32003D0028

2003/28/EG: Beschikking van de Commissie van 20 december 2001 betreffende een door Spanje in 1993 ten uitvoer gelegde steunregeling ten gunste van bepaalde recentelijk opgerichte ondernemingen in Álava (Spanje) (Kennisgeving geschied onder nummer C(2001) 4475) (Voor de EER relevante tekst)

Publicatieblad Nr. L 017 van 22/01/2003 blz. 0020 - 0039


Beschikking van de Commissie

van 20 december 2001

betreffende een door Spanje in 1993 ten uitvoer gelegde steunregeling ten gunste van bepaalde recentelijk opgerichte ondernemingen in Álava (Spanje)

(Kennisgeving geschied onder nummer C(2001) 4475)

(Slechts de tekst in de Spaanse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2003/28/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 88, lid 2, eerste alinea,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 62, lid 1, onder a),

Na de belanghebbenden overeenkomstig de genoemde artikelen(1) te hebben aangemaand hun opmerkingen te maken, en gezien deze opmerkingen,

Overwegende hetgeen volgt:

1. PROCEDURE

(1) Ingevolge twee klachten, waarvan de eerste werd ingediend door bepaalde organisaties van de aangrenzende Comunidad Autónoma (autonome gemeenschap) La Rioja tegen de urgente en tijdelijke fiscale maatregelen die in 1993 door de drie Baskische Diputaciones Forales (provincieraden) werden goedgekeurd, en de tweede door een concurrerende onderneming tegen de voor een periode van tien jaar geldende vrijstelling van de vennootschapsbelasting ten gunste van de in Lantarón (Álava) gevestigde onderneming Depósitos Tubos Reunidos Lentz TR Lentz, SA (hierna "Detursa" genoemd), kreeg de Commissie de bevestiging van het bestaan van fiscale steunmaatregelen in Álava in de vorm van een vrijstelling van de vennootschapsbelasting voor recent opgerichte ondernemingen.

(2) Bij schrijven van 28 november 2000, SG(2000) D/108 806, heeft de Commissie Spanje in kennis gesteld van haar besluit tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, van het EG-Verdrag ten aanzien van deze steun.

(3) Bij schrijven van hun permanente vertegenwoordiging van 14 december 2000, ingeschreven op 19 december 2000, hebben de Spaanse autoriteiten verzocht om een verlenging van de termijn om opmerkingen te maken. Bij schrijven van hun permanente vertegenwoordiging van 5 februari 2001, dat op 8 februari 2001 werd ingeschreven, hebben de Spaanse autoriteiten hun (door de Diputación Foral van Álava geformuleerde) opmerkingen gemaakt in het kader van de genoemde procedure.

(4) Het besluit van de Commissie tot inleiding van de procedure is in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt(2). De Commissie heeft de belanghebbenden uitgenodigd hun opmerkingen over de betrokken steunmaatregel kenbaar te maken binnen één maand vanaf de datum van de bekendmaking van genoemd besluit.

(5) De Commissie heeft opmerkingen ontvangen van de regering van La Rioja op 1 maart 2001, van de Baskische ondernemersvereniging - Confederación Empresarial Vasca - Euskal Entrepresarien Konfederakuntza (hierna "Confebask" genoemd) op 2 maart 2001, van de algemene werknemersorganisatie - Unión General de Trabajadores de la Rioja op 2 maart 2001 en van de onderneming Schütz Ibérica, SL. De Commissie heeft deze opmerkingen bij brief D/52 703 van 2 juli 2001 doorgezonden aan Spanje en deze lidstaat de mogelijkheid geboden op de opmerkingen te reageren. Bij brief van hun permanente vertegenwoordiging van 26 juli 2001 hebben de Spaanse autoriteiten verzocht om een verlenging van de termijn voor de indiening van hun opmerkingen. Bij schrijven van hun permanente vertegenwoordiging van 17 september 2001 hebben de Spaanse autoriteiten hun (door de Diputación Foral van Álava geformuleerde) opmerkingen bij de opmerkingen van derde belanghebbenden ingediend in het kader van genoemde procedure.

2. GEDETAILLEERDE BESCHRIJVING VAN DE STEUNMAATREGEL

(6) De Commissie wijst erop dat deze fiscale steunregeling werd ingevoerd bij artikel 14 van Norma Foral (provinciale wet) 18/1993 van 5 juli 1993 betreffende urgente fiscale steunmaatregelen ten behoeve van investeringen en de bevordering van de economische activiteit(3). In genoemd artikel is het volgende bepaald(4):

"1. De ondernemingen die worden opgericht tussen de inwerkingtreding van deze Norma Foral en 31 december 1994 zijn gedurende een periode van tien belastingjaren te rekenen vanaf, en met inbegrip van, het jaar van oprichting, vrijgesteld van de vennootschapsbelasting, mits aan de in het onderstaande lid vastgestelde vereisten is voldaan.

2. Om voor de in dit artikel bedoelde vrijstelling in aanmerking te komen, moeten de ondernemingen aan de volgende vereisten voldoen:

a) Zij worden opgericht met een minimum aan gestort kapitaal van 20 miljoen ESP.

[...]

f) Zij investeren tussen de datum van oprichting van de onderneming en 31 december 1995 minstens 80 miljoen ESP, meer bepaald in activa die worden gebruikt voor de bedrijfsactiviteiten en niet worden geleasd noch verkocht aan derden met het oog op het gebruik ervan.

g) Zij creëren minstens tien banen in de zes maanden volgend op hun oprichting en het jaarlijkse gemiddelde personeelsbestand wordt gedurende de periode van de vrijstelling op dat niveau gehandhaafd.

[...]

i) Zij beschikken over een bedrijfsplan dat een periode van minstens vijf jaar bestrijkt.[...]

[...]

6. Het bepaalde in dit artikel is onverenigbaar met elk ander belastingvoordeel.

7. De tijdelijke vrijstelling moet worden aangevraagd bij het departement Financiën van de Diputación Foral [...], dat, nadat het heeft nagegaan of aan de opgelegde voorwaarden is voldaan, de betrokken onderneming in kennis stelt van zijn voorlopige goedkeuring die moet worden bevestigd door de Consejo de Diputados (raad van afgevaardigden)".

(7) De Commissie merkt op dat de betrokken steunmaatregel volgens de preambule van de genoemde Norma Foral erop is gericht de economische activiteit te bevorderen door het initiatief en de investeringen van de ondernemingen te stimuleren.

(8) De Commissie merkt tevens op dat de bedoelde fiscale steunmaatregelen betrekking hebben op de positieve belastinggrondslag van de vennootschapsbelasting welke voortvloeit uit de uitoefening van de bedrijfsactiviteiten, vóór de compensatie van de negatieve belastinggrondslagen van de vorige belastingjaren. De begunstigden van de maatregelen zijn de ondernemingen die hun bedrijfsactiviteiten hebben opgestart sinds de datum van inwerkingtreding van de genoemde Normas Forales en die minstens 80 miljoen ESP (480810 EUR) hebben geïnvesteerd in materiële vaste activa en minstens tien banen hebben gecreëerd. Voorts wijst de Commissie erop dat de begunstigde ondernemingen inzonderheid moeten beschikken over een bedrijfsplan dat minstens vijf jaar bestrijkt en hun activiteiten moeten aanvatten met een minimum aan gestort kapitaal van 20 miljoen ESP (120202 EUR).

(9) De Commissie wijst erop dat de steun bestaat uit een vrijstelling van de vennootschapsbelasting gedurende een periode van tien belastingjaren, te rekenen vanaf, en met inbegrip van, het jaar van oprichting.

(10) De Commissie stelt vast dat de betrokken belastingmaatregel niet bestemd is voor ondernemingen die bepaalde concrete activiteiten uitoefenen of deel uitmaken van bepaalde sectoren, aangezien elke activiteit of sector voor de maatregel in aanmerking komt. De maatregel is evenmin bestemd voor bepaalde categorieën ondernemingen, zoals bijvoorbeeld KMO's, aangezien elke onderneming voor de maatregel in aanmerking kan komen voorzover zij voldoet aan de eerder genoemde voorwaarden.

(11) Wat de cumulering met andere steunmaatregelen betreft, stelt de Commissie vast dat is bepaald dat de betrokken fiscale steunmaatregelen niet kunnen worden gecumuleerd met andere fiscale voordelen die eventueel kunnen worden toegestaan voor minimuminvesteringen of voor het scheppen van een minimumaantal banen. Niettemin is cumulering van de fiscale steun met andere niet-fiscale steun, onder meer subsidies, voordelige leningen, garanties, participaties, enz., ten gunste van dezelfde investeringen niet uitgesloten. De potentiële cumulering met andere fiscale steun die om andere redenen wordt toegekend, is evenmin uitgesloten. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn met fiscale steun in de vorm van een belastingkrediet(5).

(12) In haar besluit tot inleiding van de procedure heeft de Commissie erop gewezen dat de fiscale aard van de betrokken maatregelen voor de toepassing van de communautaire voorschriften inzake staatssteun niet relevant is, aangezien artikel 87 van het Verdrag van toepassing is op steunmaatregelen van de staten "in welke vorm ook". Niettemin heeft de Commissie benadrukt dat de betrokken maatregelen, om als steun te worden beschouwd, cumulatief moeten voldoen aan elk van de vier criteria van artikel 87, die hieronder worden toegelicht.

(13) In de eerste plaats heeft de Commissie in deze fase erop gewezen dat de vrijstelling van de vennootschapsbelasting de begunstigden een voordeel bezorgt dat de lasten verlicht die zij normaal moeten dragen.

(14) In de tweede plaats was de Commissie in deze fase van mening dat het genoemde belastingkrediet een verlies aan belastingopbrengsten meebrengt en daarom neerkomt op een verbruik van staatsmiddelen in de vorm van fiscale uitgaven.

(15) De Commissie was in deze fase in de derde plaats van oordeel dat de vrijstelling van de vennootschapsbelasting de mededinging en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt. Aangezien de begunstigden economische activiteiten uitoefenen die het voorwerp zijn van handelsverkeer tussen lidstaten, versterkt de steun de positie van de begunstigde ondernemingen ten aanzien van hun concurrenten in het intracommunautaire verkeer. Aldus wordt het handelsverkeer ongunstig beïnvloed. Bovendien wordt de rendabiliteit van de begunstigde ondernemingen verhoogd door de toename van hun nettoresultaat (winst na belasting). Aldus bevinden zij zich in een situatie die gunstiger is om te concurreren met de ondernemingen die van de steunmaatregelen zijn uitgesloten.

(16) Ten slotte vond de Commissie in deze fase dat de betrokken vrijstelling van de vennootschapsbelasting specifiek of selectief is, aangezien alleen bepaalde ondernemingen worden begunstigd. De voorwaarden waaronder de maatregelen worden toegekend, sluiten met name ondernemingen welke zijn opgericht vóór de inwerkingtreding van de genoemde Norma Foral (medio 1993) van het voordeel uit alsook ondernemingen die minder dan tien banen hebben gecreëerd, ondernemingen die minder dan 80 miljoen ESP (480810 EUR) hebben geïnvesteerd en ondernemingen waarvan het gestort kapitaal niet hoger is dan 20 miljoen ESP (120202 EUR). Bovendien heeft de Commissie voorlopig geoordeeld dat deze fiscale steun niet gerechtvaardigd is door de aard of de opzet van het stelsel.

(17) Tot slot heeft de Commissie in deze fase geoordeeld dat de genoemde vrijstelling van de vennootschapsbelasting een steunmaatregel is in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag, aangezien hij cumulatief voldoet aan de volgende voorwaarden: hij houdt een voordeel in, hij wordt door een staat toegekend en met staatsmiddelen bekostigd, hij beïnvloedt het handelsverkeer tussen lidstaten en vervalst de mededinging door enkel bepaalde ondernemingen te begunstigen.

(18) Aangezien het maximumbedrag van de betrokken fiscale steunmaatregelen evenmin is onderworpen aan met name de voorwaarde dat het plafond in acht wordt genomen dat in de de-minimisnormen(6) is vastgesteld, heeft de Commissie in deze fase geoordeeld dat de maatregelen niet kunnen worden beschouwd als de-minimismaatregelen(7).

(19) De Commissie heeft in deze fase erop gewezen dat staatssteun die niet onder de de-minimisregel valt overeenkomstig de verplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag van tevoren had moeten worden aangemeld. De Spaanse autoriteiten zijn evenwel hun verplichting niet nagekomen. Daarom beschouwde de Commissie de betrokken maatregelen vooralsnog als onrechtmatig.

(20) De Commissie heeft in deze fase tevens voorlopig geconcludeerd dat de betrokken fiscale regelingen niet voldoen aan de communautaire voorschriften inzake regionale steun, hoewel zij slechts worden toegekend voorzover een minimuminvestering wordt gerealiseerd en een minimumaantal banen wordt gecreëerd. Om die reden heeft de Commissie in deze fase voorlopig geoordeeld dat de steunmaatregelen geen investeringssteun noch werkgelegenheidssteun behelzen.

(21) De Commissie heeft daarentegen de fiscale steunmaatregelen in deze fase aangemerkt als exploitatiesteun. Zij bevrijden een onderneming immers van de lasten die zij had moeten dragen bij de normale uitoefening van haar dagelijks beheer of haar gebruikelijke activiteiten.

(22) De Commissie heeft erop gewezen dat regionale exploitatiesteun in beginsel verboden is. Niettemin kan bij wijze van uitzondering exploitatiesteun worden toegekend, meer bepaald in regio's die in aanmerking komen voor regionale afwijkingen, voorzover aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De betrokken steunmaatregelen zijn echter niet aan dergelijke voorwaarden onderworpen. Om die reden had de Commissie in deze fase twijfels over de verenigbaarheid van de betrokken fiscale steunmaatregelen met de voorschriften inzake regionale steun.

(23) De betrokken vermindering van de belastinggrondslag, die niet sectoraal beperkt is, kan worden toegekend aan ondernemingen ten aanzien waarvan concrete sectorale communautaire voorschriften gelden. Dientengevolge heeft de Commissie in deze fase uiting gegeven aan haar twijfels over de verenigbaarheid van de maatregelen ingeval de begunstigde deel uitmaakt van een sector waarvoor bijzondere communautaire voorschriften gelden.

(24) Voorts heeft de Commissie de verenigbaarheid van de fiscale steunmaatregelen met de gemeenschappelijke markt getoetst aan de afwijkingen van artikel 87, leden 2 en 3, van het Verdrag. De maatregelen kunnen immers niet worden beschouwd als steunmaatregelen van sociale aard in de zin van artikel 87, lid 2, onder a), zij zijn niet gericht op het herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen in de zin van artikel 87, lid 2, onder b), en zij voldoen evenmin aan het bepaalde in artikel 87, lid 2, onder c), met betrekking tot bepaalde streken van de Bondsrepubliek Duitsland. Wat betreft de andere afwijkingen van artikel 87, lid 3, dan die onder a) en c) die hierboven reeds zijn genoemd, heeft de Commissie in deze fase geoordeeld dat de betrokken steunmaatregelen niet gericht zijn op de bevordering van de verwezenlijking van een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang of de opheffing van een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat in de zin van artikel 87, lid 3, onder b). De maatregelen vallen niet binnen het toepassingsgebied van artikel 87, lid 3, onder c), met betrekking tot "steunmaatregelen om de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid ... te vergemakkelijken"), aangezien zij geen specificatie bevatten met betrekking tot de activiteiten van de begunstigde ondernemingen. Ten slotte zijn zij evenmin gericht op de bevordering van de cultuur en de instandhouding van het culturele erfgoed in de zin van artikel 87, lid 3, onder d).

(25) De Commissie heeft de Spaanse autoriteiten niet alleen verzocht opmerkingen te maken in het kader van de procedure van artikel 88, lid 2, van het Verdrag, maar tevens gevraagd alle informatie te verstrekken die noodzakelijk is voor de beoordeling van de fiscale maatregelen in de vorm van een vrijstelling van de vennootschapsbelasting ten gunste van recentelijk opgerichte ondernemingen in Álava.

3. OPMERKINGEN VAN DE SPAANSE AUTORITEITEN

(26) De Spaanse autoriteiten hebben bij schrijven van 5 februari 2001 van hun permanente vertegenwoordiging (door de Diputación Foral van Álava geformuleerde) opmerkingen aan de Commissie doen toekomen. De Spaanse autoriteiten zijn in hoofdzaak van mening dat het besluit tot inleiding van de procedure van artikel 88, lid 2, van het Verdrag ten aanzien van de betrokken vrijstelling van de vennootschapsbelasting van rechtswege nietig is, aangezien Norma Foral 18/1993 ten onrechte als een nieuwe steunregeling in plaats van als een bestaande steunmaatregel is aangemerkt en bedoeld besluit bijgevolg in strijd met de terzake in het Verdrag vastgestelde procedure is aangenomen.

(27) In de eerste plaats benadrukken de Spaanse autoriteiten dat de betrokken fiscale maatregel op het ogenblik van zijn inwerkingtreding geen steunmaatregel vormde. Ter ondersteuning van dit argument voeren zij aan dat de Commissie reeds verscheidene jaren op de hoogte is van het bestaan van genoemde Norma Foral, aangezien zij de Spaanse permanente vertegenwoordiging bij schrijven van 25 mei 1994 de inhoud van een klacht in verband met genoemde Norma heeft medegedeeld. Volgens de Spaanse autoriteiten blijkt duidelijk uit deze brief dat de Commissie de toegepaste maatregel helemaal niet als staatssteun beschouwde en het evenmin nuttig achtte de procedure van artikel 93, lid 2, van het Verdrag (thans artikel 88, lid 2, van het Verdrag) in te leiden. Bij schrijven van 30 september 1994 van hun permanente vertegenwoordiging deelden de Spaanse autoriteiten de Commissie mede dat de betrokken fiscale maatregelen naar hun mening geen bij artikel 92 van het Verdrag verboden steunmaatregelen van de staat vormden, aangezien het om maatregelen van algemene aard ging. Voorts verzocht de Commissie bij tot de permanente vertegenwoordiging gericht schrijven van 19 januari 1996 om gedetailleerde informatie over de potentiële begunstigden van de betrokken maatregelen. Later herhaalde het Órgano de coordinación fiscal (orgaan voor belastingcoördinatie)(8) bij brief van 6 februari 1996 tegenover de Commissie dat: "de Baskische bepalingen op belastinggebied van algemene aard zijn en niet onder het begrip steunmaatregelen van de staten vallen". De Spaanse autoriteiten wijzen er bovendien op dat de Commissie (overeenkomstig de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen(9)) genoodzaakt zou zijn geweest onverwijld de procedure van artikel 88, lid 2, in te leiden, indien zij het geringste vermoeden had gehad dat de betrokken Norma Foral een steunmaatregel van de staten vormde in de zin van artikel 87 van het Verdrag.

(28) In de tweede plaats zijn de Spaanse autoriteiten van mening dat het feit dat de Commissie Norma Foral 18/1993 in november 2000 als een steunmaatregel van de staten heeft aangemerkt (zoals ook blijkt uit het besluit de procedure in te leiden op grond van de mededeling), het gevolg is van een ontwikkeling in het communautaire beleid inzake steunmaatregelen van de staten. Door de goedkeuring, op 1 december 1997, van een resolutie betreffende een gedragscode inzake de belastingregeling voor ondernemingen(10) (hierna "gedragscode inzake de belastingregeling" genoemd) erkende de Raad dat de criteria die door de Commissie worden gebruikt bij het onderzoek van de geldende belastingregelingen - en niet enkel de bestaande regelingen - in het kader van de toepassing van de communautaire regels op het gebied van steunmaatregelen van de staten naderhand wijzigingen kunnen ondergaan. In haar "Eerste jaarlijks verslag over de toepassing van de gedragscode inzake de belastingregeling voor ondernemingen en van de steunmaatregelen van de staten op belastinggebied"(11) erkent de Commissie van haar kant uitdrukkelijk dat met haar actie wordt beoogd "de toepassing van de staatssteunvoorschriften op maatregelen betreffende de directe belastingen voor bedrijven te verduidelijken"(12). Later hechtte de Commissie haar goedkeuring aan de mededeling over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op maatregelen op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen(13). Zoals is aangegeven in het besluit tot inleiding van de procedure, onderzoekt de Commissie de fiscale steunregelingen, met name Norma Foral 18/1993, op grond van de in punt 37 van genoemde mededeling beschreven beleidslijnen. Punt 36 van de mededeling luidt bovendien als volgt: "Uit hoofde van artikel 93, lid 1, onderwerpt de Commissie tezamen met de lidstaten de in die staten bestaande steunregelingen aan een voortdurend onderzoek". Uit de mededeling blijkt bijgevolg dat alle op het ogenblik van de mededeling of daarvoor geldende belastingregelingen in de lidstaten slechts door de Commissie aan een onderzoek kunnen worden onderworpen volgens de procedure van artikel 88, lid 1, van het Verdrag ("voortdurend onderzoek"), en dat de "steunmaatregelen" bijgevolg niet als onrechtmatig kunnen worden beschouwd. Het gaat derhalve om in de lidstaten toegepaste belastingmaatregelen - vandaar de term "geldende" - die tot op dat ogenblik (december 1997) niet als steunmaatregelen van de staten werden beschouwd.

(29) De Spaanse autoriteiten voeren ten derde aan dat Norma Foral 18/1993 nooit werd gewijzigd. Genoemde wet voldoet bijgevolg aan de voorwaarde van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 93 van het EG-Verdrag(14), overeenkomstig welke een maatregel waarin geen wijzigingen zijn aangebracht, als bestaande steun wordt beschouwd.

(30) Hoewel Norma Foral 18/1993 volgens de Commissie als staatssteun moet worden aangemerkt, zijn de Spaanse autoriteiten van mening dat het om een bestaande steunregeling gaat. Er is immers aangetoond dat de Commissie reeds in 1994, en zelfs eerder, op de hoogte was van de toepassing van Norma Foral 18/1993 en deze niet als staatssteun beschouwde, dat in het beleid inzake steunmaatregelen van de staten met betrekking tot de in de lidstaten geldende fiscale maatregelen een ontwikkeling heeft plaatsgevonden en dat genoemde Norma sinds haar inwerkingtreding niet is gewijzigd. In artikel 88, lid 1, van het EG-Verdrag is de procedure die in geval van bestaande steun moet worden gevolgd, op dwingende wijze voorgeschreven: voortdurend onderzoek tezamen met de lidstaten, en niet de procedure van artikel 88, lid 2. Ook in de verordening is de procedure voorgeschreven die voor bestaande steunregelingen moet worden gevolgd: samenwerking op grond van artikel 93, lid 1 (huidig artikel 88, lid 1, van het Verdrag) en het voorstellen van dienstige maatregelen. Om die reden dient de Commissie haar besluit tot inleiding van de procedure in te trekken en de betrokken lidstaat, ingeval zij de Norma Foral na een voorafgaandonderzoek als steunmaatregel van de staten in de zin van artikel 87 van het Verdrag beschouwt, de dienstige maatregelen voor te stellen, welke de geleidelijke ontwikkeling of de werking van de gemeenschappelijke markt vereist.

(31) Wat de aard van de betrokken maatregelen betreft, zijn de Spaanse autoriteiten van mening dat deze niet als staatssteun kunnen worden beschouwd, omdat zij niet voldoen aan het selectiviteitscriterium van artikel 87, lid 1. Het gaat niet om selectieve maatregelen, in het bijzonder omdat zij van toepassing zijn ongeacht de economische sector waarin de ondernemingen actief zijn, en omdat hun doel, namelijk het ondersteunen van de hele economie, niet het selectieve karakter heeft dat er door de Commissie aan wordt toegekend, aangezien de van toepassing zijnde objectieve en niet-discriminatoire criteria waarin het voorziet, van de ondernemingen die eraan voldoen geen "bepaalde ondernemingen" in de zin van artikel 87 van het Verdrag maken. De Spaanse autoriteiten leggen er tot staving van hun conclusie in het bijzonder de nadruk op dat met de betrokken maatregelen die, zoals de benaming ervan aangeeft de "bevordering van de economische ontwikkeling" ten doel hebben, enkel door middel van alle instrumenten waarover een staat beschikt naar een legitiem doel van het economische beleid wordt gestreefd. Voorts zijn zij van mening dat de niet-toepassing van de betrokken fiscale voordelen op zowel de bestaande ondernemingen als op de nieuwe, sinds 31 december 1994 opgerichte ondernemingen niet impliceert dat er sprake is van selectiviteit, aangezien het enerzijds het doel is nieuwe activiteiten aan te moedigen en aangezien anderzijds de sinds genoemde datum opgerichte ondernemingen ten opzichte van de ondernemingen die steun ontvangen niet met een nadeel van start gaan. Wat de kwantitatieve voorwaarden inzake investeringen, het scheppen van werkgelegenheid en eigen vermogen aangaat, zijn de Spaanse autoriteiten van mening dat deze niet impliceren dat de maatregelen selectief zijn, aangezien de voorwaarden, die een horizontaal en objectief karakter hebben, niet discriminerend zijn. Aangezien niet aan de selectiviteitsvoorwaarde is voldaan, concluderen de Spaanse autoriteiten dat de betrokken maatregelen niet als staatssteun, maar als algemene maatregelen te beschouwen zijn.

(32) De Spaanse autoriteiten zijn voorts van mening dat de betrokken fiscale maatregelen evenmin als staatssteun kunnen worden beschouwd, omdat zij de mededinging niet vervalsen en het handelsverkeer tussen de lidstaten niet ongunstig beïnvloeden. In dit verband wijzen de Spaanse autoriteiten erop dat Norma Foral 18/1993 reeds in het kader van bovengenoemde gedragscode is onderzocht(15) en dat werd verklaard dat deze absoluut geen invloed had op de lokalisatie van economische activiteiten binnen de Gemeenschap. Norma Foral 18/1993 versterkt de concurrentiepositie van de ondernemingen bovendien niet, noch zou zij deze kunnen versterken. Aangezien recent opgerichte ondernemingen op de markt nog geen welbepaalde positie innemen, kan deze immers moeilijk worden versterkt.

(33) De Spaanse autoriteiten verwerpen voorts ook de aanmerking van de bij Norma Foral 18/1993 ingevoerde fiscale maatregelen als exploitatiesteun en voeren daarvoor aan dat deze kwalificatie alleen kan worden gebruikt voor reeds bestaande ondernemingen, maar nooit voor nieuwe ondernemingen. Zij zijn daarentegen van mening dat, gelet op het minimuminvesteringsbedrag en het minimumaantal te creëren banen dat nodig is om deze steun te kunnen ontvangen, deze maatregelen het karakter hebben van maatregelen ter bevordering van initiële investeringen, zoals gedefinieerd in de mededeling van de Commissie inzake regionale steunregelingen(16). Zij verduidelijken in dit verband dat wanneer in de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen(17) wordt gezegd dat fiscale steun "kan" worden beschouwd als steun die verband houdt met investeringen, indien de grondslag ervan die investering is, dit niet betekent dat deze steun alleen in dat geval als investeringssteun "moet" worden beschouwd.

4. ANDERE DOOR DE COMMISSIE ONTVANGEN OPMERKINGEN

(34) De Commissie wijst erop dat de onderstaande opmerkingen niet vooruitlopen op de vraag of de partijen die de opmerkingen hebben doen toekomen, worden beschouwd als belanghebbenden in de zin van artikel 88, lid 2, van het Verdrag.

4.1. Opmerkingen van de regering van La Rioja

(35) De regering van La Rioja wijst erop dat de betrokken fiscale maatregelen steunmaatregelen van de staten zijn, aangezien zij cumulatief voldoen aan de vier criteria van artikel 87 van het Verdrag. Ter ondersteuning daarvan voert zij aan dat de term "staat" van artikel 87 van het Verdrag elk overheidsorgaan omvat, ongeacht de omvang van zijn territoriale invloedssfeer, hetgeen impliceert dat deze onder meer ook de provinciale regeringen omvat. Voorts wijst zij erop dat de kwalificatie als steunmaatregel niet afhankelijk is van de vorm van de betrokken maatregel. In dit verband specificeert zij dat het begrip steunmaatregel van artikel 87 ruimer is dan het begrip subsidie en bijgevolg fiscale maatregelen kan omvatten. Voorts wijst zij erop dat de betrokken fiscale maatregelen een voordeel inhouden voor de begunstigden, aangezien de vrijstelling van de vennootschapsbelasting gedurende tien opeenvolgende belastingjaren ten doel en als gevolg heeft de begunstigde te bevrijden van een deel van de belastingdruk die anders op zijn winsten zou hebben gewogen. Aangezien de begunstigde ondernemingen een economische activiteit uitoefenen die het voorwerp kan zijn van handelsverkeer tussen lidstaten, vervalsen deze fiscale maatregelen anderzijds de mededinging en beïnvloeden zij dit handelsverkeer. Bovenop de materiële specificiteit in de vorm van de criteria inzake het maatschappelijk kapitaal (minstens 20 miljoen ESP of 120202 EUR), de investering (minstens 80 miljoen ESP of 480810 EUR) en het scheppen van banen (minstens tien banen), wijst de regering van La Rioja erop dat de specifieke aard van de betrokken fiscale maatregel gedeeltelijk voortvloeit uit het feit dat de bestaande ondernemingen uitgesloten zijn van het voordeel van de steun en gedeeltelijk uit het feit dat het voordeel ervan beperkt is tot de ondernemingen van bepaalde regio's van de lidstaat.

(36) Anderzijds herinnert de regering van La Rioja eraan dat de Commissie overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het Verdrag op de hoogte moet worden gebracht van de steunmaatregelen van de staten. Bovendien kunnen de maatregelen niet tot uitvoering worden gebracht voordat de Commissie uitspraak heeft gedaan over de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt.

(37) Voorts is de regering van La Rioja van mening dat de betrokken fiscale maatregelen niet als investeringssteun kunnen worden beschouwd, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden die in de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen zijn vastgelegd(18). In dit verband wijst zij erop dat de betrokken steun, ondanks de voorwaarde dat een minimuminvestering moet worden gerealiseerd en een minimumaantal banen moet worden gecreëerd, niet afhangt van het bedrag van de investering of van het aantal gecreëerde banen. De regering van La Rioja is daarentegen van oordeel dat deze fiscale maatregelen het karakter van exploitatiesteun hebben, omdat zij de begunstigde bevrijden van een deel van de lasten die deze in het kader van het dagelijks beheer zelf zou hebben moeten dragen. Bovendien komt deze exploitatiesteun niet in aanmerking voor een van de afwijkingen van artikel 87, leden 2 en 3, van het Verdrag.

(38) De regering van La Rioja is van mening dat de betrokken fiscale maatregel niet kan worden gerechtvaardigd door het bestaan van vijf belastingstelsels in Spanje. In dit verband herinnert zij eraan dat advocaat-generaal Saggio(19) van oordeel was dat de fiscale bevoegdheden van de autoriteiten in een bepaald gebied geen discriminatie ten gunste van de in dat gebied gevestigde ondernemingen rechtvaardigen. Bovendien zijn die maatregelen niet gerechtvaardigd door de aard noch door de opzet van het belastingstelsel van Álava aangezien zij de verbetering van de concurrentiepositie van de begunstigde ondernemingen beogen. Bovendien herinnert de regering van La Rioja eraan dat het Spaanse Tribunal Supremo van oordeel was(20) dat andere soortgelijke maatregelen als de betrokken maatregelen de concurrentie vervalsten en het vrije verkeer van kapitaal en van werknemers ongunstig beïnvloedden. Het Tribunal Superior de Justicia del País Vasco(21) heeft eveneens deze redenering gevolgd.

(39) Aangezien niet is voldaan aan de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, is de regering van La Rioja derhalve van mening dat de betrokken fiscale maatregelen moeten worden beschouwd als onrechtmatige staatsteun en als onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

4.2. Opmerkingen van Confebask

(40) Confebask benadrukt in de eerste plaats de historische wortels van de huidige autonome fiscale bevoegdheid van Álava.

(41) Wat de vermeende vermindering van de belastingschuld betreft, is Confebask van oordeel dat de Commissie ten onrechte van mening is dat er een belastingschuld zou bestaan waarvan de vermindering een verlies aan belastingopbrengsten inhoudt. Indien deze redenering correct zou zijn, zou elke belastingaftrek altijd een verlies aan belastingopbrengsten meebrengen ten aanzien van het bedrag dat normaal betaald had moeten worden. Confebask vraagt derhalve dat de Commissie haar standpunt zou herzien, aangezien anders zou kunnen worden betoogd dat de belastingen op onrechtmatige wijze worden geharmoniseerd doordat een normaal bedrag wordt bepaald ten aanzien waarvan de mogelijke verliezen aan belastingopbrengsten moeten worden vastgesteld.

(42) Wat de ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer betreft, stelt Confebask vast dat de betrokken fiscale maatregelen volgens de Commissie het handelsverkeer verstoren voorzover de begunstigden activiteiten uitoefenen die het voorwerp zijn van handelsverkeer. De verschillen tussen de belastingstelsels houden echter altijd een ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer in. Om de ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer vast te stellen zou de Commissie derhalve het gehele belastingstelsel moeten onderzoeken en niet specifieke bepalingen. Confebask benadrukt in dit verband dat de belastingdruk in Baskenland volgens een studie hoger is dan in de rest van Spanje. De Commissie zou moeten uitleggen waarom die specifieke maatregelen het handelsverkeer ongunstig beïnvloeden en andere belastingverschillen niet. Indien een dergelijke ongunstige beïnvloeding zou bestaan, zou zij in elk geval slechts kunnen worden opgeheven door de methode van de harmonisatie en niet door die van de steunmaatregelen van de staten.

(43) Wat de selectieve aard van de betrokken fiscale maatregelen betreft, wijst Confebask erop dat de Commissie van mening is dat het regels betreft waarbij rechtstreeks steun wordt verleend. Confebask herinnert er in dit verband aan dat volgens de punten 17, 19 en 20 van de genoemde mededeling over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op maatregelen op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen, een fiscale maatregel specifiek en derhalve een steunmaatregel kan zijn wanneer hij uitsluitend gericht is op overheidsbedrijven, bepaalde vormen van ondernemingen of op ondernemingen in een bepaalde regio. De betrokken fiscale maatregelen vertonen echter geen van die kenmerken en hebben zelfs geen territoriale specificiteit, aangezien zij van toepassing zijn op het gehele grondgebied waarvoor de regionale autoriteiten die de maatregel hebben ingevoerd, bevoegd zijn. Met betrekking tot de specificiteit van de drempels (20 miljoen ESP kapitaal, 80 miljoen ESP investeringen en tien gecreëerde banen) is Confebask van mening dat het gebruik van objectieve drempels gebruikelijk is bij nationale en communautaire fiscale voorschriften. Bovendien wijst Confebask op verschillende arresten van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen en beschikkingen van de Commissie waarin tot dusver nooit is geoordeeld dat het bestaan van drempels een specificiteit meebrengt. Bovendien erkent de Commissie zelf in punt 14 van de voornoemde mededeling dat het feit dat sommige sectoren meer dan andere profiteren niet automatisch inhoudt dat de maatregelen specifiek zijn.

(44) Wat de specificiteit betreft die volgens de Commissie voortvloeit uit het feit dat de betrokken fiscale maatregelen enkel van toepassing zijn in een deel van het grondgebied van een lidstaat, memoreert Confebask dat bij de Ley de acompañamiento del Presupuesto van 1994(22) soortgelijke maatregelen werden ingevoerd op de rest van het grondgebied. Deze maatregelen behelsden een vermindering van de vennootschapsbelasting met 95 % in de belastingjaren 1994, 1995 en 1996 voor recent opgerichte ondernemingen die minstens 15 miljoen ESP (90152 EUR) investeerden en een personeelsbezetting van drie à 20 werknemers hadden. Voorts hadden deze maatregelen ten doel de oprichting van nieuwe ondernemingen te bevorderen. Derhalve wordt het effect dat de vrijstelling van de vennootschapsbelasting van Álava heeft op de mededinging, opgeheven doordat in de gebieden die grenzen aan de Baskische provincies ook fiscale voordelen gelden ten gunste van recent opgerichte ondernemingen. Indien de betrokken fiscale maatregelen een effect zouden hebben op de mededinging, moet dit een gevolg zijn van de genoemde maatregelen van de Spaanse centrale autoriteiten, aangezien die maatregelen een hoger aantal begunstigden kunnen bereiken.

(45) Confebask wijst voorts op het bestaan van vergelijkbare maatregelen in andere lidstaten zonder dat de Commissie daartegen een procedure heeft ingeleid en zonder dat deze door de groep Primarolo zijn opgenomen in de lijst van de schadelijke maatregelen. In dit verband wijst Confebask erop dat er in Frankrijk sinds 1994 vrijstellingen en verminderingen van de vennootschapsbelasting bestaan welke gelden voor een periode van vijf jaar (tien jaar in bepaalde regio's en in Corsica zijn er nog gunstiger regelingen) ten gunste van recent opgerichte ondernemingen. In Luxemburg bestaat er een vermindering van de vennootschapsbelasting met 25 % die geldt voor een periode van acht jaar. In Zuid-Italië worden ondernemingen gedurende tien jaar vrijgesteld van de lokale inkomsten- en vennootschapsbelasting (IRPEG en ILOR). In Portugal geldt gedurende zeven à tien jaar een vermindering van de vennootschapsbelasting met 25 %. Alles wijst derhalve erop dat de vrijstelling van de vennootschapsbelasting in Álava geen uitzonderlijk stelsel is dat duidt op specificiteit. Het betreft daarentegen een stelsel dat wijdverbreid is in de lidstaten. Gezien het bovenstaande komt Confebask tot de conclusie dat de betrokken fiscale maatregelen niet het karakter van steunmaatregelen van de staten, maar van algemene maatregelen hebben.

(46) Confebask betoogt dat de beginselen van het gewettigd vertrouwen, het verbod op arbitraire beslissingen van de instellingen, de rechtszekerheid en de evenredigheid in het gedrang worden gebracht doordat de Commissie de betrokken belastingvermindering als onrechtmatige steun aanmerkt nadat zij de Baskische belastingregeling bij Beschikking 93/337/EEG(23) als rechtmatig had beschreven. De Commissie kan haar standpunt weliswaar in het kader van het "voortdurend onderzoek" wijzigen voor toekomstige zaken, maar niet voor zaken uit het verleden.

(47) Volgens Confebask kan er met betrekking tot de betrokken fiscale maatregelen, ingevolge het gewettigde vertrouwen dat met name voortvloeit uit brief nr. 4555 van 22 mei 1994 die door de Commissie aan de Spaanse permanente vertegenwoordiging werd toegezonden teneinde informatie te verkrijgen, geen sprake zijn van terugvordering. Uit bedoelde brief blijkt immers enerzijds dat de Commissie reeds sinds 1994 op de hoogte was van deze maatregelen en anderzijds dat de klager deze als steunmaatregelen van de staten aanmerkte. De Commissie leidde niettemin geen procedure in, maar leek in te stemmen met het antwoord van de Spaanse autoriteiten, die weerlegden dat de betrokken maatregelen het karakter van staatssteun hadden. De beschreven situatie is vergelijkbaar met die welke door het Hof van Justitie is behandeld in zijn arrest in de zaak RSV(24). In deze zaak oordeelde het Hof dat de termijn van 26 maanden tussen de beslissing de procedure in te leiden en de definitieve beschikking bij de ontvanger van de steun een gewettigd vertrouwen had gewekt, dat eraan in de weg stond dat de Commissie de Nederlandse nationale overheden kon gelasten terugbetaling van de steun te vorderen. Confebask is van mening dat indien een termijn van 26 maanden tussen de inleiding van de procedure en de beëindiging ervan een gewettigd vertrouwen kan wekken, dat eraan in de weg staat dat terugbetaling van de steun wordt gelast, een situatie waarin de Commissie in 6,5 jaar geen enkele procedure heeft ingeleid, zodat geen enkel standpunt werd ingenomen over het al dan niet bestaan van steun die niet verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt, veel duidelijker is. De ondernemingen en de administratieve diensten die op de hoogte waren van de vragen die waren gesteld aan de Commissie, die niet reageerde op het door de Spaanse autoriteiten gegeven antwoord, konden bijgevolg terecht aannemen dat het mechanisme om de belastinggrondslag te verminderen op grond van de voorschriften inzake staatssteun geen aanleiding gaf tot bezwaren. Confebask wijst voorts ook op andere factoren die verhinderden dat oplettende ondernemers zich bewust waren van de onregelmatigheid van hun aanvaarding van de betrokken belastingvoordelen. In dit verband dient erop te worden gewezen dat de gemeenschappelijke belastingwetgeving (de in de rest van Spanje geldende wetgeving), op zijn minst vanaf 1993, voorziet in mechanismen om de belastinggrondslag te verminderen voor recent opgerichte ondernemingen. De kenmerken van deze mechanismen verschillen in wezen niet van die van de Baskische wetgeving, waarop deze bezwaren betrekking hebben. In deze omstandigheden kon geen enkele begunstigde onderneming voorzien dat de Commissie verscheidene jaren na kennis te hebben gekregen van deze voorschriften, die vergelijkbaar zijn met die welke op de rest van het gemeenschappelijk grondgebied gelden, de steun op grond van het Gemeenschapsrecht zou terugvorderen. Zoals reeds is vermeld, zou deze terugvordering impliceren dat de belastingschuld betreffende jaren geleden afgesloten belastingjaren opnieuw zou moeten worden berekend, hetgeen duidelijk afbreuk zou doen aan de rechtszekerheid.

(48) Wat de beoordeling van de verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt betreft, memoreert Confebask dat de Commissie volgens de rechtspraak van het Hof(25), wanneer zij de procedure inleidt, ernstige twijfels moet hebben over de verenigbaarheid van de steun. Aangezien zij verscheidene jaren lang niet heeft gereageerd, kan daaruit worden afgeleid dat de Commissie geen twijfel koesterde.

(49) Indien de fiscale maatregelen anderzijds worden beschouwd als voorschriften voor de directe verlening van steun, moeten de maatregelen volgens Confebask, overeenkomstig de beschikkingenpraktijk van de Commissie en de rechtspraak van het Hof, op een bepaalde sector zijn gericht om de verenigbaarheid van de steun met de gemeenschappelijke markt te kunnen toetsen. Bovendien zouden de algemene belastingdruk waaraan de ondernemingen onderworpen zijn en de referentiebelastingdruk moeten worden vastgesteld. Ten slotte zou deze benadering leiden tot de absurde conclusie dat elke belastingdruk die lager is dan de hoogste belastingdruk van de onderscheiden lidstaten, als staatssteun zou worden aangemerkt. Anderzijds betwist Confebask ook het argument van de Commissie volgens hetwelk fiscale maatregelen onverenigbaar zijn aangezien zij geen specifieke bepalingen bevatten voor sectorale steun, regionale steun, steun voor grote investeringen, enz., aangezien fiscale voorschriften immers dergelijke verduidelijkingen niet kunnen noch mogen bevatten. Volgens het Hof van Justitie(26) moet de Commissie in haar beschikkingen duidelijk aangeven welke de ongunstige gevolgen voor de mededinging zijn en daarbij het daadwerkelijke effect van de onderzochte maatregelen vaststellen. Derhalve kan de onverenigbaarheid niet worden vastgesteld in abstracte situaties welke eigen zijn aan een belastingstelsel, aangezien aldus alle verschillen tussen belastingstelsels noodzakelijkerwijze steunmaatregelen zouden worden. Dientengevolge wijst Confebask er nogmaals op dat er geen sprake is van een normale belastingschuld die door de betrokken fiscale maatregelen wordt verminderd.

(50) Derhalve verzoekt Confebask de Commissie de procedure te beëindigen met een beschikking waarin wordt verklaard dat de betrokken fiscale maatregelen sporen met het Gemeenschapsrecht.

4.3. Opmerkingen van de Unión General de Trabajadores de La Rioja (hierna "UGT" genoemd)

(51) De UGT wijst er in de eerste plaats op dat de werknemers van La Rioja de consequenties van de betrokken belastingsteun ondervinden als gevolg van de verplaatsing van ondernemingen die deze met zich brengt. Deze gevolgen voor de werknemers van deze regio worden versterkt omdat La Rioja aan Baskenland grenst.

(52) Met de betrokken maatregel van Álava, die identiek is met de maatregelen die zijn ingevoerd in de twee andere provincies van Baskenland, wordt beoogd Baskenland om te vormen tot een belastingparadijs om economische activiteiten uit de hele Gemeenschap, en meer concreet uit het grensgebied van La Rioja, aan te trekken. Op deze wijze vervalsen bedoelde maatregelen de mededinging, aangezien de beslissing een onderneming te verplaatsen niet het resultaat is van het vrije spel der marktkrachten, maar van de belastingvoordelen die het gevolg zijn van een fiscaal beleid waarmee buiten het belastingsysteem vallende doelstellingen worden nagestreefd. Zij vormen bovendien een belemmering voor de fiscale harmonisatie in de Gemeenschap.

(53) De UGT is bovendien van oordeel dat deze fiscale maatregelen het karakter hebben van staatssteun. In dit verband memoreert de UGT dat de Commissie(27) reeds andere fiscale maatregelen van de Baskische provincies heeft aangemerkt als staatssteun die niet verenigbaar is met de gemeenschappelijke markt. De UGT wijst er anderzijds op dat advocaat-generaal Saggio bedoelde maatregelen in zijn conclusies van 1 juli 1999 in het kader van de prejudiciële vragen betreffende soortgelijke belastingmaatregelen als die van de Baskische provincies eveneens beschouwde als met het Verdrag in strijd zijnde staatssteun.

(54) De UGT ondersteunde voorts de evaluatie van de Commissie die deze maatregelen als onrechtmatige en onverenigbare staatssteun beschouwde. De UGT is derhalve van mening dat de fiscale maatregelen moeten worden beschouwd als staatssteun en, aangezien niet is voldaan aan de aanmeldingsverplichting van artikel 88, lid 3, van het Verdrag, als onrechtmatig en als onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt. Bovendien moet de Commissie de ten onrechte ontvangen staatssteun van de begunstigden terugvorderen.

4.4. Opmerkingen van de onderneming Schütz Ibérica, SL (hierna "Schütz" genoemd)

(55) Schütz wijst er in de eerste plaats op dat een van de concurrerende ondernemingen de in Álava gevestigde onderneming Detursa is. Vervolgens wijst genoemde onderneming erop dat Detursa sinds 1996 is vrijgesteld van de vennootschapsbelasting, hetgeen betekent dat deze vrijstelling tot 2006 loopt. In dit verband memoreert zij dat de provinciale autoriteiten van Álava op 1 maart 2000 een verklaring toezonden waarin wordt bevestigd dat Detursa deze vrijstelling geniet op grond van Norma Foral 18/1993 van 5 juli 1993.

(56) Schütz is van mening dat de vrijstelling die Detursa geniet, negatieve gevolgen voor haar heeft. Bedoelde vrijstelling verbetert immers de mededingingspositie van Detursa op de markt, bijvoorbeeld op het gebied van reclamecampagnes, economische en sociale voorwaarden van haar werknemers, onderzoek en ontwikkeling, industriële ontwikkeling en elektronische handel. In dit verband wijst Schütz erop dat Detursa, hoewel zij geen winst heeft gemaakt door de inning van de steun, in ieder geval voordelen heeft van de toekenning van de vrijstelling, omdat zij zich ervan bewust is dat zij gedurende tien jaar van de betaling van de belasting is vrijgesteld.

(57) Schütz ondersteunt eveneens het standpunt van de Commissie dat deze maatregelen onrechtmatige en onverenigbare staatssteun vormen. Zij wijst er in dit verband op dat de betrokken maatregel niet gerechtvaardigd is door de aard of de opzet van het belastingstelsel, aangezien hij ten doel heeft de oprichting van nieuwe ondernemingen te stimuleren, die concurrentievoordelen zullen krijgen ten nadele van andere ondernemingen die, zoals Schütz, deze voordelen niet genieten. Schütz is voorts van mening dat deze belastingvrijstelling exploitatiesteun vormt, aangezien Detursa wordt vrijgesteld van de kosten die op haar normale activiteit van toepassing zouden moeten zijn.

5. REACTIES VAN SPANJE OP DE OPMERKINGEN VAN ANDERE BELANGHEBBENDEN

(58) Bij brief van 17 september 2001 van hun permanente vertegenwoordiging zonden de Spaanse autoriteiten (door de Diputación Foral van Álava) geformuleerde opmerkingen toe betreffende de door andere belanghebbenden gemaakte opmerkingen die hun op grond van artikel 6, lid 2, van Verordening (EG) nr. 659/1999 waren medegedeeld. De Diputación Foral van Álava is in essentie van mening dat de eerder door haar gemaakte opmerkingen(28) door geen van deze opmerkingen in twijfel worden getrokken. De Diputación Foral van Álava wijst erop dat de Commissie in deze opmerkingen geen enkel element zal aantreffen dat haar kan helpen vast te stellen of de betrokken maatregel bestaande steun of nieuwe steun vormt.

(59) De Diputación Foral van Álava maakt anderzijds gebruik van de reactie op de opmerkingen van andere belanghebbenden om aanvullende opmerkingen te maken bij die welke zij op 5 februari 2001 bij de genoemde brief van de Spaanse permanente vertegenwoordiging had medegedeeld op grond van artikel 6, lid 1, van de genoemde Verordening (EG) nr. 659/1999. De termijn van één maand vanaf 28 november 2000 van de brief waarbij de Commissie de Spaanse autoriteiten enerzijds in kennis stelde van haar besluit tot inleiding van de procedure en anderzijds uitnodigde opmerkingen mede te delen op grond van genoemd artikel, liep af op 29 december 2001. Om die reden kan geen rekening worden gehouden met de aanvullende opmerkingen. In dit verband wijst de Commissie erop dat de bij artikel 6, lid 2, aan de autoriteiten van de betrokken lidstaat gegeven mogelijkheid om op de opmerkingen van andere belanghebbenden te reageren, geenszins impliceert dat kan worden beschikt over een aanvullende termijn om op grond van het genoemde artikel 6, lid 1, opmerkingen mede te delen.

6. BEOORDELING VAN DE STEUN

6.1. Het karakter van staatssteun

(60) De Commissie wijst erop dat de fiscale aard van de betrokken maatregelen van geen belang is voor de toepassing van de communautaire voorschriften inzake staatssteun, aangezien artikel 87 van het Verdrag van toepassing is op steunmaatregelen van de staten "in welke vorm ook". Niettemin benadrukt de Commissie dat de betrokken maatregelen, om als steunmaatregel te worden aangemerkt, cumulatief moeten voldoen aan de vier hieronder uiteengezette criteria van artikel 87.

(61) In de eerste plaats moet de maatregel de begunstigden een voordeel opleveren dat de lasten verlicht die zij normaal moeten dragen. Dit voordeel kan worden verkregen via verschillende vormen van verlaging van de belastingdruk van de onderneming. De vrijstelling van de vennootschapsbelasting voldoet aan dit criterium, aangezien zij de belastingdruk voor de begunstigde ondernemingen wegneemt. Zonder deze vrijstelling zou de begunstigde onderneming immers gedurende tien jaar de volledige vennootschapsbelasting moeten betalen. De vrijstelling van de vennootschapsbelasting houdt bijgevolg een uitzondering in op het algemeen toepasselijke belastingstelsel.

(62) In de tweede plaats is de Commissie van oordeel dat de vrijstelling van de vennootschapsbelasting een verlies aan belastingopbrengsten meebrengt en derhalve overeenkomt met het verbruik van staatsmiddelen in de vorm van fiscale uitgaven. Dit criterium geldt eveneens voor steun die door regionale of lokale organen van lidstaten wordt verleend(29). Anderzijds kan de staat optreden via wettelijke en bestuursrechtelijke fiscale voorschriften dan wel via de praktijk van de belastingautoriteiten. In het onderhavige geval verloopt het optreden van de staat via de provincie Álava en neemt de vorm aan van een wetsbepaling.

(63) Volgens het hiervoor uiteengezette, in bepaalde opmerkingen van belanghebbenden aangevoerde argument, is de Commissie ten onrechte van mening dat de vrijstelling van de vennootschapsbelasting een verlies aan belastingopbrengsten inhoudt. Volgens dit argument is het, om het verlies aan belastingopbrengsten vast te stellen, immers nodig dat de Commissie een normaal belastingniveau of -bedrag vaststelt. In dit verband dient er niettemin op te worden gewezen dat het normale belastingniveau voortvloeit uit het betrokken belastingstelsel en niet uit een besluit van de Commissie. Bovendien moet erop worden gewezen dat een maatregel, om als staatssteun te kunnen worden aangemerkt, volgens punt 9, tweede streepje, van genoemde mededeling over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op maatregelen op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen "de begunstigden in de eerste plaats ... een voordeel (moet) verschaffen dat de lasten verlicht die zij normaal moeten dragen. Een dergelijk voordeel kan worden verschaft door een vermindering van de belastingdruk voor de onderneming in verschillende vormen, met name: ... door een volledige of gedeeltelijke vermindering van het belastingbedrag (vrijstelling, belastingkrediet, enz.)". In dit verband zij eraan herinnerd dat volgens de jurisprudentie van het Hof van Justitie(30) "een maatregel waarbij de overheid aan bepaalde ondernemingen een belastingvrijstelling verleent die, hoewel in dat kader geen staatsmiddelen worden overgedragen, de financiële situatie van de begunstigde verbetert ten opzichte van de andere belastingplichtigen, bijgevolg als een steunmaatregel van de staat in de zin van artikel 92, lid 1, (van het) EEG-Verdrag (is) aan te merken". Het belastingvoordeel dat een vrijstelling van de vennootschapsbelasting met zich brengt, voldoet aan dit criterium. Derhalve is deze opmerking niet gefundeerd.

(64) In de derde plaats moet de maatregel de mededinging en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden. In dit verband zij erop gewezen dat volgens een verslag(31) over de buitenlandse afhankelijkheid van de Baskische economie in het tijdvak 1990-1995, de uitvoer naar het buitenland steeg(32), niet alleen in absolute termen maar ook in relatieve termen, ten nadele van de uitvoer naar de rest van Spanje. De buitenlandse markt verving derhalve gedeeltelijk de Spaanse markt. Volgens een ander statistisch verslag(33) over de buitenlandse handel van Baskenland zou de uitvoerquote (verhouding tussen uitvoer en BBP - bruto binnenlands product) van de Baskische economie 28,9 % bedragen en hoger zijn dan die van Duitsland en de andere Europese landen waarvan de uitvoerquote ongeveer 20 % bedraagt. Volgens dit verslag vertoonde de Baskische handelsbalans in de periode 1993-1998 een duidelijk overschot. Met name in 1998 stond er tegenover elke 100 ESP aan invoer, 144 ESP aan uitvoer. De Baskische economie is derhalve zeer open en op export gericht. Gezien deze kenmerken van de Baskische economie is het duidelijk dat de begunstigde ondernemingen economische activiteiten uitoefenen die het voorwerp kunnen zijn van handelsverkeer tussen de lidstaten. Derhalve versterkt de steun de positie van de begunstigde ondernemingen ten aanzien van hun concurrenten in het intracommunautaire verkeer. Aldus wordt het handelsverkeer ongunstig beïnvloed. Bovendien wordt de rentabiliteit van de begunstigde ondernemingen verhoogd door de toename van hun nettoresultaat (winst na belasting). Hierdoor kunnen zij ondernemingen beconcurreren die niet voor deze fiscale steunmaatregelen in aanmerking komen.

(65) Aangezien de in deze zaak onderzochte belastingvoorschriften algemeen en abstract zijn, wijst de Commissie erop dat het onderzoek van de bedoelde ongunstige beïnvloeding alleen kan worden verricht op dit algemene en abstracte niveau, zonder dat die ongunstige beïnvloeding kan worden aangetoond op een bepaalde markt, in een bepaalde sector of ten aanzien van een bepaald product, zoals wordt beweerd in bepaalde eerder genoemde opmerkingen van belanghebbenden. Dit standpunt is bevestigd in een vaste rechtspraak van het Hof van Justitie(34). Bovendien wijst de Commissie erop dat zij de Spaanse autoriteiten in haar besluit tot inleiding van de procedure om alle relevante inlichtingen heeft verzocht om de betrokken fiscale steunmaatregelen te kunnen beoordelen. Met dit verzoek beoogde de Commissie uiteraard zich een algemeen beeld te vormen van de werkelijke effecten van de regeling, en niet voldoende gegevens te verkrijgen om een onderzoek naar afzonderlijke gevallen te verrichten. De Spaanse autoriteiten hebben echter geen enkele inlichting verstrekt(35) over de gevallen waarin de betrokken fiscale vrijstellingen werden toegepast. Het is dan ook tegenstrijdig om de Commissie, zoals in een aantal opmerkingen van belanghebbenden is gedaan, te verwijten dat haar beoordeling niet nauwkeurig is en tegelijkertijd te weigeren de gevraagde inlichtingen te verstrekken.

(66) Hoewel dit voor de beoordeling van de regeling niet vereist was, onderzocht de Commissie bij wijze van voorbeeld het concrete geval van de enige bekende (dankzij de klacht van Schütz Ibérica, SL, omdat de informatie over de begunstigden van de betrokken belastingvrijstelling waarom de Commissie had verzocht, niet door de Spaanse autoriteiten werd verstrekt) begunstigde onderneming, Detursa. Volgens de gegevens waarover de Commissie beschikt(36), is deze onderneming een dochteronderneming van de groep Sotralentz, waarvan de hoofdvestiging zich in Drulingen (Frankrijk) bevindt. Volgens deze informatie heeft de groep Sotralentz twee fabrieken: de ene van de in Comunión, Álava, gevestigde Spaanse dochteronderneming, de andere van de Britse dochteronderneming in Peterlee, Verenigd Koninkrijk, die plasticproducten, in het bijzonder industriële verpakkingen, vervaardigen. Op deze markt beconcurreert de groep Sotralentz (en bijgevolg haar dochteronderneming, Detursa) de Duitse groep Schütz (waartoe de Spaanse dochteronderneming Schütz Ibérica SL behoort, met twee fabrieken in Duitsland en dochterondernemingen in Frankrijk, Italië, het Verenigd Koninkrijk, Noorwegen en Polen) en de groep Werit, de Italiaanse groep Mamor en de Finse groep Van Leer. Op de markt van IBC-containers (intermediate bulk container) is de mededinging blijkbaar verbeten, omdat de Europese productiecapaciteit veel hoger ligt dan de vraag. Voor industriële verpakkingen overschrijdt deze mededinging de Europese grenzen en speelt zij zich af op mondiaal niveau: de groep Sotralentz heeft een licentie verleend aan de groep Greif Bros Corporation in de Verenigde Staten, terwijl de groep Schütz aan de andere kant van de Atlantische Oceaan over vijf fabrieken beschikt. In deze omstandigheden is de Commissie van oordeel dat de toekenning van staatssteun aan Detursa het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig kan beïnvloeden en de mededinging kan vervalsen, waardoor de positie van Detursa ten opzichte van concurrenten zoals Schütz Ibérica SL wordt versterkt.

(67) Wat het argument van de Spaanse autoriteiten betreft dat de betrokken belastingmaatregelen de mededinging niet vervalsen en het handelsverkeer tussen de lidstaten niet ongunstig beïnvloeden omdat in het verslag van de werkgroep "Gedragscode" wordt geconcludeerd dat zij geen invloed hebben op de locatie van de economische activiteiten in de Gemeenschap, is de Commissie van mening dat het op de gedragscode gebaseerde onderzoek de beoordeling in het licht van de voorschriften op het gebied van staatssteun niet kan vervangen. De in paragraaf B(37) van de gedragscode vastgelegde criteria om het "schadelijke" karakter van een belastingmaatregel te bepalen, verschillen immers van de criteria die worden gebruikt om vast te stellen of een maatregel de mededinging vervalst of het handelsverkeer ongunstig beïnvloedt. Het is bijgevolg mogelijk dat een maatregel niet schadelijk wordt geacht omdat hij niet voldoet aan de criteria van genoemde paragraaf B, hoewel hij het handelsverkeer verstoort en ongunstig beïnvloedt. In het onderhavige geval voldoen de tijdelijke belastingvrijstellingen niet aan de criteria van paragraaf B, aangezien zij met name niet uitsluitend aan niet-ingezetenen of voor transacties met niet-ingezetenen worden toegekend, niet geheel losstaan van de binnenlandse economie, niet worden toegekend als er geen sprake is van enige daadwerkelijke economische activiteit of substantiële economische aanwezigheid in de provincie, niet van toepassing zijn op de winst uit de binnenlandse activiteiten van een multinationale groep van ondernemingen die niet volgens internationaal aanvaarde beginselen is vastgesteld en niet ondoorzichtig zijn. Zoals in het bovenstaande is aangegeven, vervalsen zij echter de mededinging en hebben zij een ongunstige invloed op het handelsverkeer.

(68) Wat betreft de opmerking van derden volgens welke de ongunstige beïnvloeding van het handelsverkeer door de Commissie zou moeten worden beoordeeld op grond van een vergelijking van het geheel van belastingstelsels, wijst de Commissie erop dat de concurrentieverstoringen welke het voorwerp zijn van de onderhavige procedure op grond van de artikelen 87 en 88 van het Verdrag, het gevolg zijn van een afwijkende norm die bepaalde ondernemingen begunstigt (meer bepaald recent opgerichte ondernemingen) ten aanzien van de andere ondernemingen van de lidstaat; het betreft geen potentiële vervalsingen van de mededinging die te wijten zijn aan verschillen tussen belastingstelsels van de lidstaten die in voorkomend geval onder de werkingssfeer van de artikelen 93 tot en met 97 van het Verdrag kunnen vallen.

(69) Met betrekking tot de specifieke aard die de steunmaatregelen moeten hebben, is de Commissie van mening dat de vrijstelling van de vennootschapsbelasting specifiek of selectief is in die zin dat zij bepaalde ondernemingen ten goede komt aangezien de voorwaarden voor het verlenen van de steun ondernemingen die vóór de inwerkingtreding van de bedoelde Norma Foral (medio 1996) zijn opgericht, ondernemingen die minder dan tien banen creëren, ondernemingen waarvan de investeringen lager zijn dan 80 miljoen ESP (480810 EUR) en ondernemingen waarvan het gestorte kapitaal niet hoger is dan 20 miljoen ESP (120202 EUR), van het voordeel uitsluit. In dit verband herinnert de Commissie eraan dat volgens het vierde verslag over de ondernemingen in Europa(38) het aantal ondernemingen in de Europese Gemeenschap die minder dan tien of helemaal geen werknemers in dienst hadden in 1992 14629000 bedroeg of 92,72 % van het totaal(39). In Spanje was dit percentage in 1991 nog hoger en bedroeg het ongeveer 95,11 %(40). Volgens het vijfde verslag over de ondernemingen in Europa(41) bedroeg het aantal ondernemingen die minder dan tien of helemaal geen werknemers in dienst hadden in 1995 16767000 of 92,89 %(42) van het totaal. In Spanje was dit percentage nog hoger en bedroeg het ongeveer 95 %(43). Deze percentages zijn waarschijnlijk nog veel hoger voor de nieuwe ondernemingen aangezien een onderneming gewoonlijk begint met een personeelsbestand dat toeneemt naarmate de onderneming zich consolideert en op kruissnelheid komt. Dat was het geval in Spanje in 1995 toen dit percentage nog hoger was en ongeveer 98 %(44) bedroeg. Alles wijst er derhalve op dat één van de voorwaarden om voor de steun in aanmerking te komen op zich voornamelijk inhoudt dat de meeste ondernemingen zijn uitgesloten.

(70) De Commissie wijst er anderzijds op dat de met betrekking tot de betrokken belastingvrijstelling vastgestelde materiële specificiteit niet uitsluit dat andere kenmerken bestaan die aan de betrokken belastingmaatregelen een vorm van specificiteit toekennen, bijvoorbeeld regionale specificiteit. Nu is vastgesteld dat de belastingvrijstelling bepaalde ondernemingen begunstigt als gevolg van genoemde materiële specificiteit, is de Commissie van mening dat het niet noodzakelijk is alle andere specificiteiten van de betrokken maatregelen te onderzoeken. Daarom heeft zij in het onderhavige geval geen nader onderzoek naar de mogelijke regionale specificiteit ervan verricht.

(71) Overigens verhindert de objectieve aard van de genoemde drempels niet, zoals in sommige opmerkingen van belanghebbenden wordt beweerd, dat de maatregelen selectief zijn en de ondernemingen uitsluiten die niet aan de vermelde voorwaarden voldoen. In dit verband zij erop gewezen dat volgens de rechtspraak(45): "Het feit dat de steun niet voor een of meer bijzondere en vooraf aangewezen begunstigden is bedoeld, maar met toepassing van een aantal objectieve criteria [...] aan een onbepaald aantal begunstigden kan worden verleend [...], niet volstaat om het selectief karakter van de maatregel te ontkennen en derhalve de kwalificatie ervan als steunmaatregel van de staat in de zin van artikel 92, lid 1, van het Verdrag te voorkomen. [...] Zij sluit daarentegen niet uit, dat deze hulp van de overheid moet worden aangemerkt als een steunregeling die een selectieve, en derhalve specifieke, maatregel vormt, indien op grond van de toepassingscriteria ervan een voordeel wordt verleend aan bepaalde ondernemingen of aan bepaalde producenten, met uitsluiting van alle anderen".

(72) Met betrekking tot de mogelijke rechtvaardiging van de vrijstelling van de vennootschapsbelasting wegens de aard of de opzet van het belastingstelsel, benadrukt de Commissie dat het van belang is te weten of de betrokken fiscale maatregelen beantwoorden aan de inherente doelstellingen van het belastingstelsel dan wel gericht zijn op andere, weliswaar legitieme doelstellingen die vreemd zijn aan het belastingstelsel. Het komt evenwel de lidstaat toe de interne logica van het belastingstelsel vast te stellen waarmee de betrokken fiscale maatregelen in overeenstemming zijn(46). In het onderhavige geval hebben de Spaanse autoriteiten geen informatie verstrekt over de interne logica van het belastingstelsel waarmee de betrokken belastingmaatregelen in overeenstemming zouden zijn. De Commissie merkt daarentegen op dat volgens de Norma Foral waarin de betrokken belastingvrijstellingen zijn vastgesteld, het doel duidelijk is de economie van Álava, waar toen een ernstige economische crisis heerste, te doen opleven. Het doel vloeit bijgevolg niet voort uit de fundamentele belastingvereisten, maar uit het economische beleid dat vreemd was aan het betrokken belastingstelsel. Dit karakter dat vreemd is aan het belastingstelsel wordt versterkt door het voorlopige karakter van de betrokken belastingmaatregelen. De Commissie trekt het mogelijk legitieme karakter van de nagestreefde doelstellingen niet in twijfel, hoewel zij erop wijst dat dit niet volstaat opdat een maatregel van de staat buiten de controle van de staatssteun zou vallen, aangezien, zoals er in de rechtsspraak op wordt gewezen(47): "bij aanvaarding van deze stelling een beroep op de rechtmatigheid van de met een steunmaatregel nagestreefde doeleinden immers reeds (zou) volstaan om deze maatregel als een algemene maatregel te beschouwen, die niet onder de werkingssfeer van artikel 92, lid 1, van het Verdrag valt. Deze bepaling maakt evenwel geen onderscheid naar de redenen of doeleinden van de maatregelen van de staten, doch zij ziet naar hun gevolgen".

(73) Met betrekking tot het bestaan van fiscale maatregelen in de vorm van een vrijstelling van de vennootschapsbelasting in andere lidstaten welke door de Commissie niet werden beschouwd als steunmaatregelen van de staten omdat zij op nieuwe ondernemingen zijn gericht, hetgeen volgens bepaalde opmerkingen van belanghebbenden aan de oorsprong zou liggen van een gewettigd vertrouwen ten aanzien van de fiscale steunmaatregelen ten gunste van de nieuwe ondernemingen, wijst de Commissie erop dat deze opmerkingen door de voorlopige resultaten van het met betrekking tot deze kwestie aangevatte onderzoek in twijfel worden getrokken. De belastingvrijstellingen van deze lidstaten werden immers beschouwd als steunregelingen(48), die werden aangemeld overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het Verdrag en verenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt. In de veronderstelling dat de Commissie niet zou hebben gereageerd, zou het bovendien niet gerechtvaardigd zijn om deze verkeerde benadering in het onderhavige geval voort te zetten. In dit opzicht dient erop te worden gewezen dat volgens de rechtspraak van het Hof van Justitie "een lidstaat zich ter rechtvaardiging van een eventuele schending van een uit het Verdrag voortvloeiende verplichting in verband met het verbod van artikel 92 niet kan beroepen op het feit dat andere lidstaten die verplichting evenmin nakomen; dat de gevolgen van meerdere distorsies van de mededinging in het handelsverkeer tussen de lidstaten elkaar niet opheffen, doch juist een cumulatief effect hebben, waardoor de nadelige uitwerking ervan op de gemeenschappelijke markt nog wordt versterkt"(49).

(74) Ten aanzien van de opmerkingen van derden over het bestaan in Spanje van andere belastingmaatregelen die door de Commissie niet als steunmaatregelen van de staten werden beschouwd omdat zij op nieuwe ondernemingen zijn gericht, zij erop gewezen dat de kenmerken van bedoelde maatregelen sterk verschillen van die van de betrokken belastingvrijstellingen. Het feit dat het om voor steun in aanmerking te komen nodig is drie banen te creëren kan immers niet worden vergeleken met de noodzaak tien banen te creëren, en het feit dat de steun bestaat in een vermindering van de belastinggrondslag met 95 % gedurende drie jaar niet met een vrijstelling gedurende tien jaar. De Commissie is voorts van mening dat de in verband met de bedoelde belastingvrijstellingen genomen beslissingen niet kunnen vooruitlopen op de beslissingen die in voorkomend geval in verband met de andere genoemde belastingmaatregelen moeten worden genomen.

(75) Met betrekking tot het in bepaalde opmerkingen van belanghebbenden genoemde argument dat de algemene belastingdruk in Baskenland hoger zou zijn, herhaalt de Commissie dat dit argument in de onderhavige zaak niet relevant is, aangezien de procedure is ingeleid tegen een welbepaalde maatregel en niet tegen het gehele belastingstelsel van elk van de drie Baskische provincies.

(76) Ten slotte is de Commissie van mening dat de vrijstelling van de vennootschapsbelasting een steunmaatregel is in de zin van artikel 87, lid 1, van het Verdrag aangezien het gaat om een maatregel die door de staat is verleend, met staatsmiddelen is bekostigd, bepaalde ondernemingen begunstigt, de mededinging vervalst en het handelsverkeer tussen de lidstaten ongunstig beïnvloedt.

6.2. Het karakter van nieuwe steun van de vermindering van de belastinggrondslag

(77) De Commissie is van mening dat de betrokken steunmaatregelen evenmin bestaande steun betreffen, aangezien zij niet voldoen aan de voorwaarden van artikel 1, onder b), van de voornoemde Verordening (EG) nr. 659/1999. Zij voldoen immers niet aan de criteria i) tot iv)(50), omdat zij vóór de toetreding van Spanje, op 1 januari 1986, zijn vastgesteld; zij nooit door de Commissie of door de Raad werden goedgekeurd; zij niet als goedgekeurd kunnen worden beschouwd omdat ze nooit zijn aangemeld; de steun minder dan tien jaar geleden werd verleend.

(78) Wat de voorwaarden van artikel 1, onder b), punt v)(51) betreft, is de Commissie van mening dat daaraan door de belastingvrijstelling niet kan worden voldaan. De Commissie wijst er immers op dat zij noch in haar briefwisseling, noch in enig ander document ooit rechtstreeks of onrechtstreeks heeft aangegeven dat zij van mening was dat de betrokken belastingvrijstellingen geen steunmaatregelen waren. In haar besluit 98/C 103/03 van 18 november 1997(52) oordeelde zij daarentegen dat de nieuwe belastingvrijstellingen die Álava in 1996 invoerde en die, bovenop andere steun, aan de onderneming Demesa werden toegekend, potentieel onverenigbare elementen van steun konden bevatten. Later oordeelde de Commissie in Beschikking 1999/718/EG ter beëindiging van de procedure dat de belastingvrijstellingen van 1996 steunmaatregelen van de staten waren die onverenigbaar waren met de gemeenschappelijke markt. De Commissie heeft dezelfde aanpak, waardoor belastingvrijstellingen als steunmaatregelen van de staten werden beschouwd, gehanteerd ten aanzien van andere belastingmaatregelen die werden ingevoerd door andere lidstaten zoals Frankrijk (besluit van 21 januari 1987 over steunmaatregel N 155/86 en van 29 november 1995 over steunmaatregel N 493/95), Italië (besluit van 2 maart 1988) en Luxemburg (besluit van 9 december 1992 over steunmaatregel N 607/92 en van 20 september 1996 over steunmaatregel N 72/96). In aanmerking genomen dat al deze besluiten, met uitzondering van Beschikking 1999/718/EG, niet alleen werden genomen vóór 10 december 1998, de datum van publicatie van de voornoemde mededeling van de Commissie over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op maatregelen op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen, maar zelfs vóór 1 december 1997, de datum van de resolutie betreffende een gedragscode inzake de belastingregeling voor ondernemingen, wenst de Commissie er met nadruk op te wijzen dat het besluit om de in 1993 ingevoerde belastingvrijstellingen als steunmaatregelen van de staten te beschouwen niet zoals de Diputación Foral van Álava in zijn opmerkingen aanvoert, het gevolg is van een wijziging in de criteria van de Commissie bij het onderzoek van de ten gevolge van genoemde mededeling of van genoemde gedragscode inzake de belastingregeling geldende belastingmaatregelen.

(79) Wat voorts het argument van de Spaanse autoriteiten betreft dat de Commissie, indien zij van oordeel was dat de betrokken belastingvrijstellingen steunmaatregelen van de staten waren, op grond van overweging 12 van het arrest in zaak C-84/82 (zie voetnoot 9), onverwijld de procedure had moeten inleiden, wijst de Commissie erop dat deze rechtspraak niet relevant is, omdat zij alleen van toepassing is op aangemelde steun. In dit verband herinnert de Commissie eraan dat zij overeenkomstig artikel 13, lid 2, van Verordening (EG) nr. 659/1999 in geval van onrechtmatige steun niet aan de voor aangemelde steun bepaalde termijn is gebonden. Voorts herinnert zij eraan dat zij bij schrijven van 19 januari 1996 aan de Spaanse permanente vertegenwoordiging om gedetailleerde informatie had verzocht over de potentiële begunstigden van de betrokken maatregelen. De Spaanse permanente vertegenwoordiging verzocht bij faxbericht van 16 februari 1996, dat werd bevestigd bij brief van 19 februari 1996, om een verlenging van de antwoordtermijn met 15 dagen. Bij brief van 21 maart 1996 verzocht de Spaanse permanente vertegenwoordiging om een nieuwe verlenging met 30 dagen. Ondanks deze verzoeken om verlenging, die de indruk wekten dat antwoord zou worden gegeven, reageerden de Spaanse autoriteiten niet op dit verzoek van de Commissie. De Commissie wijst er anderzijds op dat op 29 september 1999 een procedure werd ingeleid tegen andere soortgelijke fiscale steunmaatregelen in de vorm van een vermindering van de belastinggrondslag van bepaalde nieuwe ondernemingen in Álava (C 49/99). In haar eindbeschikking van 12 juli 2001 oordeelde zij dat bedoelde steunmaatregelen onverenigbaar waren met de gemeenschappelijke markt.

(80) Samenvattend kan worden gesteld dat de betrokken belastingmaatregelen niet als bestaande steun kunnen worden beschouwd, omdat niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 659/1999. De Commissie is daarentegen van oordeel dat zij kunnen worden beschouwd als nieuwe steun zoals bedoeld in artikel 1, onder c), van genoemde verordening(53)(54).

6.3. De onrechtmatige aard van de vermindering van de belastinggrondslag

(81) Aangezien in de betrokken regeling niet is voorzien in een verbintenis vanwege de Spaanse autoriteiten om de steunmaatregelen toe te kennen overeenkomstig de voorwaarden betreffende de-minimissteun(55), is de Commissie van oordeel dat die maatregelen niet als de-minimissteun kunnen worden beschouwd. In dit verband dient erop te worden gewezen dat de Spaanse autoriteiten tijdens de procedure nooit hebben betoogd dat de betrokken maatregelen geheel of gedeeltelijk de-minimissteun zouden behelzen. Bovendien kunnen de betrokken regelen niet voldoen aan de de-minimis-normen, omdat niets garandeert dat het de-minimisplafond niet zal worden overschreden.

(82) De Commissie wijst erop dat de steunmaatregelen die niet onder de de-minimisvoorschriften vallen, van te voren moeten worden aangemeld op grond van artikel 88, lid 3, van het Verdrag. De Spaanse autoriteiten zijn die verplichting evenwel niet nagekomen en om die reden is de Commissie van oordeel dat die maatregelen als onrechtmatig moeten worden beschouwd.

(83) De Commissie voelt zich verplicht het in bepaalde opmerkingen van derden aangevoerde argument dat de belastingmaatregelen niet als onrechtmatig kunnen worden aangemerkt omwille van het gewettigd vertrouwen dat het gevolg is van de goedkeuring van de Baskische belastingregeling door de Commissie, te verwerpen, omdat in de eerste plaats steun overeenkomstig artikel 1, onder f), van Verordening (EG) nr. 659/1999 onrechtmatig is wanneer deze, zoals in het onderhavige geval, niet overeenkomstig artikel 88, lid 3, van het Verdrag is aangemeld. Aangezien deze steun niet is aangemeld, heeft de Commissie zich nooit kunnen uitspreken over de verenigbaarheid ervan met de gemeenschappelijke markt(56). In verband met de vermeende goedkeuring door de Commissie van de "Baskische belastingregeling" die, volgens de opmerkingen van de belanghebbende derden voortvloeit uit de voornoemde Beschikking 93/337/EEG, wijst de Commissie enerzijds erop dat deze beschikking geen "Baskische belastingregeling" betrof, maar een reeks concrete belastingmaatregelen(57) welke in 1988 door Álava, Guipúzcoa en Vizcaya werden ingevoerd, en anderzijds dat deze in genoemde beschikking als steunmaatregelen werden beschouwd. In artikel 1, lid 4(58), van genoemde beschikking is voorts bepaald dat de steunverlening moet worden onderworpen aan een reeks voorwaarden, zoals de eerbiediging van de plafonds voor de regionale steun, de MKB-regels, de gevoelige sectoren en de bepalingen betreffende de cumulering van steunmaatregelen. Het ging derhalve niet om een goedkeuring van de Baskische belastingregeling, maar om de kwalificatie van bepaalde steunmaatregelen als belastingmaatregelen en het opleggen van voorwaarden voor het verlenen van die steun. Met genoemde beschikking werd bijgevolg geenszins vooruitgelopen op een eventuele positieve beslissing van de Commissie met betrekking tot enige andere nieuwe belastingmaatregel die in Baskenland zou worden ingevoerd. Samenvattend kan worden gesteld dat er, in tegenstelling tot hetgeen in de genoemde opmerkingen wordt beweerd, nooit sprake is geweest van een besluit van de Commissie waarbij de "Baskische belastingregeling" en bijgevolg welke nieuwe belastingmaatregel ook, zoals de betrokken belastingvrijstelling, in abstracto werd goedgekeurd of waardoor op zijn minst het onrechtmatige karakter ervan werd weggenomen(59).

6.4. Beoordeling van de verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt

(84) Eerst wenst de Commissie te herhalen dat de vrijstelling van de vennootschapsbelasting het karakter van een steunregeling heeft. Rekening houdend met het algemene en abstracte karakter van een steunregeling, is de Commissie niet verplicht de situatie van elk van de potentiële begunstigden afzonderlijk te onderzoeken. De Commissie is hoe dan ook niet bekend met de omstandigheden van de ondernemingen die reeds voor steun in aanmerking zijn gekomen of in aanmerking zullen komen en kan derhalve in beginsel niet onderzoeken welke gevolgen de regeling heeft voor het concurrentievermogen van de afzonderlijke ondernemingen. In deze context volstaat het vast te stellen dat de potentiële begunstigden in aanmerking kunnen komen voor steunmaatregelen die niet in overeenstemming zijn met de toepasselijke richtlijnen, richtsnoeren en kaderregelingen. Bovendien herhaalt de Commissie dat zij de Spaanse autoriteiten in haar besluit tot inleiding van de procedure om alle relevante inlichtingen heeft verzocht om de betrokken fiscale steunmaatregelen te kunnen onderzoeken. Dit verzoek had uiteraard ten doel een algemene indruk te krijgen van de werkelijke effecten van de regeling en beoogde niet voldoende gegevens te verkrijgen om afzonderlijke onderzoeken te verrichten. De Spaanse autoriteiten hebben echter geen enkele inlichting verstrekt over de gevallen waarin de betrokken belastingvrijstellingen werden toegepast. Om die reden is het contradictorisch de Commissie te verwijten, zoals in bepaalde opmerkingen van belanghebbenden is gedaan, dat haar beoordeling niet nauwkeurig is en tegelijkertijd te weigeren de gevraagde informatie te verstrekken.

(85) Aangezien de betrokken regeling slechts van toepassing is in Álava, een regio van niveau NUTS III(60), moet worden onderzocht of de maatregelen in dit gebied in aanmerking kunnen komen voor de regionale afwijkingen van artikel 87, onder a) of c), van het EG-Verdrag. In dit verband herinnert de Commissie eraan dat Álava nooit in aanmerking is gekomen voor de uitzondering van artikel 87, lid 3, onder a), omdat het BBP per inwoner(61) van Baskenland, een regio van niveau NUTS II waartoe Álava behoort, steeds hoger is geweest dan 75 % van het communautaire gemiddelde. Volgens de voorschriften inzake regionale steun(62)(63) is immers slechts voldaan aan de voorwaarden voor de toepassing van de afwijking van artikel 87, lid 3, onder a), van het Verdrag wanneer de regio, voor het niveau NUTS II, een bruto binnenlands product per inwoner heeft van niet meer dan 75 % van het communautaire gemiddelde. De Commissie wijst er echter op dat Álava volgens de regionalesteunkaart(64) een regio was waar de steun gedeeltelijk verenigbaar kon worden geacht(65) tot 26 september 1995(66) en waar de steun sindsdien op grond van de uitzonderingsbepaling van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag volledig verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kan worden geacht(67)

(86) De steunmaatregelen in de vorm van een vrijstelling van de vennootschapsbelasting hebben tot gevolg dat de oprichting van nieuwe ondernemingen waarvan het aanvankelijke investeringsbedrag en het aantal gecreëerde banen bepaalde drempels overschrijden, in Álava wordt bevorderd. Ondanks de verwezenlijking van deze minimuminvestering en het creëren van een minimumaantal banen behelzen de betrokken fiscale maatregelen geen investeringssteun noch werkgelegenheidssteun. De fiscale maatregelen zijn immers niet gebaseerd op het bedrag van de investering, noch op het aantal banen, noch op de desbetreffende loonkosten, maar op de belastinggrondslag. Zij worden evenmin uitgekeerd tot een bepaald plafond dat is uitgedrukt als een percentage van het bedrag van de investering, het aantal banen of de overeenkomstige loonkosten, maar tot een plafond dat is uitgedrukt als een percentage van de belastinggrondslag. In dit verband herinnert de Commissie eraan dat in bijlage I bij de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen is bepaald dat "fiscale steun kan worden beschouwd als steun die verband houdt met investeringen, indien de grondslag ervan die investering is. Voorts kan alle fiscale steun onder deze categorie worden gebracht indien een maximum ervoor is bepaald dat wordt uitgedrukt als percentage van de investering". Daaruit kan worden opgemaakt dat steunmaatregelen die, zoals in de onderhavige zaak, niet aan deze criteria voldoen, geen investeringssteun behelzen.

(87) Aangezien de betrokken maatregelen de begunstigde ondernemingen gedeeltelijk bevrijden van de belasting over hun winsten, behelzen zij exploitatiesteun. De vennootschapsbelasting is immers een fiscale last die de ondernemingen welke eraan onderworpen zijn, noodzakelijkerwijze en regelmatig moeten betalen in het kader van hun dagelijks beheer. Deze fiscale maatregelen dienen derhalve te worden getoetst aan de uitzonderingen welke eventueel van toepassing zijn op exploitatiesteun.

(88) In dit verband herinnert de Commissie eraan dat regionale steun die de vorm aanneemt van exploitatiesteun overeenkomstig de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen in beginsel verboden is. Niettemin kan dergelijke steun bij wijze van uitzondering worden toegekend in regio's in de zin van artikel 87, lid 3, onder a), van het Verdrag, voorzover is voldaan aan de voorwaarden van de punten 4.15, 4.16 en 4.17 van genoemde richtsnoeren, of in ultraperifere regio's of regio's met een geringe bevolkingsdichtheid wanneer die steun bedoeld is om de extra vervoerskosten te compenseren. De regio van het niveau NUTS III Álava komt niet in aanmerking voor de uitzondering van artikel 87, lid 3, onder a), van het Verdrag en voldoet anderzijds niet aan de genoemde voorwaarden voor exploitatiesteun. Bovendien is de regio van het niveau NUTS III Álava geen ultraperifere regio(68), noch een regio met een geringe bevolkingsdichtheid(69). Derhalve zijn de elementen van exploitatiesteun welke vervat zijn in de vrijstelling van de vennootschapsbelasting, verboden inzonderheid omdat zij niet worden toegekend in een regio die in aanmerking komt voor de afwijking van artikel 87, lid 3, onder a), van het Verdrag, noch in een ultraperifere regio of een regio met een lage bevolkingsdichtheid. Die maatregelen zijn in deze zaak derhalve onverenigbaar.

(89) De Commissie is dan ook van mening dat de betrokken fiscale steunregeling niet kan worden beschouwd als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt op grond van de afwijkingen van artikel 87, lid 3, onder a) en c), van het Verdrag, aangezien zij niet voldoet aan de genoemde criteria inzake regionale steunmaatregelen.

(90) Naast de toepassing van de afwijking inzake de ontwikkeling van bepaalde vormen van bedrijvigheid van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag in de genoemde gevallen, dient de mogelijke toepassing van deze afwijking voor andere doeleinden te worden onderzocht. In dit verband kan worden vastgesteld dat de betrokken vrijstelling van de vennootschapsbelasting niet is gericht op de ontwikkeling van een economische bedrijvigheid in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag, inzonderheid de ontwikkeling van maatregelen ten gunste van kleine en middelgrote ondernemingen, onderzoek en ontwikkeling, milieubescherming, het scheppen van werkgelegenheid of opleiding overeenkomstig de desbetreffende communautaire voorschriften. Derhalve kunnen de betrokken fiscale maatregelen, op grond van de genoemde doelstellingen, niet in aanmerking komen voor de uitzondering inzake de ontwikkeling van bepaalde vormen van bedrijvigheid in de zin van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag.

(91) Bovendien kan de vrijstelling van de vennootschapsbelasting, die aan geen enkele sectorale beperking is onderworpen, onbeperkt worden toegekend aan ondernemingen uit de gevoelige sectoren ten aanzien waarvan specifieke communautaire voorschriften gelden, zoals de voorschriften die van toepassing zijn op de productie, verwerking en afzet van de in bijlage I bij het EG-Verdrag vermelde producten, de visserij, de kolenmijnindustrie, de ijzer- en staalindustrie, het vervoer, de scheepsbouw, de synthetische vezelindustrie en de automobielindustrie(70). De Commissie is dan ook van oordeel dat de fiscale steunmaatregelen in de vorm van een vrijstelling van de vennootschapsbelasting mogelijkerwijze niet in overeenstemming zijn met de sectorale voorschriften. In het onderhavige geval voldoet de vrijstelling van de vennootschapsbelasting niet aan de voorwaarde dat de totstandkoming van nieuwe productiecapaciteit niet mag worden bevorderd om te vermijden dat de problemen van overcapaciteit waarmee deze sectoren vanouds te kampen hebben, nog zouden toenemen. Derhalve is de Commissie van mening dat, wanneer de begunstigde tot een van de genoemde sectoren behoort, deze steunmaatregelen onverenigbaar zijn op grond van de uitzondering van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag met betrekking tot de bevordering van bepaalde vormen van bedrijvigheid, aangezien zij niet zijn onderworpen aan de genoemde sectorale voorschriften.

(92) De onderzochte maatregelen, die niet in aanmerking kunnen komen voor de afwijkingen van artikel 87, lid 3, onder a) en c), van het Verdrag, kunnen evenmin in aanmerking komen voor de andere afwijkingen van artikel 87, leden 2 en 3. De steunmaatregelen kunnen immers niet worden beschouwd als steunmaatregelen van sociale aard in de zin van artikel 87, lid 2, onder a), en zijn evenmin gericht op het herstel van de schade veroorzaakt door natuurrampen of andere buitengewone gebeurtenissen in de zin van artikel 87, lid 2, onder b). Bovendien zijn zij evenmin gericht op het bevorderen van de verwezenlijking van een belangrijk project van gemeenschappelijk Europees belang, noch op het opheffen van een ernstige verstoring in de economie van een lidstaat in de zin van artikel 87, lid 3, onder b). Zij kunnen evenmin in aanmerking komen voor de afwijking van artikel 87, lid 3, onder d), aangezien zij niet erop zijn gericht de cultuur en de instandhouding van het culturele erfgoed te bevorderen. Derhalve zijn die maatregelen onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

(93) Aangezien de vrijstelling van de vennootschapsbelasting betrekking heeft op verschillende belastingjaren, is het mogelijk dat thans nog steeds een deel van de fiscale steunmaatregelen moet worden uitgekeerd. Die maatregelen zijn onrechtmatig en onverenigbaar. Om die redenen moeten de Spaanse autoriteiten de uitkering van het potentiële saldo van de vrijstelling van de vennootschapsbelasting waarop bepaalde begunstigden misschien nog aanspraak kunnen maken, opheffen.

6.5. Terugvordering van de reeds uitgekeerde steun

(94) Volgens bepaalde reeds eerder vermelde opmerkingen van Confebask, zou de betrokken steun niet moeten worden gerestitueerd gezien het gewettigde vertrouwen dat enerzijds werd gewekt door het feit dat de Commissie de betrokken maatregelen geruime tijd niet als steunmaatregelen heeft aangemerkt en anderzijds door het bestaan van andere belastingvrijstellingen op de rest van het grondgebied van de lidstaat waartegen de Commissie geen bezwaar heeft gemaakt.

(95) In de eerste plaats moet worden opgemerkt dat Confebask niet beweert dat de Baskische ondernemingen die zij vertegenwoordigt, niet beseften dat de vrijstelling van de vennootschapsbelasting die onder bepaalde voorwaarden aan recent opgerichte ondernemingen werd verleend, een voordeel behelsde. Derhalve moet ervan worden uitgegaan dat deze ondernemingen zich bewust konden zijn van het voordeel dat deze vrijstelling behelsde.

(96) Voorts moet erop worden gewezen dat de betrokken belastingvrijstelling niet werd toegepast met inachtneming van de in artikel 88, lid 3, van het Verdrag bedoelde procedure. Volgens een vaste rechtspraak(71) kunnen ondernemingen die steun genieten, in beginsel slechts een gewettigd vertrouwen in de rechtmatigheid van de steun hebben, wanneer de steun met inachtneming van de procedure van dat artikel is toegekend. Een behoedzame ondernemer zal immers normaliter in staat zijn, zich ervan te vergewissen of deze procedure is gevolgd. In het onderhavige geval kan Confebask, die kopieën van de briefwisseling tussen de Commissie en de Spaanse autoriteiten bij haar opmerkingen voegde, niet beweren dat zij niet op de hoogte was van het onrechtmatige karakter van de betrokken maatregelen.

(97) De rechtspraak(72) sluit weliswaar niet uit, dat de ontvanger van onwettig toegekende steun zich kan beroepen op uitzonderlijke omstandigheden die zijn vertrouwen in de rechtmatigheid van die steun konden wettigen, om zich tegen de terugbetaling te verzetten. In het onderhavige geval kan echter geen rekening worden gehouden met de in de opmerkingen van de belanghebbenden aangevoerde omstandigheden. In verband met het mogelijk gewettigd vertrouwen dat werd gewekt door het feit dat de Commissie de betrokken maatregelen geruime tijd niet als steunmaatregelen heeft aangemerkt, wijst de Commissie er in de eerste plaats op dat zij, overeenkomstig artikel 13, lid 2, van Verordening (EG) nr. 659/1999, in geval van eventuele onrechtmatige steun niet is gebonden aan de termijnen die van toepassing zijn op aangemelde steunmaatregelen. Zij is derhalve niet verplicht beschikkingen over onrechtmatige steun, zoals in het onderhavige geval, te geven binnen een termijn van twee maanden(73) (op grond van artikel 4, lid 5) of binnen 18 maanden(74) (op grond van artikel 7, lid 6). Er dient tevens op te worden gewezen dat de Commissie in haar bij de opmerkingen van Confebask gevoegde brief van 25 mei 1994 aan de Spaanse permanente vertegenwoordiging, de aandacht van de Spaanse regering vestigde op de op 3 november 1983 aan alle lidstaten toegezonden brief betreffende de verplichtingen welke voortvloeien uit artikel 93, lid 3, van het Verdrag en uit de in PB C 318 van 24.11.1983 gepubliceerde mededeling. In die brief herhaalde de Commissie dat alle onrechtmatig toegekende steun kan worden teruggevorderd. In de eerste brief die de Commissie na de in 1994 ingediende klacht aan de Spaanse permanente vertegenwoordiging toezond, wees de Commissie de Spaanse autoriteiten derhalve niet alleen op het feit dat de betrokken belastingvrijstelling mogelijk steun behelsde, maar ook op het feit dat deze mogelijk onrechtmatige steun vormde en op de mogelijkheid dat de steun, in voorkomend geval, zou worden teruggevorderd. In de briefwisseling die zij vanaf 1994 met de Spaanse autoriteiten onderhield, heeft de Commissie de betrokken belastingvrijstelling nooit rechtstreeks of onrechtstreeks als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt aangemerkt.

(98) Wat het gewettigd vertrouwen betreft dat voortvloeit uit het bestaan van andere belastingvrijstellingen op de rest van het grondgebied van de lidstaat, dient, zoals reeds in een andere overweging is uiteengezet, nogmaals te worden gewezen op de volledig andere kenmerken van de betrokken maatregelen. In die omstandigheden is het moeilijk te rechtvaardigen dat zeer verschillende maatregelen op dezelfde wijze zouden worden behandeld. Anderzijds zij erop gewezen dat de Commissie zich wat de andere belastingvrijstellingen betreft, niet heeft kunnen uitspreken over de verenigbaarheid ervan, omdat deze niet werden aangemeld of omdat geen klacht werd ingediend. Zij heeft zich ook nooit rechtstreeks of onrechtstreeks over deze maatregelen uitgesproken.

(99) Wat het arrest in de zaak RSV(75) betreft, dat door derden als argument werd aangehaald en waarin werd geoordeeld dat de lange termijn die verliep tussen de eerste brief van 25 mei 1994 van de Commissie en de beslissing met betrekking tot de betrokken belastingvrijstelling de procedure in te leiden een gewettigd vertrouwen kon wekken, moet worden herinnerd aan de bijzondere omstandigheden van deze zaak. In de zaak RSV werd de steun formeel, zij het te laat, bij de Commissie aangemeld. Voorts hing de steun samen met een reeks aanvullende kosten die een operatie dienden te dekken waarvoor reeds door de Commissie goedgekeurde steun was verleend en betrof hij een sector die reeds jarenlang door de Commissie goedgekeurde steun ontving. Om die reden was geen grondig onderzoek nodig om vast te stellen of de steun verenigbaar was. In het onderhavige geval daarentegen werd de steun niet aangemeld, gaat hij niet samen met door de Commissie goedgekeurde steun en heeft hij geen betrekking op een sector waaraan reeds eerder steun werd verleend. Derhalve is de Commissie van mening dat het arrest in de zaak RSV in het onderhavige geval niet van toepassing is.

(100) Anderzijds dient erop te worden gewezen dat de duur van de verstreken periode grotendeels het gevolg is van het gebrek aan medewerking van de Spaanse autoriteiten. Bij brief van 19 januari 1996 aan de permanente vertegenwoordiging verzocht de Commissie immers om gedetailleerde informatie over de mogelijke begunstigden van de betrokken maatregelen. Bij fax van 16 februari 1996, die werd bevestigd bij brief van 19 februari 1996, verzocht de Spaanse permanente vertegenwoordiging om een verlenging van de antwoordtermijn met 15 dagen. Bij brief van 21 maart 1996 verzocht de Spaanse permanente vertegenwoordiging om een nieuwe verlenging met 30 dagen. Ondanks deze verzoeken om verlenging, die de indruk konden wekken dat zij zouden antwoorden, reageerden de Spaanse autoriteiten niet op dit verzoek van de Commissie. Anderzijds wijst de Commissie erop dat de Spaanse autoriteiten in die periode in kennis werden gesteld van de procedures die door haar werden ingeleid op grond van de klachten die in 1996 in verband met de steun ten gunste van Demesa(76) en in 1997 in verband met de steun ten gunste van Ramondín(77) werden ingediend met betrekking tot de belastingvrijstellingen(78) die in 1996 in Álava werden ingevoerd en die, bovenop andere steun, aan deze ondernemingen ten goede kwamen. Aangezien de belastingvrijstellingen van 1996 in beide dossiers werden aangemerkt als onrechtmatige en onverenigbare staatssteun, liet de informatie die de Spaanse autoriteiten in dit verband ontvingen, verre van enig gewettigd vertrouwen ten aanzien van de verenigbaarheid van de belastingvrijstelling te wekken, de mogelijke onverenigbaarheid ervan vermoeden.

(101) In deze omstandigheden is de Commissie van mening dat zij geen gegronde verwachtingen heeft gewekt dat de betrokken belastingvrijstelling mogelijk verenigbaar zou zijn. Derhalve kunnen de begunstigden zich in verband met de betrokken belastingvrijstelling niet beroepen op gewettigd vertrouwen of rechtszekerheid. In dit verband dient eraan te worden herinnerd dat "volgens vaste rechtspraak op het beginsel van bescherming van gewettigd vertrouwen een beroep (kan) worden gedaan door iedere particulier die zich in een situatie bevindt waaruit blijkt, dat de communautaire administratie bij hem gegronde verwachtingen heeft opgewekt [...]. Daarentegen kan geen schending van het beginsel van bescherming van het gewettigd vertrouwen worden aangevoerd, wanneer de administratie geen nauwkeurige toezeggingen heeft gedaan"(79).

(102) Gelet op bovenstaande argumenten is de Commissie van mening dat de begunstigden met betrekking tot de reeds uitgekeerde onverenigbare steun niet de algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht, zoals het gewettigd vertrouwen of de rechtszekerheid, kunnen inroepen. Niets verzet zich derhalve tegen de toepassing van artikel 14, lid 1, van Verordening (EG) nr. 659/1999, overeenkomstig hetwelk "indien negatieve beschikkingen worden gegeven in gevallen van onrechtmatige steun de Commissie (beschikt) dat de betrokken lidstaat alle nodige maatregelen dient te nemen om de steun van de begunstigde terug te vorderen". Om die reden moeten de Spaanse autoriteiten in het onderhavige geval alle nodige maatregelen nemen om de reeds verleende steun terug te vorderen teneinde de economische toestand te herstellen waarin de begunstigde ondernemingen zouden hebben verkeerd indien geen onrechtmatige steun was uitgekeerd. De steun moet worden teruggevorderd in overeenstemming met de procedures en bepalingen van de Spaanse wetgeving en alle verschuldigde rente omvatten berekend vanaf de datum van de verlening van de steun tot de datum van de daadwerkelijke terugbetaling ervan, tegen de referentierentevoet die op die datum wordt gehanteerd voor het berekenen van het nettosubsidie-equivalent van regionale steunmaatregelen in Spanje(80).

(103) Deze beschikking betreft de regeling en moet onmiddellijk tot uitvoering worden gebracht, inclusief de terugvordering van de eventueel op grond van de bedoelde regeling uitgekeerde individuele steun. De Commissie herinnert tevens eraan dat, zoals steeds het geval is, deze beschikking niets afdoet aan de mogelijkheid dat individuele steunmaatregelen geheel of gedeeltelijk als verenigbaar met de gemeenschappelijke markt kunnen worden beschouwd op grond van hun eigen kenmerken hetzij in de context van een latere beschikking van de Commissie of op grond van vrijstellingsverordeningen.

7. CONCLUSIE

(104) Gelet op het bovenstaande concludeert de Commissie dat:

a) Spanje in Álava een vrijstelling van de vennootschapsbelasting voor bepaalde recent opgerichte ondernemingen op onrechtmatige wijze tot uitvoering heeft gebracht in strijd met artikel 88, lid 3, van het Verdrag;

b) de betrokken vrijstelling van de vennootschapsbelasting onverenigbaar is met de gemeenschappelijke markt;

c) de Spaanse autoriteiten de uitkering van het eventuele saldo van de steun waarop bepaalde begunstigden nog aanspraak zouden kunnen maken, moeten opheffen. Met betrekking tot de reeds uitgekeerde onrechtmatige steun treffen de Spaanse autoriteiten alle noodzakelijke maatregelen om de steun terug te vorderen teneinde de economische toestand te herstellen waarin de begunstigde ondernemingen zouden hebben verkeerd indien geen onrechtmatige steun was uitgekeerd,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De steunmaatregel in de vorm van een vermindering van de belastinggrondslag die door Spanje in strijd met artikel 88, lid 3, van het Verdrag tot uitvoering is gebracht in het Territorio Histórico de Álava door middel van artikel 14 van de Norma Foral 18/1993 van 5 juli 1993, is onverenigbaar met de gemeenschappelijke markt.

Artikel 2

Spanje trekt de in artikel 1 bedoelde steunregeling in.

Artikel 3

1. Spanje neemt alle nodige maatregelen om de in artikel 1 bedoelde en reeds onrechtmatig ter beschikking gestelde steun van de begunstigden terug te vorderen. Spanje heft alle uitkeringen van nog niet uitbetaalde steun op.

2. De terugvordering geschiedt onverwijld en in overeenstemming met de nationaalrechtelijke procedures voorzover deze procedures een onverwijlde en daadwerkelijke tenuitvoerlegging van de onderhavige beschikking toelaten. De terug te vorderen steun omvat rente vanaf de datum waarop de steun aan de begunstigden ter beschikking is gesteld tot de datum van de daadwerkelijke terugbetaling ervan. De rente wordt berekend op grond van de referentierentevoet welke wordt gehanteerd voor de berekening van het nettosubsidie-equivalent in het kader van regionale steunregelingen.

Artikel 4

Spanje deelt de Commissie binnen twee maanden vanaf de kennisgeving van deze beschikking mee welke maatregelen het heeft genomen om hieraan te voldoen.

Artikel 5

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk Spanje.

Gedaan te Brussel, 20 december 2001.

Voor de Commissie

Mario Monti

Lid van de Commissie

(1) PB C 37 van 3.2.2001, blz. 38.

(2) Zie voetnoot 1.

(3) Boletín Oficial del Territorio Histórico de Álava nr. 79 van 16.7.1993.

(4) Alleen de passages welke relevant zijn voor de beoordeling van de steun, zijn weergegeven.

(5) Zie in dit verband Beschikking 1999/718/EG van de Commissie van 24 februari 1999 betreffende steunmaatregelen van Spanje ten gunste van Daewoo Electronics Manufacturing España SA (Demesa) (PB L 292 van 13.11.1999, blz. 1).

(6) Zie punt 3.2 van de communautaire kaderregeling inzake overheidssteun voor het midden- en kleinbedrijf (PB C 213 van 19.8.1992, blz. 2) en de mededeling van de Commissie inzake de-minimissteun (PB C 68 van 6.3.1996, blz. 9), alsmede Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun (PB L 10 van 13.1.2001, blz. 30).

(7) Zie punt 3.2 van de communautaire kaderregeling inzake overheidssteun voor het MKB (zie voetnoot 6) en de mededeling van de Commissie betreffende de-minimissteun (zie voetnoot 6).

(8) Als vermeend bewijs van dit schrijven voegde de Diputación Foral van Álava bij de ingediende opmerkingen een kopie van een document met het briefhoofd van het departement Financiën en ambtenarenzaken van de Baskische regering en niet van het Órgano de coordinación fiscal, dat bovendien niet was gedateerd of ondertekend. Dit document werd nooit bij de Commissie geregistreerd.

(9) Arrest van het Hof van Justitie van 20 maart 1984 in zaak C-84/82, Duitsland tegen Commissie; bijzondere Spaanse uitgave 1984, blz. 457, rechtsoverweging 12.

(10) Conclusies van de Raad Ecofin van 1 december 1997, bijlage 1 (PB C 2 van 6.1.1998, blz. 1).

(11) Mededeling van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement, COM(1998) 595 def. van 25 november 1998.

(12) Punt 14 van de in voetnoot 11 genoemde mededeling.

(13) Mededeling van de Commissie over de toepassing van de regels betreffende steunmaatregelen van de staten op maatregelen op het gebied van de directe belastingen op ondernemingen (PB C 384 van 10.12.1998, blz. 3).

(14) PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1.

(15) Mededeling van de groep "Gedragscode", ingediend door de Raad Ecofin van 29 november 1999, punt D009: "Baskenland - Belastingvermindering voor nieuwe ondernemingen".

(16) PB C 31 van 3.2.1979, blz. 9 Volgens deze mededeling wordt onder "met een initiële investering verbonden steun" verstaan: de direct met een initiële investering of geschapen arbeidsplaatsen verbonden en in samenhang daarmee vastgestelde steun.

(17) PB C 74 van 10.3.1998, blz. 9. Zie bijlage I bij deze richtsnoeren, voetnoot 46: "Fiscale steun kan worden beschouwd als steun die verband houdt met investeringen, indien de grondslag ervan die investering is".

(18) Zie vorige voetnoot.

(19) Conclusie in de gevoegde zaken C-400/97, C-401/97 en C-402/97 (Verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Autónoma del País Vasco).

(20) Zie het arrest van 7 februari 1998.

(21) Zie het arrest van 30 september 1999 en van 7 oktober 1999 betreffende de "belastingvrijstellingen" in de vorm van verminderingen van de belastinggrondslag met 99, 75, 50 en 25 %.

(22) "Wet nr. 22 van 29 december 1993 inzake belastingmaatregelen en de hervorming van het juridisch kader van de openbare dienstverlening en de bescherming tegen werkloosheid" ("Ley 22/1993, de 29 de diciembre, de medidas fiscales, de reforma del régimen jurídico de la función pública y de protección por desempleo").

(23) PB L 134 van 3.6.1993, blz. 25.

(24) Arrest van het Hof van Justitie van 24 november 1987 in zaak C-223/85, RSV tegen Commissie, Jurisprudentie 1987, blz. 4617.

(25) Arrest van het Hof van Justitie van 19 mei 1993 in zaak C-198/1991, William Cook PLC tegen Commissie, Jurisprudentie 1993, blz. I-2487.

(26) Arrest van het Hof van Justitie van 14 september 1994 in de gevoegde zaken C-278/92, C-279/92 en C-280/92, Spanje tegen Commissie, Jurisprudentie 1994, blz. I-4103.

(27) Beschikking van 10 mei 1993 betreffende de Normas Forales 28/88 van Álava, 8/88 van Vizcaya en 6/88 van Guipúzcoa; Beschikking 1999/718/EG (Daewoo) (zie voetnoot 5) en Beschikking 2000/795/EG (Ramondín SA en Ramondín Cápsulas SA) (PB L 318 van 16.12.2000, blz. 36).

(28) Zie titel III: "Opmerkingen van de Spaanse autoriteiten".

(29) Arrest van het Hof van Justitie van 14 oktober 1987 in zaak C-248/84, Duitsland tegen Commissie, Jurisprudentie 1987, blz. 4013.

(30) Zie het arrest van het Hof van Justitie van 15 maart 1994 in zaak C-387/92, Banco de Crédito Industrial, thans Banco Exterior de España SA tegen Ayuntamiento de Valencia, verzoek om een prejudiciële beslissing: Tribunal Superior de Justicia de la Comunidad Valenciana, Spanje, Jurisprudentie 1994, blz. I-877, rechtsoverweging 14.

(31) "La dependencia exterior vasca en el periodo 1990-1995" van Patxi Garrido Espinosa en Mª Victoria García Olea, gepubliceerd door Eustat.

(32) In 1990 vertegenwoordigde de uitvoer naar het buitenland 28,5 % van de totale uitvoer (inclusief de uitvoer naar de rest van Spanje) en in 1995 vertegenwoordigde deze uitvoer 40,8 %.

(33) "Estadística de Comercio Exterior para la Comunidad Autónoma de Euskadi en el año 1998", opgesteld door Eustat (Euskal Estatistika-Erakundea/Baskisch Instituut voor de Statistiek).

(34) Arrest van het Hof van Justitie van 17 juni 1999 in zaak C-75/97, België tegen Commissie ("Maribel"), rechtsoverwegingen 48 en 51, Jurisprudentie 1999, blz. I-3691; arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 15 juni 2000 in de gevoegde zaken T-298/97, T-312/97, T-313/97, T-315/97, T-600/97 tot 607/97, T-1/98, T-3/98 tot T-6/98 en T-23/98, Alzetta Mauro en anderen tegen Commissie, overwegingen 80, 81 en 82, Jurisprudentie 2000, blz. II-2319; conclusies van advocaat-generaal Ruíz-Jarabo van 17 mei 2001 in zaak C-310/99, Italië tegen Commissie, punten 54 en 55, en conclusies van advocaat-generaal Saggio van 27 januari 2000 in zaak C-156/98, Duitsland tegen Commissie, punt 31: "In dit opzicht dient erop te worden gewezen dat het in het kader van een algemene steunregeling volstaat via een ex-antebeoordeling vast te stellen dat de regeling redelijkerwijze kan worden geacht dergelijke gevolgen mee te brengen om te kunnen bepalen dat de regeling gevolgen heeft voor het handelsverkeer. Indien de positie van een onderneming (of zoals in onderhavige zaak een onbepaald aantal ondernemingen) versterkt wordt door een steunregeling, kan deze gunstige behandeling in beginsel de mededinging tussen de lidstaten ongunstig beïnvloeden.".

(35) In het kader van de door Schütz Ibérica SA ingediende klacht deelden de Spaanse autoriteiten de Commissie mede dat op die datum geen steun aan Detursa was betaald.

(36) Zie in het bijzonder de internetsite van Sotralentz SA (http://www.sotralentz.com) en het artikel "La 'guerre du nucléaire' du conteneur de 1000 litres"), van 15 mei 2000 in "Emballages magazine": (http://www.emballagesmagazine .com/site/index.cfm).

(37) Genoemde gedragscode inzake de belastingregeling, paragraaf B: "[...] Bij de beoordeling van het schadelijke karakter van de maatregelen wordt onder andere rekening gehouden met de volgende criteria: 1. Worden de voordelen uitsluitend aan niet-ingezetenen of voor transacties met niet-ingezetenen toegekend? 2. Staan de voordelen geheel los van de binnenlandse economie, zodat zij geen gevolgen hebben voor de nationale belastinggrondslag? 3. Worden de voordelen ook toegekend als er geen sprake is van enige daadwerkelijke economische activiteit of substantiële economische aanwezigheid in de lidstaat die deze belastingvoordelen biedt? 4. Wijken de regels voor het bepalen van de winst uit de binnenlandse activiteiten van een multinationale groep van ondernemingen af van de internationaal aanvaarde beginselen, met name van de in OESO-verband goedgekeurde regels? 5. Zijn de belastingmaatregelen ondoorzichtig, ook wanneer de wettelijke voorschriften op bestuursrechtelijk niveau minder stringent en op ondoorzichtige wijze worden toegepast?".

(38) Enterprises in Europe, Fourth Report, Eurostat.

(39) Op grond van gegevens in de tabel op bladzijde 27 van het voornoemde vierde verslag.

(40) Op grond van gegevens in de tabel op bladzijde 152 van het voornoemde vierde verslag.

(41) Enterprises in Europe, Fifth Report, Eurostat.

(42) Op grond van gegevens in de tabel op bladzijde 31 van het voornoemde vijfde verslag.

(43) Op grond van gegevens in de tabel op bladzijde 224 van het voornoemde vijfde verslag.

(44) Op grond van gegevens in de tabel op bladzijde 73 van het voornoemde vijfde verslag.

(45) Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 29 september 2000 in zaak T-55/99, Confederación Española de Transporte de Mercancías (CETM) tegen Commissie, Jurisprudentie 2000, blz. II-3207, rechtsoverweging 40.

(46) Conclusies van advocaat-generaal Ruíz-Jarabo in zaak C-6/97, punt 27.

(47) Zie voetnoot 45, rechtsoverweging 53.

(48) Zie Frankrijk: fiscale steunmaatregel voor de "zones d'entreprises" N 155/86, goedgekeurd bij besluit van de Commissie van 21 januari 1987, punt 245 van het XVIIe verslag over het mededingingsbeleid; steunmaatregel "loi d'orientation pour l'aménagement du territoire" N 493/95, goedgekeurd bij besluit van de Commissie van 29 november 1995, bekendgemaakt in PB C 53 van 22.2.1996; Italië: steunregeling betreffende wet nr. 64 van 1 maart 1986 inzake de buitengewone steunregeling ten gunste van de Mezzogiorno, goedgekeurd bij beschikking van de Commissie van 2 maart 1988, bekendgemaakt in PB L 143 van 10.6.1988; Luxemburg: steunmaatregel "loi de développement économique" N 607/92, goedgekeurd bij besluit van de Commissie van 9 december 1992, bekendgemaakt in PB C 39 van 13.2.1993; steunmaatregel "carte régionale" N 72/96, goedgekeurd bij besluit van de Commissie van 20 september 1996, bekendgemaakt in PB C 51 van 21.2.1997; regionale steunregeling voor de economische ontwikkeling N 793/B/99, goedgekeurd bij besluit van de Commissie van 19 juli 2000, bekendgemaakt in PB C 278 van 30.9.2000.

(49) Arrest van het Hof van Justitie van 22 maart 1977 in zaak C-78/76, Steinike & Weinlig tegen Duitsland, Jurisprudentie Spaanse bijzondere uitgave 1977, blz. 141, rechtsoverweging 24. Voorts is in het arrest van het Hof van Justitie van 24 maart 1993 in zaak C-313/90, Comité international de la rayonne et des fibres synthétiques en anderen tegen Commissie, Jurisprudentie 1993, blz. I-1125, rechtsoverweging 45, geoordeeld dat "noch het beginsel van gelijke behandeling noch het beginsel inzake bescherming van gewettigd vertrouwen (kan) worden aangevoerd ter rechtvaardiging van het feit dat een handeling steeds weer verkeerd is uitgelegd".

(50) De tekst van artikel 1, onder b), punten i) tot iv), van de voornoemde Verordening (EG) nr. 659/1999 luidt als volgt:

"b) 'bestaande steun':

i) onverminderd de artikelen 144 en 172 van de Akte van Toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden, alle steun die voor de inwerkingtreding van het Verdrag in de respectieve lidstaat bestond, dat wil zeggen steunregelingen en individuele steun die vóór de inwerkingtreding van het Verdrag tot uitvoering zijn gebracht en die na de inwerkingtreding nog steeds van toepassing zijn;

ii) goedgekeurde steun, dat wil zeggen steunregelingen en individuele steun die door de Commissie of de Raad zijn goedgekeurd;

iii) steun die geacht wordt te zijn goedgekeurd overeenkomstig artikel 4, lid 6, van deze verordening, dan wel vóór deze verordening maar in overeenstemming met de onderhavige procedure;

iv) steun die overeenkomstig artikel 15 als bestaande steun wordt beschouwd;".

(51) De tekst van artikel 1, onder b), punt v), van voornoemde Verordening (EG) nr. 659/1999 luidt als volgt:

"b) 'bestaande steun':

(...)

v) steun die als bestaande steun wordt beschouwd, omdat kan worden vastgesteld dat hij op het moment van inwerkingtreding geen steun vormde, maar vervolgens steun is geworden vanwege de ontwikkeling van de gemeenschappelijke markt, zonder dat de betrokken lidstaat er wijzigingen in heeft aangebracht; maatregelen die vanwege de liberalisering van een activiteit door het Gemeenschapsrecht, steun zijn geworden, worden na de voor de liberalisering voorgeschreven datum niet als bestaande steun beschouwd.".

(52) Besluit de formele onderzoeksprocedure van artikel 93, lid 2, in te leiden tegen steun verleend aan de in Álava gevestigde onderneming Demesa (PB C 103 van 4.4.1998, blz. 3).

(53) Artikel 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 659/1999 luidt als volgt: "c) 'nieuwe steun': alle steun, dat wil zeggen steunregelingen en individuele steun die geen bestaande steun is, met inbegrip van wijzigingen in bestaande steun".

(54) Brief van de Spaanse permanente vertegenwoordiging, kenmerk D/10 687, van 19 januari 1996.

(55) Het resultaat van de toetsing van de betrokken maatregelen aan de communautaire kaderregeling inzake overheidssteun voor het midden- en kleinbedrijf, aan de mededeling van de Commissie inzake de-minimissteun of aan Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op de-minimissteun (zie voetnoot 6).

(56) Arrest van het Gerecht van eerste aanleg van 15 december 1999 in de gevoegde zaken T-132/96 en T-143/96, Freistaat Sachsen e. a. tegen Commissie, Jurisprudentie 1999, blz. II-3663, rechtsoverweging 300.

(57) De maatregelen bestonden in hoofdzaak uit een korting van 95 % op de belasting op vermogensoverdracht en registratierechten, een belastingkrediet van 20 % op investeringen, de volledige vrijheid wat de afschrijving van de activa betreft die nieuwe investeringen vormen, een verhoging van het belastingkrediet tot 5 % van de investeringen afhankelijk van het aantal gecreëerde arbeidsplaatsen en een verhoging van het belastingkrediet met 20 % van de investeringen voor investeringen van bijzonder technologisch belang.

(58) Zie artikel 1, lid 4, van Beschikking 93/337/EEG: "De Spaanse autoriteiten dienen ervoor zorg te dragen dat inzake steunverlening binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van deze beschikking rekening wordt gehouden met de grenzen van de zones en met de plafonds voor de door de nationale overheid verleende regionale steun, respectievelijk met de voorwaarden van de communautaire kaderregeling voor MKB-steun, en dat de communautaire bepalingen betreffende cumulering van steunmaatregelen voor uiteenlopende doeleinden en de beperkingen ten aanzien van bepaalde sectoren van de industrie, de landbouw en de visserij worden geëerbiedigd".

(59) Zie voetnoot 23.

(60) Nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek.

(61) Bruto binnenlands product (BBP) per inwoner, gemeten in koopkrachtstandaard (KKS).

(62) De verwijzingen naar de voorschriften inzake regionale steun zijn in de onderstaande overwegingen beperkt tot de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen (zie voetnoot 17). Voor steun die vóór de inwerkingtreding van deze richtsnoeren werd verleend, baseert de Commissie zich voor de beoordeling op de voorschriften welke golden op het ogenblik dat deze werd verleend. Aangezien de relevante gedeelten van bedoelde voorschriften niet zijn gewijzigd, volstaat in dit geval een verwijzing naar de recentste tekst.

(63) Zie punt 3.5 van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen (voetnoot 17).

(64) De opeenvolgende regionalesteunkaarten sinds de toetreding van Spanje zijn de in 1988 bij besluit 88/C 351/04 van de Commissie goedgekeurde kaart, de bij besluit van 26 juli 1995 gewijzigde kaart (zie mededeling 96/C 25/03) en de bij besluit van 11 april 2000 goedgekeurde kaart 2000-2006.

(65) De gebieden van Álava waar de steun in aanmerking kon komen voor de regionale uitzondering van artikel 87, lid 3, onder c), van het Verdrag waren uitsluitend het industriegebied van de vallei van de Nervión en de Pyreneese gebieden. De resterende gebieden van Álava voldeden niet aan de vereiste voorwaarden.

(66) Datum van inwerkingtreding van de wijziging van de vroegere, in 1988 goedgekeurde kaart.

(67) PB C 25 van 31.1.1996, blz. 3.

(68) Zij is niet opgenomen in de lijst van de ultraperifere regio's van artikel 299 van het Verdrag.

(69) In de zin van punt 3.10.4 van de richtsnoeren inzake regionale steunmaatregelen (zie voetnoot 17).

(70) De vigerende sectorale voorschriften zijn bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen en op de website van het directoraat-generaal Concurrentie http://europa.eu.int/comm/ competition/state_aid/legislation/.

(71) Arrest van het Hof van Justitie van 20 september 1990 in zaak C-5/89, Commissie tegen Duitsland, Jurisprudentie 1990, blz. I-3437, rechtsoverweging 14; arrest van het Hof van Justitie van 20 maart 1997 in zaak C-169/95, Spanje tegen Commissie, Jurisprudentie 1997, blz. I-135, rechtsoverweging 51, en het arrest van 20 maart 1997 in zaak C-24/95, Land Rheinland-Pfalz tegen Alcan Deutschland GmbH, verzoek om een prejudiciële beslissing: Bundesverwaltungsgericht, Duitsland, Jurisprudentie 1997, blz. I-1591, rechtsoverweging 25.

(72) Arrest van 20 september 1990 (zie voetnoot 71), rechtsoverweging 16, en arrest van het Hof van Justitie van 10 juni 1993 in zaak C-183/91, Commissie tegen Griekenland, Jurisprudentie 1993, blz. I-3131, rechtsoverweging 18.

(73) Beschikking om geen bezwaar te maken en beschikking tot inleiding van de formele onderzoeksprocedure.

(74) Beschikking tot beëindiging van de formele onderzoeksprocedures.

(75) Zie voetnoot 24.

(76) Staatssteundossier betreffende de steun ten gunste van Demesa (zie voetnoot 52); eindbeschikking 1999/718/EG (zie voetnoot 5).

(77) Staatssteundossier betreffende de steun ten gunste van Ramondín: besluit tot inleiding van de procedure van 30 maart 1999 (PB C 194 van 10.7.1999, blz. 18); eindbeschikking 2000/795/EG (zie voetnoot 27).

(78) Steunmaatregelen C-49/99, C-50/99 en C-52/99, respectievelijk betreffende de fiscale steunregelingen in de vorm van belastingvrijstellingen ingesteld bij artikel 26 van elk van de volgende Normas Forales: Norma Foral 24/1996 van 5 juli 1996 van Álava; Norma Foral 7/1996 van 4 juli 1996 van Guipúzcoa en Norma Foral 3/1996 van 26 juni 1996 van Vizcaya.

(79) Zie het in voetnoot 56 genoemde arrest, rechtsoverweging 300.

(80) Brief van de Commissie aan de lidstaten SG(91) D/4577 van 4 maart 1991. Zie tevens het arrest van het Hof van Justitie van 21 maart 1990 in zaak C-142/87, België tegen Commissie, Jurisprudentie 1990, blz. I-959.