32003R0740

Verordening (EG) nr. 740/2003 van de Commissie van 28 april 2003 tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1520/2000 tot vaststelling van de gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen voor de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen

Publicatieblad Nr. L 106 van 29/04/2003 blz. 0012 - 0013


Verordening (EG) nr. 740/2003 van de Commissie

van 28 april 2003

tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1520/2000 tot vaststelling van de gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen voor de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 3448/93 van de Raad van 6 december 1993 tot vaststelling van de handelsregeling voor bepaalde, door verwerking van landbouwproducten verkregen goederen(1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2580/2000(2), en met name op artikel 8, lid 3, eerste alinea,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Verordening (EG) nr. 800/1999 van de Commissie van 15 april 1999 houdende gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen van het stelsel van restituties bij uitvoer voor landbouwproducten(3), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 444/2003(4), beperkt de termijn waarbinnen basislandbouwproducten of -goederen onder de regeling betreffende de voorfinanciering van de restitutie kunnen vallen tot de resterende geldigheidsduur van het uitvoercertificaat.

(2) De meeste restitutiecertificaten zijn gedurende de kalendermaand waarin zij zijn aangevraagd en de vijf daaropvolgende kalendermaanden geldig. Restitutiecertificaten die tegen het einde van de begrotingsperiode worden afgegeven, hebben echter een kortere geldigheidsduur, die uit hoofde van de internationale verplichtingen van de Europese Unie in geen geval tot na 30 september mag lopen.

(3) Om te zorgen voor voldoende flexibiliteit om ondernemingen in staat te stellen volledig gebruik te maken van die restitutiecertificaten met een korte geldigheidsduur, zijn specifieke maatregelen voor deze certificaten nodig.

(4) Daarom moet Verordening (EG) nr. 1520/2000 van de Commissie van 13 juli 2000 tot vaststelling van de gemeenschappelijke uitvoeringsbepalingen voor de regeling aangaande de toekenning van restituties bij uitvoer en de criteria voor de vaststelling van het restitutiebedrag betreffende bepaalde landbouwproducten, uitgevoerd in de vorm van goederen die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen(5), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1052/2002(6), dienovereenkomstig worden gewijzigd.

(5) Het Comité van beheer voor horizontale vraagstukken inzake het handelsverkeer in verwerkte landbouwproducten die niet onder bijlage I van het Verdrag vallen, heeft niet binnen de door zijn voorzitter gestelde termijn advies uitgebracht,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Aan artikel 16 van Verordening (EG) nr. 1520/2000 wordt het volgende lid 9 toegevoegd:

"9. In afwijking van artikel 28, lid 6, van Verordening (EG) nr. 800/1999 bedraagt de termijn waarbinnen de in bijlage A bij deze verordening opgenomen basisproducten met het oog op verwerking ervan onder douanecontrole kunnen blijven, voor restitutiecertificaten die geldig zijn vanaf 1 juni voor goederen die vóór 1 oktober moeten zijn uitgevoerd, drie maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de betalingsaangifte wordt aanvaard.

In afwijking van artikel 29, lid 5, van Verordening (EG) nr. 800/1999 bedraagt de termijn waarbinnen de in de bijlagen B en C bij deze verordening opgenomen goederen onder een stelsel van douane-entrepots of van vrije zones kunnen blijven, voor restitutiecertificaten die geldig zijn vanaf 1 juni voor goederen die vóór 1 oktober moeten zijn uitgevoerd, drie maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de betalingsaangifte wordt aanvaard.".

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing op betalingsaangiften die vanaf 1 oktober 2003 worden aanvaard.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 28 april 2003.

Voor de Commissie

Erkki Liikanen

Lid van de Commissie

(1) PB L 318 van 20.12.1993, blz. 18.

(2) PB L 298 van 25.11.2000, blz. 5.

(3) PB L 102 van 17.4.1999, blz. 11.

(4) PB L 67 van 12.3.2003, blz. 3.

(5) PB L 177 van 15.7.2000, blz. 1.

(6) PB L 160 van 18.6.2002, blz. 16.