32002D0365

2002/365/EG: Beschikking van de Commissie van 11 juli 2001 waarbij een concentratie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-overeenkomst wordt verklaard (Zaak COMP/M.2314 — BASF/Eurodiol/Pantochim) (Voor de EER relevante tekst) (kennisgeving geschied onder nummer C(2001) 1856)

Publicatieblad Nr. L 132 van 17/05/2002 blz. 0045 - 0064


Beschikking van de Commissie

van 11 juli 2001

waarbij een concentratie verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-overeenkomst wordt verklaard

(Zaak COMP/M.2314 - BASF/Eurodiol/Pantochim)

(kennisgeving geschied onder nummer C(2001) 1856)

(Slechts de tekst in de Engelse taal is authentiek)

(Voor de EER relevante tekst)

(2002/365/EG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte, en met name op artikel 57,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad van 21 december 1989 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen(1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1310/97(2), en met name op artikel 8, lid 2,

Gezien het besluit van de Commissie van 27 maart 2001 om in deze zaak een procedure in te leiden,

Na de betrokken ondernemingen in de gelegenheid te hebben gesteld hun opmerkingen ten aanzien van de bezwaren van de Commissie kenbaar te maken,

Gezien het advies van het Adviescomité voor concentraties(3),

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Op 12 februari 2001 ontving de Commissie overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EEG) nr. 4064/89 (hierna de "concentratieverordening" genoemd) een aanmelding van een voorgenomen concentratie waarbij de Duitse onderneming BASF AG (BASF) volledige zeggenschap verkrijgt over de Belgische ondernemingen Pantochim SA (Pantochim) en Eurodiol SA (Eurodiol) door een bindende overnameovereenkomst d.d. 29 december 2000.

(2) Na de aanmelding te hebben onderzocht, concludeerde de Commissie dat de aangemelde transactie binnen het toepassingsgebied van de concentratieverordening valt. Tijdens de beginfase van het onderzoek van de Commissie werden overeenkomstig artikel 6, lid 2, verbintenissen voorgesteld met het oog op een goedkeuringsbeschikking in de eerste onderzoeksfase. Deze verbintenissen waren niet toereikend om de mededingingsbezwaren ten aanzien van de concentratie weg te nemen. De Commissie meende bijgevolg dat er ernstige twijfel bestond over de verenigbaarheid van de aangemelde transactie met de gemeenschappelijke markt. Derhalve besloot de Commissie op 27 maart 2001 om de procedure van artikel 6, lid 1, onder c), van de concentratieverordening in te leiden.

I. DE PARTIJEN

(3) BASF is een onderneming die wereldwijd actief is in de productie en distributie van fijnchemicaliën en andere chemische producten, gezondheids- en voedingsproducten, olie en gas.

(4) Eurodiol en Pantochim zijn Belgische ondernemingen. Beide zijn dochterondernemingen van SISAS, een in Luxemburg en Italië gevestigd concern. Pantochim is actief in de productie van verscheidene chemicaliën, hoofdzakelijk ftaalzuuranhydride (FA) en ftalaten. Eurodiol houdt zich bezig met de productie van 1,4-butaandiol (BDO) en de BDO-gerelateerde chemicaliën gamma-butyro-lacton (GBL), N-methylpyrolidon (NMP) en tetrahydrofuraan (THF).

(5) Op 18 september 2000 werden Eurodiol en Pantochim onder een aan het faillissement voorafgaande regeling ("gerechtelijk akkoord") gesteld door de Rechtbank van koophandel van Charleroi in België. In hetzelfde vonnis benoemde de rechtbank vier commissarissen inzake opschorting die toezicht houden op het bestuur van Eurodiol en Pantochim tijdens de aan het faillissement voorafgaande procedure. Daarenboven bevindt de in Milaan gevestigde Italiaanse moedermaatschappij SISAS SpA zich eveneens in een faillissementsprocedure.

II. DE TRANSACTIE EN DE CONCENTRATIE

(6) De transactie bestaat uit de overname van Eurodiol en Pantochim door BASF, via een bindende overnameovereenkomst die op 29 december 2000 werd gesloten tussen BASF Antwerpen NV (een filiaal dat volledig eigendom is van BASF) en de commissarissen die Pantochim en Eurodiol vertegenwoordigen.

(7) De aangemelde transactie is een overname waardoor BASF volledige zeggenschap verkrijgt over Eurodiol en Pantochim en vormt derhalve een concentratie in de zin van artikel 3, lid 1, onder b), van de concentratieverordening.

III. COMMUNAUTAIRE DIMENSIE

(8) De totale gezamenlijke omzet over de gehele wereld van de betrokken ondernemingen bedraagt meer dan 5 miljard EUR(4). In 1999 haalde BASF een wereldwijde omzet van 29,5 miljard EUR, terwijl Eurodiol en Pantochim een gezamenlijke omzet hadden van 202 miljoen EUR. BASF, Eurodiol en Pantochim behaalden gezamenlijk een omzet van meer dan 100 miljoen EUR in twaalf lidstaten. Bovendien haalden zowel BASF als Pantochim en Eurodiol een omzet van meer dan 25 miljoen EUR in drie lidstaten (België, Duitsland en Italië). Elk van de betrokken ondernemingen behaalde niet meer dan tweederde van haar totale communautaire omzet in een en dezelfde lidstaat. De aangemelde transactie heeft derhalve een communautaire dimensie in de zin van artikel 1, lid 3, van de concentratieverordening (zie tabel 1).

Tabel 1

Omzet van BASF en Pantochin en Eurodiol 1999

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

IV. BEOORDELING VAN DE CONCENTRATIE

A. RELEVANTE PRODUCTMARKTEN

1. FTAALZUURANHYDRIDE (FA)

(9) FA is een grondstof die hoofdzakelijk wordt gebruikt voor de productie van zowel ftalaten als alkydharsen en onverzadigde polyesterharsen (OP). FA wordt in vlokken of gesmolten vorm verkocht.

(10) Volgens de partijen vormt FA een relevante productmarkt en zij hebben dienovereenkomstig bepaalde gegevens verstrekt. Deze marktafbakening werd algemeen bevestigd door het marktonderzoek van de Commissie.

2. FTALATEN

(11) Ftalaten zijn diësters van de respectieve alcohol en FA. Wegens hun verschillende kenmerken kunnen ze in gangbare ftalaten en ftalaten met een korte keten worden onderverdeeld. De aanmeldende partijen beweren echter dat er maar één relevante productmarkt is, omdat minstens een deel van de Europese producenten in staat zou zijn om hun productieproces van gangbare ftalaten op korteketenftalaten om te schakelen.

(12) De partijen beweren met name dat de omvang van de vereiste aanpassingen afhankelijk zou zijn van de respectieve fabrieksconstructies. In het geval van een voor de productie van gangbare ftalaten ontworpen en gebruikte esterificatie-eenheid, zou enkel de alcoholverwijderings- en zuiveringsafdeling moeten worden aangepast. In de zuiveringsafdeling zouden slechts enkele kleine wijzigingen in de pijpleidingen vereist zijn. De partijen beweren dat na deze aanpassingen de esterificatie-eenheid in staat zou zijn om de diverse soorten ftalaten te produceren, en dit na een periode van buitengebruikstelling van twee tot drie dagen. De kosten van dergelijke aanpassingen zouden ongeveer 5 % van de kosten van een nieuwe fabriek bedragen.

(13) De meeste antwoorden bij het door de Commissie uitgevoerde marktonderzoek geven aan dat een marktafbakening waarin zowel gangbare ftalaten als korteketenftalaten zijn opgenomen, te ruim is. Volgens concurrenten van BASF is de mogelijkheid om hun productie om te schakelen van gangbare ftalaten op korteketenftalaten zeer beperkt wegens de investeringen die vereist zijn om korteketenftalaten in hun fabrieken te produceren. Bovendien worden gangbare ftalaten en korteketenftalaten voor totaal verschillende toepassingen gebruikt. De partijen beweren zelf dat de mate waarin ftalaten oplosbaar en met bepaalde polymeren verbindbaar zijn, verschillen naargelang het evenwicht tussen de polariseerbare/polaire delen van de moleculen en de lengte van de alkylketen van de respectieve ftalaten. Zij concluderen derhalve dat enkel korteketenftalaten (i.e. C1 tot C4) geschikt zijn voor toepassingen zoals de productie van nitrocellulose of de flegmatisering van peroxiden.

(14) Wegens hun verschillende chemische structuur worden gangbare ftalaten en korteketenftalaten voor verschillende toepassingen gebruikt. Gangbare ftalaten (ftalaten op basis van C4- of langere alcoholketens) worden vaak weekmakers genoemd, omdat zij voor ongeveer 95 % worden gebruikt als weekmaker in PVC. De resterende 5 % van de gangbare ftalaten wordt gebruikt als weekmaker in lijmen, coatings en kleurstoffen, als inhibitor voor peroxiden en voor de productie van nitrocellulose. De zogenoemde korteketenftalaten DMP en DEP (ftalaten op basis van C1- of C2-alcohol) worden gebruikt als weekmaker in de productie van cellulose-esters, als inhibitor/stabilisator voor peroxiden, als hechtmiddel in cosmetica en als verdunningsmiddel in parfums.

(15) In het onderhavige geval is het van geen belang of gangbare ftalaten en korteketenftalaten twee verschillende productmarkten of één enkele productmarkt vormen, omdat in geen van beide gevallen sprake is van mededingingsbezwaren.

3. 1,4-BUTAANDIOL (BDO)

(16) BASF beweert dat BDO wordt gebruikt als grondstof voor de productie van bepaalde chemicaliën, met name de volgende oplosmiddelen: gamma-butyro-lacton (GBL), N-methylpyrolidon (NMP) en tetrahydrofuraan (THF), alsook N-vinylpyrolidon (NVP), poly-vinylpyrolidon (PVP), polytetramethyleen-etherglycol (PTMEG), polybutyleentereftalaat (PBT) en polyurethanen (PUR). Voor de commerciële productie van BDO bestaan er volgens BASF momenteel vier procédés, op basis van acetyleen, butadieen, propyleenoxide en butaan. BASF is niettemin van mening dat BDO één enkele productmarkt vormt.

(17) De door BASF naar voren geschoven marktafbakening werd door derden bevestigd. Volgens hen is BDO, door zijn chemische eigenschappen en kenmerken, een apart product en is het niet substitueerbaar door andere producten. De alternatieve procédés die men kan gebruiken voor de productie van BDO hebben geen invloed op de basiseigenschappen van het product - het eindproduct blijft hetzelfde.

(18) In het licht van het bovenstaande is de Commissie van mening dat BDO een relevante productmarkt is.

4. PRODUCTEN OP BASIS VAN BDO (GBL, NMP EN THF)

(19) BASF merkt in de aanmelding op dat GBL, NMP en THF producten zijn die behoren tot de bredere markt van speciale oplosmiddelen. Deze marktafbakening omvat ook bepaalde zuurstofhoudende oplosmiddelen (propyleen-glycol-monomethyl-ether-acetaat (PGMEA), dimethylformamide (DMF), dimethylacetamide (DMAC), propyleencarbonaat (PC), dimethyl-sulfoxide (DMSO)) alsmede methyleenchloride.

(20) Speciale oplosmiddelen vertegenwoordigen slechts een klein deel van de totale markt voor organische oplosmiddelen in de Europese Unie in 1999. Volgens BASF is de markt voor speciale oplosmiddelen enorm versplinterd. Er zijn meer dan 20 verschillende bedrijven op de markt, waarvan geen enkel het complete gamma van de respectieve producten kan aanbieden. Toch vormen deze producten volgens BASF één enkele markt, omdat er aanzienlijke concurrentie bestaat tussen verscheidene oplosmiddelen, al naar gelang van hun diverse toepassingen.

(21) BASF heeft de toepassingen van speciale oplosmiddelen als volgt geïnventariseerd: elektronica- en verfstripping, proceschemicaliën, zuivering/reiniging, agrochemische en farmaceutische producten.

(22) BASF heeft ook een lijst met substitutiemogelijkheden voor elk van deze hoofdtoepassingen verstrekt. In de elektronicasector ondervinden fotoresiststrippers op basis van NMP bijvoorbeeld zware concurrentie van alternatieve strippers op basis van DMSO, hydroxylamine, ethyllactaat, PGMEA, enzovoort. BASF voert bovendien aan dat er momenteel nieuwe technologieën worden ontwikkeld die in de toekomst kunnen worden toegepast in de plaats van GBL, NMP en THF.

(23) In de sector van de coating- en verfstripping ondervinden verfstrippers op basis van NMP, volgens BASF, concurrentie van bijvoorbeeld [...]*.

(24) Wat de toepassingen voor proceschemicaliën betreft, is BASF van mening dat NMP substitueerbaar is door een breed scala van alternatieve systemen en producten, zoals bijvoorbeeld [...]*. Voor reinigingstoepassingen gebruikt men, naar gelang van de aard van het materiaal dat gereinigd moet worden, volgens BASF een breed scala van producten, zoals [...]* enzovoort. Wat de biotechnologische toepassingen betreft, bestaat er concurrentie van verschillende technologieën en worden er voortdurend nieuwe producten ontwikkeld. BASF haalt een voorbeeld aan van substitutie van THF [...]*.

(25) Volgens BASF blijkt uit al deze voorbeelden dat de oplosmiddelen van alle genoemde categorieën (speciale oplosmiddelen, andere zuurstofhoudende oplosmiddelen, andere organische oplosmiddelen, alsmede niet-organische oplosmiddelen) tot op zekere hoogte onderling verwisselbaar zijn en derhalve als één enkele relevante productmarkt kunnen worden beschouwd. In het kader van de aanmelding is BASF echter ervan uitgegaan dat de onderafdeling "speciale oplosmiddelen" een aparte relevante productmarkt vormt.

(26) De aanmelding heeft echter met name betrekking op oplosmiddelen op basis van BDO (GBL, NMP en THF), dit wil zeggen de producten die door Eurodiol en BASF worden geproduceerd. Slechts een handvol bedrijven houdt zich bezig met de productie van BDO-oplosmiddelen en de meeste daarvan produceren het hele gamma van producten. BASF, Eurodiol en de meeste andere bedrijven die oplosmiddelen op basis van BDO vervaardigen, passen een methode toe waarbij alle drie de producten, alsook BDO, geproduceerd kunnen worden in één gezamenlijk productieproces. In de onderstaande figuren 1 en 2 wordt een vereenvoudigd overzicht gegeven van de wijze waarop de productieprocessen functioneren met verschillende technologieën. Sommige producenten gebruiken andere technologieën dan de hieronder getoonde. BASF onderscheidt vier verschillende technologieën in de aanmelding, maar over het algemeen kunnen de technologieën het complete gamma van producten produceren.

Figuur 1

Het BASF-proces

>PIC FILE= "L_2002132NL.004801.TIF">

Figuur 2

Het Euradiol-proces

>PIC FILE= "L_2002132NL.004802.TIF">

(27) Het BASF-proces is het zogenoemde "Reppe"-proces, een betrekkelijk oude technologie op basis van acetyleen en formaldehyde. Het Eurodiol-proces is gebaseerd op een recentelijk ontdekte technologie, waarbij butaan en MA als grondstoffen dienen. Derden hebben verklaard dat dit productieproces als een "goedkope" technologie dient te worden beschouwd. In de figuren 1 en 2 kan men zien dat in het BASF-proces GBL en THF worden afgeleid van BDO, terwijl in het Eurodiol-proces BDO wordt afgeleid van GBL. In deze beschikking zal de term "producten op basis van BDO" derhalve worden gebruikt voor GBL, NMP en THF.

(28) De Commissie heeft onderzocht of producten op basis van BDO samen met andere, niet met BDO verband houdende speciale oplosmiddelen, zoals voorgesteld door BASF, dan wel los van andere, niet met BDO verband houdende speciale oplosmiddelen of apart, als afzonderlijke productmarkten moeten worden beschouwd.

(29) De door BASF voorgestelde marktafbakening werd niet bevestigd door het marktonderzoek van de Commissie. Volgens derden verschillen de productgroepen op basis van BDO van andere speciale oplosmiddelen en vormen ze afzonderlijke productmarken. Volgens grote meerderheid van de klanten is er geen sprake van substitueerbaarheid met betrekking tot GBL, NMP en THF, noch door de betrokken producten, noch door om het even welk ander oplosmiddel. De specifieke technische eigenschappen en de verschillende toepassingen laten in de praktijk geen substitutie van een van de betrokken producten door andere chemicaliën toe.

(30) Derden benadrukken dat de substitutiemogelijkheden zeer beperkt zijn, met name voor de farmaceutische en agrochemische industrie. Een groot deel van de op de handelsmarkt verkochte producten op basis van BDO wordt gebruikt in de farmaceutische en de agrochemische industrie. In Europa bedraagt de productie voor de handelsmarkt in deze sectoren ongeveer [50-70 %]* voor GBL, [40-60 %]* voor THF en [10-30 %]* voor NMP.

(31) GBL wordt in de eerste plaats [...]* gebruikt voor de productie van NMP. In dit proces zijn er geen substituten voor GBL. Het wordt ook gebruikt voor de productie van farmaceutische en agrochemische producten en als oplosmiddel. In deze toepassingen is GBL volgens derden de voor de hand liggende keuze, omdat het betere prestaties levert dan andere oplosmiddelen en/of minder kost.

(32) NMP is een krachtig oplosmiddel dat kan worden gebruikt in de meeste commerciële harsen. Door zijn hoge kookpunt en voortreffelijke oplossingskracht overtreft en verbetert NMP de eigenschappen van hogetemperatuur-moffellakken. NMP wordt ook gebruikt in de elektronicamarkt voor stripping en reiniging. Daarnaast wordt het ook gebruikt als reactieoplosmiddel in een hele reeks chemische industrieën, voor de productie van agrochemische en elektronische producten en voor petrochemische verwerking.

(33) Een van de voornaamste toepassingen van NMP is de productie van draadcoating, en [20-30 %]* van de wereldwijde NMP-productie wordt gebruikt voor de vervaardiging van oplosmiddelen voor draadcoating. Volgens derden vormen cresolen een mogelijk substituut voor deze toepassing. Men verwacht echter dat het gebruik van cresolen in draadcoatingtoepassingen in de afzienbare toekomst aanzienlijk zal afnemen als gevolg van milieuoverwegingen. Over het algemeen is NMP duurder dan zijn substituten en wordt het derhalve enkel gebruikt wanneer het veel betere prestaties levert dan zijn substituten of gezondheids- en veiligheidsoverwegingen een belangrijke rol spelen.

(34) Het grootste gedeelte [ > 70 %]* van de THF-productie wordt gebruikt voor de productie van PTMEG, dat wordt aangewend in elastomeren en elastische vezels op basis van elasthaan. In deze toepassing kan THF volgens derden niet worden vervangen door andere producten. Het resterende deel van de THF-productie [< 25 %]* wordt gebruikt als oplosmiddel in PVC-cementen en -coatings en als reactieoplosmiddel in farmaceutische producten. Volgens derden levert THF in deze toepassingen betere prestaties dan andere oplosmiddelen en is het ook goedkoper, waardoor het een voor de hand liggende keuze is voor consumenten.

(35) Aan de vraagzijde lijken er dus weinig of geen substitutiemogelijkheden te bestaan tussen GBL, NMP en THF. Zelfs indien er, uit chemisch oogpunt, een algemene substitutiemogelijkheid zou bestaan, zou de substitutie volgens derden zeer veel tijd in beslag nemen en hoge kosten met zich brengen. Iedere substitutie op dit gebied vereist kostbaar onderzoek om andere geschikte producten te vinden en te testen. Bovendien zou het aangepaste proces industrieel getest moeten worden en zou het veel tijd kosten om de noodzakelijke vergunning van de overheid te verkrijgen. Daarenboven worden producten op basis van BDO over het algemeen afzonderlijk besteld en ziet de vraagstructuur er voor ieder product heel anders uit. De meerderheid van de bij het marktonderzoek ondervraagde afnemers gebruikte niet alle drie de producten. BASF vraagt ook verschillende prijzen voor de producten op basis van BDO. Zo waren GBL en NMP in 1997 bijvoorbeeld tot 30 % duurder dan THF. Tegen 1999 waren de prijsverschillen echter geslonken tot iets minder dan 5 %. Tijdens de periode 1997-2000, toen er een aanzienlijke daling was van de prijzen voor producten op basis van BDO in de EER, was de prijsdaling niet gelijk voor alle producten. De prijs die BASF vroeg voor THF daalde bijvoorbeeld iets meer dan 25 %, terwijl de prijs voor NMP een daling kende van bijna 40 %.

(36) Naast de verschillende specifieke eigenschappen en prestaties van de afzonderlijke stoffen vormen, volgens derden, ook de voorschriften van nationale of communautaire overheidsinstanties op het gebied van de volksgezondheid(5) een grote belemmering voor nieuwe productformuleringen en substituties.

(37) Van de bij het marktonderzoek ondervraagde derden was niemand op de hoogte van aan de gang zijnde ontwikkelingen van nieuwe technologieën voor toekomstige substituties van GBL, THF en NMP.

(38) Hieruit kan worden geconcludeerd dat GBL, NMP en THF afzonderlijke en onderscheiden productmarkten vormen.

B. RELEVANTE GEOGRAFISCHE MARKTEN

1. FA

(39) De aanmeldende partijen merken op dat de relevante geografische markt voor FA minstens EER-wijd is. Voorts zijn zij van mening dat de aangrenzende Oost-Europese landen (Polen, Hongarije, Slovenië, de Republieken Tsjechië en Slowakije) deel uitmaken van deze relevante geografische markt. Voor deze landen bestaan er geen handelsbelemmeringen met de EER, en hun prijzen richten zich over het algemeen naar die van de EER. Deze definitie werd algemeen bevestigd door het onderzoek van de Commissie.

(40) Het is niet noodzakelijk de relevante geografische markten verder af te bakenen, aangezien de daadwerkelijke mededinging in de EER of in een wezenlijk deel daarvan bij geen van de andere mogelijke marktafbakeningen op significante wijze zou worden belemmerd.

2. FTALATEN

(41) De aanmeldende partijen merken op dat de relevante geografische markt voor alle ftalaten minstens EER-wijd is. Voorts zijn zij van mening dat de aangrenzende Oost-Europese landen (Polen, Hongarije, Slovenië, de Republieken Tsjechië en Slowakije) deel uitmaken van deze relevante geografische markt. Voor deze landen bestaan er geen handelsbelemmeringen met de EER, en hun prijzen richten zich over het algemeen naar die van de EER. Deze afbakening werd algemeen bevestigd door het onderzoek van de Commissie.

(42) Het is niet noodzakelijk de relevante geografische markten verder af te bakenen, aangezien de daadwerkelijke mededinging in de EER of in een wezenlijk deel daarvan bij geen van de andere mogelijke marktafbakeningen op significante wijze zou worden belemmerd.

3. BDO EN PRODUCTEN OP BASIS VAN BDO (GBL, NMP EN THF)

(43) BASF is van mening dat de relevante geografische markten voor de productie en verkoop van BDO en speciale oplosmiddelen minstens West-Europa (EER plus Zwitserland) omvatten, aangezien afnemers BDO en speciale oplosmiddelen kopen van leveranciers die in verschillende lidstaten gevestigd zijn. Daarenboven worden vervoerskosten niet als een wezenlijke handelsbelemmering beschouwd. BASF is derhalve van mening dat de relevante geografische markten voor de productie en verkoop van BDO en speciale oplosmiddelen groter zijn dan West-Europa en ook Oost-Europa omvatten, aangezien er geen handelsbelemmeringen zijn met West-Europa en de vervoerskosten beperkt zijn. Bovendien vormt de opslag van BDO en speciale oplosmiddelen evenmin een handelsbelemmering in de Europese markt, gezien de onbeperkte houdbaarheid van deze producten. Ten slotte verklaart BASF dat, op enkele kleine verschillen na, de prijzen voor vergelijkbare hoeveelheden min of meer gelijk zijn op de relevante markt.

(44) Derden bevestigen deze bewering van BASF, in zoverre dat er bij de afnemer geen speciale voorkeur bestaat met betrekking tot de geografische oorsprong van de producten. De kwaliteit is vergelijkbaar voor alle leveranciers, behalve voor de leveranciers uit Oost-Europa, en houdbaarheid lijkt op de betrokken markten geen bijzonder probleem te zijn.

a) De belangrijkste producenten en handelsstromen

(45) SISAS produceert BDO, GBL, NMP en THF in de Eurodiol-fabriek in België, en BASF produceert alle vier de producten in Duitsland en de Verenigde Staten, maar produceert ook BDO in Japan en Korea en THF in Japan. De concurrenten zijn gevestigd in Europa of de Verenigde Staten. International Speciality Products Inc. ("ISP") produceert alle vier de producten in de Verenigde Staten en produceert ook BDO en THF in Duitsland. Lyondell Chemical Company ("Lyondell") produceert alle vier de producten in de Verenigde Staten. Daarnaast heeft DuPont de Nemours International SA ("DuPont") productie-eenheden in Spanje voor THF en GBL (enkel voor eigen gebruik) en in de Verenigde Staten voor BDO en THF.

(46) In 2000 was er, volgens BASF, een aanzienlijke uitvoer van BDO naar Amerika [20-40 kt]* en slechts een beperkte invoer [1-5 kt]*. Er was een aanzienlijke invoer van GBL [1-10 kt]* en NMP [5-20 kt]* van Amerika naar Europa, maar geen noemenswaardige uitvoer van Europa naar Amerika. Voor THF was er een handelsstroom van ongeveer [1-5 kt]* in beide richtingen. Niet alle ingevoerde goederen werden echter verkocht op de handelsmarkt; sommige werden aangewend voor eigen gebruik via transfers binnen het bedrijf.

(47) BASF maakte de volgende schattingen van de uitvoer van Europa naar Azië in 2000: [1-5 kt]* voor BDO, [1-5 kt]* voor GBL, [1-10 kt]* voor NMP en [1-10 kt]* voor THF. In dezelfde periode [...]*. Derden hebben bovendien verklaard dat de producten uit Azië niet concurrerend zijn qua prijs, wat er verder op wijst dat deze producenten geen concurrentiedruk uitoefenen. Derhalve is er met de Aziatische producenten verder geen rekening gehouden in de analyse.

(48) Ondanks de afwezigheid van duidelijke invoerbelemmeringen tussen Oost-Europa en de EER werd, zowel door BASF als bij het marktonderzoek van de Commissie, slechts een beperkte invoer vastgesteld. In Oost-Europa zijn er drie producenten, te weten [...]*. Verscheidene klanten verklaarden bij het marktonderzoek dat de in Oost-Europa vervaardigde producten van een lagere kwaliteit zijn en dat de producenten niet in staat zijn om op betrouwbare basis te leveren. De meeste afnemers kenden zelfs geen Oost-Europese leveranciers of verklaarden dat ze nog nooit door dergelijke leveranciers waren benaderd. Tot nu toe was er slechts een minimale invoer van GBL en NMP [...]*. BASF beweert dat bepaalde hoeveelheden THF uit Oost-Europa [...]* op de EER-markt werden verkocht, maar in het marktonderzoek werd geen enkele afnemer gevonden die THF uit Oost-Europa gebruikt.

(49) Ofschoon er technisch gezien wellicht weinig handelsbelemmeringen bestaan, beschikt de Commissie over weinig aanwijzingen dat Oost-Europese producenten enige concurrentiedruk uitoefenen op de EER-markten voor BDO, GBL, NMP en THF. De Commissie beschouwt Oost-Europa derhalve niet als een deel van de relevante markt. Er is daarentegen wel sprake van een aanzienlijke handelsstroom van de Verenigde Staten naar de EER, en daarom heeft de Commissie onderzocht of de markt misschien ruimer is dan de EER. Er is dus in detail onderzocht in hoeverre er sprake is van significante verschillen tussen de concurrentievoorwaarden in de Verenigde Staten en in de EER.

(50) In 1999 en 2000 werden de EER-markten voor BDO, GBL, NMP en THF beheerst door vier marktdeelnemers: BASF, SISAS, ISP en Lyondell. Dezelfde vier ondernemingen waren aanwezig op de markten van de Verenigde Staten. Een aanzienlijk deel van de afzet op de EER-markt [ >30 %]* voor GBL en NMP wordt geproduceerd in de Verenigde Staten, terwijl voor BDO en THF slechts [1-10 %]* afkomstig is uit de Verenigde Staten.

(51) In 1999, toen de Eurodiol-fabriek in Feluy volledig operationeel werd voor de productie van alle vier de producten (BDO, GBL, NMP en THF), vond er in de EER een enorme prijsdaling plaats. Invoerders slaagden er niet in om het hoofd te bieden aan deze scherpe prijsdaling, hun producten werden minder concurrerend en de verkoop van producenten in de Verenigde Staten daalde in 1999. In 2000 waren de prijzen van GBL-invoerders tussen de [1 % en 30 %]* hoger dan die van BASF, voor THF waren de prijzen [5-15 %]* hoger en voor NMP [1-10 %]* hoger. Voor BDO konden er geen significante prijsverschillen tussen Europese producenten en invoerders worden vastgesteld.

(52) Er dienen ook aanzienlijke vrachtkosten en invoerrechten voor invoer uit de Verenigde Staten en Azië te worden betaald, hetgeen invoer naar de Gemeenschap beperkt. De invoerbelasting bedraagt momenteel 7,8 % voor BDO en 6,5 % voor GBL, NMP en THF. Uit het marktonderzoek is gebleken dat de extra kosten die voortvloeien uit vervoer en invoerrechten tot 20 % van de totale prijs van het eindproduct kunnen bedragen (het spreekt vanzelf dat dit percentage is gestegen naarmate de prijzen daalden). Ook de wisselkoers EUR-USD heeft ertoe bijgedragen dat de invoer in Europa de laatste jaren duurder is geworden.

(53) Ondanks de prijsverschillen voor ingevoerde producten, heeft het invoerniveau zich in 2000 hersteld. Klanten hebben verklaard dat ze liever twee voorzieningsbronnen hebben, omdat ze daardoor over meer flexibiliteit beschikken en de bevoorrading verzekerd is wanneer een van de producenten niet in staat is op regelmatige basis te leveren. Het huidige tekort aan BDO en aan alle producten op basis van BDO is, naast het feit dat producenten wegens langlopende contracten en relaties met leveranciers op andere productmarkten soms niet licht van leverancier veranderen, wellicht de reden waarom de scherpe invoerdaling die men normaal had kunnen verwachten niet heeft plaatsgevonden.

b) Prijzen

(54) De prijsdaling in de Verenigde Staten was minder uitgesproken dan die in de EER. Tabel 2 geeft een overzicht van de prijsveranderingen (in percentages) voor BDO, GBL, NMP en THF op de verschillende markten tussen 1998 en 2000.

Tabel 2

Relatieve prijsveranderingen in de EER en de Verenigde Staten tussen 1998-2000

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(55) Zoals blijkt uit tabel 2, waren de prijzen in de EER slechts in beperkte mate, of helemaal niet, van invloed op de prijsveranderingen in de Verenigde Staten. Dit wijst er sterk op dat de prijzen in de EER voor BDO en producten op basis van BDO niet worden beïnvloed door de prijzen in de Verenigde Staten.

(56) Bovendien waren, voordat de prijzen voor BDO en producten op basis van BDO in de EER begonnen te dalen, de prijsverschillen tussen de EER en de Verenigde Staten minimaal op de markten voor NMP en GBL, terwijl op de markt voor THF het prijsverschil tussen de 10 % en 20 % lag. Tegen 2000 werden de verschillen groter; het grootste prijsverschil [...]* werd vastgesteld op de GBL-markt en de prijsverschillen waren het kleinst op de markten voor BDO [...]* en THF [...]*.

(57) Volgens de Commissie kan uit het feit dat de scherpe prijsdaling in de EER op geen enkele van de vier markten in de Verenigde Staten werd weerspiegeld, althans niet in wezenlijke mate, worden afgeleid dat uit het oogpunt van de geografische omvang van deze markten de mededingingsvoorwaarden niet voldoende homogeen zijn in de Verenigde Staten en in de EER. De markten in de Verenigde Staten moeten derhalve worden onderscheiden van de EER-markten en vallen buiten het bestek van deze analyse. Deze conclusie wordt bevestigd door de toenemende prijsverschillen voor alle vier de producten en de invoerbelemmeringen tussen de markten in de Verenigde Staten en de EER-markten.

c) Conclusie

(58) Men kan derhalve concluderen dat de EER de relevante geografische markt is voor BDO, GBL, NMP en THF.

C. BEOORDELING

(59) In het kader van deze beschikking werden voor de beoordeling van de situatie inzake mededinging hoofdzakelijk gegevens uit 1999 gebruikt, omdat Pantochim en Eurodiol financiële problemen hadden in de tweede helft van 2000, hetgeen leidde tot een ernstige beperking van hun productie, zoals uit tabel 3 blijkt.

Tabel 3

Eurodiol-productie in 2000 uitgedrukt in ton

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(60) Tussen de eerste en de tweede helft van 2000 daalde de NMP-productie het sterkst, maar de productie van GBL en THF daalde eveneens aanzienlijk. Het zou derhalve misleidend zijn om de verkoopcijfers over het jaar 2000 te gebruiken, omdat dit een verkeerd beeld zou geven van de marktpositie van Eurodiol.

1. FA

(61) Er zijn geen overlappingen tussen de activiteiten van de partijen in de productie van FA, dat hoofdzakelijk wordt gebruikt voor de vervaardiging van ftalaten en verzadigde en onverzadigde polyesterharsen. Sommige van de grote producenten van FA zijn verticaal geïntegreerd in de zich lager in de bedrijfskolom bevindende markten. Dus ongeveer 50 % van de totale productie in de EER dient voor eigen gebruik. In 1999 gebruikte BASF ongeveer 87 % van zijn FA-productie als grondstof voor andere producten, terwijl SISAS 36 % van zijn productie gebruikte voor producten die zich lager in de bedrijfskolom bevinden.

(62) Op de vrije markt voor FA zouden de partijen na de concentratie een marktaandeel hebben van 14 % (BASF 4 %, Pantochim 10 %). De aanmeldende partijen ondervinden concurrentie van Atofina (15 %), Atmosa (11 %) en Lonza (11 %).

(63) In het licht van het betrekkelijk kleine marktaandeel van BASF na de transactie en het bestaan van aanzienlijke concurrentie van verscheidene grote producenten, kan worden geconcludeerd dat de transactie voor de FA-markt geen mededingingsbezwaren oplevert met betrekking tot de verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt.

2. FTALATEN

a) Markt voor ftalaten

(64) BASF produceert zowel korteketenftalaten als gangbare ftalaten, terwijl Pantochim alleen gangbare ftalaten produceert. Er is dus enkel een overlapping tussen de activiteiten van de partners op het gebied van de gangbare ftalaten.

(65) Op een totale markt voor gangbare ftalaten en korteketenftalaten zal BASF na de concentratie een EER-wijd marktaandeel hebben van 26 % (BASF 19 %, Pantochim 7 %). Zijn voornaamste concurrenten zijn Exxon (28 %) en Oxeno/Degussa (10 %), terwijl een aantal andere producenten (Atofina, BP, Lonza en Neste) marktaandelen hebben van 5 % tot 7 %.

(66) Na de concentratie zal BASF ongeveer hetzelfde marktaandeel hebben als Exxon op een markt voor alle ftalaten. Bovendien is een groot aantal internationale ondernemingen, zoals Atofina, Degussa, Lonza en Neste actief op deze markt, zodat de mededinging na de concentratie verzekerd is.

(67) Uit het voorgaande kan derhalve worden geconcludeerd dat het onwaarschijnlijk is dat een markt voor alle ftalaten aanleiding zal geven tot mededingingsbezwaren.

b) Markt voor gangbare ftalaten

(68) Er bestaat een overlapping tussen de activiteiten van de partijen op het gebied van gangbare ftalaten. Aangezien 98 % van alle ftalaten gangbare ftalaten zijn, is de marktsituatie zeer vergelijkbaar met de situatie op de ruimere markt voor alle ftalaten.

(69) Op de markt voor gangbare ftalaten zal BASF na de concentratie een EER-wijd marktaandeel hebben van 26 % (BASF 19 %, Pantochim 7 %). Zijn voornaamste concurrenten zijn Exxon (28 %) en Oxeno/Degussa (10 %), terwijl een aantal andere producenten (Atofina, BP, Lonza en Neste) marktaandelen hebben van 5 % tot 7 %. Gezien de bijzonder sterke positie van Exxon en Oxeno/Degussa zal BASF na de concentratie aan sterke concurrentie zijn blootgesteld.

(70) Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het onwaarschijnlijk is dat een markt voor gangbare ftalaten aanleiding zal geven tot mededingingsbezwaren.

c) Markt voor korteketenftalaten

(71) Op de markt voor korteketenftalaten heeft BASF een marktaandeel van 18 %. Voorts hebben de partijen verklaard dat er geen overlapping is tussen hun activiteiten, aangezien in Feluy alleen gangbare ftalaten worden geproduceerd.

(72) Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de markt voor korteketenftalaten geen mededingingsbezwaren zal opleveren.

3. BDO

(73) Na de transactie zullen de partijen een marktaandeel halen van [35-45 %]* in de EER (BASF [20-30 %]*, SISAS [15-25 %]*). De marktleider met het hoogste marktaandeel ([45-55 %]*) blijft ISP. Lyondell ([5-15 %]*) en DuPont ([< 5 %]*) zijn eveneens actief op de markt. Gezien de sterke positie van ISP, is het onwaarschijnlijk dat de transactie een exclusieve machtspositie van BASF in het leven zal roepen.

(74) Het is ook onwaarschijnlijk dat de transactie een gezamenlijke machtspositie in het leven zal roepen, ofschoon BASF en ISP na de concentratie tezamen een marktaandeel zullen hebben van > 80 % en door de overname van SISAS het aantal sleutelbedrijven op de markt zal dalen van vier naar drie. Verscheidene kenmerken van de BDO-markt maken een gezamenlijke machtspositie van BASF en ISP onwaarschijnlijk.

(75) De marktprijzen zijn de afgelopen drie jaar aanzienlijk gedaald door de sterke prijsconcurrentie en de intrede op de markt van SISAS in 1998. De marktaandelen van BASF en ISP zijn voortdurend gewijzigd, met dalende marktaandelen voor ISP ([...]*) en grote schommelingen in de marktaandelen van BASF ([...]*). Door de hevige prijsconcurrentie zijn de marges op de BDO-markt aanzienlijk versmald en moest SISAS de markt met zware verliezen verlaten.

(76) Derden hebben tegenover de Commissie verklaard dat de prijzen enorm afhankelijk zijn van de hoeveelheden die op de markt beschikbaar zijn. Men verwacht weliswaar een aanzienlijke marktgroei, maar producenten kunnen zich moeilijk aanpassen aan kortetermijnveranderingen in de vraag naar BDO. De minimumafmetingen van een (nieuwe) fabriek zijn aanzienlijk. Doordat de productiecapaciteit geconcentreerd is in een klein aantal productie-eenheden, heeft iedere tijdelijke stillegging, bijvoorbeeld door een ongeval, een enorm effect op de prijzen. Anderzijds verwachten derden dat de totstandbrenging van nieuwe productiecapaciteit op de markt voor enorme prijsconcurrentie zal zorgen. De bewering van de partijen dat een door Lyondell in Nederland opgezette nieuwe productie-eenheid met een capaciteit van ongeveer 125 kt operationeel zal zijn in de eerste helft van 2002, is door derden bevestigd. Uit het marktonderzoek blijkt dat afnemers verwachten dat de uit de investering van Lyondell voortvloeiende capaciteitsverhoging voor een continue prijsconcurrentie zal zorgen.

(77) De commerciële productie van BDO gebeurt via vier verschillende procédés: ISP en BASF (in Ludwigshafen) gebruiken beide een procédé van condensatie van acetyleen met formaldehyde gevolgd door hydrogenatie. In Feluy wordt BDO geproduceerd [...]* [op een andere manier].

(78) Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat de aangemelde concentratie geen aanleiding zou geven tot bezwaren inzake de mededinging in de markt voor BDO.

4. PRODUCTEN OP BASIS VAN BDO (GBL, NMP EN THF)

(79) BASF en Eurodiol zijn beide actief in de productie van GBL, NMP en THF en hebben een grote afzet op de handelsmarkten. Vóór de voorgenomen concentratie was BASF voor GBL, NMP en THF de sterkste marktdeelnemer op de EER-markten.

(80) De BDO-markt wordt geconfronteerd met een bevoorradingstekort als gevolg van de combinatie van een stijgende vraag en het feit dat de productieniveaus van Eurodiol onder de verwachtingen zijn gebleven [...]*. Dit tekort lijkt echter geen significante invloed te hebben gehad op de productie van GBL, NMP of THF. Ofschoon bij de meeste procédés GBL wordt afgeleid van BDO, zijn er weinig aanwijzingen dat een deel van de voor de productie van GBL of THF bestemde BDO werd afgeleid naar de handelsmarkten voor BDO.

(81) GBL en NMP zijn oplosmiddelen. Ze hebben een betrekkelijk lage toxiciteit en zijn bijna 100 % recupereer- en recycleerbaar. Beide oplosmiddelen bieden ruime oplossingsmogelijkheden voor harsen, vertonen een hoge chemische en thermische stabiliteit en zijn compleet oplosbaar in water. THF is een oplosmiddel met een hoog oplossingsvermogen voor PVC en polyurethanen. Zoals GBL en NMP is het bijna 100 % recupereer- en recycleerbaar.

a) GBL

(82) Volgens BASF werden GBL-toepassingen in 1999 wereldwijd vooral gebruikt in agrochemische en farmaceutische producten ([...]*) en elektronische producten ([...]*). In Europa was de verdeling van GBL over de specifieke segmenten anders en vormden farmaceutische producten de voornaamste toepassing ([...]*). Dat komt doordat de elektronicamarkt sterk geconcentreerd is in Azië en de Verenigde Staten en de productie van speciale farmaceutische en agrochemische producten hoofdzakelijk plaatsvindt in Europa.

(83) GBL wordt hoofdzakelijk gebruikt ([...]*) voor de productie van pyrolidonen (VP, PVP en inzonderheid NMP). [...]*(6)(7).

(84) In de aanmelding schat BASF de handelsmarkt in de EER voor GBL op [10-20 miljoen]* EUR in 1999, voor een productie van [5-10 kt]*. De wereldwijde GBL-capaciteit, de commerciële verkoop in de EER en de marktaandelen (uitgedrukt in volume) in 1999, zoals geschat door BASF, zijn weergegeven in de onderstaande tabel 4.

Tabel 4

Wereldwijde GBL-capaciteit, verkoop en marktaandelen op de handelsmarkt van de EER (BASF-schattingen voor 1999)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(85) BASF schat zijn marktaandeel in 1999 op [35-45 %]* (naar volume) en [35-45 %]* (naar waarde). Het marktaandeel van Eurodiol bedroeg [25-35 %]* (naar volume) en [20-30 %]* (naar waarde). Op basis van deze schattingen zouden de twee marktleiders op de markt voor GBL na de concentratie een gezamenlijk marktaandeel verkrijgen van [60-70 %]* (naar volume en waarde).

(86) De in tabel 4 opgenomen cijfers met betrekking tot de GBL-capaciteit werden algemeen bevestigd door het marktonderzoek van de Commissie. Bovendien is de capaciteit stabiel gebleven en in de afgelopen drie jaar niet meer gestegen. Met betrekking tot de marktaandelen echter heeft BASF de verkoopcijfers van Eurodiol enigszins overschat. De Commissie schat het gezamenlijke marktaandeel derhalve op ongeveer [50-60 %]* (naar volume) in 1999. De cijfers voor 2000 wijzen op een kleine vermindering van het marktaandeel, waardoor het gezamenlijke marktaandeel dichter in de buurt komt van [50-60 %]*. De grootste concurrent van BASF en Eurodiol verkoopt minder dan de helft van die hoeveelheid op de handelsmarkt voor GBL. Uit informatie betreffende de verkoop over een langere periode (1997 tot 2000) blijkt volgens BASF dat het marktaandeel van Eurodiol gegroeid is ten koste van de concurrenten van BASF, en deze trend werd algemeen bevestigd door het marktonderzoek van de Commissie.

(87) Na de voorgenomen concentratie zou de nieuwe entiteit de enige producent in de EER zijn die GBL op de handelsmarkt verkoopt. BASF zou [40-50 %]* van de wereldwijde GBL-capaciteit controleren, terwijl zijn voornaamste concurrenten hun productie afzetten op de handelsmarkten in de Verenigde Staten. Er bestaat weliswaar een kleine productiecapaciteit in Oost-Europa [...]*, maar de Commissie heeft geen bewijzen ontvangen over invoer van GBL naar de EER. BASF heeft geen verkoop uit Oost-Europa naar de EER kunnen vaststellen en was evenmin in staat om aan te geven in welke mate de GBL-productie wordt aangewend voor eigen gebruik voor de productie van NMP. Geen enkele van de bij het marktonderzoek ondervraagde afnemers zei GBL te kopen bij Oost-Europese producenten. Bovendien hebben afnemers verklaard dat producten uit Oost-Europa van een lagere kwaliteit zijn en de producenten niet in staat zijn om te zorgen voor een tijdige en betrouwbare voorziening.

(88) Uit het marktonderzoek is ook gebleken dat alle producenten, met uitzondering van Eurodiol, op volle of bijna volle capaciteit werken. Bovendien is er geen enkele aanwijzing dat in de nabije toekomst nieuwe productiecapaciteit voor GBL zal worden gebouwd in Europa. [...]*, dat naar verwachting begin 2002 zal starten met de productie van BDO. Er is echter publiekelijk verklaard dat Lyondell zijn plannen om deze fabriek uit te breiden voor de vervaardiging van producten op basis van BDO heeft uitgesteld. Bovendien is Lyondell van mening dat, als de beslissing om de productie op te starten eenmaal is genomen, het nog een hele tijd zou duren alvorens men daadwerkelijk kan beginnen met de commerciële productie. De mogelijke intrede van Lyondell kan derhalve niet als concurrentiedruk voor de gefuseerde entiteit worden beschouwd.

(89) BASF verwacht ook dat de Mitsubishi-fabriek in Japan zijn GBL-capaciteit zal deblokkeren in het begin van 2002. Hierdoor zou de productiecapaciteit in de Mitsubishi-fabriek volgens BASF stijgen van [...]*. Er was in 2000 echter geen invoer uit Azië, en tijdens deze periode waren Europa en Amerika netto-exporteurs naar Azië. Het is bovendien onbekend in hoeverre deze productiecapaciteit dient voor eigen gebruik of bedoeld is voor afzet op de Aziatische handelsmarkt. Ten slotte heeft BASF gesuggereerd dat DuPont zijn intrede zou kunnen doen op de GBL-markt. DuPont produceert echter geen GBL voor de handelsmarkt. Er is geen enkele aanwijzing dat DuPont zijn intrede zal doen op de handelsmarkt in de nabije toekomst.

(90) Producenten hebben in het kader van het marktonderzoek verklaard dat een snelle productieverhoging niet mogelijk is zonder aanzienlijke extra kapitaaluitgaven. Er is dus onderzocht in hoeverre producenten bereid zijn om hun productie voor eigen gebruik over te hevelen naar de handelsmarkt. Geen enkele producent zei bij een duurzame stijging met 10 % van de relatieve prijzen over te zullen schakelen van productie voor eigen gebruik naar verkoop op de handelsmarkt of zijn productiemix te zullen aanpassen (de mogelijkheid daartoe is ook beperkt door het gebrek aan overtollige capaciteit). Redelijkerwijs kan dus worden aangenomen dat het onwaarschijnlijk is dat producten die thans worden aangewend voor eigen gebruik, verkocht zullen worden op de handelsmarkt. De productie voor eigen gebruik heeft dus geen invloed uit het oogpunt van de mededinging op de prijzen van GBL op de handelsmarkt.

(91) In februari en maart 2001 gebruikte Eurodiol iets meer dan [50-70 %]* van zijn beschikbare capaciteit voor de productie van GBL. BASF voorspelt dat het tegen 2003 [35-50 kt/a]* zal produceren in de fabriek te Feluy, wat overeenkomt met de volle capaciteit. Van deze productie zal [20-30 kt/a]* dienen voor de eigen productie van NMP en de rest zal in Ludwigshafen worden gebruikt voor de eigen productie van pyrolidon. Dit betekent dus dat de gehele productie bestemd is voor eigen gebruik.

(92) De Commissie heeft tijdens haar marktonderzoek nagegaan in hoeverre BASF de productiemix in zijn fabrieken zal wijzigen na de concentratie. Als het productieproces in de Eurodiol-fabriek efficiënt wordt toegepast, zou de productie van GBL er goedkoper moeten zijn dan in de andere BASF-fabrieken. [...]*. Omgekeerd zou de productie van BDO duurder zijn als men het Eurodiol-proces gebruikt dan wanneer de productie in Ludwigshafen plaatsvindt. Daarom is het mogelijk dat BASF na de concentratie de productie van producten op basis van BDO in de fabriek van Feluy en de BDO-productie in Ludwigshafen onderbrengt. [...]*. Ongeacht zijn toekomstige plannen zou BASF, doordat het een andere technologie verwerft, flexibeler kunnen reageren op wijzigingen in de vraag naar BDO en producten op basis van BDO.

(93) Uit het door de Commissie uitgevoerde marktonderzoek is gebleken dat, met uitzondering van de Oost-Europese producenten, de afnemers geen voorkeur hebben met betrekking tot de oorsprong van GBL. Bovendien is er momenteel blijkbaar een groot tekort aan GBL op de EER-markt. BASF beweert dat de enige invoer naar Europa afkomstig was uit de Verenigde Staten en in 2000 [1-10 kt]* bedroeg. BASF nam [1-5 kt]* van deze invoer voor zijn rekening, en deze hoeveelheid werd gebruikt voor de eigen productie van NMP en pyrolidon in de fabriek van Ludwigshafen. De eigen afzet van BASF op de handelsmarkt bedroeg [1-5 kt]* in 2000.

(94) Invoer uit de Verenigde Staten en Azië is echter onderworpen aan aanzienlijke invoerrechten en volgens derden belopen vervoerskosten en invoerrechten tot 20 % van de reële productprijs. Niettemin blijkt uit door importeurs verstrekte gegevens dat de prijzen voor hun producten in 1999 maximaal 15 % hoger lagen dan de BASF-prijzen voor GBL. Tegen 2000 was dit prijsverschil vrijwel verdwenen.

(95) Volgens derden is de intrede op de markt echter moeilijk en riskant, en vereist de bouw van een nieuwe productie-eenheid aanzienlijke investeringen en beproefde en kostenbesparende technologie. Om een productie-eenheid rendabel te maken, is bovendien een hoge benuttingsgraad nodig. Doordat de meeste afnemers van hun leveranciers certificering verlangen, neemt de opbouw van een klantenkring veel tijd in beslag. In de laatste vijf jaar was Eurodiol de enige nieuwkomer op de EER-markt. Volgens derden waren de problemen van Eurodiol een gevolg van het feit dat het geen voldoende marktaandeel wist te verwerven om zijn kosten te dekken.

(96) BASF verklaart dat de markt voor speciale oplosmiddelen over het algemeen versplinterd is, met enkele grote internationale ondernemingen als belangrijke afnemers. BASF verdeelt zijn afnemers in drie segmenten: A/B/C. A-afnemers zijn actief op mondiaal niveau, hebben in Europa/wereldwijd verscheidene productie-eenheden en hebben behoefte aan grote bulkleveringen. In de sector van de speciale oplosmiddelen consumeren A-afnemers meer dan [...]*. In 1999 vertegenwoordigden A-afnemers slechts [...]* van het afnemersbestand van BASF. B-afnemers zijn actief op regionaal niveau en hebben behoefte aan bulkleveringen. De meeste B-afnemers hebben meer dan één productie-eenheid. In de sector van de speciale oplosmiddelen nemen B-afnemers [...]* af en in 1999 vertegenwoordigden ze [...]* van het afnemersbestand van BASF. De overige [...]* van de afnemers behoren tot het type C en nemen [...]* af. C-afnemers zijn actief op nationaal niveau, hebben één productie-eenheid en hebben behoefte aan leveringen in bulk en/of in vaten.

(97) In de GBL-sector heeft BASF een vergelijkbare afnemersstructuur, met slechts enkele grote afnemers (type A en B) die tezamen ongeveer [40-60 %]* van de totale afzet voor hun rekening nemen. Afnemers hebben in het marktonderzoek verklaard dat hun macht als koper zeer beperkt is, omdat de GBL-markt al enige tijd onder een bevoorradingstekort lijdt en er weinig keuze is aan de aanbodzijde. Sommige belangrijke afnemers geloven echter dat ze, mocht het aanbod toenemen, over de prijs zouden kunnen onderhandelen. Met name deze afnemers kopen andere producten van BASF en hun uitgaven voor GBL zijn waarschijnlijk gering in vergelijking met hun uitgaven voor deze andere producten.

(98) [...]*. In het marktonderzoek van de Commissie wordt een marktgroei van 3 % tot 5 % per jaar voorspeld. Aangezien de meeste producenten op volle of bijna volle capaciteit werken en er geen economische prikkel is om een deel van de productie voor eigen gebruik af te zetten op de handelsmarkt, is het onwaarschijnlijk dat de concurrenten van BASF in staat zullen zijn om aan de groeiende vraag te voldoen (zie de overwegingen 90 en 95).

(99) De nieuwe entiteit lijkt dus beter dan zijn concurrenten in staat te zullen zijn om aan de groeiende vraag te voldoen. BASF beweert echter dat het van plan is om [...]* te gebruiken. BASF zou derhalve in staat zijn om bepaalde hoeveelheden over te hevelen naar de handelsmarkt zodra de productie in de Eurodiol-fabriek toeneemt. Bovendien is de handelsmarkt voor GBL zeer klein in vergelijking met de beschikbare capaciteit, en daarom zou slechts een klein gedeelte (minder dan 1 %) van de capaciteit naar de handelsmarkt moeten worden overgeheveld om aan de groeiende vraag te voldoen. Desalniettemin zou het voor concurrenten heel moeilijk zijn om hun afzet verder te verhogen, gezien de huidige vraag voor eigen gebruik waarmee ze worden geconfronteerd en het feit dat er geen economische prikkel is om over te schakelen van productie voor eigen gebruik naar verkoop op de handelsmarkt. Dat geldt niet voor BASF, dat over de noodzakelijke flexibiliteit zal beschikken nadat het extra capaciteit en een andere technologie zal hebben verworven.

Conclusie voor GBL

(100) Door de voorgenomen transactie zouden derhalve de enige twee EER-wijde producenten die GBL op de handelsmarkt verkopen in één enkele entiteit worden ondergebracht, wat tot een sterke marktpositie zou leiden. Klanten zullen in de toekomst weinig keuze hebben voor de aankoop van hun groeiende GBL-behoeften. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen transactie waarschijnlijk een machtspositie van de partijen op de EER-markt voor GBL in het leven zal roepen.

b) NMP

(101) Volgens de schattingen van BASF werd NMP in 1999 op mondiaal niveau hoofdzakelijk gebruikt voor elektronische producten [10-30 %]*, coatings [10-30 %]*, proceschemicaliën [10-30 %]*, reiniging [10-30 %]* en agrochemische producten [10-30 %]*. In Europa waren de belangrijkste toepassingsgebieden enigszins verschillend. Het aandeel van coatings bedroeg [10-30 %]* en de aandelen van proceschemicaliën en agrochemische producten lagen allebei net iets onder [10-30 %]. Dit verschil is een gevolg van het feit dat de elektronicamarkt sterk geconcentreerd is in Azië en de Verenigde Staten en de markt voor draadcoatings door Europese producenten wordt overheerst.

(102) NMP wordt vervaardigd uit GBL en bij alle processen kan, volgens de schattingen van BASF, met één ton GBL ongeveer [0,5-2 t]* NMP worden geproduceerd.

(103) In de aanmelding raamt BASF de waarde van de handelsmarkt voor NMP in de EER op [40-60 miljoen EUR]* in 1999, voor een hoeveelheid van [20-40 kt]*. De wereldwijde NMP-capaciteit, de verkoop op de handelsmarkt in de EER en de marktaandelen (naar volume) in 1999, zoals geschat door BASF, zijn weergegeven in de onderstaande tabel 5.

Tabel 5

Wereldwijde NMP-capaciteit, verkoop en marktaandelen op de handelsmarkt van de EER (BASF-schattingen voor 1999)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(104) BASF schat zijn marktaandeel in 1999 op [35-45 %]* (naar volume) en [35-45 %]* (naar waarde). Het marktaandeel van Eurodiol werd geschat op [10-20 %]* (naar volume) en [10-20 %]* (naar waarde). Op basis van deze schattingen zou de transactie op de markt voor NMP een gezamenlijk marktaandeel van [50-60 %]* (naar volume en waarde) in het leven roepen. Het cijfer voor "andere" omvat recyclingbedrijven die gebruikte NMP van afnemers kopen en het materiaal door afgieten en destillatie recycleren. Vervolgens wordt de gerecycleerde NMP volgens BASF op de handelsmarkt voor NMP verkocht.

(105) De capaciteitscijfers in de bovenstaande tabel werden algemeen bevestigd door het marktonderzoek van de Commissie. Bovendien is de capaciteit stabiel gebleven en de afgelopen drie jaar niet gestegen. Wat echter de marktaandelen betreft, heeft BASF de omvang van de markt en de afzet van Eurodiol enigszins overschat. Volgens de Commissie geldt dat wellicht ook voor het aandeel van recyclingbedrijven. Uit het marktonderzoek is gebleken dat de afzet van gerecycleerde NMP op de Europese handelsmarkt te verwaarlozen is. De meeste recyclingbedrijven krijgen de gebruikte NMP van ondernemingen om het te behandelen en vervolgens terug te sturen, zodat het niet beschikbaar komt op de handelsmarkt. De Commissie is derhalve van mening dat op basis van de cijfers van 1990 het marktaandeel van BASF [35-45 %]* bedraagt en het gezamenlijke marktaandeel [50-60 %]* (naar volume). De laatste cijfers voor 2000 laten een lichte daling van het marktaandeel zien, ofschoon het gezamenlijke marktaandeel nog steeds [50-60 %]* bedraagt. De grootste concurrent neemt minder dan de helft van de afzet op de handelsmarkt voor zijn rekening. Gegevens over de verkoopcijfers over een langere periode (1997-2000) laten volgens BASF een groei van het marktaandeel van Eurodiol zien [...]*. Deze trend werd algemeen bevestigd door het marktonderzoek.

(106) Na de voorgenomen concentratie zou de nieuwe entiteit de enige EER-wijde producent op de handelsmarkt zijn. BASF zou 50 % van de wereldwijde NMP-capaciteit in handen hebben, terwijl zijn belangrijkste concurrenten voor de handelsmarkten in de Verenigde Staten zouden produceren. Hoewel er kleine productiecapaciteiten bestaan in Oost-Europa [...]*, is er geen aanwijzing dat significante hoeveelheden NMP werden ingevoerd in de EER. Hoewel BASF schat dat in 2000 ongeveer [< 2 kt]* uit Oost-Europa in de EER werd ingevoerd, heeft geen enkele afnemer bevestigd NMP te kopen van Oost-Europese producenten. Velen hebben bovendien verklaard dat Oost-Europese producten van een lagere kwaliteit en duurder zijn dan die van andere leveranciers, en dat de producenten niet kunnen zorgen voor een tijdige en betrouwbare bevoorrading.

(107) Uit het marktonderzoek is ook gebleken dat alle producenten, met uitzondering van Eurodiol, op volle of bijna volle capaciteit werken. Er is bovendien geen enkele aanwijzing dat er in de nabije toekomst in Europa nieuwe capaciteit voor de productie van NMP zal worden gebouwd. [...]*, dat naar verwachting zal starten met de productie van BDO in het begin van 2002. Er is echter publiekelijk verklaard dat Lyondell zijn plannen om deze fabriek uit te breiden voor de vervaardiging van producten op basis van BDO heeft uitgesteld. Bovendien is Lyondell van mening dat, als de beslissing om de productie op te starten eenmaal is genomen, het nog een hele tijd zou duren alvorens men daadwerkelijk met de commerciële productie kan beginnen. De mogelijke intrede van Lyondell kan derhalve niet als waarachtige concurrentiedruk voor de gefuseerde entiteit worden beschouwd.

(108) BASF beweert ook dat de Mitsubishi-fabriek in Japan nieuwe NMP-capaciteit aan het bouwen is, die begin 2002 in bedrijf zal worden gesteld. Hierdoor zou de capaciteit in de Mitsubishi-fabriek volgens BASF toenemen met [...]*. Er was in 2000 echter geen invoer uit Azië; Europa en Amerika waren bovendien netto-exporteurs naar Azië. Daarnaast is het niet bekend in hoeverre deze capaciteit dient voor eigen gebruik of bestemd is voor afzet op de Aziatische handelsmarkt.

(109) Producenten hebben bij het marktonderzoek verklaard dat een snelle productieverhoging niet mogelijk is zonder aanzienlijke extra kapitaaluitgaven. Er is derhalve onderzocht in hoeverre producenten bereid zijn om hun productiemix te wijzigen. De meeste producenten hebben verklaard dat ze hun productiemix niet zouden wijzigen bij een duurzame stijging met 10 % van de relatieve prijzen voor NMP in de EER. Bovendien is de mogelijkheid om de productiemix te wijzigen ook beperkt doordat er geen overtollige capaciteit is. Voorts is het ook onwaarschijnlijk dat producten die bedoeld zijn voor de markt in de Verenigde Staten naar de EER-markt zouden worden afgeleid, aangezien er in 2000 een prijsverschil was van ongeveer 50 %.

(110) In februari en maart 2001 gebruikte Eurodiol [20-40 %]* van de beschikbare capaciteit voor de productie van NMP. BASF voorspelt dat het tegen 2003 [20-35 kt/a]* zal produceren in de fabriek van Feluy, wat overeenkomt met de volle capaciteit. Als het productieproces in de Eurodiol-fabriek efficiënt wordt toegepast, zou BASF na de concentratie NMP goedkoper moeten kunnen produceren in die fabriek dan in de andere BASF-fabriek.. [...]*. Daarom is het mogelijk dat BASF na de concentratie de productie van producten op basis van BDO onderbrengt in de fabriek te Feluy en de BDO-productie in Ludwigshafen. [...]*. Ongeacht zijn toekomstige plannen zou BASF, doordat het een andere technologie verwerft, flexibeler kunnen reageren op wijzigingen in de vraag naar BDO en producten op basis van BDO.

(111) Uit het marktonderzoek van de Commissie blijkt dat de consumenten, met uitzondering van de Oost-Europese producenten, geen voorkeur hebben met betrekking tot de herkomst van NMP. Bovendien is er op de EER-markt een groot tekort aan NMP. Volgens de ramingen van BASF bedroeg de invoer uit Amerika in Europa in 2000 [5-15 kt]* en was er geen invoer uit andere landen. Daarvan nam BASF slechts [< 2 kt]* voor zijn rekening. Deze hoeveelheid werd verkocht op de handelsmarkt.

(112) Invoer uit de Verenigde Staten en Azië is echter onderworpen aan aanzienlijke invoerrechten. Volgens derden belopen de vervoerskosten en invoerrechten tot 20 % van de reële productprijs. Niettemin blijkt uit gegevens die invoerders hebben verstrekt dat hun producten hoogstens 10 % duurder waren dan de door BASF verkochte NMP.

(113) Derden hebben ook verklaard dat de intrede op de markt moeilijk en riskant is, omdat de bouw van een nieuwe productie-eenheid aanzienlijke investeringen en beproefde en kostenbesparende technologie vereist. Om een productie-eenheid rendabel te maken, is bovendien een hoge benuttingsgraad nodig. Doordat de meeste afnemers van hun leveranciers certificering verlangen, neemt de opbouw van een klantenkring veel tijd in beslag. In de laatste vijf jaar was Eurodiol de enige nieuwkomer op de EER-markt. Volgens derden waren de problemen van Eurodiol een gevolg van het feit dat het geen voldoende marktaandeel wist te verwerven om zijn kosten te dekken.

(114) BASF verklaart dat de markt voor speciale oplosmiddelen over het algemeen versplinterd is, met enkele grote internationale ondernemingen als belangrijke afnemers. BASF verdeelt zijn afnemers in drie segmenten: A/B/C. A-afnemers zijn actief op mondiaal niveau, hebben in Europa/wereldwijd verscheidene productie-eenheden en hebben behoefte aan grote bulkleveringen. In de sector van de speciale oplosmiddelen gebruiken A-afnemers meer dan [...]*. In 1999 vertegenwoordigden A-afnemers slechts [...]* van het afnemersbestand van BASF. B-afnemers zijn actief op regionaal niveau en hebben behoefte aan bulkleveringen. De meeste B-afnemers hebben meer dan één productie-eenheid. In de sector van de speciale oplosmiddelen nemen B-afnemers [...]* af en in 1999 vertegenwoordigden ze [...]* van het afnemersbestand van BASF. De overige [...]* van de afnemers behoren tot het type C en nemen [...]* af. C-afnemers zijn actief op nationaal niveau, hebben één productie-eenheid en hebben behoefte aan leveringen in bulk en/of in vaten.

(115) Op zichzelf beschouwd heeft NMP een andere afnemersstructuur dan de speciale oplosmiddelen. In de NMP-sector zijn de afnemers geografisch meer verspreid en nemen ze elk maar een klein deel van de BASF-afzet voor hun rekening. Er zijn dus weinig aanwijzingen dat kopers enige macht hebben. Bij het marktonderzoek verklaarden de afnemers dat ze geen macht hebben als kopers, omdat er een tekort is aan NMP en er weinig keuze bestaat tussen de leveranciers. Sommige belangrijke afnemers geloven echter dat als het aanbod toeneemt, ze over de prijs zouden kunnen onderhandelen. Vooral deze afnemers kopen andere producten van BASF en hun uitgaven voor GBL zijn waarschijnlijk gering in vergelijking met hun uitgaven voor deze andere producten.

(116) [...]*. Bij het marktonderzoek van de Commissie wordt een marktgroei van 3 % tot 4 % per jaar voorspeld. Aangezien de meeste producenten op volle of bijna volle capaciteit werken, is het onwaarschijnlijk dat de concurrenten van BASF in staat zullen zijn om aan de groeiende vraag te voldoen.

(117) De nieuwe entiteit lijkt dus beter in staat te zullen zijn dan zijn concurrenten om aan de groeiende vraag te voldoen. [...]*. Men vermoedt dat deze hoeveelheden reeds op de handelsmarkt worden verkocht en dat iedere toekomstige uitbreiding van de capaciteit eveneens voor de handelsmarkt bestemd zal zijn.

Conclusie voor NMP

(118) Door de voorgenomen transactie zouden derhalve de enige twee producenten in de EER die GBL op de handelsmarkt verkopen in één enkele entiteit worden ondergebracht, wat tot een sterke marktpositie zou leiden. Klanten zullen in de toekomst weinig keuze hebben voor de aankoop van hun groeiende NMP-behoeften. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen transactie waarschijnlijk een machtspositie van de partijen op de EER-markt voor NMP in het leven zal roepen.

c) THF

(119) Volgens de schattingen van BASF wordt op de handelsmarkt verkochte THF hoofdzakelijk gebruikt voor farmaceutische producten [40-60 %]*, industriële oplosmiddelen, inzonderheid PVC en coatings [20-40 %]* en elektronische producten [< 20 %]*. THF wordt echter voor het grootste gedeelte aangewend voor eigen gebruik door de producenten, hoofdzakelijk voor de productie van PTMEG.

(120) In de aanmelding schat BASF de waarde van de handelsmarkt voor THF in de EER op [50-60 miljoen EUR]* in 1999, voor een productie van [25-35 kt]*. De wereldwijde THF-capaciteit, de verkoop op de handelsmarkt in de EER en de marktaandelen (naar volume) in 1999, zoals geschat door BASF, zijn weergegeven in de onderstaande tabel 6.

Tabel 6

Wereldwijde THF-capaciteit, verkoop en marktaandelen op de handelsmarkt in de EER (BASF-schattingen voor 1999)

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(121) BASF schat zijn marktaandeel in 1999 op [25-35 %]* (naar volume) en [25-35 %]* (naar waarde). Het marktaandeel van Eurodiol bedroeg [10-20 %]* (naar volume) en [10-20 %]* (naar waarde). Op basis van deze schattingen zou de transactie resulteren in een gezamenlijk marktaandeel op de markt voor THF van [40-50 %]* (naar volume en waarde).

(122) De in tabel 6 getoonde cijfers met betrekking tot de capaciteit werden algemeen bevestigd door het marktonderzoek van de Commissie. Bovendien is de capaciteit de afgelopen drie jaar stabiel gebleven en niet meer gestegen. De schattingen van de marktaandelen werden eveneens door het marktonderzoek bevestigd. Uit het onderzoek van de Commissie blijkt dat in 1999 het marktaandeel van de partijen in de EER ongeveer [25-35 %]* voor BASF en [10-20 %]* voor Eurodiol bedroeg, wat betekent dat na de concentratie de partijen over een gezamenlijk marktaandeel van ongeveer [40-50 %]* zouden beschikken. BASF lijkt de positie van zijn grootste concurrent, ISP, lichtjes te hebben onderschat, maar de door BASF geschatte marktaandelen van DuPont en Lyondell werden algemeen bevestigd. De oorsprong van de overige [1-10 kt]* die op de handelsmarkt van de EER werd verkocht, kon niet worden achterhaald door BASF, noch door het marktonderzoek. De concentratie zou derhalve een fusie tussen de marktleider en de derde grootste producent tot stand brengen, waardoor de kloof met de grootste overblijvende concurrent aanzienlijk zou vergroten.

(123) In 2000 veranderde de situatie op de markt voor THF aanzienlijk. Het gezamenlijke marktaandeel van de partijen steeg tot ongeveer [45-55 %]* (BASF ongeveer [25-35 %]*, Eurodiol ongeveer [20-30 %]*). Tijdens deze periode verkocht Eurodiol aanzienlijke hoeveelheden aan BASF, alles bij elkaar [1-5 kt]*. Deze hoeveelheden zijn niet opgenomen in de berekening van de marktaandelen, aangezien dat zou leiden tot een overschatting van de positie na de concentratie. Deze verkoop heeft BASF echter in staat gesteld om zijn afzet op de handelsmarkt te verhogen met [30-40 %]* tussen 1999 en 2000, een verhoging van [5-15 kt]* tot [5-15 kt]*. Tegen 2000 was het marktaandeel van de grootste concurrent, ISP, ook lichtjes gedaald. Sinds 1999 heeft BASF zijn marktpositie derhalve aanzienlijk verbeterd en na de concentratie zou zijn marktaandeel ongeveer dubbel zo groot zijn als dat van zijn grootste concurrent.

(124) Na de voorgenomen concentratie zal het aantal producenten dat THF verkoopt op de handelsmarkt van vier tot drie verminderen. BASF zou iets minder dan 50 % van de EER-wijde en 45 % van de wereldwijde productiecapaciteit voor THF voor zijn rekening nemen. Zijn belangrijkste concurrenten zouden ISP en Lyondell zijn. DuPont is weliswaar actief op de handelsmarkt, maar gebruikt het grootste deel van zijn productie voor eigen gebruik en verkoopt slechts kleine hoeveelheden op de handelsmarkt(8). Er zijn ook enkele kleine capaciteiten in Oost-Europa (in de Russische Federatie, bijvoorbeeld, ongeveer 5 kt) ofschoon er geen bewijs is dat THF in de EER werd ingevoerd. BASF schat dat de invoer uit Oost-Europa naar de EER [1-5 kt]* bedroeg en dat ongeveer [< 3 kt]* van in Oost-Europa geproduceerde THF voor eigen gebruik wordt aangewend. Geen enkele van de bij het marktonderzoek ondervraagde afnemers heeft beweerd THF te kopen van Oost-Europese producenten. Bovendien hebben afnemers verklaard dat Oost-Europese producten van een lagere kwaliteit zijn en de producenten niet in staat zijn om te zorgen voor een tijdige en betrouwbare voorziening.

(125) Het marktonderzoek heeft uitgewezen dat alle producenten, met uitzondering van Eurodiol, op volle of bijna volle capaciteit werken. Er is bovendien geen enkele aanwijzing dat er in de nabije toekomst in Europa nieuwe capaciteit voor de productie van THF zal worden gebouwd. [...]*, dat naar verwachting zal starten met de productie van BDO in het begin van 2002. Er is echter publiekelijk verklaard dat Lyondell zijn plannen om deze fabriek uit te breiden voor de productie van producten op basis van BDO heeft uitgesteld. Bovendien is Lyondell van mening dat als de beslissing om de productie op te starten eenmaal is genomen, het nog een hele tijd zal duren alvorens men daadwerkelijk met de commerciële productie kan beginnen. De mogelijke intrede van Lyondell kan derhalve niet als concurrentiedruk voor de gefuseerde entiteit worden beschouwd.

(126) BASF heeft ook verklaard dat er momenteel nieuwe THF-capaciteiten worden gebouwd door Mitsubishi in Japan (capaciteit [...]*), (operationeel in 2002); TCC in Taiwan (capaciteit [...]*) (verwachte inbedrijfstelling in 2001); Dairen in Taiwan (capaciteit [...]*) (verwachte inbedrijfstelling in 2002); Nan Ya in Taiwan (capaciteit [...]*) (verwachte inbedrijfstelling in 2001) en ten slotte Quihar Qianjin in China (capaciteit [...]*) (verwachte inbedrijfstelling in 2001). Er was in 2000 echter geen invoer uit Azië, en Europa was netto-exporteur naar Azië. Het is bovendien niet bekend in hoeverre deze capaciteit dient voor eigen gebruik of bestemd is voor afzet op de Aziatische handelsmarkt.

(127) Uit het marktonderzoek van de Commissie is gebleken dat er bij de gebruikers weinig voorkeur bestaat met betrekking tot de herkomst van THF(9). Wegens de hoge productiehoeveelheden en lage prijzen in Europa was de invoer naar Europa niettemin beperkt. Volgens de schattingen van BASF bedroeg in 2000 de invoer uit Amerika naar Europa [1-5 kt]* (waarvan [1-2 kt]* werd ingevoerd door BASF). Er werd geen invoer uit andere delen van de wereld gemeld. Met een uitvoer van [5-10 kt]* ([...]*) is Europa netto-exporteur van THF.

(128) Producenten hebben in het kader van het marktonderzoek verklaard dat een snelle productieverhoging niet mogelijk is zonder aanzienlijke extra kapitaaluitgaven. Er is dus onderzocht in hoeverre producenten bereid zijn om hun productie voor eigen gebruik over te hevelen naar de handelsmarkt. Geen enkele producent verklaarde een deel van de productie voor eigen gebruik te zullen afzetten op de handelsmarkt bij een duurzame stijging met 10 % van de relatieve prijzen, of zijn productiemix te zullen aanpassen (de mogelijkheid daartoe is ook beperkt doordat er geen overtollige capaciteit is). Men kan dus redelijkerwijs concluderen dat het onwaarschijnlijk is dat producten die thans worden aangewend voor eigen gebruik verkocht zullen worden op de handelsmarkt. Productie voor eigen gebruik vormt dus geen concurrentiedruk voor de THF-prijzen op de handelsmarkt.

(129) In februari en maart 2001 gebruikte Eurodiol ongeveer [70-90 %]* van de voor de productie van THF beschikbare capaciteit. BASF voorspelt dat het tegen 2003 in de fabriek te Feluy [35-45 kt/a]* zal produceren, d.w.z. [...]*(10) van de huidige capaciteit. Als het productieproces in de Eurodiol-fabriek efficiënt wordt toegepast, zou BASF er na de concentratie THF goedkoper dan in Ludwigshafen moeten kunnen produceren. [...]*.

(130) Volgens derden is de intrede op de markt echter moeilijk en riskant, want de bouw van een nieuwe productie-eenheid vereist aanzienlijke investeringen en beproefde en kostenbesparende technologie. Om een productie-eenheid rendabel te maken, is bovendien een hoge benuttingsgraad nodig. Doordat de meeste afnemers van hun leveranciers certificering verlangen, neemt de opbouw van een afnemerskring veel tijd in beslag. In de laatste vijf jaar was Eurodiol de enige nieuwkomer op de EER-markt. Volgens derden waren de problemen van Eurodiol een gevolg van het feit dat het geen voldoende marktaandeel wist te verwerven om zijn kosten te dekken.

(131) BASF beweert dat de markt voor speciale oplosmiddelen over het algemeen versplinterd is, met enkele grote internationale ondernemingen als belangrijke afnemers. BASF verdeelt zijn afnemers in drie segmenten: A/B/C. A-afnemers zijn actief op mondiaal niveau, hebben in Europa/wereldwijd verscheidene productie-eenheden en hebben behoefte aan grote bulkleveringen. In de sector van de speciale oplosmiddelen gebruiken A-afnemers meer dan [...]*. In 1999 vertegenwoordigden A-afnemers slechts [...]* van het afnemersbestand van BASF. B-afnemers zijn actief op regionaal niveau en hebben behoefte aan bulkleveringen. De meeste B-afnemers hebben meer dan één productie-eenheid. In de sector van de speciale oplosmiddelen nemen B-afnemers [...]* af en in 1999 vertegenwoordigden ze [...]* van het afnemersbestand van BASF. De overige van de afnemers behoren tot het type C en nemen [...]* af. C-afnemers zijn actief op nationaal niveau, hebben één productie-eenheid en hebben behoefte aan leveringen in bulk en/of in vaten.

(132) THF heeft een andere afnemersstructuur dan de speciale oplosmiddelen en heeft geen afnemers van het type A, weinig B-afnemers en een heleboel kleine afnemers van het type C. De koper lijkt weinig macht te hebben. Afnemers hebben in het kader van het marktonderzoek verklaard dat hun macht als koper zeer beperkt is, omdat de THF-markt al enige tijd onder een bevoorradingstekort lijdt en er weinig keuze is aan de aanbodzijde. Sommige belangrijke afnemers geloven echter dat ze, mocht het aanbod toenemen, over de prijs zouden kunnen onderhandelen. Deze afnemers kopen vooral andere producten van BASF en hun uitgaven voor THF zijn waarschijnlijk gering in vergelijking met hun uitgaven voor deze andere producten.

(133) [...]*. In het marktonderzoek van de Commissie wordt een marktgroei voor THF voorspeld van 3 % tot 7 % per jaar. Aangezien de meeste producenten op volle of bijna volle capaciteit werken, is het onwaarschijnlijk dat de concurrenten van BASF kunnen voldoen aan de groeiende vraag.

Conclusie voor THF

(134) De voorgenomen transactie zal derhalve twee van de drie THF-producenten in de EER, die aanzienlijke hoeveelheden op de handelsmarkt afzetten(11), in één enkele entiteit onderbrengen, waardoor een sterke marktpositie zal ontstaan. Afnemers zullen weinig keuze hebben voor hun aankopen om in hun groeiende behoeften op het gebied van THF te voorzien. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de voorgenomen transactie waarschijnlijk een machtspositie van de partijen op de EER-markt voor THF in het leven zal roepen.

D. TOEPASSING VAN HET CONCEPT "REDDINGSFUSIE"

(135) In zijn antwoord op de mededeling van punten van bezwaar van de Commissie voerde BASF aan dat de voorwaarden voor een "failing company defence" in deze zaak waren vervuld, omdat zelfs indien de concentratie niet zou plaatsvinden, BASF toch een vergelijkbare positie zou verwerven en de activa van de betrokken onderneming hoe dan ook definitief van de markt zouden verdwijnen.

1. DE BESCHIKKING VAN DE COMMISSIE IN DE ZAAK KALI + SALZ

(136) Tot nu toe heeft de Commissie slechts één concentratiebeschikking gegeven op basis van het concept van de reddingsfusie, beter bekend als "failing company defence". In haar beschikking in de zaak Kali + Salz/MDK/Treuhand (hierna: "Kali + Salz")(12), verklaarde de Commissie inderdaad dat het ontstaan van een machtspositie in dit geval niet het gevolg was van de concentratie, aangezien de overnemende onderneming ook zonder de concentratie een machtspositie zou verwerven. Het ontbreken van een oorzakelijk verband tussen de concentratie en de totstandkoming van een machtspositie houdt in dat deze machtspositie zou ontstaan door het feit dat de failliete onderneming onherroepelijk zou verdwijnen, zelfs indien de concentratie werd verboden, en niet door de concentratie zelf die een machtspositie in het leven zou roepen of versterken waardoor de mededinging op significante wijze zou worden belemmerd.

(137) In deze beschikking paste de Commissie het concept van de reddingsfusie toe op basis van de volgende drie criteria(13):

a) zonder overname door een andere onderneming zou de overgenomen onderneming op korte termijn van de markt zijn verdwenen,

b) er bestond geen overnameoplossing waardoor de mededinging minder zou worden aangetast, en

c) de overnemende onderneming zou het marktaandeel van de overgenomen onderneming hebben verworven wanneer deze laatste van de markt zou zijn verdwenen.

(138) Het Hof van Justitie bevestigde deze benadering van de Commissie van het concept reddingsfusie in zijn arrest van 31 maart 1998(14) ("Kali + Salz-arrest").

2. ALGEMEEN KADER VAN HET CONCEPT REDDINGSFUSIE

(139) De door het Hof van Justitie(15) gehanteerde benadering is ruimer dan de criteria die in de beschikking van de Commissie in de zaak Kali + Salz werden uiteengezet. Volgens het Hof van Justitie kan een concentratie worden beschouwd als een reddingsfusie indien "de verslechtering van de mededingingsstructuur na de concentratie zich op dezelfde wijze zou voordoen zonder die concentratie"(16), dit wil zeggen, zelfs indien men de concentratie had verboden.

(140) Algemeen gesproken, vereist het concept van de reddingsfusie dat de over te nemen ondernemingen als "failliete bedrijven" kunnen worden beschouwd en dat de concentratie niet de oorzaak is van de verslechtering van de mededingingsstructuur. Voor de toepassing van de reddingsfusie moeten dus twee voorwaarden zijn vervuld:

a) de overgenomen onderneming zou zonder de overname door een andere onderneming op korte termijn van de markt verdwijnen, en

b) er is geen andere overnameoplossing waardoor de mededinging minder wordt aangetast.

(141) Door deze twee criteria wordt de mogelijkheid van een overname door derden van de activa van de betrokken ondernemingen in geval van hun faillissement echter niet volledig uitgesloten. Indien deze activa zouden worden overgenomen door concurrenten in de loop van de faillissementsprocedure, zou dit dezelfde economische gevolgen hebben als wanneer de failliete bedrijven zelf worden overgenomen door een andere koper.

Het is dus noodzakelijk dat naast de eerste twee criteria ook wordt vastgesteld dat zonder de concentratie de over te nemen activa onvermijdelijk van de markt zouden verdwijnen.

(142) In het licht van dit algemene kader, beschouwt de Commissie de volgende criteria als relevant voor de toepassing van het concept reddingsfusie:

a) de overgenomen onderneming zou zonder overname door een andere onderneming op korte termijn van de markt verdwijnen,

b) er bestaat geen andere overnameoplossing waardoor de mededinging minder zou worden aangetast, en

c) de over te nemen activa zouden onvermijdelijk van de markt verdwijnen indien ze niet door een andere onderneming worden overgenomen.

(143) Hoe dan ook vereist de toepassing van het concept reddingsfusie dat de verslechtering van de mededingingsstructuur door de concentratie op zijn minst niet erger is dan zonder die concentratie.

3. HET CONCEPT REDDINGSFUSIE TOEGEPAST OP HET ONDERHAVIGE GEVAL

a) Eurodiol en Pantochim zouden zonder overname door een andere onderneming van de markt zijn verdwenen

(144) BASF voert aan dat Eurodiol en Pantochim van de markt zouden verdwijnen zonder overname door BASF. Deze ondernemingen hebben enorme schulden, net als hun in Milaan gevestigde Italiaanse moedermaatschappij SISAS SpA, die zich eveneens in een faillissementsprocedure bevindt. Zowel Eurodiol als Pantochim werden overeenkomstig het Belgische recht onder een aan het faillissement voorafgaande regeling gesteld(17) en onder het beheer van vier commissarissen inzake opschorting geplaatst. De observatieperiode die in het kader van deze aan het faillissement voorafgaande regeling wordt ingesteld, en tijdens welke de Rechtbank van koophandel het bevel gaf tot de voorlopige opschorting van de schulden, dit wil zeggen, een voorlopige opschorting van de rechten van de schuldeisers, eindigde op 16 juni 2001(18). Een herstelplan dat de Rechtbank van koophandel in staat had gesteld om het gerechtelijk akkoord en de opschorting van de rechten van de schuldeisers te verlengen door middel van een definitieve opschorting(19), werd in dit geval niet voorgesteld wegens een gebrek aan liquide middelen en de aanzienlijke omvang van de schulden van de ondernemingen. Het gevaar voor een faillissement was dus duidelijk aanwezig, zowel voor Eurodiol als voor Pantochim. De Rechtbank van koophandel van Charleroi, die verantwoordelijk was voor de aan het faillissement voorafgaande procedure, heeft tegenover de Commissie bevestigd dat beide ondernemingen failliet zouden worden verklaard indien men geen goedkeuring zou hechten aan een koper voor Eurodiol en Pantochim vóór de uiterste termijn van 16 juni 2001. Zodra BASF de financiële steun zou stopzetten, zouden de ondernemingen onherroepelijk van de markt verdwijnen.

(145) De eerste van de drie in de Kali+Salz-beschikking vastgestelde voorwaarden is dus vervuld.

b) Er bestaat geen andere overnameoplossing waardoor de mededinging minder zou worden aangetast

(146) BASF voert ook aan dat er geen andere koper voor deze ondernemingen is. Aangezien een herstelplan geen reële optie was in de onderhavige zaak, heeft de Rechtbank van koophandel van Charleroi de commissarissen inzake opschorting die belast zijn met het beheer van de fabrieken toestemming gegeven om een geschikte koper te vinden voor de activa van Eurodiol en Pantochim, en dit onmiddellijk na het vonnis betreffende het gerechtelijk akkoord(20). Hierna werd een aantal concurrenten benaderd. Hoewel sommige ondernemingen overgingen tot een grondig onderzoek van de betrokken bedrijven, ook van de boeken ("due diligence"), was behalve BASF geen van de door de commissarissen inzake opschorting benaderde ondernemingen bereid om een levensvatbaar bod voor deze bedrijven te doen. Hieruit had men reeds kunnen concluderen dat er geen andere koper was.

(147) Om iedere twijfel over het bestaan van een andere koper weg te nemen, besloot de Commissie toch de mogelijkheid van een overname door een andere koper verder te onderzoeken. Een Zuid-Afrikaanse onderneming, Sasol Chemical Industries, die deel uitmaakt van de Sasol Limited Group ("Sasol"), had aanvankelijk interesse getoond om Eurodiol en Pantochim over te nemen. Na een volledig grondig onderzoek volgens de "due diligence"-procedure te hebben uitgevoerd, bracht Sasol de Commissie, bij schrijven van 25 mei 2001, op de hoogte van zijn beslissing om van zijn plannen af te zien, hoofdzakelijk omdat de vereiste financiële investering het kader van de internationale strategie van de onderneming te boven ging.

(148) Hieruit kan worden geconcludeerd dat er, binnen de termijnen die in de Belgische regeling voor de aan het faillissement voorafgaande procedure zijn vastgelegd, geen andere overnameoplossing was waardoor de mededinging minder zou worden aangetast. De tweede in de Kali + Salz-beschikking vastgestelde voorwaarde is dus eveneens vervuld.

c) De over te nemen activa zouden onherroepelijk van de markt verdwijnen

(149) BASF voert aan dat de derde voorwaarde van de Kali+Salz-beschikking, namelijk de opslorping door de overnemende onderneming van de volledige marktaandelen van de overgenomen onderneming, door het Hof van Justitie niet is erkend als een noodzakelijke voorwaarde voor de toepassing van de "failing company defence"-theorie. BASF verklaart dat het voldoende is dat slechts een deel van het marktaandeel wordt opgeslorpt door de overnemende onderneming.

(150) De Commissie herinnert eraan dat in het specifieke kader van de Kali + Salz-zaak, de benadering van de Commissie om vast te stellen of de overnemende onderneming het marktaandeel van de overgenomen onderneming zou verwerven indien deze van de markt zou verdwijnen, de meest voor de hand liggende methode was om te bewijzen dat het concept van de reddingsfusie in die zaak kon worden toegepast. Er moet immers op worden gewezen dat de Kali+Salz-zaak werd gekenmerkt door bijzondere economische omstandigheden, aangezien slechts twee ondernemingen, de overnemende en de failliete onderneming, op de markt actief waren. Aangezien er dus sprake was van een duopolie, was het duidelijk dat de overnemer het marktaandeel van de overgenomen onderneming zou hebben opgeslorpt, ongeacht of de concentratie zou plaatsvinden of niet.

(151) In dit geval zou de verdwijning van de markt van Eurodiol niet een dergelijke monopoliesituatie in het leven roepen. Het valt evenmin te verwachten dat BASF het volledige marktaandeel van Eurodiol(21) zou opslorpen, aangezien hun voornaamste concurrenten waarschijnlijk eveneens aanzienlijke delen van dit marktaandeel zouden verwerven. De Commissie erkent echter dat in dit geval de activa van het failliete bedrijf definitief van de markt zouden verdwijnen. Dit zou heel waarschijnlijk leiden tot een aanzienlijke verslechtering van de marktvoorwaarden, ten nadele van de afnemers. De Commissie vindt deze elementen net zo relevant voor de toepassing van het concept reddingsfusie.

(152) De Commissie heeft derhalve onderzocht of er enige kans bestond dat de productiecapaciteit van Eurodiol voor de relevante producten na het faillissement op de markt zou kunnen worden gehouden. Bij dat onderzoek zette de Commissie enkele specifieke economische omstandigheden die verband houden met de typische kenmerken van dit soort chemische fabrieken, alsmede bepaalde aspecten van de Belgische faillissementsprocedure op een rijtje.

(153) Ten eerste, een overname van Eurodiol en Pantochim onmiddellijk na het faillissement door een derde lijkt onwaarschijnlijk. De exploitatie van de twee fabrieken brengt immers niet alleen hoge kosten met zich, maar ook aanzienlijke milieurisico's, als gevolg van het gevoelige productieprocédé dat in de Eurodiol- en Pantochim-fabrieken wordt gebruikt. Een ander obstakel voor het onmiddellijk opnieuw in bedrijf stellen van de fabrieken is het feit dat iedere onderneming die de bedrijven overneemt, wettelijk verplicht is om binnen zes maanden na het faillissement het voltallige personeel over te nemen.

(154) Ten tweede, het opnieuw in bedrijf stellen van de fabrieken op een later tijdstip, na de termijn van zes maanden, zou relatief duur zijn in vergelijking met een onmiddellijke overname. De afgelopen jaren werd, als gevolg van de moeilijke economische situatie van SISAS, op grote schaal nagelaten om de noodzakelijke onderhoudswerkzaamheden uit te voeren. Een stillegging van de productie zou extra kosten voor nieuwe katalysatoren met zich brengen wanneer de fabriek opnieuw wordt opgestart. BASF meldt dat Pantochim en Eurodiol, toen de toeleveringsovereenkomst(22) liep, wegens de talrijke stilleggingen van het productieproces door technische problemen niet in staat waren geweest om de overeengekomen hoeveelheden te leveren [...]*. De exploitatie van de twee fabrieken brengt als gevolg van het gevoelige productieprocédé niet alleen hoge kosten, maar ook milieurisico's met zich(23). Bovendien is de beschikbaarheid van gekwalificeerd personeel eveneens cruciaal voor de exploitatie van dit soort chemische fabrieken. Aangezien een deel van het gekwalificeerd personeel reeds is vertrokken en anderen beslist hetzelfde zullen doen na de faillissementsverklaring, zijn er maar weinig prikkels voor investeerders om na het faillissement van Eurodiol het bedrijf over te nemen.

(155) Ten slotte is het onwaarschijnlijk dat derden specifieke activa van de twee ondernemingen zouden kopen na de stillegging van deze ondernemingen bij een faillissementsverklaring. De fabrieken van Eurodiol en Pantochim kunnen economisch gezien slechts als één geheel worden geëxploiteerd, doordat ze gebruikmaken van een in hoge mate geïntegreerd proces(24), waardoor het onmogelijk is om afzonderlijke activa te kopen.

(156) Uit het voorgaande kan worden geconcludeerd dat het zeer waarschijnlijk is dat de activa van zowel Eurodiol als Pantochim, met inbegrip van de capaciteiten voor de producten op basis van BDO, namelijk GBL, NMP en THF, definitief van de markt zouden verdwijnen.

d) Beoordeling van de mededingingsstructuur die door de concentratie zou ontstaan

(157) De Commissie merkt op dat het verdwijnen van de activa en de productiecapaciteiten van Eurodiol en Pantochim zou leiden tot een aanzienlijk capaciteitstekort voor producten waarvoor de markt nu al zeer krap is. Het zou ook geruime tijd duren alvorens in dit capaciteitstekort kan worden voorzien. BASF en Lyondell hebben beide tegenover de Commissie verklaard dat zij overwegen om nieuwe fabrieken in Europa te bouwen voor de vervaardiging van producten op basis van BDO. Lyondell heeft echter nooit concrete toezeggingen gedaan over de uitbreiding van zijn BDO-project in Nederland voor de vervaardiging van producten op basis van BDO, terwijl BASF reeds heeft verklaard dat het onmiddellijk zal beginnen met de uitbreiding van zijn fabrieken in Ludwigshafen (Duitsland) en Geismar (Verenigde Staten) als het niet zou lukken om Eurodiol en Pantochim over te nemen(25). In elk geval zouden de nieuwe capaciteiten waarschijnlijk niet bedrijfsklaar zijn voor [2002-2005]*.

(158) Door deze capaciteitsvermindering zouden, minstens gedurende een aanmerkelijke overgangsperiode, de marktvoorwaarden verslechteren als rechtstreeks gevolg van de verdwijning van de capaciteit van Eurodiol. De op de handelsmarkt beschikbare hoeveelheden zouden onmiddellijk afnemen met [10-15 %]* voor NMP, [25-35 %]* voor GBL en [20-30 %]* voor THF. Zowel BASF als zijn concurrenten (ISP, Lyondell en DuPont) kampen nu reeds met een zeer krappe capaciteit. Ze zouden derhalve geen van alle in staat zijn om aan de groeiende vraag in deze markten te voldoen, althans niet op middellange termijn. Bovendien is uit het marktonderzoek van de Commissie gebleken dat een prijsstijging met 10 % geen prikkel zou betekenen voor de huidige marktdeelnemers om extra hoeveelheden van de betrokken producten op de handelsmarkt van de EER te brengen - hetzij door hoeveelheden die nu worden aangewend voor eigen gebruik op de handelsmarkt te verkopen, hetzij door de invoer uit derde landen te verhogen, aangezien de prijzen voor deze producten buiten de EER over het algemeen aanzienlijk hoger zijn.

(159) Tijdens de periode van prijsdalingen tussen 1998 en 2000 wees niets op een significante toename van de vraag naar GBL, NMP of THF, behalve misschien de marktgroei op lange termijn, die ongeveer [2,5-10 %]* bedroeg. Hieruit kan worden geconcludeerd dat de vraag naar deze producten als onelastisch kan worden beschouwd. Gezien de onelastische vraag en de genoemde krappe capaciteit, moet worden uitgegaan van een zeer sterke prijsstijging als rechtstreeks gevolg van het verlies van de productiecapaciteit van Eurodiol voor producten op basis van BDO.

(160) De Commissie is daarentegen van mening dat de marktvoorwaarden gunstiger zouden zijn voor de afnemers na de concentratie.

(161) Het uitblijven van een drastische capaciteitsvermindering zou bevorderlijk zijn voor de beschikbaarheid van de betrokken producten. In hun antwoorden bij het marktonderzoek van de Commissie hebben derden heel duidelijk te verstaan gegeven dat het allerslechtste scenario voor de afnemers erin zou bestaan dat de capaciteit van Eurodiol(26) van de markt zou verdwijnen, omdat dit onherroepelijk tot bevoorradingsproblemen en prijsstijgingen zou leiden. In een dergelijke situatie zou de prijsconcurrentie waarschijnlijk verdwijnen en plaats maken voor een scherpe prijsstijging.

(162) Aan de andere kant is het gezien de economische aspecten van deze zaak onwaarschijnlijk dat BASF na de concentratie op grote prijsstijgingen zal aansturen. Het voornaamste economische probleem van Eurodiol, dat tot zijn financiële problemen heeft geleid, was de onderbenutting van zijn capaciteit voor BDO en producten op basis van BDO. Volgens de bedrijfsplannen van BASF voor de periode na de overname van Eurodiol en Pantochim moeten deze fabrieken op bijna volle capaciteit werken om rendabel te zijn en het kostenverlagende potentieel van de technologie volledig te benutten. Er kan dus worden uitgegaan van de veronderstelling dat BASF na de concentratie de kosten zal proberen te drukken door meer THD, GBL en NMP op de markt te brengen. Bijgevolg kan de afnemer dus betere leveringsvoorwaarden en prijzen op de markt verwachten na de concentratie dan in het geval van een faillissement, waarbij de activa van Eurodiol van de markt verdwijnen. De Commissie is derhalve van mening dat de mededingingsstructuur in de specifieke omstandigheden van dit geval op minder significante wijze wordt aangetast door de concentratie dan wanneer de concentratie niet zou plaatsvinden.

4. CONCLUSIE

(163) Gezien de bijzondere en buitengewone omstandigheden van deze zaak op dit specifieke tijdstip, namelijk het nakende faillissement van de betrokken ondernemingen als de concentratie niet zou plaatsvinden, het uitblijven van een geschikt alternatief bod overeenkomstig de Belgische faillissementsprocedure, en de onvermijdelijke verdwijning van de markt van de over te nemen activa, in combinatie met een zeer krappe capaciteit in de sector en een onelastische vraag, concludeert de Commissie dat de mededingingsstructuur op minder significante wijze zal worden aangetast door de aangemelde transactie dan zonder de concentratie. Onder deze voorwaarden, mede rekening houdend met de bijzondere omstandigheden van dit specifieke geval, kan worden verwacht dat de marktvoorwaarden gunstiger zullen zijn dan wanneer de over te nemen activa van de markt zouden verdwijnen.

V. ALGEMENE CONCLUSIE

(164) Om de hierboven uiteengezette redenen concludeert de Commissie dat er door de voorgenomen concentratie geen machtspositie in het leven wordt geroepen of versterkt waardoor de daadwerkelijke mededinging in de EER of in een wezenlijk deel daarvan op significante wijze zou worden belemmerd. Op grond van artikel 2, lid 2, en artikel 8, lid 2, van de concentratieverordening en artikel 57 van de EER-overeenkomst moet de transactie derhalve verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-overeenkomst worden verklaard,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING GEGEVEN:

Artikel 1

De aangemelde transactie waarbij BASF Aktiengesellschaft volledige zeggenschap verkrijgt over de ondernemingen Eurodiol SA en Pantochim SA wordt verenigbaar met de gemeenschappelijke markt en de werking van de EER-overeenkomst verklaard.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot: BASF Aktiengesellschaft Carl-Bosch-Straße 38 D - 67056 Ludwigshafen.

Gedaan te Brussel, 11 juli 2001.

Voor de Commissie

Mario Monti

Lid van de Commissie

(1) PB L 395 van 30.12.1989, blz. 1. Verordening gerectificeerd in PB L 257 van 21.9.1990, blz. 13.

(2) PB L 180 van 9.7.1997, blz. 1.

(3) PB C 116, van 17.5.2002.

(4) Omzet berekend overeenkomstig artikel 5, lid 1, van de concentratieverordening en de mededeling van de Commissie betreffende de berekening van de omzet (PB C 66 van 2.3.1998, blz. 25). Voor zover de cijfers betrekking hebben op omzet in de periode vóór 1.1.1999, zijn ze berekend tegen de gemiddelde wisselkoers van de ecu en omgezet in euro tegen de koers van één op één.

(5) Zie bijvoorbeeld Richtlijn 75/319/EEG van de Raad van 20 mei 1975 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake farmaceutische specialiteiten (PB L 147 van 9.6.1975, blz. 13), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/38/EG (PB L 139 van 10.6.2000, blz. 28).

(6) [...]*.

(7) [...]*.

(8) DuPont produceert THF in zijn fabriek in Asturias (Spanje).

(9) De enige uitzondering is dat door Russische fabrikanten geproduceerde THF niet algemeen wordt aanvaard, omdat de West-Europese kwaliteits- en betrouwbaarheidsnormen momenteel niet worden gehaald.

(10) [...]*.

(11) DuPont produceert THF in zijn fabriek in Asturias (Spanje) hoofdzakelijk voor eigen gebruik, en de afzet op de handelsmarkt was tot nu toe beperkt.

(12) Beschikking 94/449/EG van de Commissie in zaak IV/M.308 - Kali + Salz/MDK/Treuhand (PB L 186 van 21.7.1994, blz. 38).

(13) Overweging 71.

(14) Gevoegde zaken C-68/94 en C-30/95 - Frankrijk tegen Commissie en SCPA tegen Commissie, Jurispr. 1998, blz. I-1375.

(15) Kali + Salz-arrest, punten 112 t/m 116.

(16) Kali+Salz-arrest, punten 112 t/m 116, inzonderheid 115.

(17) Wet betreffende het gerechtelijk akkoord van 17 juli 1997, Belgisch Staatsblad van 28 oktober 1997, blz. 28550.

(18) Vonnis van de Rechtbank van koophandel van Charleroi - zaak B/00/00079 van 21 februari 2001.

(19) Artikelen 29 en 34 van de Wet betreffende het gerechtelijk akkoord/Loi relative au concordat judiciaire.

(20) De in het kader van het "gerechtelijk akkoord" ingestelde observatieperiode kan maximaal zes maanden duren. De periode kan daarna nog éénmaal met drie maanden worden verlengd. Daarna heeft de rechtbank geen andere keuze dan het gerechtelijk akkoord om te zetten in een faillissement. De observatieperiode begon in dit geval op 16 september 2000 en eindigde op 16 juni 2001.

(21) Pantochim produceert geen GBL, NMP en THF (zie overweging 4).

(22) Tijdens de aan het faillissement voorafgaande periode sloot Eurodiol een toeleveringsovereenkomst met BASF, waarin BASF aanvaardde om het deel van de productie af te nemen dat niet aan derden kon worden verkocht.

(23) Er zij opgemerkt dat de betrokken ondernemingen binnen het toepassingsgebied vallen van Richtlijn 96/82/EG van de Raad van 9 december 1996 betreffende de beheersing van de gevaren van zware ongevallen waarbij gevaarlijke stoffen zijn betrokken (PB L 10 van 14.1.1997, blz. 13).

(24) Met inbegrip van een gezamenlijk energiesysteem (centrale boiler, stoomsysteem), een gezamenlijke afvalwaterzuiveringsinstallatie, gemeenschappelijke logistieke eenheden.

(25) Er zij opgemerkt dat als BASF de fabriek in Feluy overneemt, het zijn capaciteit in Ludwigshafen niet zal uitbreiden.

(26) Pantochim produceert geen GBL, NMP en THF (zie overweging 4).