32003L0126

Richtlijn 2003/126/EG van de Commissie van 23 december 2003 inzake de analysemethoden voor de bepaling van bestanddelen van dierlijke oorsprong in het kader van de officiële controle van diervoeders (Voor de EER relevante tekst)

Publicatieblad Nr. L 339 van 24/12/2003 blz. 0078 - 0084


Richtlijn 2003/126/EG van de Commissie

van 23 december 2003

inzake de analysemethoden voor de bepaling van bestanddelen van dierlijke oorsprong in het kader van de officiële controle van diervoeders

(Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 70/373/EEG van de Raad van 20 juli 1970 betreffende de invoering van gemeenschappelijke bemonsterings- en analysemethoden voor de officiële controle van veevoeders(1), en met name op artikel 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Krachtens Richtlijn 70/373/EEG geschiedt de officiële controle van diervoeders, bedoeld om na te gaan of is voldaan aan de voorwaarden die daaraan worden gesteld op grond van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de kwaliteit en de samenstelling van diervoeders, volgens communautaire bemonsterings- en analysemethoden.

(2) In verband met bepalingen inzake de etikettering van diervoeders en voorschriften die het gebruik van bepaalde soorten dierlijke eiwitten in diervoeders voor bepaalde categorieën dieren verbieden, is er behoefte aan betrouwbare analysemethoden om de aanwezigheid en zo nodig het percentage van die dierlijke eiwitten te bepalen.

(3) De methode die wordt beschreven in Richtlijn 98/88/EG van de Commissie van 13 november 1998 tot vaststelling van richtsnoeren voor de microscopische identificatie en de schatting van het gehalte aan bestanddelen van dierlijke oorsprong in het kader van de officiële controle van dierenvoeders(2) is momenteel de enige gevalideerde methode om de aanwezigheid van dierlijke eiwitten, waaronder de bij 133 °C/3 bar/20' behandelde eiwitten, in diervoeders na te gaan.

(4) Uit een onlangs verricht ringonderzoek voor de bepaling van verwerkte dierlijke eiwitten is gebleken dat de variatie bij de uitvoering van de microscopische tests overeenkomstig Richtlijn 98/88/EG leidt tot aanzienlijke verschillen in de gevoeligheid, specificiteit en nauwkeurigheid van die methode. Om de bepaling van verwerkte dierlijke eiwitten te harmoniseren en te verbeteren moeten de voorschriften voor de microscopische methode nader gepreciseerd en verplicht gesteld worden. Er moet voor worden gezorgd dat de analisten die de methode toepassen daarvoor de nodige scholing krijgen, aangezien de prestaties van de methode afhangen van de vaardigheden van de analist.

(5) Richtlijn 98/88/EG moet dus worden vervangen.

(6) De in deze richtlijn vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

De lidstaten zorgen ervoor dat de officiële analyses van diervoeders in het kader van de officiële controle op de aanwezigheid en de identificatie van, en/of de schatting van het gehalte aan, bestanddelen van dierlijke oorsprong in diervoeders, in het kader van het gecoördineerde inspectieprogramma op het gebied van diervoeding krachtens Richtlijn 95/53/EG van de Raad(3), worden uitgevoerd overeenkomstig hoofdstuk A van de bijlage.

Artikel 2

De lidstaten zorgen ervoor dat de laboratoria die de officiële controle op de aanwezigheid van dierlijke bestanddelen in diervoeders verrichten, periodiek deelnemen aan proficiency tests betreffende de analysemethoden en dat het laboratoriumpersoneel dat de analyses uitvoert, de nodige scholing krijgt.

Artikel 3

Richtlijn 98/88/EG wordt ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar deze richtlijn.

Artikel 4

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 1 juli 2004 aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie die bepalingen onverwijld mee, alsmede een transponeringstabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 5

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 6

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 23 december 2003.

Voor de Commissie

David Byrne

Lid van de Commissie

(1) PB L 170 van 3.8.1970, blz. 2. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 36).

(2) PB L 318 van 27.11.1998, blz. 45.

(3) PB L 265 van 8.11.1995, blz. 17. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/46/EG (PB L 234 van 1.9.2001, blz. 55)

BIJLAGE

Voorschriften voor de microscopische detectie en identificatie van, en de schatting van het gehalte aan, bestanddelen van dierlijke oorsprong in diervoeders

1. Doel en toepassingsgebied

Deze voorschriften worden gebruikt voor het opsporen van bestanddelen van dierlijke oorsprong (gedefinieerd als producten verkregen door verwerking van karkassen en delen van karkassen van zoogdieren, pluimvee en vis) in diervoeders aan de hand van microscopisch onderzoek in het kader van het gecoördineerde inspectieprogramma op het gebied van diervoeding krachtens Richtlijn 95/53/EG. Op voorwaarde dat de methoden van deze bijlage voor alle officiële tests worden gebruikt, kan ook een tweede test worden uitgevoerd met afwijkende of alternatieve methoden, om de opsporing van bepaalde soorten dierlijke bestanddelen te verbeteren of de herkomst van de dierlijke bestanddelen nader te bepalen. Ook kan een afwijkend protocol worden gebruikt bij het onderzoek van bepaalde specifieke dierlijke bestanddelen zoals plasma of bot in talg (zie ook punt 9), mits die analyses worden uitgevoerd naast de in het gecoördineerde inspectieprogramma voorgeschreven analyses.

2. Gevoeligheid

Afhankelijk van de aard van de bestanddelen van dierlijke oorsprong kunnen zeer geringe hoeveelheden (minder dan 0,1 %) in diervoeders worden aangetoond.

3. Principe

Voor de identificatie wordt een representatief monster gebruikt, dat is genomen overeenkomstig Richtlijn 76/371/EEG van de Commissie van 1 maart 1976 houdende vaststelling van gemeenschappelijke bemonsteringsmethoden voor de officiële controle van diervoeders(1) en op adequate wijze is voorbereid. Het navolgende protocol is geschikt voor diervoeders met een laag vochtgehalte. Diervoeders met een hoger vochtgehalte dan 14 % worden vóór behandeling gedroogd (gecondenseerd). Voor bepaalde diervoeders of voedermiddelen (bv. vetten, oliën) is een speciale behandeling nodig (zie punt 9). De bestanddelen van dierlijke oorsprong worden geïdentificeerd op basis van typische microscopisch identificeerbare kenmerken (spierweefsel en andere vleesdeeltjes, kraakbeen, beenderen, hoorn, haar, bloed, veren, eierschalen, visgraten, schubben). Identificatie vindt plaats aan de hand van zowel de zeeffracties (punt 6.1) als het geconcentreerde sediment van het monster.

4. Reagentia

4.1. Inbedmedia

4.1.1. Chloraalhydraat (60 % in water, m/v)

4.1.2. Loog (NaOH 2,5 % m/v of KOH 2,5 % m/v) voor de zeeffracties

4.1.3. Paraffineolie of glycerol (viscositeit 68-81) voor microscopische waarneming in het sediment

4.2. Wasvloeistoffen

4.2.1. Alcohol, 96 %

4.2.2. Aceton

4.3. Sedimentatievloeistof

4.3.1. Tetrachloorethyleen (dichtheid 1,62)

4.4. Kleurstoffen

4.4.1. Jood-kaliumjodideoplossing (los 2 g kaliumjodide op in 100 ml water en voeg onder geregeld schudden 1 g jood toe)

4.4.2. Alizarinerood (verdun 2,5 ml zoutzuur 1 M in 100 ml water en voeg hieraan 200 mg alizarinerood toe)

4.4.3. Cystinereagens (2 g loodacetaat, 10 g NaOH/100 ml H2O)

4.4.4 Jood-kaliumjodideoplossing (opgelost in 70 % ethanol)

4.5. Bleekmiddel

4.5.1. Natriumhypochlorietoplossing, in handelskwaliteit (9,6 % actief chloor)

5. Uitrusting

5.1. Analytische balans (nauwkeurigheid 0,01 g, voor het geconcentreerde sediment 0,001 g)

5.2. Verkleiningsapparatuur (maalmolen of vijzel, met name voor voeder dat bij de analyse meer dan 15 % vet bevat)

5.3. Zeefstel, voorzien van zeefgaas met vierkante mazen van maximaal 0,50 mm maaswijdte

5.4. Scheitrechter of imhoffglas

5.5. Stereomicroscoop (vergroting minimaal 40 ×)

5.6. Samengestelde microscoop (vergroting minimaal 400 ×), doorvallend licht of gepolariseerd licht

5.7. Gebruikelijk laboratoriumglaswerk

Alle uitrusting moet grondig gereinigd zijn. Scheitrechters en glaswerk moeten in een reinigingsmachine gereinigd worden. De zeven moeten met een hardharige borstel gereinigd worden.

6. Werkwijze

Voeder in pellets kan voorgezeefd worden als beide fracties afzonderlijk geanalyseerd worden.

Ga uit van ten minste 50 g monster (zo nodig na zorgvuldig malen met geschikte verkleiningsapparatuur (punt 5.2) om een juiste structuur te krijgen). Neem van het gemalen materiaal twee representatieve porties, een voor de zeeffracties (minimaal 5 g) (punt 6.1) en een voor het geconcentreerde sediment (minimaal 5 g) (punt 6.2). Met het oog op de identificatie kan gebruikgemaakt worden van kleurstoffen (punt 6.3).

Om de aard van de dierlijke eiwitten en de herkomst van de deeltjes aan te geven kan gebruikgemaakt worden van een beslissingsondersteunend systeem zoals ARIES en van referentiemonsters.

6.1. Identificatie van de bestanddelen van dierlijke oorsprong in de zeeffracties

Zeef ten minste 5 g van het monster met het zeefstel (punt 5.3) in twee fracties.

De zeeffractie(s) met de grove deeltjes (of een representatief deel daarvan) wordt/worden gebruikt als dunne laag op een geschikte drager en wordt/worden onder de stereomicroscoop (punt 5.5) bij diverse vergrotingen onderzocht op bestanddelen van dierlijke oorsprong.

Met de zeeffractie(s) met de fijne deeltjes worden preparaten gemaakt die onder de samengestelde microscoop (punt 5.6) bij diverse vergrotingen worden onderzocht op bestanddelen van dierlijke oorsprong.

6.2. Identificatie van de bestanddelen van dierlijke oorsprong in het geconcentreerde sediment

Breng ten minste 5 g monster (tot op 0,01 g nauwkeurig afgewogen) in een scheitrechter of imhoffglas en voeg ten minste 50 ml tetrachloorethyleen (punt 4.3.1) toe. Schud of roer het mengsel een aantal malen.

- Laat bij gebruik van een gesloten scheitrechter het mengsel enige tijd (ten minste drie minuten) staan en scheid vervolgens het sediment af. Herhaal het schudden en laat het sediment daarna ten minste drie minuten staan. Scheid het sediment nogmaals af.

- Laat bij gebruik van een open imhoffglas het mengsel ten minste vijf minuten staan en scheid vervolgens het sediment af.

Het volledige sediment wordt gedroogd en vervolgens gewogen (tot op 0,001 g nauwkeurig). Wegen is alleen nodig wanneer een schatting vereist is. Wanneer het sediment veel grove deeltjes bevat, kan het met een zeefstel (punt 5.3) in twee fracties worden verdeeld. Het droge sediment wordt onder de stereomicroscoop (punt 5.5) en de samengestelde microscoop (punt 5.6) onderzocht op botbestanddelen.

6.3. Gebruik van inbedmedia en kleurstoffen

De microscopische identificatie van de bestanddelen van dierlijke oorsprong kan worden vergemakkelijkt door gebruik te maken van speciale inbedmedia en kleurstoffen.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

6.4. Onderzoek van diervoeders die vismeel kunnen bevatten

Ten minste één preparaat van de fijne zeeffractie en van de fijne fractie van het sediment wordt onder de samengestelde microscoop onderzocht (punten 6.1 en 6.2).

Wanneer vismeel volgens het etiket een van de ingrediënten is of in het eerste onderzoek wordt vermoed of geconstateerd dat vismeel aanwezig is, worden ten minste nog twee preparaten van de fijne zeeffractie van het oorspronkelijke monster alsmede de volledige sedimentfractie onderzocht.

7. Berekening en evaluatie

De lidstaten zorgen ervoor dat de in dit punt beschreven procedures worden gevolgd wanneer een officiële analyse wordt uitgevoerd met het oog op de schatting van het gehalte aan (en niet slechts de aanwezigheid van) dierlijke bestanddelen.

De berekening kan alleen worden gemaakt indien de bestanddelen van dierlijke oorsprong botfragmenten bevatten.

Botfragmenten van warmbloedige landdieren (d.w.z. zoogdieren en vogels) kunnen van de verschillende soorten visgraten in het microscopisch preparaat worden onderscheiden aan de hand van de typische lacunen. Het gehalte aan bestanddelen van dierlijke oorsprong in het monster wordt geschat met inachtneming van:

- het geschatte aandeel (gewichtspercentage) botfragmenten in het geconcentreerde sediment en

- het aandeel (gewichtspercentage) bot in de bestanddelen van dierlijke oorsprong.

De schatting moet gebaseerd zijn op ten minste drie preparaten (indien mogelijk) en ten minste vijf velden per preparaat. Bij mengvoeders bevat het geconcentreerde sediment normaliter niet alleen botfragmenten van landdieren en visgraatfragmenten, maar ook andere deeltjes met een hoog soortelijk gewicht, bijvoorbeeld mineralen, zand, verhoute plantendeeltjes en dergelijke.

7.1. Geschatte waarde van het percentage botfragmenten

% botfragmenten van landdieren = (S × c)/W

% fragmenten van visgraten en schubben = (S × d)/W

(S = gewicht van het sediment (mg), c = correctiefactor ( %) voor het geschatte aandeel botbestanddelen van landdieren in het sediment, d = correctiefactor ( %) voor het geschatte aandeel fragmenten van visgraten en schubben in het sediment, W = gewicht van het voor de sedimentatie gebruikte monstermateriaal (mg)).

7.2. Geschatte waarde van de bestanddelen van dierlijke oorsprong

Het aandeel bot in dierlijke producten kan aanzienlijk variëren. (Het percentage bot in beendermeel ligt in de orde van 50-60 %, in vleesmeel in de orde van 20-30 %; in vismeel varieert het gehalte aan graten en schubben naar gelang van de soort en de oorsprong van het vismeel, maar normaal ligt het in de orde van 10-20 %).

Indien de aard van het in het monster aanwezige diermeel bekend is, kan het gehalte worden geschat:

Geschat gehalte aan bestanddelen afkomstig van landdieren ( %) = (S × c)/(W × f ) × 100

Geschat gehalte aan bestanddelen afkomstig van vis ( %) = (S × d)/(W × f) × 100

(S = gewicht van het sediment (mg), c = correctiefactor ( %) voor het geschatte aandeel botbestanddelen van landdieren in het sediment, d = correctiefactor ( %) voor het geschatte aandeel fragmenten van visgraten en schubben in het sediment, f = correctiefactor voor het aandeel bot in de bestanddelen van dierlijke oorsprong in het onderzochte monster, W = gewicht van het voor de sedimentatie gebruikte monstermateriaal (mg)).

8. Weergave van het resultaat van het onderzoek

Er moet ten minste informatie worden verstrekt over de aanwezigheid van bestanddelen afkomstig van landdieren en van vismeel. De verschillende gevallen worden als volgt gerapporteerd:

8.1. Wat betreft de aanwezigheid van bestanddelen afkomstig van landdieren:

- voorzover microscopisch kan worden waargenomen, bevat het onderzochte monster geen bestanddelen afkomstig van landdieren,

of:

- voorzover microscopisch kan worden waargenomen, bevat het onderzochte monster bestanddelen afkomstig van landdieren.

8.2. Wat betreft de aanwezigheid van vismeel:

- voorzover microscopisch kan worden waargenomen, bevat het onderzochte monster geen bestanddelen afkomstig van vissen,

of:

- voorzover microscopisch kan worden waargenomen, bevat het onderzochte monster bestanddelen afkomstig van vissen.

Wanneer bestanddelen afkomstig van vissen of landdieren worden aangetroffen, kan bij de uitslag van het onderzoek zo nodig ook een schatting worden gegeven van de hoeveelheid aangetroffen bestanddelen (x %, < 0,1 %, 0,1-0,5 %, 0,5-5 % of > 5 %) en kunnen het soort landdier, zo mogelijk, en de geïdentificeerde dierlijke bestanddelen (spierweefsel, kraakbeen, beenderen, hoorn, haar, bloed, veren, eierschalen, visgraten, schubben) worden vermeld.

Ingeval een schatting van de hoeveelheid dierlijke ingrediënten wordt gegeven, moet de gehanteerde correctiefactor f worden vermeld.

Indien botbestanddelen van landdieren worden geïdentificeerd, bevat het rapport bovendien de volgende zin:

"De mogelijkheid dat de bovengenoemde bestanddelen afkomstig zijn van zoogdieren kan niet worden uitgesloten.".

Deze zin is niet vereist indien voor de botfragmenten van landdieren is aangegeven of zij van pluimvee of van zoogdieren afkomstig zijn.

9. Facultatief protocol voor de analyse van vetten en oliën

Het volgende protocol kan voor de analyse van vetten en oliën worden gebruikt:

- Verwarm vast vet, bijvoorbeeld in een microgolfoven, tot het gesmolten is.

- Pipetteer 40 ml vet van het onderste gedeelte van het monster in een centrifugebuis.

- Centrifugeer gedurende tien minuten bij 4000 omwentelingen per minuut.

- Als het vet na het centrifugeren gestold is, verwarm het dan nogmaals in een oven tot het gesmolten is. Centrifugeer nogmaals gedurende vijf minuten bij 4000 omwentelingen per minuut.

- Breng de helft van de gedecanteerde onzuiverheden met een lepel of spatel over in een petrischaaltje of op een objectglaasje voor microscopische identificatie van eventuele dierlijke bestanddelen (vleesdeeltjes, veren, botfragmenten, enz.). Als inbedmedium voor microscopie wordt paraffineolie of glycerol aanbevolen.

- De resterende onzuiverheden worden gebruikt voor sedimentatie zoals beschreven in punt 6.2.

(1) PB L 102 van 15.4.1976, blz. 1.