheid, ROI, kasstroom, vermogen om kapitaal aan te trekken) het jaar 1995 voor het onderzoek naar de ontwikkelingen niet in aanmerking was genomen. Hij voerde aan dat de reden waarom 1995 voor die factoren niet in aanmerking was genomen was dat deze factoren een positieve ontwikkeling aan het licht zouden hebben gebracht. Volgens de Braziliaanse exporteur/producent is deze aanpak inconsistent en discriminatoir en is hiermee niet voldaan aan de eis van een objectief en onpartijdig onderzoek overeenkomstig artikel 3, lid 1 en artikel 17, lid 6 onder i) van de OTA.

(40) In de eerste plaats wordt erop gewezen dat voor de winstgevendheid volgens de rapporten geen nieuwe vaststellingen noodzakelijk waren. Er wordt ook aan herinnerd dat Brazilië in het kader van de procedures voor geschillenbeslechting in verband met de winstgevendheid exact dezelfde argumenten naar voren heeft gebracht. De argumenten werden door het panel van de hand gewezen en er werden in verband met deze factor geen aanbevelingen gedaan. De factor "winstgevendheid" werd derhalve niet opnieuw geëvalueerd.

(41) Ten tweede wordt erop gewezen dat de ontwikkelingen in verband met de schade-indicatoren - die in het kader van het oorspronkelijk onderzoek wel waren onderzocht maar niet gepubliceerd - net zoals in het oorspronkelijk onderzoek vanaf 1995 werden onderzocht. Dit geldt ook voor de factor "vermogen om kapitaal aan te trekken". Met name voor twee schadefactoren (ROI en kasstroom) werd geoordeeld dat het jaar 1995 een uitzonderlijk jaar was en dus geen zinvolle basis kon vormen om de redenen die in de overwegingen 29 en 33 hierboven in detail zijn uiteengezet. In diverse rapporten van het panel en van de beroepsinstantie wordt bovendien erkend dat de evaluatie van de schadefactoren niet beperkt wordt tot een rigide vergelijking van het begin en het einde van de jaren die de beoordelingsperiode vormen. Er wordt ook op gewezen dat de Braziliaanse exporteur/producent de kern van de redenering in overweging 29 niet heeft betwist.

(42) In verband met de vermeende inconsistentie van de aanpak wordt op het volgende gewezen. Het is net omwille van de consistentie dat, volgens de aanbevelingen van de rapporten, de kasstroom en het ROI, die rechtstreeks aan de winstgevendheid gekoppeld zijn, onderzocht moeten worden op dezelfde basis als de winstgevendheid in het oorspronkelijk onderzoek; hierbij kon 1995, volgens de conclusies van de rapporten, redelijkerwijze van het onderzoek naar de ontwikkelingen worden uitgesloten. De aanpak van de autoriteiten van de EG was derhalve consistent en objectief.

(43) De argumenten dienen derhalve van de hand te worden gewezen.

4.2.5. Conclusie in verband met de schade

(44) Op basis van bovenstaand onderzoek wordt geconcludeerd dat de bevindingen in verband met de salarissen, productiviteit, opbrengst uit investeringen en kasstroom vergelijkbaar waren met die voor andere factoren die in het kader van het oorspronkelijk onderzoek werden onderzocht en gepubliceerd. Er werd niet aangevoerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap moeilijkheden had ondervonden om kapitaal bijeen te brengen voor zijn activiteiten. Bij deze factor moet evenwel rekening worden gehouden met de voortdurende verslechtering van de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap. In verband met de dumpingmarge wordt geconcludeerd dat, rekening houdend met de uit de betrokken landen ingevoerde hoeveelheden en de prijzen van de ingevoerde producten, de gevolgen van deze marge niet als verwaarloosbaar kunnen worden beschouwd.

(45) Op basis van het bovenstaande wordt bevestigd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens de beoordelingsperiode aanmerkelijke schade heeft geleden.

5. OORZAKELIJK VERBAND

(46) De rapporten en het nieuwe onderzoek naar de schade hadden geen gevolgen voor inhoud en de conclusies van overwegingen 101 tot 114 van de Verordening voorlopig recht.

(47) De Braziliaanse exporteur voerde aan dat de schade waarvan de bedrijfstak van de Gemeenschap te lijden had niet was veroorzaakt door de invoer met dumping maar door het gebrek aan productiviteit van de bedrijfstak van de Gemeenschap dat tot uiting kwam in het verschil van bijna 50 % tussen de dumpingmarge en de schademarge alsmede door de herstructureringen waartoe de bedrijfstak van de Gemeenschap in 1995 was overgegaan om zijn productie te rationaliseren. De overeenkomst tussen dit argument en het argument in verband met de werkelijke hoogte van de dumpingmarge van overweging 36 is duidelijk. De Braziliaanse exporteur voerde bovendien aan dat de Commissie weliswaar het verschil in productiekosten had onderzocht maar dit onderzoek had beperkt tot verschillen in energieverbruik die het gevolg waren van verschillen in kwaliteit en productieproces tussen hulpstukken met zwarte en hulpstukken met witte breuk.

(48) Er wordt aan herinnerd dat Brazilië in het kader van de procedure voor geschillenbeslechting precies dezelfde argumenten naar voren bracht als die waarnaar hierboven werd verwezen. De argumenten werden door het panel en door de beroepsinstantie van de hand gewezen en er werd geen enkele aanbeveling gedaan in verband met het onderzoek naar het oorzakelijk verband.

(49) Derhalve moeten de argumenten van overweging 47 van de hand worden gewezen.

6. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

(50) De rapporten en het nieuwe onderzoek naar de schade hadden geen gevolgen voor de inhoud en de conclusies van de overwegingen 178 tot 186 van de Verordening voorlopig recht alsmede de overwegingen 115 tot 117 van de Verordening definitief recht.

7. GEWIJZIGDE MAATREGELEN

(51) Zoals het bovenstaande aantoont blijkt uit een volledig onderzoek van de in het kader van de oorspronkelijke procedure vastgestelde feiten en bereikte conclusies, op basis van de aanbevelingen en de beslissingen in de rapporten, dat nog steeds met een schadelijke, zij het iets geringere dumpingmarge uit Brazilië wordt ingevoerd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Artikel 1, lid 2 van Verordening (EG) nr. 1784/2000 van de Raad wordt voor producten uit Brazilië als volgt gewijzigd:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Artikel 2

De verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 8 maart 2004.

Voor de Raad

De voorzitter

D. Ahern

(1) PB L 201 van 26.7.2001, blz. 10.

(2) PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1972/2002 (PB L 305 van 7.11.2002, blz. 1).

(3) PB L 208 van 18.8.2000, blz. 8.

(4) PB L 55 van 29.2.2000, blz. 3.

(5) Document WT/DS219/10 van 27 augustus 2003.