32004D0792

Besluit nr. 792/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter ondersteuning van organisaties die op Europees niveau op cultuurgebied actief zijn

Publicatieblad Nr. L 138 van 30/04/2004 blz. 0040 - 0049


Besluit nr. 792/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad

van 21 april 2004

tot vaststelling van een communautair actieprogramma ter ondersteuning van organisaties die op Europees niveau op cultuurgebied actief zijn

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 151, lid 5,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Na raadpleging van het Comité van de Regio's,

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag [1],

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Krachtens het Verdrag bestaat de opdracht van de Gemeenschap erin tussen de volkeren van Europa een steeds hechter verbond tot stand te brengen en bij te dragen tot de ontplooiing van de culturen van de lidstaten, onder eerbiediging van de nationale en regionale verscheidenheid van die culturen, maar tegelijk ook de nadruk leggend op het gemeenschappelijk cultureel erfgoed.

(2) De als bijlage bij de conclusies van de Europese Raad van 14 en 15 december 2001 gevoegde verklaring van Laken stelt dat een van de fundamentele uitdagingen voor de Europese Unie erin bestaat de burgers nader tot het Europese project en de Europese instellingen te brengen.

(3) De Raad en de ministers van Cultuur, in het kader van de Raad bijeen, hebben in de resolutie van 14 november 1991 over de Europese culturele netwerken [2] de belangrijke rol beklemtoond die netwerken van culturele organisaties bij de culturele samenwerking in Europa spelen. Bovendien zijn ze overeengekomen de culturele organisaties in hun landen te stimuleren actief deel te nemen aan niet-gouvernementele samenwerking op Europees vlak.

(4) De resolutie van de Raad van 19 december 2002 [3] geeft aan hoe de Europese meerwaarde van culturele acties bepaald en beoordeeld kan worden.

(5) Begrotingsonderdeel A-3 0 4 2 van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2003 en de voorgaande begrotingsjaren is bedoeld om organisaties van Europees cultureel belang te steunen.

(6) De Europese Unie heeft in het verlengde van de resoluties van het Europees Parlement over regionale talen en culturen een actie ter bevordering en vrijwaring van de verscheidenheid aan talen in de Europese Unie ontwikkeld om talen als onderdeel van het levend Europees cultureel erfgoed te beschermen.

(7) Op verzoek van het Europees Parlement steunt de Commissie sinds 1982 het Europees Bureau voor minderheidstalen (BELMR), een organisatie zonder winstoogmerk in de vorm van een netwerk van in de lidstaten actieve nationale comités, en sinds 1987 het informatie- en documentatienetwerk Mercator. Deze organisaties streven een doelstelling van algemeen Europees belang na. Het Europees Bureau voor minderheidstalen (BELMR) vertegenwoordigt alle gemeenschappen in de Europese Unie met een regionale of minderheidstaal en zorgt voor de verspreiding van informatie over Europa binnen deze gemeenschappen. Het informatie- en documentatienetwerk Mercator verzamelt en verspreidt op Europees niveau informatie over drie aspecten die voor de bevordering van regionale en minderheidstalen essentieel zijn: onderwijs, wetgeving en media.

(8) Begrotingsonderdeel A-3 0 1 5 van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2003 en de voorgaande begrotingsjaren is bedoeld om beide organisaties te steunen.

(9) Het Europees Parlement heeft op 11 februari 1993 een resolutie goedgekeurd over de Europese en internationale bescherming van de locaties van voormalige nazi-concentratiekampen als historische monumenten [4].

(10) Begrotingsonderdeel A-3 0 3 5 van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2003 en de voorgaande begrotingsjaren is bedoeld om voormalige nazi-concentratiekampen als historische gedenkplaatsen te behouden.

(11) Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen [5], hierna het "Financieel Reglement" genoemd, bepaalt dat er voor de bestaande steunmaatregelen een basisbesluit moet komen. De Commissie heeft zich ertoe verbonden om bij de uitvoering van de begroting rekening te houden met de in de begroting opgenomen commentaren.

(12) Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie hebben zich er bij de goedkeuring van het Financieel Reglement toe verbonden om ervoor te zorgen dat dit basisbesluit vanaf het begrotingsjaar 2004 in werking treedt.

(13) In het kader van het Financieel Reglement moet worden ingestaan voor de stabiliteit en de continuïteit van de financiering van instellingen waaraan de Gemeenschap de afgelopen jaren financiële steun heeft verleend.

(14) Voor het jaar 2004 en 2005 worden overgangsregelingen noodzakelijk geacht om de subsidies uit hoofde van deel 2 van dit communautaire programma te kunnen verlenen. Het wordt dienstig geacht gebruik te maken van de uitzondering vermeld in artikel 168, lid 1, onder d), van Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie [6], op grond waarvan het toegestaan is zonder oproep tot het indienen van voorstellen subsidies te verlenen aan organisaties die in een basisbesluit als ontvanger van een subsidie zijn aangemerkt.

(15) Bij eventuele niet-communautaire medefinanciering uit middelen van individuele landen moeten de artikelen 87 en 88 van het Verdrag in acht worden genomen.

(16) Dit besluit stelt voor de gehele duur van het programma de financiële middelen vast die voor de begrotingsautoriteit het voornaamste referentiepunt vormen in de zin van punt 33 van het Interinstitutioneel Akkoord van 6 mei 1999 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie over de begrotingsdiscipline en de verbetering van de begrotingsprocedure [7].

(17) De nodige maatregelen ter uitvoering van dit besluit moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden [8].

(18) Het is nodig de inhoud van de acties en, in het bijzonder, de Europese meerwaarde van de activiteiten te beoordelen die gepland zijn door organisaties die voor subsidie in aanmerking komen; die beoordeling kan het best uitgevoerd worden door een beheerscomité.

(19) Bij het verlenen van steun uit hoofde van dit besluit moeten het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel strikt worden nageleefd,

BESLUITEN:

Artikel 1

Doelstelling van het programma

1. Bij dit besluit wordt een communautair actieprogramma vastgesteld ter ondersteuning van organisaties die op Europees niveau op cultuurgebied actief zijn, hierna het "programma" genoemd.

2. De algemene doelstelling van het programma bestaat erin de activiteiten van deze organisaties te steunen.

Bij de door dit programma beoogde activiteiten gaat het om:

a) ofwel het doorlopend werkprogramma van een organisatie die een doelstelling van algemeen Europees belang op cultuurgebied nastreeft of een doelstelling die in het beleid van de Europese Unie op dit gebied past,

b) ofwel een gerichte actie op dit gebied.

Deze activiteiten moeten met name bijdragen —of in staat zijn bij te dragen — aan de ontwikkeling en de uitvoering van het beleid en het optreden van de Gemeenschap op het gebied van de culturele samenwerking.

3. Het programma loopt van 1 januari 2004 tot en met 31 december 2006.

Artikel 2

Toegang tot het programma

Om voor een subsidie in aanmerking te komen, moet een organisatie de bepalingen van bijlage I naleven en aan de volgende kenmerken voldoen:

a) het moeten onafhankelijke rechtspersonen zonder winstoogmerk zijn die voornamelijk op cultuurgebied actief zijn en een doelstelling van algemeen belang nastreven;

b) het moeten juridisch langer dan twee jaar bestaande organisaties zijn waarvan de boekhouding van de laatste twee jaar door een erkende accountant is gecertificeerd;

c) de activiteiten van de organisatie moeten stroken met de basisbeginselen van de communautaire actie op cultuurgebied en rekening houden met de in bijlage I vermelde prioriteiten.

Artikel 3

Selectie van begunstigden

1. Bij het verlenen van een exploitatiesubsidie uit hoofde van het doorlopend werkprogramma van een organisatie die een doelstelling van algemeen Europees belang op cultuurgebied nastreeft of een doelstelling die in het beleid van de Europese Unie op dit gebied past, worden de in bijlage I vermelde algemene criteria in acht genomen.

2. Bij het verlenen van een subsidie voor een actie van het programma worden de in bijlage I vermelde algemene criteria in acht genomen. De acties worden op basis van een oproep tot het indienen van voorstellen geselecteerd.

Artikel 4

Verlenen van een subsidie

Bij het verlenen van subsidies uit hoofde van de verschillende acties van het programma moeten de in het relevante deel van bijlage I beschreven bepalingen in acht worden genomen.

Artikel 5

Financiering

1. De financiële middelen voor de uitvoering van het programma voor de in artikel 1, lid 3, vermelde periode worden vastgesteld op 19 miljoen EUR.

2. De jaarlijkse kredieten worden door de begrotingsautoriteit toegestaan binnen de grenzen van de financiële vooruitzichten.

Artikel 6

Uitvoeringsmaatregelen

1. De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen met betrekking tot de hieronder genoemde onderwerpen worden vastgesteld volgens de beheersprocedure van artikel 7, lid 2:

a) het jaarlijkse werkprogramma, met inbegrip van doelstellingen, prioriteiten, selectiecriteria en procedures;

b) de door de Gemeenschap te verlenen financiële steun (bedragen, looptijd en ontvangers) op de door de acties van deel 2 en deel 3 van bijlage I bestreken gebieden, en de algemene richtsnoeren voor de uitvoering van het programma;

c) de jaarlijkse begroting en de uitsplitsing van de middelen over de verschillende acties van het programma;

d) de regelingen voor het toezicht op en de evaluatie van het programma en voor de verspreiding en overdracht van resultaten.

2. De voor de uitvoering van dit besluit vereiste maatregelen met betrekking tot alle overige onderwerpen worden vastgesteld volgens de raadgevingsprocedure van artikel 7, lid 3.

Artikel 7

Comitéprocedure

1. De Commissie wordt bijgestaan door het in Besluit nr. 508/2000/EG [9] genoemde comité.

2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde periode wordt vastgesteld op twee maanden.

3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van het bepaalde in artikel 8 van dat besluit.

4. Het Comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 8

Follow-up en evaluatie

De Commissie legt aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor:

a) uiterlijk op 31 december 2005 over de uitvoering van het programma, over de verwezenlijking van de doelstellingen en over een mogelijk toekomstig programma ter vervanging van het huidige programma.

Voorts brengt de Commissie jaarlijks aan het Europees Parlement en de Raad verslag uit over de uitvoering van het programma;

b) uiterlijk op 31 december 2007 over de verwezenlijking van de doelstellingen van het programma. Het verslag is met name gebaseerd op de resultaten van de externe evaluatie en onderzoekt de door de begunstigden bij de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 1 en bijlage I behaalde resultaten, vooral uit het oogpunt van de efficiëntie, de doeltreffendheid en de inhoud van de door de begunstigden van het programma gevoerde acties (globaal en individueel genomen).

Artikel 9

Inwerkingtreding

Dit besluit treedt in werking op de dag volgende op die van zijn bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Gedaan te Straatsburg, 21 april 2004.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

P. Cox

Voor de Raad

De voorzitter

D. Roche

[1] Advies van het Europees Parlement van 6 november 2003 (nog niet verschenen in het Publicatieblad). Gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 22 december 2003 (PB C 72 E van 23.3.2004, blz. 10) en standpunt van het Europees Parlement van 10 maart 2004 (nog niet verschenen in het Publicatieblad). Besluit van de Raad van 30 maart 2004.

[2] PB C 314 van 5.12.1991, blz. 1.

[3] PB C 13 van 18.1.2003, blz. 5.

[4] PB C 72 van 15.3.1993, blz. 118.

[5] PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.

[6] Verordening (EG, Euratom) nr. 2342/2002 van de Commissie van 23 december 2002 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen (PB L 357 van 31.12.2002, blz. 1).

[7] PB C 172 van 18.6.1999, blz. 1. Akkoord laatstelijk gewijzigd bij Besluit 2003/429/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 147 van 14.6.2003, blz. 25).

[8] PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.

[9] PB L 63 van 10.3.2000, blz. 1.

--------------------------------------------------

BIJLAGE I

1. GESTEUNDE ACTIVITEITEN

De algemene doelstelling (zie artikel 1) bestaat erin de communautaire actie op het gebied van cultuur te versterken en de doeltreffendheid van deze actie te vergroten. Daartoe worden organisaties gesteund die op Europees vlak op cultuurgebied actief zijn.

Er wordt steun verleend door middel van een van de volgende twee soorten subsidies:

- een exploitatiesubsidie met het oog op medefinanciering van de kosten van het doorlopend werkprogramma van een organisatie die een doelstelling van algemeen Europees belang op cultuurgebied nastreeft of een doelstelling die in het beleid van de Europese Unie op dit gebied past (deel 1 en 2),

- of een subsidie met het oog op medefinanciering van een gerichte actie op dit gebied (deel 3).

De volgende activiteiten van bovenbedoelde organisaties kunnen een bijdrage leveren aan de versterking en de doeltreffendheid van de communautaire actie op cultuurgebied:

- vertegenwoordiging van de betrokken partijen op communautair vlak;

- verspreiding van informatie over de communautaire actie;

- het opzetten van een netwerk van organisaties die op cultuurgebied actief zijn;

- vertegenwoordiging en voorlichting van regionale en minoritaire taalgemeenschappen in de Europese Unie;

- vergaring en verspreiding van informatie op het gebied van wetgeving, onderwijs en media;

- het vervullen van de rol van culturele ambassadeur en de bevordering van het bewustzijn van het Europees gemeenschappelijk erfgoed;

- het beschermen van de belangrijkste plaatsen en archieven op het stuk van deportatie — gesymboliseerd door gedenktekens in de voormalige kampen en op andere plaatsen waar burgers op grote schaal gemarteld of uitgeroeid werden — en het levend houden van de herinnering aan de slachtoffers in situ.

2. UITVOERING VAN DE GESTEUNDE ACTIVITEITEN

Er kunnen subsidies worden verleend ter ondersteuning van de onder een van de volgende rubrieken vallende activiteiten van organisaties die uit hoofde van het programma communautaire financiering kunnen ontvangen.

Deel 1: Doorlopende activiteiten van de volgende organisaties die een doel van algemeen Europees belang op cultuurgebied nastreven:

- het Europees Bureau voor minderheidstalen;

- de centra van het Mercator-netwerk.

Deel 2: Doorlopende activiteiten van andere organisaties die een doelstelling van algemeen Europees belang op cultuurgebied nastreven of een doelstelling die in het beleid van de Europese Unie op dit gebied past.

Er kunnen jaarlijkse exploitatiesubsidies worden verleend ter ondersteuning van de doorlopende werkprogramma's van organisaties of netwerken die de Europese cultuur en de samenwerking in de cultuursector bevorderen en een bijdrage aan de ontwikkeling van het culturele leven en het cultuurbeheer leveren.

Deel 3: Acties ter bescherming van de belangrijkste plaatsen en archieven op het stuk van deportatie — gesymboliseerd door gedenktekens in de voormalige kampen en op andere plaatsen waar burgers op grote schaal gemarteld of uitgeroeid werden — en het levend houden van de herinnering aan de slachtoffers in situ.

3. SELECTIE VAN DE BEGUNSTIGDEN

Deel 1: De subsidies uit hoofde van dit deel van het programma kunnen worden verleend aan het Europees Bureau voor minderheidstalen en de centra van het Mercator-netwerk.

De Commissie kan deze subsidies verlenen na ontvangst van een deugdelijk werkplan en budget.

Deel 2:

1. De Commissie doet oproepen tot het indienen van voorstellen met het oog op de toekenning van subsidies uit hoofde van dit deel van het programma.

2. In 2004 en 2005 kunnen aan de in bijlage II vermelde organisaties evenwel subsidies worden verleend waarbij wordt afgeweken van het bepaalde in lid 1.

3. In alle gevallen gelden alle voorwaarden van het Financieel Reglement, de voorschriften voor de uitvoering ervan en het basisbesluit.

Deel 3: Uit hoofde van dit deel gesubsidieerde acties worden geselecteerd op basis van oproepen tot het indienen van voorstellen.

4. PUNTEN WAAROP DE SUBSIDIEAANVRAGEN WORDEN GEËVALUEERD

De aanvragen voor exploitatiesubsidies worden geëvalueerd op grond van de volgende punten:

- de uitwisseling van ervaringen ter bevordering van een grotere culturele diversiteit,

- de mobiliteit van kunst en kunstenaars,

- de kwaliteit van de activiteiten,

- de Europese meerwaarde van de activiteiten,

- de duurzaamheid van de activiteiten,

- de zichtbaarheid van de activiteiten,

- de representativiteit van de organisaties.

Subsidies worden verleend op basis van een door de Commissie goedgekeurd werkprogramma.

De begunstigde van een subsidie uit hoofde van een in dit programma genoemde actie, vermeldt op een in het oog lopende plaats, zoals de startpagina van zijn website of het jaarverslag, dat hij subsidiegelden uit de begroting van de Europese Unie heeft ontvangen.

5. FINANCIERING EN SUBSIDIABELE UITGAVEN

Uit hoofde van deel 1 te subsidiëren uitgaven van het Europees Bureau voor minderheidstalen en de centra van het Mercator-netwerk betreffen zowel de huishoudelijke kosten als de noodzakelijke uitgaven voor het uitvoeren van acties.

De aan het Europees Bureau voor minderheidstalen en de centra van het Mercator-netwerk toegekende subsidies mogen niet alle subsidiabele uitgaven van deze organisaties voor het betreffende kalenderjaar dekken: minstens 20 % van hun begrotingen moet uit andere dan communautaire bronnen worden medegefinancierd.

Overeenkomstig artikel 113, lid 2, van het Financieel Reglement en rekening houdend met het feit dat het Europees Bureau voor minderheidstalen en de centra van het Mercator-netwerk een doelstelling van algemeen Europees belang nastreven, wordt voor de exploitatiesubsidies ten behoeve van deze organisaties afgeweken van het degressiviteitsbeginsel.

Bij de vaststelling van exploitatiesubsidies uit hoofde van deel 2 wordt alleen rekening gehouden met kosten die noodzakelijk zijn voor het goede verloop van de normale activiteiten van de geselecteerde organisatie, met name personeelskosten, algemene kosten (huur, huisvesting, uitrusting, kantoorbenodigdheden, telecommunicatiemiddelen, portokosten, enz.), de kosten van interne vergaderingen en de kosten van publicaties, informatievoorziening en informatieverspreiding, evenals kosten die rechtstreeks met de activiteiten van de organisatie verband houden.

Een exploitatiesubsidie uit hoofde van deel 2 van deze bijlage mag niet alle subsidiabele uitgaven van de organisatie voor het betreffende kalenderjaar dekken. Minstens 20 % van de begroting van de betrokken organisaties moet uit andere dan communautaire bronnen worden medegefinancierd. Deze medefinanciering kan gedeeltelijk in natura gebeuren, mits deze bijdrage niet hoger gevaloriseerd wordt dan hetzij de feitelijke en in de boekhouding vastgelegde kosten, hetzij de algemeen aanvaarde kosten op de betreffende markt.

Overeenkomstig artikel 113, lid 2, van het Financieel Reglement hebben aldus verleende exploitatiesubsidies bij verlenging een degressief karakter. Deze degressiviteit wordt toegepast met ingang van het derde jaar en bedraagt 2,5 % per jaar. Om deze regel — die wordt toegepast onverminderd de bovenstaande medefinancieringsregel — te kunnen naleven, bedraagt het percentage van de communautaire medefinanciering dat met de uit hoofde van een bepaald begrotingsjaar verleende subsidie overeenstemt, minstens 2,5 punten minder dan het percentage van de communautaire medefinanciering dat met de uit hoofde van het voorgaande begrotingsjaar verleende subsidie overeenstemt.

Een subsidie uit hoofde van deel 3 van deze bijlage dekt maximaal 75 % van de subsidiabele kosten van de betrokken actie.

Voor in 2004 toegekende subsidies kan het tijdvak voor subsidiëring op 1 januari 2004 van start gaan mits de desbetreffende uitgaven noch vóór de datum van indiening van de subsidieaanvraag, noch vóór het begin van het boekjaar van de begunstigde gedaan zijn.

In 2004 kan worden afgeweken van de verplichting dat de ondertekening van de subsidieovereenkomst uiterlijk binnen de eerste vier maanden na het begin van het boekjaar van de begunstigde moet plaatsvinden, zoals bepaald in artikel 112, lid 2, van het Financieel Reglement, voor begunstigden voor wie het boekjaar voor 1 maart van het lopende jaar begint. In dit geval kunnen de subsidieovereenkomsten tot uiterlijk 30 juni 2004 worden ondertekend.

6. BEHEER VAN HET PROGRAMMA

De Commissie kan op basis van een kosten-batenanalyse besluiten om het beheer van het programma geheel of gedeeltelijk toe te vertrouwen aan een uitvoerend agentschap, met inachtneming van artikel 55 van het Financieel Reglement. Zij kan ook een beroep doen op deskundigen of op andere vormen van technische of administratieve bijstand waarbij geen overheidstaken in het geding zijn. Deze bijstand kan worden verleend in het kader van specifieke dienstverleningscontracten. Bovendien kan de Commissie studies financieren en vergaderingen van deskundigen organiseren om de uitvoering van het programma te vergemakkelijken. Verder kan de Commissie acties op het punt van voorlichting, publicatie en informatieverspreiding op touw zetten die rechtstreeks met de doelstelling van het programma verband houden.

7. CONTROLES EN AUDITS

De begunstigde van een exploitatiesubsidie houdt alle bewijsstukken van uitgaven die worden gedaan tijdens het jaar waarvoor de subsidie is verleend (en met name het geverifieerde financiële overzicht), gedurende vijf jaar na de laatste betaling ter beschikking van de Commissie. De begunstigde van een exploitatiesubsidie zorgt ervoor dat eventuele bewijsstukken in het bezit van partners of leden ter beschikking van de Commissie worden gesteld.

De Commissie heeft het recht om de aanwending van de subsidie aan een audit te onderwerpen die wordt uitgevoerd door haar eigen personeel of door een bevoegde externe organisatie naar keuze. Deze audits kunnen worden uitgevoerd tijdens de volledige looptijd van de overeenkomst, en tijdens een periode van vijf jaar vanaf de datum waarop het saldo van de subsidie is betaald. De auditresultaten kunnen er eventueel toe leiden dat de Commissie besluiten tot terugvordering neemt.

Het personeel van de Commissie en de door de Commissie gemachtigde externe personen hebben op passende wijze toegang tot met name de kantoren van de begunstigde, evenals tot alle noodzakelijke gegevens, ook in elektronische vorm, om deze audits tot een goed einde te brengen.

De Europese Rekenkamer en het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) hebben dezelfde rechten als de Commissie, en met name het recht van toegang.

Om de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraude en andere onregelmatigheden te beschermen is de Commissie krachtens Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad [1] gemachtigd om in het kader van het programma controles en verificaties in situ uit te voeren. Eventueel voert het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) onderzoek uit overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad [2].

[1] PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2.

[2] PB L 136 van 31.5.1999, blz. 1.

--------------------------------------------------

BIJLAGE II

Organisaties bedoeld in bijlage I, hoofdstuk 3, deel 2, punt 2

- the European Union Youth Orchestra,

- the European Union Baroque Orchestra (EUBO),

- Philharmony of the Nations,

- the European Choral Academy,

- la Fédération européenne des choeurs de l'Union,

- Les Choeurs de l'Union européenne,

- Europa Cantat (European Federation of Young Choirs),

- the European Opera Centre (Manchester),

- the European Union Jazz Youth Orchestra ("Swinging Europe"),

- the International Yehudi Menuhin Foundation,

- the European Chamber Orchestra,

- Association Européene des Conservatoires, Académies de Musique et Musikhochschulen (AEC),

- Yuste Academy Foundation,

- European Council of Artists (ECA),

- European Forum for the Arts and Heritage (EFAH),

- Informal European Theatre Meeting (IETM),

- Convention théâtrale européenne,

- Union des théâtres de l'Europe,

- Prix Europe pour le théâtre,

- Prix Europa (prijs voor het beste televisie- en radioprogramma),

- Europa Nostra,

- European Writers' Congress (EWC),

- European Network of Arts Organisations for Children and Young People (EU-NET ART),

- Fédération européene des villages d'artistes (Euro Art),

- European Network of Cultural Administration Training Centres (ENCATC),

- European League of Institutes of the Arts (ELIA),

- Network of European Museums Organisations (NEMO),

- Momentum Europa,

- Pan-European Public Children's Network,

- Les Rencontres: Association of European Cities and Regions for Culture,

- Europalia,

- Euroballet,

- "International Festivals and Events Association Europe,"

- Pegasus Foundation,

- "Hors-les-Murs,"

- Huis Doorn (Netherlands),

- European Music Festival,

- "Tuning Educational Structures in Europe,"

- St Boniface Memorial Foundation 2004,

- European Community of Historic Armed Guilds.

--------------------------------------------------