32003R1656

Verordening (EG) nr. 1656/2003 van de Raad van 11 september 2003 tot instelling van een definitief antidumpingrecht op para-kresol uit de Volksrepubliek China en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht

Publicatieblad Nr. L 234 van 20/09/2003 blz. 0001 - 0005


Verordening (EG) nr. 1656/2003 van de Raad

van 11 september 2003

tot instelling van een definitief antidumpingrecht op para-kresol uit de Volksrepubliek China en tot definitieve inning van het voorlopige antidumpingrecht

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap(1) ("de basisverordening"), en met name op artikel 9,

Gelet op het voorstel dat de Commissie na overleg in het Raadgevend Comité heeft ingediend,

Overwegende hetgeen volgt:

A. VOORLOPIGE MAATREGELEN

(1) Bij Verordening (EG) nr. 510/2003(2) ("de voorlopige verordening") heeft de Commissie een voorlopig antidumpingrecht ingesteld op para-kresol, ingedeeld onder GN-code ex 2907 12 00, uit de Volksrepubliek China.

(2) Er wordt aan herinnerd dat het onderzoek naar dumping en schade betrekking had op de periode van 1 april 2001 tot en met 31 maart 2002 ("het onderzoektijdvak"). Het onderzoek naar de ontwikkelingen die relevant zijn voor de schadebeoordeling had betrekking op de periode van 1 januari 1998 tot en met 31 maart 2002 ("de beoordelingsperiode").

B. VERVOLG VAN DE PROCEDURE

(3) Na de instelling van een voorlopig antidumpingrecht op para-kresol uit de Volksrepubliek China hebben enkele belanghebbenden schriftelijk opmerkingen gemaakt. Partijen die hierom verzochten werden in de gelegenheid gesteld om te worden gehoord.

(4) De Commissie is voortgegaan met het verzamelen en verifiëren van alle gegevens die zij voor haar definitieve bevindingen nodig had.

(5) De Commissie heeft alle partijen in kennis gesteld van de voornaamste gegevens en overwegingen op basis waarvan zij voornemens was de aanbeveling te doen definitieve antidumpingrechten in te stellen en de bedragen die uit hoofde van het voorlopige recht als zekerheid waren gesteld definitief te innen. De partijen konden binnen een bepaalde termijn opmerkingen maken over deze kennisgeving.

(6) De schriftelijke en mondelinge opmerkingen van de partijen werden in aanmerking genomen en waar nodig werden de bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd.

C. BETROKKEN PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

(7) In afwezigheid van opmerkingen worden de productomschrijving en de definitie van betrokken en soortgelijk product in de overwegingen 11 tot 14 van de voorlopige verordening bevestigd.

D. DUMPING

1. Normale waarde

(8) In afwezigheid van opmerkingen worden de voorlopige bevindingen inzake de status van marktgericht bedrijf en het referentieland in de overwegingen 15 tot en met 22 van de voorlopige verordening bevestigd.

(9) Na de bekendmaking van de voorlopige bevindingen voerde één producent/exporteur, Nanjing Jingmei Chemical Co., Ltd, aan dat de kosten van de grondstoffen van het eindproduct in hun antwoord twee keer waren geteld. Deze claim werd gerechtvaardigd geacht en de productiekosten werden dienovereenkomstig verlaagd.

(10) Bovendien werd aangevoerd dat de productiekosten van een tussenproduct verlaagd moesten worden omdat een deel van dit product niet voor de vervaardiging van het betrokken product werd gebruikt. In feite kwamen de opgegeven kosten overeen met die in de interne documenten die bij deze onderneming ter plaatse waren gecontroleerd. Er kon evenwel niet worden aangetoond dat dit tussenproduct gebruikt was voor de vervaardiging van andere producten en derhalve werden de volledige productiekosten van dit tussenproduct in aanmerking genomen bij de berekening van de productiekosten van het betrokken product. Deze claim moest daarom worden afgewezen.

(11) Ondanks de verlaging van de productiekosten waarnaar in overweging 9 wordt verwezen was minder dan 10 % van de binnenlandse verkoop van het betrokken product door deze onderneming in het onderzoektijdvak winstgevend, hetgeen ook reeds in de voorlopige verordening was vermeld. Derhalve diende een normale waarde te worden aangenomen, overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening. De producent/exporteur oordeelde dat bij de berekening van het voorlopige recht niet de correcte winstmarge was gebruikt, omdat deze ook betrekking had op uitvoer naar landen buiten de Gemeenschap. Dit argument werd aanvaard omdat bij het vaststellen van een aangenomen normale waarde uitsluitend gebruik moet worden gemaakt van de winstmarge op de binnenlandse verkoop overeenkomstig artikel 2, lid 6, eerste zin, en artikel 2, lid 6, onder a) en b), van de basisverordening. Er vond bijgevolg een correctie plaats. Bij nader onderzoek bleek dat de algemene categorie producten waartoe het betrokken product behoort op de binnenlandse markt met verlies werd verkocht. Overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder c), werd derhalve een redelijke winstmarge vastgesteld die gebaseerd was op de gewogen gemiddelde winstmarge van de producent in het referentieland en van de andere medewerkende producent/exporteur. Er wordt aan herinnerd dat een onderzoek plaatsvond bij een producent/exporteur in een referentieland (de Verenigde Staten), omdat de Volksrepubliek China niet als een land met markteconomie wordt beschouwd.

(12) De andere producent/exporteur, Shandong Reipu Chemicals Co., Ltd, voerde aan dat de productiekosten van twee andere producten van de totale productiekosten moesten worden afgetrokken, omdat deze producten bij hetzelfde productieproces ontstaan en afzonderlijk worden verkocht. De producent/exporteur kon deze bewering niet met bewijsmateriaal staven. De documenten die bij de onderneming waren verzameld wijzen er evenwel op dat de rechtstreekse kosten reeds aan de verschillende producten waren toegerekend, hetgeen in overeenstemming is met de antwoorden op de vragenlijst. De claim moest daarom worden afgewezen.

(13) In afwezigheid van opmerkingen worden de voorlopige bevindingen inzake de vaststelling van de normale waarde in het referentieland in de overwegingen 26 en 27 van de voorlopige verordening bevestigd.

2. Exportprijs

(14) In afwezigheid van opmerkingen worden de voorlopige bevindingen inzake de vaststelling van de exportprijs in de overwegingen 28 en 29 van de voorlopige verordening bevestigd.

3. Vergelijking

(15) Om een billijke vergelijking te kunnen maken tussen de normale waarde en de exportprijs in het stadium af fabriek werd door middel van correcties rekening gehouden met verschillen waarvan kon worden aangetoond dat zij van invloed waren op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen overeenkomstig artikel 2, lid 10, van de basisverordening. Behalve de correcties die reeds in het voorlopige stadium waren toegepast, werd na een verder grondig onderzoek een correctie toegepast voor indirecte belastingen die bij uitvoer van het product worden terugbetaald, overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder b), van de basisverordening. Bovendien vonden ook enkele kleinere correcties plaats voor betalingsvoorwaarden en voor de kosten voor vervoer, verzekering en laden, lossen, op- en overslag.

4. Dumpingmarges

(16) In afwezigheid van opmerkingen over de residuele dumpingmarge wordt de werkwijze in overweging 31 van de voorlopige verordening bevestigd.

(17) De definitieve dumpingmarges, in percenten van de invoerprijs cif grens Gemeenschap bedragen:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

E. SCHADE

1. Bedrijfstak van de Gemeenschap

(18) In afwezigheid van opmerkingen worden de voorlopige bevindingen inzake de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de overwegingen 34 tot en met 37 van de voorlopige verordening bevestigd.

2. Markt van de Gemeenschap

(19) Een producent/exporteur voerde aan dat de voorlopige verordening geen afzonderlijke gegevens over of analyse van de verkoop voor intern gebruik bevatte, maar alleen over de verkoop op de vrije markt en de totale verkoop waarvan de verkoop voor intern gebruik deel uitmaakt.

(20) De verkoop voor intern gebruik werd evenwel behandeld in de overwegingen 40 tot en met 43 van de voorlopige verordening, waarin werd vermeld dat de productie van para-kresol voor intern gebruik geen rechtstreekse gevolgen ondervond van de invoer van para-kresol en dat het onderzoek derhalve op de vrije markt was gericht. Sommige economische indicatoren van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap werden geanalyseerd en beoordeeld in verband met de productie voor de vrije markt, terwijl andere redelijkerwijze konden worden onderzocht aan de hand van de volledige productie. Bij gebrek aan nieuwe gegevens worden de voorlopige bevindingen inzake de desbetreffende markt van de Gemeenschap in de overwegingen 38 tot en met 43 van de voorlopige verordening bevestigd.

3. Verbruik in de Gemeenschap

(21) In afwezigheid van opmerkingen worden de voorlopige bevindingen inzake het verbruik in de Gemeenschap in de overwegingen 44 tot en met 46 van de voorlopige verordening bevestigd.

4. Invoer uit de Volksrepubliek China

(22) In afwezigheid van opmerkingen worden de voorlopige bevindingen in de overwegingen 47 tot en met 51 van de voorlopige verordening bevestigd.

5. Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(23) Eén producent/exporteur en één verwerkend bedrijf twijfelde eraan of de kosten van de grondstoffen, met name van natriumhydroxide, in 2001 waren gestegen. De Commissie heeft dit gecontroleerd en heeft uit verschillende bronnen de bevestiging gekregen dat de kosten van natriumhydroxide van 2000 op 2001 inderdaad sterk waren gestegen. Deze stijging vond grotendeels plaats in het vierde kwartaal van 2000 en in de eerste helft van 2001. De bevindingen in de overwegingen 60 en 61 van de voorlopige verordening worden derhalve bevestigd.

(24) In afwezigheid van andere opmerkingen worden de gegevens en de cijfers in de overwegingen 52 tot en met 65 van de voorlopige verordening bevestigd. Omdat er geen aanwijzingen waren van dumping in het verleden werd deze factor voor de analyse niet als belangrijk beschouwd.

6. Conclusie inzake schade

(25) De situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap bleek van 2001 tot het eind van het onderzoektijdvak achteruit te zijn gegaan; dit was met name tot uiting gekomen in een vermindering van productie, bezettingsgraad, verkoop, marktaandeel, winstgevendheid, rendement van investeringen en kasstroom. Bovendien was er een aanzienlijke prijsonderbieding alsmede een sterke achteruitgang van de winstgevendheid en van de opbrengst uit investeringen.

(26) Aangezien er geen opmerkingen zijn gemaakt over de bevindingen worden de conclusies in de overwegingen 66 tot en met 70 van de voorlopige verordening bevestigd.

F. OORZAAK VAN DE SCHADE

(27) Eén producent/exporteur voerde aan dat de activiteiten van de bedrijfstak van de Gemeenschap negatief konden zijn beïnvloed door de aanzienlijke investeringen, met name om aan milieueisen te voldoen. Dit argument doet evenwel niet af aan het oorzakelijk verband waarvan het bestaan bij de voorlopige verordening was vastgesteld, en wel om de volgende redenen. Er zijn in de beoordelingsperiode inderdaad aanzienlijke investeringen gedaan om aan de eisen van de nieuwe wetgeving op het gebied van veiligheid, gezondheid en milieu te voldoen. Het grootste deel van deze investeringen vond evenwel plaats in het eerste deel van de beoordelingsperiode toen de bedrijfstak van de Gemeenschap nog winstgevend was en zelfs toen maakten deze investeringen slechts een klein deel uit van de totale investeringen ten behoeve van de productie van para-kresol. Ook mag niet uit het oog worden verloren dat dergelijke investeringen over een aantal jaren worden afgeschreven en dat de toerekening van deze investeringskosten in de beoordelingsperiode stabiel bleef. Deze investeringen kunnen derhalve slechts een geringe invloed hebben gehad en kunnen niet het oorzakelijk verband hebben verbroken tussen de invoer met dumping en de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden.

(28) Dezelfde producent/exporteur voerde aan dat de daling van de verkoop voor intern gebruik kon hebben bijgedragen tot de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden omdat de prijzen bij verkoop voor intern gebruik sterker waren gestegen dan die bij verkoop op de vrije markt. Hiernaar werd nader onderzoek verricht. Zoals reeds vermeld in de voorlopige verordening werden bij verkoop voor intern gebruik ongeveer dezelfde prijzen aangerekend als bij verkoop op de vrije markt en dit werd bij nader onderzoek bevestigd. Derhalve kon alleen de daling van de omvang van de verkoop voor intern gebruik hebben bijgedragen tot de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden. De omvang van de verkoop voor intern gebruik daalde in de beoordelingsperiode inderdaad met ongeveer 10 %. Gezien evenwel de betrekkelijk geringe productie voor intern gebruik werd geoordeeld dat deze ontwikkeling niet op significante wijze heeft bijgedragen tot de aanmerkelijke schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden. De conclusie in de voorlopige verordening kan derhalve worden gehandhaafd.

(29) Aangezien er geen andere opmerkingen zijn gemaakt over de oorzaak van de schade worden de bevindingen en de conclusie in de overwegingen 71 tot en met 85 van de voorlopige verordening bevestigd.

G. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

(30) Een groot verwerkend bedrijf voerde aan dat sedert de instelling van de voorlopige antidumpingmaatregelen een tekort is ontstaan op de EG-markt voor para-kresol en dat de leveringen door de bedrijfstak van de Gemeenschap onregelmatig zijn geworden. De Commissie heeft hiernaar onderzoek verricht. De bedrijfstak van de Gemeenschap bleek onlangs inderdaad moeite te hebben gehad om geheel aan de vraag naar para-kresol te kunnen voldoen. Er wordt evenwel aan herinnerd dat para-kresol de laatste jaren op de EG-markt werd aangeboden door de EG-producent en door producenten uit China, Japan en de Verenigde Staten. Door de instelling van voorlopige antidumpingrechten kan para-kresol uit de Volksrepubliek China duurder zijn geworden, maar dit product werd niet van de markt geweerd aangezien de individuele antidumpingrechten duidelijk lager waren dan de vastgestelde onderbiedingsmarge. Derhalve werd, gelet op het bewijsmateriaal, geconcludeerd dat het tekort op de markt zeer waarschijnlijk het gevolg was van tijdelijke omstandigheden zoals technische problemen en bedrijfsvoeringproblemen die zich zowel in de Gemeenschap als in de Volksrepubliek China hebben voorgedaan en dat er geen reden was om te veronderstellen dat dit tekort het gevolg was van de antidumpingrechten of dat dit tekort waarschijnlijk zal blijven voortduren. Deze conclusie wordt gesteund door het feit dat de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn productiecapaciteit in 2002 heeft verhoogd en nu in staat zou moeten zijn om aan de volledige vraag in de Gemeenschap te voldoen.

(31) Bij ontbreken van andere nieuwe gegevens over het belang van de Gemeenschap worden de bevindingen en de conclusie in de overwegingen 86 tot en met 102 van de voorlopige verordening bevestigd.

H. DEFINITIEVE ANTIDUMPINGMAATREGELEN

1. Schademarge

(32) Met behulp van de in de overwegingen 103 tot en met 107 van de voorlopige verordening beschreven methode werd een schademarge berekend om de definitieve rechten te kunnen vaststellen.

(33) Bij ontbreken van opmerkingen wordt de methode bevestigd die voor de vaststelling van de schademarge werd gebruikt en die is beschreven in de overwegingen 103 tot en met 107 van de voorlopige verordening.

2. Vorm en hoogte van de rechten

(34) Gelet op het voorgaande en overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening moet een definitief antidumpingrecht worden ingesteld op para-kresol uit de Volksrepubliek China. Dit recht moet gelijk zijn aan de dumpingmarges, daar de schademarge hoger bleek te zijn.

(35) Op basis van het bovenstaande werden de volgende definitieve antidumpingrechten vastgesteld:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(36) De bij deze verordening vastgestelde individuele antidumpingrechten voor bepaalde ondernemingen zijn gebaseerd op de bevindingen in het kader van deze procedure. Zij weerspiegelen de situatie die tijdens het onderzoek voor die ondernemingen werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot de rechten die "voor alle ondernemingen" in het land gelden) zijn dus uitsluitend van toepassing op producten uit het betrokken land die door de genoemde ondernemingen (rechtspersonen) zijn geproduceerd. Producten die zijn geproduceerd door andere ondernemingen die niet specifiek, met naam en adres, in het dispositief van deze verordening zijn genoemd, met inbegrip van ondernemingen die banden hebben met de specifiek genoemde ondernemingen, komen niet voor deze rechten in aanmerking. Op deze ondernemingen is het recht van toepassing dat voor "alle andere ondernemingen" geldt.

(37) Verzoeken in verband met de toepassing van deze specifiek voor een onderneming geldende antidumpingrechten (bv. na de naamswijziging van een onderneming of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie(3) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houden met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien zij dit gerechtvaardigd acht zal de Commissie de verordening dienovereenkomstig wijzigen door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

3. Inning van de voorlopige rechten

(38) Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarges en de ernst van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, wordt het noodzakelijk geacht de uit hoofde van het bij de voorlopige verordening (Verordening (EG) nr. 510/2003) ingestelde voorlopige antidumpingrecht als zekerheid gestelde bedragen definitief te innen tot het bedrag van het definitieve recht. Wanneer het definitieve recht hoger is dan het voorlopige recht, worden alleen de bedragen die met het voorlopige recht overeenstemmen definitief geïnd.

(39) Verzoeken in verband met de toepassing van deze specifiek voor een onderneming geldende antidumpingrechten (bv. na de naamswijziging van een onderneming of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie(4) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houden met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien zij dit gerechtvaardigd acht zal de Commissie de verordening dienovereenkomstig wijzigen door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op para-kresol met een zuiverheid van ten minste 97 % para-isomeren berekend op het nettodrooggewicht, ingedeeld onder GN-code ex 2907 12 00 (Taric-code 2907 12 00 91 ), van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

2. Het definitieve antidumpingrecht, van toepassing op de nettoprijs franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, is als volgt:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3. Tenzij anders vermeld zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

De bedragen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 510/2003 uit hoofde van het voorlopige antidumpingrecht op para-kresol uit de Volksrepubliek China, ingedeeld onder GN-code ex 2907 12 00 (Taric-code 2907 12 00 91 ), van oorsprong uit de Volksrepubliek China, als zekerheid zijn gesteld, worden definitief geïnd. Wanneer het definitieve recht hoger is dan het voorlopige recht wordt slechts het bedrag van het voorlopige recht definitief geïnd.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 september 2003.

Voor de Raad

De voorzitter

F. Frattini

(1) PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1972/2002 (PB L 305 van 7.11.2002, blz. 1).

(2) PB L 75 van 21.3.2003, blz. 12.

(3) Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat B, J-79 5/16, B-1049 Brussel.

(4) Europese Commissie, Directoraat-generaal Handel, Directoraat B, J-79 5/16, B-1049 Brussel.