32002D0605

2002/605/EG: Beschikking van de Commissie van 17 juli 2002 inzake de vragenlijst over Richtlijn 96/82/EG van de Raad betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (kennisgeving geschied onder nummer C(2002) 2656)

Publicatieblad Nr. L 195 van 24/07/2002 blz. 0074 - 0080


Beschikking van de Commissie

van 17 juli 2002

inzake de vragenlijst over Richtlijn 96/82/EG van de Raad betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken

(kennisgeving geschied onder nummer C(2002) 2656)

(2002/605/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken(1), en met name op artikel 19, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Krachtens artikel 19, lid 4, van Richtlijn 96/82/EG dienen de lidstaten om de drie jaar verslag uit te brengen over de tenuitvoerlegging van deze richtlijn.

(2) Dit verslag moet worden opgesteld aan de hand van een vragenlijst of schema, door de Commissie op te stellen volgens de procedure die is beschreven in artikel 6 van Richtlijn 91/692/EEG van de Raad van 23 december 1991 tot standaardisering en rationalisering van de verslagen over de toepassing van bepaalde richtlijnen op milieugebied(2).

(3) De periode van drie jaar dient de jaren 2003 tot en met 2005 te bestrijken.

(4) De in deze beschikking vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het bij artikel 6 van Richtlijn 91/692/EEG ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De in de bijlage opgenomen vragenlijst wordt vastgesteld.

Artikel 2

De lidstaten stellen aan de hand van de vragenlijst in de bijlage een verslag op over de periode 2003 tot en met 2005.

Artikel 3

De lidstaten zullen het verslag bij de Commissie indienen ten laatste op 30 september 2006.

Artikel 4

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Gedaan te Brussel, 17 juli 2002.

Voor de Commissie

Margot Wallström

Lid van de Commissie

(1) PB L 10 van 14.1.1997, blz. 13.

(2) PB L 377 van 31.12.1991, blz. 48.

BIJLAGE

Vragenlijst over artikel 19, lid 4, van Richtlijn 96/82/EG in verband met het driejaarlijkse rapport betreffende de beheersing van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (Seveso II)

1. Algemene informatie

a) Welke zijn de belangrijkste bevoegde instanties die verantwoordelijk zijn voor de handhaving van de Seveso II-richtlijn en welke zijn hun belangrijkste taken?

b) Voor elk van de drie jaren van de rapportageperiode(1):

i) Hoeveel inrichtingen vielen onder de bepalingen tot omzetting van artikel 6 en niet onder de bepalingen tot omzetting van artikel 9? (Inrichtingen van de lage categorie)

ii) Hoeveel inrichtingen vielen onder de bepalingen tot omzetting van artikel 9? (Inrichtingen van de hoge categorie)

iii) Hoeveel inrichtingen vielen niet onder de richtlijn en zijn door wijzigingen in de richtlijn of de indelingsregeling voor gevaarlijke stoffen in de "lage categorie" terechtgekomen? (Inrichtingen die niet onder de richtlijn vielen en in het huidige jaar door een verandering in de wetgeving voor het eerst onder de bepalingen voor de lage categorie vallen)

iv) Hoeveel "niet-Seveso-inrichtingen" zijn door wijzigingen in de richtlijn of de indelingsregeling voor gevaarlijke stoffen in de "hoge categorie" terechtgekomen? (Inrichtingen die niet onder de richtlijn vielen en nu onder de bepalingen voor de hoge categorie vallen)

v) Hoeveel inrichtingen van de "lage Seveso-categorie" zijn door wijzigingen in de richtlijn of de indelingsregeling voor gevaarlijke stoffen in de "hoge categorie" terechtgekomen? (Inrichtingen van de lage categorie die inrichtingen van de hoge categorie zijn geworden)

vi) Hoeveel inrichtingen van de "lage Seveso-categorie" vallen door wijzigingen in de richtlijn of de indelingsregeling voor gevaarlijke stoffen niet langer onder de richtlijn? (Inrichtingen van de lage categorie die niet langer onder de Seveso-bepalingen vallen)

vii) Hoeveel inrichtingen van de "hoge Seveso-categorie" zijn door wijzigingen in de richtlijn of de indelingsregeling voor gevaarlijke stoffen in de "lage categorie" terechtgekomen?

viii) Hoeveel inrichtingen van de "hoge Seveso-categorie" vallen door wijzigingen in de richtlijn of de indelingsregeling voor gevaarlijke stoffen niet langer onder de richtlijn? (Inrichtingen van de hoge categorie die niet langer onder de Seveso-bepalingen vallen)

2. Veiligheidsrapporten

a) Hoeveel inrichtingen die binnen de werkingssfeer van artikel 9 vallen hebben aan het eind van elk van de jaren van de rapportageperiode nog geen enkel veiligheidsrapport ingediend (sinds de inwerkingtreding van de richtlijn)?

b) Voor hoeveel inrichtingen van de hoge categorie geldt op 31 december 2005 de volgende situatie:

i) het veiligheidsrapport is vóór 1 januari 2003 voor het laatst bijgewerkt;

ii) het veiligheidsrapport is voor het laatst in de loop van 2003 bijgewerkt;

iii) het veiligheidsrapport is voor het laatst in de loop van 2004 bijgewerkt;

iv) het veiligheidsrapport is voor het laatst in de loop van 2005 bijgewerkt;

v) het is onbekend wanneer het veiligheidsrapport voor het laatst is bijgewerkt.

c) Wat is de gemiddelde periode tussen de ontvangst van het veiligheidsrapport en de mededeling van de conclusies aan de exploitant?

d) Het antwoord op deze vraag is facultatief. In de context van de evaluatie van het veiligheidsrapport, zoals vereist krachtens artikel 9, lid 5, kan de exploitant het veiligheidsrapport evalueren en vervolgens besluiten dit niet bij te werken. Voor hoeveel inrichtingen van de hoge categorie geldt op 31 december 2005 in dit opzicht de volgende situatie:

i) het veiligheidsrapport is vóór 1 januari 2003 voor het laatst geëvalueerd en deze evaluatie heeft niet tot een bijwerking van het veiligheidsrapport geleid;

ii) het veiligheidsrapport is voor het laatst in de loop van 2003 geëvalueerd en deze evaluatie heeft niet tot een bijwerking van het veiligheidsrapport geleid;

iii) het veiligheidsrapport is voor het laatst in de loop van 2004 geëvalueerd en deze evaluatie heeft niet tot een bijwerking van het veiligheidsrapport geleid;

iv) het veiligheidsrapport is voor het laatst in de loop van 2005 geëvalueerd en deze evaluatie heeft niet tot een bijwerking van het veiligheidsrapport geleid;

v) het is onbekend wanneer het veiligheidsrapport voor het laatst is geëvalueerd.

3. Noodplannen

1. Hoeveel inrichtingen van de hoge categorie hebben geen(2) intern noodplan, zoals krachtens artikel 11, lid 1, onder a), van de richtlijn vereist is?

2. Hoeveel inrichtingen van de hoge categorie hebben een intern noodplan, zoals krachtens artikel 11, lid 1, onder a), van de richtlijn vereist is?

3. Voor hoeveel inrichtingen van de hoge categorie wordt de situatie ten aanzien van het bestaan van een intern noodplan momenteel beoordeeld?

4. Hoeveel inrichtingen van de hoge categorie hebben geen door de aangewezen instantie opgesteld extern noodplan, zoals bedoeld in artikel 11, lid 1, onder c), van de richtlijn? (Er dient een korte uitleg te worden gegeven als dit aantal niet nul is)

5. Geef een korte uitleg over de manier waarop externe noodplannen worden getest (bijvoorbeeld gedeeltelijke test, volledige test, samen met hulpdiensten of theoretisch) en specificeer de criteria die worden gehanteerd om te bepalen of een extern noodplan getest is.

6. Voor hoeveel inrichtingen van de hoge categorie werd het externe noodplan voor het laatst in 2003 getest?

7. Voor hoeveel inrichtingen van de hoge categorie werd het externe noodplan voor het laatst in 2004 getest?

8. Voor hoeveel inrichtingen van de hoge categorie werd het externe noodplan voor het laatst in 2005 getest?

9. In hoeveel gevallen heeft de bevoegde instantie overeenkomstig artikel 11, lid 6, in het licht van de informatie in het veiligheidsrapport besloten dat de eisen inzake de opstelling van een extern noodplan niet van toepassing zijn? Geef een korte uitleg en motivering voor deze gevallen.

4. Domino-effecten

a) Geef algemene achtergrondinformatie over de methodologie voor de aanwijzing van de in artikel 9, lid 1, bedoelde inrichtingen of groepen inrichtingen.

b) Hoeveel groepen inrichtingen zijn er aangewezen waar de waarschijnlijkheid en de mogelijkheid of de gevolgen van een zwaar ongeval groter kunnen zijn ten gevolge van de ligging en de nabijheid van die inrichtingen, zoals bedoeld in artikel 8, lid 1, van de richtlijn over het domino-effect?

c) Wat is het gemiddelde aantal inrichtingen per groep? (facultatief)

d) Wat is het aantal inrichtingen in de kleinste groep (de groep met het kleinste aantal inrichtingen)? (facultatief)

e) Wat is het aantal inrichtingen in de grootste groep (de groep met het grootste aantal inrichtingen)? (facultatief)

f) Welke strategie wordt er gevolgd om ervoor te zorgen dat er op passende wijze toereikende informatie wordt uitgewisseld voor de inrichtingen die gevolgen van het domino-effect kunnen ondervinden? Illustreer de strategie aan de hand van een of twee concrete voorbeelden en geef duidelijk aan welke problemen daarbij in de praktijk worden ondervonden.

5. Ruimtelijke ordening

Geef algemene achtergrondinformatie over de concrete maatregelen om in het algemeen de doelstellingen van artikel 12 te verwezenlijken en in het bijzonder nieuwe ontwikkelingen rond bestaande locaties en de vestiging van nieuwe locaties te reguleren.

6. Informatie over veiligheidsmaatregelen

1. Hoeveel inrichtingen hebben gedurende de periode 2003-2005 ten minste één keer overeenkomstig artikel 13 informatie aan het publiek verstrekt?

2. Over hoeveel inrichtingen hebben de bevoegde instanties aan andere lidstaten voldoende informatie verstrekt om hen in staat te stellen noodplannen op te stellen, zoals krachtens artikel 13, lid 2, vereist is?

3. Over hoeveel inrichtingen hebben de bevoegde instanties van andere lidstaten voldoende informatie ontvangen om hen in staat te stellen noodplannen op te stellen, zoals krachtens artikel 13, lid 2, vereist is?

4. In hoeveel gevallen hebben de bevoegde instanties informatie aan een andere lidstaat verstrekt over inrichtingen dicht bij het grondgebied van een andere lidstaat die geen gevaar kunnen opleveren voor een zwaar ongeval buiten de grenzen van het bedrijfsterrein, zoals bedoeld in artikel 13, lid 3?

5. Geef een korte beschrijving van de strategie voor de voorlichting aan het publiek: Wie is verantwoordelijk voor de voorlichting aan het publiek? Welke middelen worden voor de voorlichting van het publiek gebruikt? Wie draagt de kosten van deze voorlichting? Worden de kosten van de voorlichting aan het publiek geëvalueerd? Wordt de informatie echt aan het publiek verstrekt en hoe wordt dit gecontroleerd? Worden de kwaliteit en zorgvuldigheid van de strategie voor de voorlichting van het publiek periodiek gecontroleerd en hoe gebeurt dit?

7. Exploitatieverbod

1. Wat zijn de dwangmaatregelen die bij inbreuken op de wetgeving kunnen worden gebruikt? (bestuursrechtelijke maatregelen, financiële sancties, exploitatieverbod als bedoeld in artikel 17, enz.)

2. In hoeveel gevallen is elk van deze dwangmaatregelen gebruikt?

8. Inspectie

a) Geef een overzicht van de strategie en de middelen voor inspectie met een ruwe schatting van het totale aantal manuren van de inspectiedienst om aan de in de richtlijn vastgestelde eisen te voldoen, de taken van de inspecteurs en de minimale kwalificaties die ze moeten hebben.

b) Hoeveel inrichtingen van de hoge categorie zijn in elk van de drie jaren van de rapportageperiode ten minste eenmaal geïnspecteerd?(3)

c) Hoeveel inrichtingen van de lage categorie zijn in elk van de drie jaren van de rapportageperiode ten minste eenmaal geïnspecteerd?

d) Hoeveel inrichtingen van de hoge categorie zijn gedurende de drie jaren 2003, 2004 en 2005 niet eenmaal geïnspecteerd?

e) Hoeveel inrichtingen van de lage categorie zijn gedurende de drie jaren 2003, 2004 en 2005 niet eenmaal geïnspecteerd?

9. Havens en spoorwegemplacementen (facultatief)

Met inachtneming van het Verdrag en overeenkomstig de relevante communautaire wetgeving kunnen de lidstaten de nodige maatregelen handhaven of invoeren voor met het vervoer samenhangende activiteiten in havens, aan kaden en op spoorwegemplacementen, die niet onder de richtlijn vallen, om een veiligheidsniveau te waarborgen dat gelijkwaardig is aan het bij de richtlijn vastgestelde niveau. Deze facultatieve vraag is derhalve bedoeld om informatie uit te wisselen over de vastgestelde maatregelen en zware ongevallen op dit gebied.

a) Geef een overzicht van de "Seveso-achtige" maatregelen (externe noodplannen, ruimtelijke ordening, voorlichting aan het publiek, enz.) die tot op zekere hoogte voor havens en/of spoorwegemplacementen zouden kunnen gelden.

b) Hoeveel zware ongevallen die voldoen aan de in bijlage VI van de richtlijn gespecificeerde criteria voor de kennisgeving van een ongeval, hebben zich in een haven voorgedaan?

c) Hoeveel zware ongevallen die voldoen aan de in bijlage VI van de richtlijn gespecificeerde criteria voor de kennisgeving van een ongeval, hebben zich op een spoorwegemplacement voorgedaan?

>PIC FILE= "L_2002195NL.007801.TIF">

>PIC FILE= "L_2002195NL.007901.TIF">

>PIC FILE= "L_2002195NL.008001.TIF">

(1) De volgende vragen i) tot en met viii) zijn alleen relevant voor de lidstaten die deze informatie niet via het SPIRS-systeem bij de Commissie hebben ingediend.

(2) Er kan van worden uitgegaan dat een inrichting een intern noodplan heeft wanneer de bevoegde instantie op basis van het onderzoek van het veiligheidsrapport over bewijzen beschikt dat er een intern noodplan bestaat. Tenzij er andere gegevens zijn waaruit het tegendeel blijkt, wordt ervan uitgegaan dat een inrichting geen intern noodplan heeft als er geen veiligheidsrapport is ingediend of als het veiligheidsrapport is onderzocht en hieruit niet blijkt dat er een intern noodplan bestaat. Wanneer het veiligheidsrapport ontvangen is maar nog niet is onderzocht, moet de situatie als "wordt beoordeeld" worden gekarakteriseerd.

(3) In de vragen in punt 8, onder b), c), d) en e), heeft de term "geïnspecteerd" betrekking op inspecties die hebben geleid tot de opstelling van een rapport zoals krachtens artikel 18, lid 2, onder b), vereist is.