Verordening (EG) nr. 1470/2001 van de Raad van 16 juli 2001 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op de invoer van geïntegreerde elektronische compacte fluorescentielampen (CFL-i) uit de Volksrepubliek China en tot definitieve inning van de ingestelde voorlopige rechten
Publicatieblad Nr. L 195 van 19/07/2001 blz. 0008 - 0014
Verordening (EG) nr. 1470/2001 van de Raad van 16 juli 2001 tot instelling van definitieve antidumpingrechten op de invoer van geïntegreerde elektronische compacte fluorescentielampen (CFL-i) uit de Volksrepubliek China en tot definitieve inning van de ingestelde voorlopige rechten DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap(1), inzonderheid op artikel 9, Gelet op het voorstel dat door de Commissie na overleg met het Raadgevend Comité werd ingediend, Overwegende hetgeen volgt: A. VOORLOPIGE MAATREGELEN (1) Bij Verordening (EG) nr. 255/2001(2) ("de verordening voorlopig recht" genoemd), stelde de Commissie voorlopige antidumpingrechten in op de invoer van geïntegreerde elektronische compacte fluorescentielampen ("CFL-i") van GN-code ex 8539 31 90 uit de Volksrepubliek China (de "VRC"). B. VERVOLGPROCEDURE (2) Na de mededeling van de essentiële gegevens en overwegingen op basis waarvan de Commissie voornemens was voorlopige maatregelen op deze invoer van CFL-i uit de VRC in te stellen en na de publicatie van de verordening voorlopig recht dienden verschillende belanghebbende partijen schriftelijk commentaar in. De partijen die erom verzochten werden in de gelegenheid gesteld te worden gehoord. (3) De Commissie verzamelde en verifieerde verder alle gegevens die zij voor haar definitieve bevindingen noodzakelijk achtte. (4) Alle partijen werden op de hoogte gebracht van de essentiële gegevens en overwegingen op basis waarvan de Commissie voornemens was enerzijds de instelling van definitieve antidumpingrechten en anderzijds de definitieve inning van de bedragen die voor de voorlopige rechten als zekerheid waren gesteld aan te bevelen. Deze partijen werd ook een termijn toegestaan binnen welke zij op deze mededelingen konden reageren. (5) De mondelinge en schriftelijke toelichtingen van de partijen werden onderzocht en waar nodig werden de voorlopige bevindingen dienovereenkomstig gewijzigd. C. INLEIDING VAN DEZE PROCEDURE (6) Sommige belanghebbende partijen voerden aan dat sommige derde landen, namelijk Polen en Hongarije, bij de antidumpingprocedure betrokken hadden moeten worden om discriminatie te vermijden. (7) In dit opzicht bevestigt de Commissie dat in verband met Polen en Hongarije geen parallelle procedure kon worden ingeleid omdat de gegevens die op het ogenblik van de inleiding van de procedure beschikbaar waren de Commissie niet het bewijs leverden dat er bij deze invoer sprake was van schadelijke dumping. Dit argument werd derhalve van de hand gewezen. D. PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT (8) Sommige exporteurs/producenten voerden aan dat CFL-i die in de VRC vervaardigd werden niet konden worden vergeleken met de in de Gemeenschap vervaardigde producten omdat de Chinese producenten slechts CFL-i met een duur van minder dan 6000 uur uitvoerden en dit soort lampen door de bedrijfstak van de Gemeenschap niet werd vervaardigd. (9) In dit verband bleek uit het onderzoek dat zowel de Chinese producenten als de producenten van de bedrijfstak van de Gemeenschap beide soorten CFLi vervaardigen: lampen met een duur van minder en van meer dan 6000 uur. Bovendien wordt bevestigd dat voor de berekening van de schade en van de onderbiedingsmarges werd uitgegaan van CFL-i met een vergelijkbare duur. Dit argument werd derhalve van de hand gewezen. E. DUMPING 1. Normale waarde (10) Verschillende belanghebbende partijen hadden bezwaren tegen de keuze van Mexico als geschikt derde land met markteconomie om de normale waarde voor de VRC vast te stellen. (11) Sommige belanghebbende partijen stelden voor gebruik te maken van de normale waarden die waren vastgesteld op basis van de binnenlandse verkoop van de twee Chinese exporteurs/producenten die de status van marktgericht bedrijf hadden verworven, in plaats van de normale waarde vast te stellen aan de hand van gegevens die golden voor een derde land met markteconomie. In artikel 2, lid 7, van Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad ("de basisverordening") is bepaald dat bij invoer uit landen zoals de VRC, de normale waarde wordt vastgesteld aan de hand van de prijs of de berekende waarde in een land met markteconomie tenzij een exporteur/producent voldoet aan de criteria van lid c) van lid 7 deze bepaling. Op het verzoek van bedoelde belanghebbende partijen kon derhalve niet worden ingegaan. (12) Derhalve, en omdat geen nieuwe argumenten naar voren werden gebracht in verband met de keuze van Mexico als analoog land, worden de bevindingen van overweging 32 van de verordening voorlopig recht met betrekking tot de keuze van Mexico bevestigd. (13) Derhalve wordt bevestigd dat de normale waarde voor iedere productsoort die door de Chinese exporteurs/producenten naar de Gemeenschap werd uitgevoerd, wordt vastgesteld op basis van de gegevens die door de medewerkende producent in het analoge land werden verstrekt. (14) Bij gebrek aan nieuwe bewijzen in verband met dit punt worden de voorlopige bevindingen van de overwegingen 14 tot 34 van de verordening voorlopig recht bevestigd. 2. Uitvoerprijs (15) Een exporteur/producent voerde aan dat een productsoort onder de verkeerde code was ingedeeld en leverde het bewijs hiervan. De verstrekte gegevens werden nagetrokken, juist bevonden en vervolgens gecorrigeerd. (16) Een exporteur/producent voerde aan dat in sommige CIF-prijzen m.b.t. zijn verkoop in de Gemeenschap schrijffouten waren geslopen. De bewering werd geverifieerd, juist bevonden en de desbetreffende prijzen werden herzien. (17) Bij gebrek aan andere opmerkingen in verband met dit punt worden de voorlopige bevindingen van de overwegingen 35 tot 38 van de verordening voorlopig recht bevestigd. 3. Vergelijking (18) Bij gebrek aan opmerkingen m.b.t. dit punt worden de voorlopige bevindingen van de overwegingen 39 tot 41 van de verordening voorlopig recht bevestigd. 4. Dumpingmarge (19) De dumpingberekeningen werden herzien om vast te stellen, enerzijds of er sprake was van een patroon van uitvoerprijzen dat naar gelang van de afnemer, de regio dan wel de periode sterk verschilde en, anderzijds of een vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de gewogen gemiddelde uitvoerprijs (hierna de vergelijking van de gemiddelden genoemd) de volledige omvang van de dumping liet zien. Een gedetailleerd onderzoek van de transacties bij uitvoer naar de Gemeenschap bracht in verband met één Chinese exporteur/producent een patroon van uitvoerprijzen aan het licht dat naargelang van de afnemer, de regio en de periode sterk verschilde. Er werd met name vastgesteld dat de prijzen van deze exporteur/producent bij uitvoer naar Denemarken en bij levering aan een specifieke importeur aan het eind van het onderzoektijdvak aanmerkelijk lager waren. Bovendien zou de vergelijking van de gemiddelden de dumping die deze exporteur/producent toepaste niet in zijn volle omvang hebben laten zien. De berekening van de dumpingmarge voor deze exporteur/producent werd bijgevolg gebaseerd op de vergelijking van de gewogen gemiddelde normale waarde met de prijzen van de afzonderlijke transacties bij uitvoer naar de Gemeenschap. Voor alle andere exporteurs/producenten werd de dumping berekend door gemiddelden met elkaar te vergelijken. (20) >RUIMTE VOOR DE TABEL> (21) De op deze wijze voor het gehele land vastgestelde dumpingmarge voor de VRC bedraagt 66,1 %. F. SCHADE 1. Voorafgaande opmerkingen (22) Er werd nagegaan of het niet in aanmerking nemen van de invoer van de exporteur/producent waarvoor geen dumping werd vastgesteld, belangrijke gevolgen zouden hebben voor de resultaten van het onderzoek naar de schade en het oorzakelijk verband. Er werd vastgesteld dat, zelfs indien bedoelde invoer bij het onderzoek niet in aanmerking werd genomen, de conclusies i.v.m. de vastgestelde aanmerkelijk schade ongewijzigd zouden blijven, gezien met name de aanmerkelijke prijsonderbieding, de belangrijke stijging van de ingevoerde hoeveelheden en van het marktaandeel alsmede de daling van de verkoopprijzen die in het veronderstelde geval zelfs nog aanzienlijker zou zijn. 2. Strekking van het begrip bedrijfstak van de Gemeenschap (23) De European Lighting Companies Federation ("de klagende partij") voerde aan dat bij het onderzoek naar de schade rekening had moeten worden gehouden met de gegevens die betrekking hebben op Philips Lighting B.V. ("Philips") omdat deze onderneming eveneens schade had geleden. De klagende partij verwees naar het verslag van het WTO-panel in verband met beddenlinnen uit India(3) en voerde aan dat volgens het panel de Gemeenschap haar onderzoek naar de schade ten onrechte op verschillende groepen van producenten van de Gemeenschap had gebaseerd. (24) Er zij op gewezen dat het verslag van het panel in dit verband niet relevant is. Het verslag van het panel gold in een geval waarin met een steekproef werd gewerkt. In deze context, en in tegenstelling tot hetgeen door de klagende partij wordt beweerd, werd in het verslag van het panel geconcludeerd dat producenten die geen deel uitmaken van de bedrijfstak van de Gemeenschap niet in aanmerking mogen worden genomen om de situatie van de bedrijfstak in de importerende entiteit te evalueren. Aangezien Philips de klacht na de inleiding van de procedure introk en zijn productie van CFL-i in de Gemeenschap meteen na het OT stopzette, kon deze onderneming niet langer beschouwd worden als een deel van de bedrijfstak van de Gemeenschap overeenkomstig artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 4, van de basisverordening. Op dit argument kon derhalve niet worden ingegaan. (25) Verschillende belanghebbende partijen herhaalden het argument dat de ondernemingen die de bedrijfstak van de Gemeenschap vormen zelf het betrokken product uit de VRC invoerden en derhalve geen deel van de bedrijfstak van de Gemeenschap mochten uitmaken. Ook werd aangevoerd dat de invoer van CFL-i door de klagende partij tijdens het OT minstens 10 % van de totale invoer uit de VRC in de Gemeenschap vertegenwoordigde. (26) Verder onderzoek bevestigde dat tijdens het OT gemiddeld 14,6 % van de totale verkoop van CFL-i door de producenten van de Gemeenschap van oorsprong uit het betrokken land was. Deze handelsactiviteiten hadden evenwel geen gevolgen voor de status van deze producenten als communautaire producenten omdat bedoelde producenten hun hoofdactiviteit verder in de Gemeenschap uitoefenden en de betwiste handelsactiviteiten konden worden verklaard door de noodzaak van deze producenten om hun assortiment aan te vullen zodat zij aan de vraag konden voldoen en evenals een poging van deze producenten om zich tegen deze invoer tegen lage dumpingprijzen te beschermen. In verband met de bewering dat de klagende partijen tijdens het OT minstens 10 % van de totale invoer van lampen uit de VRC in de Gemeenschap voor hun rekening namen moeten twee opmerkingen worden gemaakt: de bewering werd niet bewezen en uit het onderzoek bleek dat deze invoer beperkter was. Deze argumenten werden derhalve van de hand gewezen en de bevindingen van de overwegingen 51 tot 53 van de verordening voorlopig recht werden bevestigd. 3. Invoer uit de VRC Onderbieding (27) Sommige exporteurs/producenten voerden aan dat de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap die gebruikt werden voor de berekening van de onderbiedingsmarges onlogisch waren omdat in sommige gevallen de prijzen van de bedrijfstak voor CFL-i met een bepaald elektrisch vermogen hoger waren dan de prijzen voor CFL-i met een hoger elektrisch vermogen terwijl deze prijzen juist lager hadden moeten zijn. (28) De Commissie bevestigt dat de bedrijfstak van de Gemeenschap in bepaalde gevallen CFL-i met een bepaald elektrisch vermogen verkocht tegen prijzen die hoger waren dan de prijzen voor CFL-i met een hoger elektrisch vermogen. Hetzelfde geldt evenwel voor CFL-i die werden vervaardigd door de exporteurs/producenten die dit argument aanvoerden. Kennelijk hangen de prijzen niet alleen af van het elektrisch vermogen maar ook van andere factoren zoals bijvoorbeeld de productiekosten per stuk die sterk kunnen variëren en o.a. afhankelijk zijn van het aantal stuks dat van een bepaald soort wordt vervaardigd of verkocht. (29) Een belanghebbende partij beweerde dat de prijzen van de detailhandel in de Gemeenschap van 1996 tot het OT bijna stabiel bleven terwijl de invoerprijzen gedurende dezelfde periode daalden. Ten gevolge hiervan, zo werd aangevoerd, waren de berekeningen van de prijsonderbiedingsmarges misleidend omdat ze gebaseerd waren op invoerprijzen die geen juist beeld gaven van de situatie op de markt. (30) Er zij in dit verband aan herinnerd dat prijsonderbiedingsmarges gewoonlijk worden vastgesteld door de tot CIF-prijzen gecorrigeerde prijzen van de exporteurs/producenten met de werkelijke af fabriek-prijzen, die de bedrijfstak van de Gemeenschap aan de eerste onafhankelijke afnemer aanrekent, in hetzelfde handelsstadium, te vergelijken. In dit geval verkochten zowel de exporteurs/producenten als de bedrijfstak van de Gemeenschap aan dezelfde categorie van afnemers tijdens het OT zodat voor een vergelijking van deze prijzen in hetzelfde handelsstadium geen correcties nodig waren. Bovendien zouden de aan de detailhandelaren werkelijk aangerekende prijzen geen vergelijking hebben opgeleverd van het prijsgedrag van de exporteurs/producenten ten opzichte van de bedrijfstak van de Gemeenschap maar wel van het prijsgedrag van de distributeurs ten opzichte van de detailhandelaren in de gehele Gemeenschap. (31) De prijsonderbiedingsmarges werden derhalve opnieuw onderzocht en gewijzigd op basis van de bovenvermelde herziene uitvoerprijzen en op basis van een koerscorrectie voor één exporteur/producent. De herziene gewogen gemiddelde prijsonderbiedingsmarges uitgedrukt als een percentage van de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap bedragen: >RUIMTE VOOR DE TABEL> 4. Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap (32) Bij gebrek aan nieuwe bewijzen wordt de voorlopige bevinding van de overwegingen 64 tot 83 van de verordening voorlopig recht, namelijk dat de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens het OT aanmerkelijke schade heeft geleden, bevestigd. 5. Oorzakelijk verband (33) Een belanghebbende partij voerde aan dat in tegenstelling tot wat wordt beweerd in overweging 90 van de verordening voorlopig recht, de prijzen van de uit Polen ingevoerde producten tijdens het OT even laag of zelfs lager waren dan de prijzen van de uit de VRC ingevoerde producten. (34) In dit verband zij er op gewezen dat de prijzen van de uit Polen ingevoerde producten werden vastgesteld op basis van de gegevens van Eurostat en invoerprijzen per stuk waren; ook de prijzen van de uit de VRC ingevoerde producten waren stukprijzen; de partij die de claim voorlegde berekende evenwel invoerprijzen per ton. Deze claim werd derhalve van de hand gewezen. (35) Bij gebrek aan nieuwe bewijzen wordt de bevinding in verband met het oorzakelijk verband van de overwegingen 84 tot 99 van de verordening voorlopig recht, namelijk dat de invoer met dumping de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade toebracht, bevestigd. 6. Belang van de Gemeenschap (36) Sommige belanghebbende partijen voerden aan dat antidumpingmaatregelen de prijzen van de uit het betrokken land ingevoerde producten zouden verhogen en dat dit belangrijke gevolgen zou hebben voor de financiële situatie van de bedrijven die CFL-i in de Gemeenschap invoeren. (37) Het lijkt onwaarschijnlijk dat de gemiddelde prijzen van de in de Gemeenschap ingevoerde producten sterk zullen stijgen gezien het lage niveau aan rechten dat voor bepaalde Chinese exporteurs/producenten geldt en gezien vooral het nulrecht dat van toepassing is op de uitvoer van de, wat de hoeveelheden betreft, grootste exporteur. Maatregelen zijn evenwel nog steeds gerechtvaardigd, zelfs indien hierdoor de invoerprijzen stijgen, omdat deze maatregelen billijke concurrentie herstellen op de markt van de Gemeenschap. Bovendien is het onwaarschijnlijk dat de invoer sterk zal dalen omdat de economische motivatie van de consumenten om energiesparende lampen te kopen, zelfs indien de kosten worden doorberekend, nog steeds sterk zal zijn. Bij gebrek aan nieuwe bewijzen wordt bevestigd dat negatieve gevolgen van de instelling van antidumpingrechten voor de financiële situatie van de importeurs niet kunnen worden uitgesloten voor die importeurs die hoofdzakelijk handel drijven in CFL-i. De importeurs die een ruimer assortiment aanbieden daarentegen of die uitsluitend zaken doen met een exporteur/producent op wiens invoer geen rechten zijn ingesteld, zullen op financieel vlak geen belangrijke gevolgen van de rechten ondervinden. De voorlopige bevindingen die zijn samengevat in de overwegingen 106 tot en met 109 van de verordening voorlopig recht worden derhalve bevestigd. (38) Sommige belanghebbende partijen voerden aan dat de rechten de prijzen van de detailhandel aanzienlijk zouden verhogen en op deze wijze negatieve gevolgen voor de consumenten zouden hebben. (39) Eventuele stijgingen van deze prijzen zullen afhankelijk zijn van verschillende factoren zoals het gedrag van de Chinese exporteurs/producenten op de markt, de mogelijkheid voor de importeurs om eventuele stijgingen van de invoerprijzen door te berekenen aan de detailhandelaren of consumenten en de mate waarin de invoer aan wijzigingen onderhevig is omdat op de invoer van sommige Chinese exporteurs/producenten helemaal geen of slechts lage rechten van toepassing zijn. (40) Eén importeur voerde aan dat de Commissie de nationale verbruikers- en consumentenverenigingen had moeten contacteren om het belang van de Gemeenschap in verband met deze maatregelen te evalueren. (41) In dit opzicht zij er aan herinnerd dat het volgens artikel 21, lid 2, van de basisverordening de belanghebbende partijen zijn die zich bij de Commissie bekend moeten maken en haar inlichtingen moeten verstrekken. Niettemin heeft de Commissie in dit geval contact opgenomen met de Europese verbruikersvereniging (BEUC) die optreedt als vertegenwoordiger van 32 onafhankelijke nationale verbruikersverenigingen in Europa. Na de publicatie van de verordening voorlopig recht kwam er een reactie van de European Property Federation (EPF) die optreedt als vertegenwoordiger van de bedrijven die zich o.a. bezighouden met de verlichting in residentiële en commerciële gebouwen. De EPF beweerde dat de prijs voor de consument het belangrijkste criterium is bij de keuze van zijn leverancier van CFL-i. De EPF verstrekte evenwel geen specifieke gegevens om aan te tonen dat de rechten gevolgen zouden hebben voor de prijzen van de detailhandel en bijgevolg voor het koopgedrag van de verwerkende bedrijven en consumenten. (42) Verschillende belanghebbende partijen voerden aan dat antidumpingrechten indruisen tegen het beleid van de Gemeenschap op het gebied van energiebesparing omdat antidumpingrechten leiden tot een stijging van de prijzen van de detailhandel voor de consument en derhalve de verkoop van energiesparende lampen (CFL-i) doen dalen. (43) Men kan niet verwachten dat de bedrijfstak van de Gemeenschap, door de gevolgen te dragen van onbillijke handelspraktijken, de kosten draagt van het beleid inzake energiebesparing van de Gemeenschap. Bovendien mag niet uit het oog worden verloren dat CFL-i gemiddeld slechts 20 % van de energie van gloeilampen verbruiken en een duur hebben die vijf maal langer is, hetgeen een aanzienlijk kostenvoordeel ten gunste van CFL-i oplevert. Derhalve zal de economische aantrekkelijkheid van deze lampen voor de consumenten zelfs bij matige prijsstijgingen nog steeds zeer groot zijn. (44) Sommige belanghebbende partijen voerden aan dat de instelling van antidumpingmaatregelen niet in het belang van de Gemeenschap was omdat de concurrentie belemmerd werd door prijsafspraken. Deze concurrentiebeperking zou verergerd worden door het verdwijnen van de Chinese CFL-i van de markt van de Gemeenschap. (45) Uit het onderzoek bleek weliswaar dat een nationale concurrentieautoriteit een besluit i.v.m. prijsafspraken had genomen, maar dat dit besluit geen betrekking had op het betrokken product. In verband met het betrokken product werden geen bewijzen gevonden van onrechtmatige concurrentiepraktijken onder producenten van de Gemeenschap. Bovendien heeft de Commissie geen weet van concurrentieproblemen in verband met het betrokken product op de markt van de Gemeenschap. Door de hoogte van het recht voor bepaalde Chinese exporteurs/producenten ten slotte zal waarschijnlijk een belangrijk aantal Chinese concurrenten op de markt van de Gemeenschap actief blijven; ook op andere leveranciers in de Gemeenschap en andere derde landen, met name Polen en Hongarije, die niet aan rechten zijn onderworpen en die tijdens het OT een marktaandeel van ongeveer 15 % vertegenwoordigden, zal verder een beroep kunnen worden gedaan. (46) Op basis van het bovenstaande wordt de bevinding van de overwegingen 100 tot en met 118 van de verordening voorlopig recht, namelijk dat er wat het belang van de Gemeenschap betreft geen dwingende redenen zijn om geen antidumpingrechten in te stellen, bevestigd. G. ANTIDUMPINGMAATREGELEN 1. Schademarge (47) Volgens artikel 9, lid 4, van de basisverordening moet het antidumpingrecht overeenstemmen met de dumpingmarge tenzij de schademarge lager is. Om de hoogte van de definitieve maatregelen vast te stellen werd derhalve een schademarge vastgesteld. (48) Een exporteur/producent voerde aan dat de winstmarge van 8 % die gebruikt werd om de niet schadelijke prijs voor de bedrijfstak van de Gemeenschap te berekenen te hoog was omdat een dalende winstmarge bij een "rijpe" markt normaal is. (49) Ten eerste zij erop gewezen dat de markt voor CFL-i zich uitbreidt en dat het verbruik van 1996 tot het OT met 117 % is gestegen zodat een dalende winst onder deze omstandigheden niet gerechtvaardigd lijkt. Er zij ook aan herinnerd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap een winstgevendheid van ongeveer 8 % bereikte in 1997, waarna de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap begon te verslechteren, deze verslechtering viel samen met de stijging van de uit de VRC ingevoerde hoeveelheden en met de daling van de prijzen van deze ingevoerde producten. Ten tweede werd er in overweging 105 van de verordening voorlopig recht op gewezen dat CFL-i high tech-producten zijn die belangrijke inspanningen op het gebied van O & O vereisen. Om zijn concurrentievermogen te behouden moet de bedrijfstak voortdurend nieuwe, geperfectioneerder modellen ontwikkelen. Rekening houdend met de hierboven vermelde factoren lijkt een winstmarge van 8 %, indien er van schadelijke dumping geen sprake is, redelijk haalbaar. (50) Rekening houdend met bovenstaande elementen wordt de methode die gebruikt werd voor de vaststelling van de schademarge en die is beschreven in de overwegingen 121 en 122 van de verordening voorlopig recht bevestigd. (51) Evenals de prijsonderbiedingmarges werden ook de schademarges aan een nieuw onderzoek onderworpen en gewijzigd. 2. Vorm en hoogte van de definitieve maatregelen (52) Rekening houdend met de bovenstaande factoren wordt geoordeeld dat overeenkomstig artikel 9, lid 4, van de basisverordening voor Philips & Yaming een definitief antidumpingrecht moet worden vastgesteld op het niveau van de vastgestelde schademarge en voor de overige exporteurs/producenten op het niveau van de vastgestelde dumpingmarges. (53) De in deze verordening voor de afzonderlijke bedrijven vastgestelde antidumpingrechten zijn het resultaat van de bevindingen van dit onderzoek. Zij weerspiegelen derhalve de situatie die in het kader van dit onderzoek in verband met deze bedrijven werd vastgesteld. Deze rechten (in tegenstelling tot het voor het gehele land geldende antidumpingrecht dat op "alle andere bedrijven" van toepassing is) zijn dus uitsluitend van toepassing op ingevoerde producten uit het betrokken land die vervaardigd werden door de als specifieke juridische entiteiten vermelde bedrijven. Op ingevoerde producten die vervaardigd werden door andere bedrijven die niet specifiek, met naam en adres, in het dispositief van deze verordening zijn vermeld, en op de invoer van entiteiten die met de specifiek vermelde entiteiten verbonden zijn, zijn deze rechten niet van toepassing; de ingevoerde producten van deze bedrijven zijn onderworpen aan het recht dat van toepassing is op "alle andere bedrijven". (54) Verzoeken om toepassing van een afzonderlijk antidumpingrecht (bijvoorbeeld na een naamswijziging van de entiteit of na het opzetten van een nieuwe productie-installatie of handelsmaatschappij) dienen de Commissie(4) onverwijld te worden toegezonden met alle relevante gegevens, met name wijzigingen in de activiteiten zoals productie, binnenlandse verkoop of uitvoer van de onderneming die verband houden met bijvoorbeeld de naamswijziging dan wel het opzetten van de productie-installatie of de handelsmaatschappij. Indien nodig zal de Commissie, na overleg met Raadgevend Comité, de verordening dienovereenkomstig wijzigen door de lijst van de ondernemingen op wier uitvoer afzonderlijke antidumpingrechten van toepassing zijn, bij te werken. 3. Inning van de voorlopige rechten (55) Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarges en de omvang van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap werd berokkend, wordt het nodig geacht de bedragen die bij de verordening voorlopig recht voor de voorlopige antidumpingrechten als zekerheid werden gesteld, definitief te innen ten belope van de definitief ingestelde rechten. In de gevallen waarin het ingestelde definitieve recht hoger is dan het voorlopige recht worden uitsluitend de bedragen die voor het voorlopige recht als zekerheid werden gesteld definitief geïnd. 4. Naamswijziging van de naam van een onderneming op wier invoer afzonderlijke antidumpingrechten van toepassing zijn (56) Bij de verordening voorlopig recht werd een afzonderlijk antidumpingrecht van 35,4 % ingesteld op de invoer van de exporteur/producent Zhejiang Sunlight Group Co., Ltd. Deze onderneming deelde de Commissie mede dat haar naam werd gewijzigd in Zhejiang Yankon Group Co., Ltd. De onderneming verzocht de Commissie de verordening te wijzigen teneinde te waarborgen dat de naamswijziging geen gevolgen heeft voor het recht van de onderneming op de afzonderlijke antidumpingmaatregelen die op de onderneming onder haar vorige naam van toepassing waren. (57) De Commissie onderzocht de ter beschikking gestelde gegevens en hieruit bleek dat de naamswijziging geen gevolgen heeft voor de activiteiten van de onderneming zoals de productie, de verkoop en de uitvoer van het betrokken product. De Commissie concludeert derhalve dat de naamswijziging hoegenaamd geen gevolgen heeft voor de bevindingen van de verordening voorlopig recht. (58) Derhalve moeten de bedragen die als zekerheid werden gesteld voor het voorlopige antidumpingrecht dat bij de verordening voorlopig recht werd ingesteld op de invoer van goederen die vervaardigd werden door Zhejiang Sunlight Group Co., Ltd, definitief worden geïnd ten belope van het recht dat definitief werd ingesteld op de invoer van goederen die vervaardigd worden door Zhejiang Yankon Group Co., Ltd, bovendien geldt de aansluitende Taric-code A241 die voordien werd toegewezen aan Zhejiang Sunlight Group Co., Ltd voortaan voor Zhejiang Yankon Group Co., Ltd, HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: Artikel 1 1. Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van elektronische compacte fluorescerende gasontladingslampen met een of meer glazen buizen, waarbij alle verlichtingselementen en elektronische componenten aan de lampvoet bevestigd of in de lampvoet geïntegreerd zijn, ingedeeld onder GN-code ex 8539 31 90 (Taric-code 8539 31 90*91 ) uit de Volksrepubliek China. 2. Het antidumpingrecht dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, van de producten die door de volgende ondernemingen werden vervaardigd, bedraagt: >RUIMTE VOOR DE TABEL> 3. Tenzij anders gespecificeerd zijn de bepalingen voor douanerechten op dit recht van toepassing. Artikel 2 1. De bedragen die als zekerheid werden gesteld voor de voorlopige antidumpingrechten die ingevolge Verordening (EG) nr. 255/2001 werden ingesteld op de invoer van elektronische compacte fluorescerende gasontladingslampen met een of meer glazen buizen waarbij alle verlichtingselementen en elektronische componenten aan de lampvoet bevestigd zijn of in de lampvoet geïntegreerd zijn uit de Volksrepubliek China, worden geïnd ten belope van de definitief ingestelde rechten. De bedragen die als zekerheid werden gesteld voor de voorlopige antidumpingrechten die ingevolge Verordening (EG) nr. 255/2001 werden ingesteld op de invoer van producten die vervaardigd werden door Zhejiang Sunlight Group Co., Ltd worden geïnd ten belope van het definitieve recht dat werd ingesteld op de invoer van producten die vervaardigd worden door Zhejiang Yankon Group Co., Ltd. (aanvullende Taric-code A241). 2. Bedragen die als zekerheid werden gesteld en die het bedrag van het definitieve antidumpingrecht overschrijden worden vrijgegeven. Indien het ingestelde definitieve antidumpingrecht hoger is dan het voorlopige recht worden slechts de bedragen die voor het voorlopige recht als zekerheid werden gesteld definitief geïnd. Artikel 3 Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat. Gedaan te Brussel, 16 juli 2001. Voor de Raad De voorzitter L. Michel (1) PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2238/2000 (PB L 257 van 11.10.2000, blz. 2). (2) PB L 38 van 8.2.2001, blz. 8. (3) World Trade Organisation, Europese Gemeenschappen, Antidumpingrechten op Katoenen beddenlinnen uit India, verslag van het panel WT/SD141/R, 30 oktober 2000. (4) Europese Commissie Directoraat-Generaal Handel Directoraat B TERV 0/10 Wetstraat 200 B - 1049 Brussel.