32003R0138

Verordening (EG) nr. 138/2003 van de Raad van 21 januari 2003 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3030/93 betreffende een gemeenschappelijke regeling voor de invoer van bepaalde textielproducten uit derde landen

Publicatieblad Nr. L 023 van 28/01/2003 blz. 0001 - 0003


Verordening (EG) nr. 138/2003 van de Raad

van 21 januari 2003

tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3030/93 betreffende een gemeenschappelijke regeling voor de invoer van bepaalde textielproducten uit derde landen

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 133,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) De toepassing van Verordening (EEG) nr. 3030/93(1) heeft vragen opgeworpen met betrekking tot textielproducten die in bijzondere omstandigheden worden ingevoerd, en met name wanneer zij worden ingevoerd als handelsmonsters of in zendingen van onbeduidende waarde.

(2) Verordening (EEG) nr. 3030/93 voorziet niet in vrijstelling van ingevoerde textielproducten van de toepassing van de bij die verordening bepaalde voorschriften, zoals kwantitatieve beperkingen, vergunningen en andere administratieve verplichtingen.

(3) Er dient te worden bepaald dat monsters van textielproducten onder bepaalde voorwaarden van deze maatregelen worden vrijgesteld.

(4) Verordening (EG) nr. 1541/98(2) van de Raad stelt de algemene regels vast betreffende het bewijs van oorsprong voor de onder afdeling XI van de gecombineerde nomenclatuur vallende textielproducten en kledingartikelen, opgenomen in bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 3030/93. Volgens de artikelen 2 en 3 van de verordening is voor het in het vrije verkeer in de Gemeenschap brengen van textielproducten die zijn opgenomen in de groepen IA, IB, IIA en IIB van bijlage I bij Verordening (EEG) nr. 3030/93 een certificaat van oorsprong vereist, terwijl voor de producten die zijn opgenomen in de andere groepen van bijlage I, d.w.z. groepen IIIA, IIIB, IV en V een verklaring van oorsprong voldoende is.

(5) Sommige bilaterale overeenkomsten, protocollen of andere regelingen tussen de Gemeenschap en landen van herkomst gaan verder dan deze algemene voorschriften, namelijk door een certificaat van oorsprong te eisen voor groepen producten andere dan die van IA, IB, IIA en IIB van bijlage I van Verordening (EEG) nr. 3030/93 of door het gebruik van specifieke formulieren voor de certificatie van oorsprong te eisen, terwijl Verordening (EG) nr. 1541/98 slechts de algemene voorwaarden specificeert waaraan de gebruikte certificaten moeten voldoen.

(6) In het belang van administratieve vereenvoudiging lijkt het wenselijk te streven naar één regelgevend systeem voor het bewijs van oorsprong betreffende de invoer van textielproducten en kledingartikelen uit alle landen. In dit opzicht verdient het aanbeveling de algemene bepalingen van Verordening (EG) nr. 1541/98 te volgen.

(7) Het is dan ook dienstig vast te stellen dat, naast de specifieke eisen die zijn opgenomen in bilaterale overeenkomsten met derde landen, de oorsprong van textielproducten en kledingartikelen kan worden aangetoond in overeenstemming met de eisen van Verordening (EG) nr. 1541/98.

(8) De Volksrepubliek China is op 11 december 2001 lid van de Wereldhandelsorganisatie geworden.

(9) Als onderdeel van de voorwaarden voor de toetreding van China tot de WTO bepaalt paragraaf 242 van het verslag van de werkgroep, een integraal onderdeel van het protocol inzake de toetreding van China tot de WTO, een specifieke vrijwaringsclausule die van toepassing is tot 31 december 2008 betreffende de invoer van onder de WTO-overeenkomst inzake textiel en kledingproducten (ATC) vallende textiel- en kledingproducten van oorsprong uit China naar een WTO-lid.

(10) De vrijwaringsmaatregelen van Verordening (EEG) nr. 3030/93 moeten in overeenstemming worden gebracht met paragraaf 242 en er moet worden bepaald dat zij tot eind 2008 op China van toepassing blijven voor de toepassing van de specifieke vrijwaringsclausule.

(11) Verordening (EEG) nr. 3030/93 moet dan ook dienovereenkomstig worden gewijzigd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EEG) nr. 3030/93 wordt als volgt gewijzigd:

1. artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

a) lid 1 wordt vervangen door:

"1. Deze verordening is van toepassing op:

- de invoer van de in bijlage I vermelde textielproducten van oorsprong uit de in bijlage II vermelde derde landen waarmee de Gemeenschap bilaterale overeenkomsten, protocollen of andere regelingen heeft gesloten;

- de invoer van de in bijlage X vermelde textielproducten, die wat de Gemeenschap betreft niet in de GATT 1994 geïntegreerd zijn in de zin van artikel 2, leden 6 en 8, van de (ATC), en die van oorsprong zijn uit derde landen die lid zijn van de Wereldhandelsorganisatie (WTO). In afwijking van deze bepaling is artikel 10 bis onder de in dat artikel bepaalde voorwaarden van toepassing op de in bijlage I genoemde textielproducten.";

b) artikel 1, lid 6, wordt vervangen door:

"6. De eisen betreffende het bewijs van oorsprong van de in lid 1 bedoelde producten zijn die welke in bijlage III en in de desbetreffende vigerende communautaire wetgeving zijn vastgesteld. Het bewijs van oorsprong dat in overeenstemming met de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1541/98 wordt voorgelegd, kan echter ook aanvaard worden in plaats van het bewijs van oorsprong dat vereist wordt door bilaterale overeenkomsten, protocollen of andere regelingen, die strengere eisen stellen.

De procedures voor verificatie van de oorsprong van die producten zijn die van bijlage IV en in de desbetreffende vigerende communautaire wetgeving.";

c) het volgende lid wordt toegevoegd:

"8. In afwijking van deze verordening, worden de volgende textielproducten niet onderworpen aan kwantitatieve beperkingen, vergunningen of eisen betreffende het bewijs van oorsprong:

a) monsters van textielproducten waarvan de waarde onbeduidend is en die slechts kunnen dienen om bestellingen te werven voor goederen van het soort dat zij vertegenwoordigen, met het oog op de invoer daarvan in het douanegebied van de Gemeenschap. De bevoegde autoriteiten kunnen eisen dat bepaalde artikelen, om voor de vrijstelling in aanmerking te komen, definitief onbruikbaar worden gemaakt door versnijding, doorboring, het aanbrengen van een duidelijk zichtbaar en onuitwisbaar kenteken of enig ander procédé, zonder dat deze behandeling evenwel tot gevolg mag hebben dat hun hoedanigheid van monster daardoor verloren gaat. Onder 'monsters van textielproducten' wordt verstaan, artikelen die representatief zijn voor een categorie van handelswaar en waarvan de wijze van opmaak en de hoeveelheid voor de gegeven soort of kwaliteit van goederen die artikelen ongeschikt maken om voor andere doeleinden dan voor klantenwerving te worden gebruikt.

b) monsters die representatief zijn voor buiten het douanegebied van de Gemeenschap vervaardigde textielproducten en bestemd zijn voor tentoonstellingen en dergelijke, op voorwaarde dat:

- zij kunnen worden onderkend als reclamemateriaal waarvan de waarde per eenheid gering is;

- zij niet geschikt zijn om te kunnen worden verhandeld; of

- de totale waarde en hoeveelheid ervan in verhouding staan tot de aard van de tentoonstelling, het bezoekersaantal en het belang van de deelneming van de exposant.";

2. het volgende artikel wordt ingevoegd:

"Artikel 10 bis

Bijzondere vrijwaringsbepalingen voor China

1. Indien de invoer in de Gemeenschap van textielproducten en kledingartikelen van oorsprong uit China die onder de ATC vallen, een ordelijk verloop van de handel in die producten dreigt te belemmeren als gevolg van marktverstoring, kan de invoer van dergelijke producten, tijdens de periode die eindigt op 31 december 2008, onderworpen worden aan specifieke vrijwaringsmaatregelen, op de volgende voorwaarden:

a) Op verzoek van een lidstaat of op eigen initiatief opent de Commissie overleg met China met het oog op beperking of voorkoming van een dergelijke marktverstoring. Het aan China gerichte verzoek om overleg gaat vergezeld van een gedetailleerd overzicht van de redenen en motivering voor het verzoek om overleg met actuele gegevens waaruit het bestaan of de dreiging van marktverstoring en de rol van producten van Chinese oorsprong in die verstoring blijkt. Binnen 30 dagen na ontvangst van het verzoek wordt een aanvang gemaakt met het overleg, waarbij de overlegperiode duurt tot 90 dagen na de ontvangst van het verzoek, tenzij deze met wederzijdse overeenstemming wordt verlengd.

Na ontvangst van het verzoek om overleg zal China - tijdens de overlegperiode - zijn uitvoer naar de Gemeenschap van textiel of textielproducten in de categorie of categorieën waarop het overleg betrekking heeft, beperken tot een niveau dat niet hoger is dan 7,5 % (6 % voor de categorieën wolproducten) boven de hoeveelheid die is ingevoerd tijdens de eerste 12 maanden van de 14 maanden direct voorafgaand aan de maand waarin het verzoek om overleg werd gedaan.

b) De Commissie kan, indien tijdens de overlegperiode van 90 dagen geen wederzijds bevredigende oplossing is gevonden, een kwantitatief maximum instellen voor de categorie of categorieën waarop het overleg betrekking heeft. Dit kwantitatieve maximum wordt vastgesteld op basis van het niveau tot welk China zijn uitvoer beperkte na ontvangst van het verzoek van de Gemeenschap om overleg. Dit kwantitatieve maximum is van toepassing voor een periode die eindigt op 31 december van het jaar waarin om overleg werd verzocht, of indien dit jaar drie maanden of minder telde op het moment van het verzoek om overleg, voor een periode die eindigt 12 maanden na het verzoek om overleg. Het overleg met China wordt voortgezet tijdens de periode waarin het in het kader van deze bepaling vastgestelde kwantitatieve maximum van toepassing is.

c) Geen maatregel krachtens dit lid blijft langer dan een jaar van kracht zonder uitdrukkelijke verlenging, tenzij de Gemeenschap en China anderszins zijn overeengekomen. Maatregelen krachtens dit lid en de bepalingen van afdeling 16 van het protocol inzake de toetreding van China tot de WTO zijn niet tegelijkertijd op hetzelfde product van toepassing. Maatregelen krachtens punt b) worden onmiddellijk in een mededeling van de Commissie in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt.

2. De overeenkomstig dit artikel vastgestelde kwantitatieve maxima zijn niet van toepassing op een reeds naar de Gemeenschap verzonden producten, mits deze vanuit het land van herkomst waaruit zij van oorsprong zijn voor uitvoer naar de Gemeenschap werden verzonden voor de datum van kennisgeving van het verzoek om overleg.

3. De maatregelen waarin dit artikel voorziet, met inbegrip van het openen van overleg als bepaald in lid 1, onder a), worden vastgesteld en uitgevoerd overeenkomstig de procedure van artikel 17.".

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 21 januari 2003.

Voor de Raad

De voorzitter

N. Christodoulakis

(1) PB L 275 van 8.11.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2344/2002 van de Commissie (PB L 375 van 31.12.2002, blz. 91).

(2) PB L 202 van 18.7.1998, blz. 11.