32003A0524(01)

Advies van de Raad van 13 mei 2003 over het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van Oostenrijk voor de periode 2003-2007

Publicatieblad Nr. C 123 van 24/05/2003 blz. 0001 - 0002


Advies van de Raad

van 13 mei 2003

over het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van Oostenrijk voor de periode 2003-2007

(2003/C 123/01)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 1466/97 van de Raad van 7 juli 1997 over versterking van het toezicht op begrotingssituaties en het toezicht op en de coördinatie van het economisch beleid(1), en met name op artikel 5, lid 3,

Gezien de aanbeveling van de Commissie,

Na raadpleging van het Economisch en Financieel Comité,

BRENGT HET VOLGENDE ADVIES UIT:

Op 13 mei 2003 heeft de Raad het geactualiseerde stabiliteitsprogramma van Oostenrijk voor de periode 2003-2007 besproken. De Raad merkt op dat de indiening later plaatsvond dan de termijn in de herziene "gedragscode voor de inhoud en de vorm van de stabiliteits- en convergentieprogramma's" en dat de actualisering daarom slechts ten dele voldoet aan de vereisten daarvan. De nieuwe Oostenrijkse regering, die op 28 februari - na de vervroegde verkiezingen van 24 november 2002 - werd beëdigd, heeft binnen een betrekkelijk kort tijdsbestek een geactualiseerd programma ingediend. Meer gedetailleerde kwantitatieve informatie, zoals die in het voorstel voor een ontwerp van federale begroting, was echter niet beschikbaar op het tijdstip waarop het geactualiseerde programma werd ingediend.

De Raad constateert met voldoening dat, hoewel de groei bij de ramingen achterbleef, de overheidsfinanciën sneller dan verwacht verbeterden, ofschoon dit gunstige resultaat hoofdzakelijk te danken was aan een forse stijging van de belastingontvangsten. De overheidsfinanciën zijn in 2002 echter beduidend verzwakt, weken af van het streefcijfer en kwamen volgens berekeningen van de Commissie uit op een conjunctuurgezuiverd tekort van 0,6 %.

De Raad heeft daarnaast geconstateerd dat de schuldquote, die nog steeds boven de referentiewaarde van 60 % van het BBP ligt, in 2001/2002 aanzienlijk steeg, hoofdzakelijk omdat Oostenrijk tot herindeling van de cijfers voor de brutoschuld is overgegaan. De Raad merkt met bezorgdheid op dat als gevolg hiervan het doel om de bruto geconsolideerde schuld tot onder de referentiewaarde van 60 % van het BBP te doen dalen nu pas in een aanmerkelijk later stadium kan worden bereikt. Volgens de prognoses in het geactualiseerde programma zal het tekort van de totale overheid oplopen van 0,6 % van het BBP in 2002 tot 1,3 % in 2003 voornamelijk wegens uitgestelde betalingen voor overstromingsschade en een steeds meer tegenvallende productie. Na een tijdelijke verbetering in 2004 zal het tekort naar wordt verwacht fors stijgen tot 1,5 % in 2005 door een aanzienlijke belastinghervorming. Daarna zal het tekort geleidelijk dalen tot 1,1 % van het BBP in 2006 en 0,4 % van het BBP in 2007. Het conjunctuurgezuiverde tekort volgt het patroon van de nominale cijfers: het stijgt in 2003 met 0,5 procentpunt tot ongeveer 1 % van het BBP, verbetert met vrijwel hetzelfde percentage in 2004 alvorens in 2005 fors te stijgen tot 1,3 % als gevolg van de geplande netto belastingvermindering. Hoewel het tekort daarna afneemt, blijft het in 2006 conjunctuurgezuiverd op 1,1 % van het BBP en daalt het pas in 2007 met de vereiste 0,5 procentpunt tot 0,5 % van het BBP. Verwacht wordt dat de bruto overheidsschuld in 2002 van de recordhoogte van 67,8 % van het BBP zal afnemen tot iets onder de referentiewaarde van 60 % in 2007.

De begrotingsprognoses van het programma zijn gebaseerd op een macro-economisch scenario volgens hetwelk de economische activiteit zich geleidelijk van de huidige conjunctuurverzwakking zal herstellen. De reële groei van het BBP zal versnellen van 1,0 % in 2002 tot 2,5 % in 2005 en daarna, hetgeen zou neerkomen op een jaarlijkse gemiddelde groei van 2,1 % voor de gehele programmaperiode. Hoewel iets hoger dan de trendmatige groei, is deze groei volgens de Raad haalbaar, aangezien de Oostenrijkse economie geen macro-economische onevenwichtigheden van enig belang vertoont en mits de externe omgeving overeenkomstig de prognoses verbetert.

De Raad betreurt dat de Oostenrijkse regering haar vorige doelstelling om de begroting in evenwicht te houden en in 2004 en 2005 een gering overschot te realiseren, niet zal halen. De Raad erkent dat dit te wijten is aan de voorgenomen belastinghervormingen, maar herinnert eraan dat hij in zijn advies(2) over het vorige geactualiseerde programma stelde dat een begrotingsoverschot op middellange termijn essentieel is om het peil van de schuld belangrijk te verlagen, hetgeen hij wenselijk achtte gezien de druk die de vergrijzing op lange termijn op de uitgaven zal uitoefenen. Op basis van het huidige beleid kan zelfs het risico van onhoudbare overheidsfinanciën in verband met de vergrijzing niet worden uitgesloten.

In dit verband juicht de Raad het toe dat aandacht wordt besteed aan langeretermijnvraagstukken, hetgeen blijkt uit de fundamentele pensioenhervormingen die thans worden voorbereid om de financiële en economische druk in verband met de vergrijzing op te vangen. In het bijzonder beveelt de Raad de Oostenrijkse regering sterk aan de ambitieuze hervormingsplannen op het gebied van pensioenen en gezondheidszorg, waarin een groot aantal van de belangrijkste problemen op deze gebieden wordt aangepakt, vastberaden uit te voeren. De Raad heeft bij herhaling, en ook in zijn advies over het vorige geactualiseerde programma en in de globale richtsnoeren voor het economisch beleid, de nadruk gelegd op het belang om de lage effectieve pensioengerechtigde leeftijd in Oostenrijk verder te verhogen en deelneming aan het arbeidsproces, vooral van oudere werknemers en vrouwen, aan te moedigen. De Raad acht de voorgenomen hervormingen, mits zij in hun geheel worden uitgevoerd, dan ook van vitaal belang om de opwaartse druk op de lange termijn af te remmen, afgezien van de belangrijke begrotingseffecten daarvan op de middellange en zelfs de korte termijn. De Raad spoort de Oostenrijkse regering er tevens toe aan haar plannen voor de rationalisering van de overheidsadministratie uit te voeren en aldus een nieuwe impuls te geven aan hetgeen tot dusverre is bereikt. Bovendien moet het nationale stabiliteitspact volledig ten uitvoer worden gelegd; om tot houdbare structurele overschotten op het niveau van de deelstaten te komen, zijn besnoeiingen op de uitgaven nodig.

De Raad stelt vast dat Oostenrijk voornemens is om, overeenkomstig de aanbeveling, de hoge belastingdruk aanmerkelijk te verlagen. De Raad verzoekt de Oostenrijkse regering met name de reeds enkele malen uitgestelde verlaging van de indirecte loonkosten ten uitvoer te leggen. De Raad wijst er echter op dat hij in zijn advies over het vorige geactualiseerde programma stelde dat verlaging van de ontvangsten gepaard moet gaan aan een gelijkwaardige verlaging van de uitgaven. De Raad dringt er bij de Oostenrijkse autoriteiten op aan de kosten van de belastinghervorming te compenseren door aanvullende structurele verlagingen aan de uitgavenzijde om de verwachte forse toename van het conjunctuurgezuiverde tekort en het risico van een procyclische koers te voorkomen. De ervaring leert dat het verlagen van belastingen zonder dat hieraan uitgavenbeperkingen worden gekoppeld een bijzonder riskante strategie is.

Aangezien het tekort, zowel nominaal als structureel, na 2004 aanzienlijk oploopt, en gezien het huidige schuldniveau, is de Raad van oordeel dat de beoogde ontwikkeling van de overheidsfinanciën in het geactualiseerde stabiliteitsprogramma slechts gedeeltelijk spoort met de vereisten van het stabiliteits- en groeipact, omdat het conjunctuurgezuiverd tekort alleen in de jaren 2004 en 2007 dichtbij het evenwicht zal zijn. Alhoewel de beoogde ontwikkeling van de overheidsfinanciën een voldoende veiligheidsmarge zou overlaten om te voorkomen dat het tekort in geval van een normale conjuncturele teruggang de referentiewaarde van 3 % van het BBP overschrijdt, zijn de risico's van de strategie van de regering niet te verwaarlozen. Indien de aangekondigde besnoeiingen slechts ten dele worden uitgevoerd, zou Oostenrijk met name onvoldoende budgettaire manoeuvreerruimte hebben om de automatische stabilisatoren in geval van een normale conjuncturele teruggang ongehinderd hun werk te laten doen.

De Raad is daarom van mening dat de bezuinigingen volgens plan moeten worden uitgevoerd. Daarnaast moet de beoogde belastingverlaging gepaard gaan met extra besnoeiingen om het risico van begrotingsontsporing te vermijden en het Oostenrijk mogelijk te maken eerder dan verwacht terug te keren naar een begrotingssituatie die bijna in evenwicht is. De regering moet al in 2003 naar een kleiner tekort en een beter resultaat streven dan de prognose vermeldt, vooral als de groei hoger uitvalt of indien de watersnoodmiddelen niet volledig zouden worden gebruikt.

(1) PB L 209 van 2.8.1997, blz. 1.

(2) PB C 33 van 6.2.2002, blz. 5.