32000R2604

Verordening (EG) nr. 2604/2000 van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopig recht dat werd ingesteld op de invoer van polyethyleentereftalaat uit India, Indonesië, Maleisië, de Republiek Korea, Taiwan en Thailand

Publicatieblad Nr. L 301 van 30/11/2000 blz. 0021 - 0041


Verordening (EG) nr. 2604/2000 van de Raad

van 27 november 2000

tot instelling van een definitief antidumpingrecht en tot definitieve inning van het voorlopig recht dat werd ingesteld op de invoer van polyethyleentereftalaat uit India, Indonesië, Maleisië, de Republiek Korea, Taiwan en Thailand

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 384/96 van de Raad van 22 december 1995 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap(1), inzonderheid op de artikelen 9 en 10, lid 2,

Gezien het voorstel dat door de Commissie werd ingediend na overleg met het Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A. VOORLOPIGE MAATREGELEN

(1) De Commissie heeft bij Verordening (EG) nr. 1742/2000(2) (de "voorlopige verordening") voorlopige antidumpingrechten ingesteld op polyethyleentereftalaat uit India, Indonesië, Maleisië, de Republiek Korea, Taiwan en Thailand.

(2) Bij Verordening (EG) nr. 1741/2000(3) heeft de Commissie in het kader van de parallelle antisubsidieprocedure eveneens voorlopige compenserende rechten ingesteld op polyethyleentereftalaat uit India, Maleisië, Taiwan en Thailand.

(3) Het onderzoek inzake dumping en schade bestreek de periode van 1 oktober 1998 tot 30 september 1999 (het "onderzoektijdvak"). Het onderzoek van de trends die van belang zijn voor het vaststellen van de schade bestreek de periode van 1 januari 1996 tot het eind van het onderzoektijdvak (het "analysetijdvak").

B. VERDERE PROCEDURE

(4) Nadat de voornaamste feiten en overwegingen op basis waarvan werd besloten antidumpingmaatregelen in te stellen waren bekendgemaakt hebben verschillende belanghebbenden schriftelijk opmerkingen doen toekomen. Overeenkomstig artikel 20, lid 1, van Verordening (EG) nr. 384/96 (de "basisverordening") werden alle belanghebbenden die hiertoe een verzoek hadden ingediend in de gelegenheid gesteld te worden gehoord door de Commissie.

(5) De Commissie bleef alle informatie die zij noodzakelijk achtte voor de definitieve conclusies verzamelen en controleren.

(6) Bij de volgende onderneming die banden heeft met een Koreaanse producent/exporteur die de vragenlijst had ingevuld werd een aanvullend controlebezoek uitgevoerd:

- SK Global Belgium NV (Antwerpen).

(7) Alle partijen werden op de hoogte gebracht van de voornaamste feiten en overwegingen op basis waarvan de Commissie voornemens was instelling van definitieve antidumpingrechten en definitieve inning van de uit hoofde van de voorlopige rechten zeker gestelde bedragen aan te bevelen. Tevens werd een termijn vastgesteld waarbinnen zij hiertegen bezwaar konden maken.

(8) De mondelinge en schriftelijke bezwaren van de partijen werden onderzocht en in voorkomend geval werd hiermee rekening gehouden.

(9) Na de voorlopige conclusies op basis van de sedertdien verzamelde informatie opnieuw te hebben onderzocht wordt vastgesteld dat de voornaamste conclusies zoals uiteengezet in de voorlopige verordening hierbij moeten worden bevestigd.

C. PRODUCT EN SOORTGELIJK PRODUCT

1. Product

(10) In de voorlopige verordening is het betrokken product gedefinieerd als polyethyleentereftalaat ("PET") met een viscositeitscoëfficiënt van 78 ml/g of hoger volgens DIN (Deutsche Industrienorm) 53728, welk product is ingedeeld onder de GN-codes 39076020 en ex 3907 60 80 (Taric-code 3907608010). Daar over deze definitie geen nieuwe opmerkingen werden ontvangen, worden de voorlopige conclusies ten aanzien van de omschrijving van het betrokken product hierbij bevestigd.

2. Soortgelijk product

(11) In overweging 12 van de voorlopige verordening stelde de Commissie vast dat door de EG-producenten vervaardigd en op de EG-markt verkocht PET een product van dezelfde soort is als PET dat in de betrokken landen wordt geproduceerd en naar de Gemeenschap uitgevoerd, omdat er bij de verschillende soorten PET geen verschillen zijn in de fysieke en technische basiskenmerken en toepassingen. Omdat er geen nieuw bewijsmateriaal werd ingediend worden de voorlopige conclusies ten aanzien van het soortgelijk product bevestigd.

D. DUMPING

1. Normale waarde

(12) De Indonesische producent/exporteur waarvoor artikel 18, lid 1, van de basisverordening werd toegepast omdat werd vastgesteld dat hij onjuiste en misleidende informatie had ingediend maakte bezwaar tegen de conclusies van de Commissie. Hij was van oordeel dat artikel 18 niet gerechtvaardigd was en dat afwijzing van zijn verkoop-, algemene en administratieve kosten ("VAA-kosten") een te harde maatregel was.

(13) De Commissie heeft opnieuw alle informatie onderzocht die de onderneming in haar antwoord op de vragenlijst en tijdens de controle ter plaatse had verstrekt. Vastgesteld werd dat de activiteiten van de organisatorische eenheid van de onderneming die zich alleen met financiële activiteiten zou bezig houden en die geen relatie zou hebben met het betrokken product, veel uitgebreider waren dan was opgegeven. Deze eenheid voerde in feite alle normale activiteiten van een hoofdkantoor uit. Tevens werd bevestigd dat de activiteiten van deze eenheid en haar uitgaven niet konden worden beschouwd als geheel losstaand van de productie en verkoop van het betrokken product. Het bleef tevens duidelijk dat de onderneming in dit opzicht onjuiste en misleidende informatie had verstrekt.

(14) Het was derhalve volledig terecht en de overeenstemming met artikel 18, lid 1, van de basisverordening dat de VAA-kosten, zoals opgegeven door de onderneming, buiten beschouwing werden gelaten.

Normale waarde gebaseerd op binnenlandse verkoop

(15) Twee Taiwanese ondernemingen vroegen of de vaststelling van de verkoop in het kader van normale handelstransacties op kwartaalbasis kon geschieden en niet op jaarbasis. Als argument hiervoor werd aangevoerd dat er in het onderzoektijdvak belangrijke variaties waren met betrekking tot de kosten en prijzen van het betrokken product, hoofdzakelijk als gevolg van de veranderingen in de prijs van grondstoffen.

(16) Schommelingen in de kosten en prijzen in het onderzoektijdvak zijn in elk antidumpingonderzoek vrijwel onvermijdelijk. Om hiermee rekening te houden bij het vaststellen van de verkoop die in het kader van normale handelstransacties plaatsvond heeft de Commissie consequent de individuele binnenlandse prijzen vergeleken met de gewogen gemiddelde productiekosten voor het onderzoektijdvak. Zij is van oordeel dat op grond van de bijzondere situaties van de twee ondernemingen die het verzoek hebben ingediend niet kan worden afgeweken van de methode die wordt gehanteerd voor alle ondernemingen die betrokken zijn bij de huidige procedure. Het zou voorts in strijd zijn met de vaste praktijk van de Commissie om verschillende periodes te hanteren voor de test in verband met "normale handelstransacties" (per kwartaal) en voor de overige stappen van de dumpingberekening (jaarlijks).

(17) Tot slot moet worden opgemerkt dat de relevante informatie (bijvoorbeeld de kwartaalkosten van productiecijfers) voor het eerst werden ingediend na de bekendmaking van de voorlopige conclusies. Dit ondanks het feit dat deze informatie betrekking heeft op feiten die wel degelijk bekend waren bij de ondernemingen vóór de controle ter plaatse of hun antwoord op de vragenlijst. De Commissie kon in dit late stadium van het onderzoek derhalve niet de enorme hoeveelheid informatie controleren die nodig zou zijn om de methode voor het vaststellen van de winstgevendheid van de binnenlandse verkoop te wijzigen.

(18) Een Koreaanse onderneming was het niet eens met de methode van de Commissie voor toewijzing van VAA-kosten zoals uiteengezet in overweging 50 van de voorlopige verordening.

(19) Nadat de voorlopige conclusies bekend waren gemaakt diende de producent/exporteur nieuwe cijfers in maar verstrekte ondanks een verzoek van de Commissie geen bewijsmateriaal of toelichting over de door hem gebruikte methode. Het verzoek van de onderneming werd derhalve afgewezen.

Berekende normale waarde

(20) Een Indonesische producent/exporteur maakte bezwaar tegen de winstmarge die was gebruikt om de normale waarde te berekenen voor een bepaald type PET dat hij naar de Gemeenschap had uitgevoerd.

(21) De aanpak van de Commissie waarbij gebruik wordt gemaakt van de feitelijke winstmarge over de verkoop van andere soorten PET in het kader van normale handelstransacties van deze producent/exporteur op de binnenlandse markt stemt volledig overeen met artikel 2, lid 6, van de basisverordening (zie overweging 21 van de voorlopige verordening). De voorlopige conclusies worden derhalve bevestigd.

(22) Een van de Maleisische producenten/exporteurs betwistte de op de omzet gebaseerde methode die de Commissie had gehanteerd bij de toewijzing van bepaalde VAA-kosten voor de berekening van de normale waarde in de voorlopige verordening.

(23) De controle wees uit dat de door de onderneming in haar antwoord op de vragenlijst voor bepaalde uitgaven gehanteerde toewijzingsmethode onjuist en onterecht was en ook in het verleden niet was gebruikt. De relevante VAA-kosten werden derhalve toegewezen op basis van de omzet overeenkomstig artikel 2, lid 5, van de basisverordening. De in de voorlopige verordening hiervoor gehanteerde aanpak wordt derhalve bevestigd.

(24) Twee Indonesische producenten/exporteurs voerden aan dat de normale waarde voor ondernemingen zonder verkoop in het kader van normale handelstransacties op de binnenlandse markt overeenkomstig artikel 2, lid 1, van de basisverordening gebaseerd zou moeten worden op de prijzen van de binnenlandse verkoop van een andere onderneming in plaats van op een berekende normale waarde.

(25) In overweging 19 van de voorlopige verordening werd reeds uiteengezet waarom geen gebruik kon worden gemaakt van de binnenlandse verkoopprijzen van een andere onderneming. Geen van de beide betrokken producenten/exporteurs diende bewijsmateriaal in waarin de argumenten van de Commissie om gebruik te maken van een berekende normale waarde werden ontzenuwd. De Commissie onderzocht desalniettemin opnieuw alle ingediende informatie en de voor de voorlopige maatregelen gehanteerde methode wordt derhalve bevestigd.

(26) Een Koreaanse onderneming voerde aan dat de Commissie geen gebruik zou moeten hebben gemaakt van haar eigen VAA-kosten voor de berekening van de normale waarde omdat de binnenlandse verkoop waarop deze uitgaven betrekking hebben niet plaatsvonden in het kader van normale handelstransacties. De onderneming voerde aan dat dit in strijd was met artikel 2, lid 6, van de basisverordening.

(27) Zoals uiteengezet in overweging 21 van de voorlopige verordening beschouwt de Commissie de feitelijke binnenlandse VAA-kosten doorgaans als betrouwbaar indien de totale verkochte hoeveelheden van de betrokken onderneming op de binnenlandse markt representatief zijn in vergelijking met de naar de Gemeenschap uitgevoerde hoeveelheden. Doorslaggevend bij de vraag of de VAA-kosten al dan niet kunnen worden gebruikt is niet of deze verkoop met winst geschiedde, maar of deze verkoop voldoende omvangrijk was en op objectieve en zakelijke voorwaarden plaatsvond. De voorlopige conclusies worden derhalve bevestigd.

(28) Een Taiwanese onderneming vroeg de Commissie geen rekening te houden met de productiekosten voor de maand september 1999 gezien de aardbeving die in Taiwan had plaatsgevonden.

(29) Afgezien van de vraag of een aanpassing kan worden toegestaan bij aardbevingen of soortgelijke gevallen van force majeure, kon de onderneming niet aantonen of en in hoeverre de aardbeving van invloed was geweest op de kosten. De Commissie had op eigen initiatief onderzocht welke gevolgen er eventueel waren geweest voor de productiekosten en stelde vast dat de in september 1999 geproduceerde hoeveelheden de productie in verschillende andere maanden van het onderzoektijdvak overschreed terwijl de kosten niet hoger waren dan in andere maanden van het onderzoektijdvak. Noch de in de maand september geproduceerde hoeveelheden noch de kosten konden derhalve worden beschouwd als uitzonderlijk. Het verzoek van de onderneming moest derhalve worden afgewezen.

2. Prijs per uitvoer

(30) Een Indonesische producent/exporteur voerde aan dat de Commissie een excessief bedrag voor VAA-kosten en winst voor de door de verbonden importeur verrichte werkzaamheden in mindering had gebracht bij de berekening van zijn exportprijzen overeenkomstig artikel 2, lid 9, van de basisverordening.

(31) Voor het percentage van VAA-kosten dat in mindering moest worden gebracht, kon de Commissie alleen uitgaan van de enige informatie die beschikbaar was, d.w.z. de gecontroleerde boekhouding van de verbonden handelsonderneming. Ondanks een specifiek verzoek hiertoe in de vragenlijst was bovendien geen productspecifieke informatie met betrekking tot VAA-kosten ingediend. De VAA-kosten die in mindering werden gebracht werden derhalve gebaseerd op de omzet.

(32) In overweging 23 van de voorlopige verordening werd uiteengezet dat een winstmarge van 5 % redelijk werd geacht voor de werkzaamheden van een verbonden importeur. Bij het ontbreken van andere controleerbare informatie wordt de gevolgde werkwijze bevestigd.

3. Vergelijking

(33) Een Indonesische producent/exporteur klaagde over het feit dat de Commissie geen rekening had gehouden met zijn verzoek om correcties op de normale waarde.

(34) De Commissie heeft de normale waarde voor deze onderneming berekend overeenkomstig artikel 2, lid 3, van de basisverordening. De VAA-kosten en de winst werden overeenkomstig artikel 2, lid 6, onder a) vastgesteld op basis van het gewogen gemiddelde van de bedragen die waren vastgesteld voor andere bij het onderzoek betrokken producenten/exporteurs in verband met de productie en de verkoop van het soortgelijk product in Indonesië. Volgens artikel 2, lid 10, van de basisverordening kan door middel van correcties rekening worden gehouden met de verschillen in factoren die van invloed zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid daarvan. Omdat geen gebruik was gemaakt van de prijzen van de binnenlandse verkoop van de betrokken onderneming waren de correcties die van invloed zijn op de prijsvergelijkbaarheid van in dit geval de correcties die betrekking hebben op de VAA-kosten van andere ondernemingen voor de berekening van de normale waarde. De hiervoor in de voorlopige verordening gehanteerde aanpak wordt derhalve bevestigd.

Fysische kenmerken

(35) Een van de Maleisische producenten/exporteurs voerde aan dat het soort PET dat op de binnenlandse markt werd verkocht een hogere marktwaarde had dan het soort PET dat naar de Gemeenschap werd uitgevoerd zodat de normale waarde dienovereenkomstig moest worden aangepast.

(36) De producent/exporteur had in zijn antwoord op de vragenlijst of tijdens de controle ter plaatse echter geen correctie voor fysieke verschillen gevraagd. Hij kon evenmin de marktwaarde van eventuele verschillen becijferen. Tijdens het onderzoek was er bovendien geen bewijsmateriaal dat een dergelijk verzoek ondersteunde; het verzoek moest derhalve worden afgewezen.

Invoerheffingen en indirecte belastingen

(37) Een Indiase producent/exporteur voerde aan dat een aanpassing in verband met terugbetaling van rechten noodzakelijk was omdat invoerrechten werden terugbetaald bij uitvoer terwijl een dergelijke terugbetaling niet geschiedde bij de binnenlandse verkoop zodat de prijsvergelijkbaarheid in het gedrang kwam. De exporteur voerde tevens aan dat een correctie in ieder geval vereist was ongeacht de vraag of rechten waren betaald bij de invoer van grondstoffen en ongeacht het feit of deze grondstoffen fysiek deel uitmaakten van het soortgelijk product dat op de binnenlandse markt werd verkocht.

(38) Overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder b) van de basisverordening kan alleen een correctie van de normale waarde worden toegestaan voor invoerrechten die op een soortgelijk product en de fysiek daarin verwerkte materialen worden geheven wanneer dat product bestemd is voor verbruik in het land van uitvoer en deze rechten voor het naar de Gemeenschap uitgevoerde product worden terugbetaald (of niet geïnd). De exporteur baseerde zijn verzoek om aanpassing in verband met terugbetaling van rechten in dit geval slechts op het bedrag van invoerrechten dat bij uitvoer van PET werd terugbetaald. Volgens het Duty Entitlement Passbook Scheme ("DEPB-regeling") die van toepassing is op de onderneming werd terugbetaling van rechten bij de uitvoer toegestaan ongeacht of de grondstoffen voor de productie van het soortgelijk product al dan niet waren ingevoerd. Voorts had de onderneming in zijn antwoord op de vragenlijst of de controle ter plaatse geen feitelijk bedrag opgegeven voor de desbetreffende invoerrechten die waren betaald voor grondstoffen voor PET dat in het onderzoektijdvak op de binnenlandse markt werd verkocht en die werden terugbetaald of niet werden geïnd bij uitvoer van het betrokken product naar de Gemeenschap. De onderneming kon derhalve niet aantonen dat de terugbetaalde invoerrechten deel uitmaakten van de binnenlandse prijs. Er kon dan ook niet worden vastgesteld dat de prijsvergelijkbaarheid in het gedrang was gekomen en het verzoek moest worden afgewezen.

(39) Dezelfde Indiase producent/exporteur voerde tenslotte aan dat de voorlopige bevindingen van het antidumpingonderzoek in strijd waren met de voorlopige conclusies in de tegelijkertijd uitgevoerde antisubsidieprocedure. Hij voerde aan dat het onjuist zou zijn het verzoek van de onderneming voor een aanpassing in verband met terugbetaling van rechten in de context van het antidumpingonderzoek af te wijzen terwijl de DEPB-regeling waarvoor de onderneming in aanmerking komt in de context van de antisubsidieprocedure wordt beschouwd als een exportsubsidie.

(40) Dit argument kan niet worden aanvaard. In het kader van het parallelle antisubsidieonderzoek werd inderdaad vastgesteld dat de regeling die recht gaf op terugbetaling of vrijstelling van rechten, aanleiding geeft tot compenserende maatregelen en geen bonafide regeling voor de terugbetaling van rechten vormt in de zin van Verordening (EG) nr. 2026/97 van de Raad van 6 oktober 1997 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap(4) (de "basis-antisubsidieverordening"). Overeenkomstig artikel 14, lid 1, van de basisverordening wordt dit compenserende recht in mindering gebracht op een eventueel antidumpingrecht. Wanneer de gevraagde correctie samen met deze aftrek zou worden toegepast, zou dit een dubbele correctie betekenen die de resultaten van het antisubsidieonderzoek teniet zou doen.

(41) De voorlopige bevindingen van de Commissie worden, gezien het bovenstaande, bevestigd, d.w.z. het verzoek van de onderneming om een aanpassing in verband met verschillen in invoerheffingen en indirecte belastingen was niet gerechtvaardigd en moest derhalve worden afgewezen.

(42) Een Koreaanse onderneming betwistte de methode waarop de correctie in verband met de terugbetaling van rechten door de Commissie was berekend en die volgens de onderneming niet het feitelijke bedrag van de in het onderzoektijdvak terugbetaalde rechten vertegenwoordigde.

(43) Tijdens het onderzoek heeft de onderneming geen bewijsmateriaal verstrekt over het verband tussen het daadwerkelijk ontvangen bedrag aan terugbetaalde rechten en de grondstoffen die fysiek in het product waren verwerkt. Gezien het ontbreken van nieuw bewijsmateriaal die het verzoek van de producent/exporteur kunnen staven wordt de in overweging 58 van de voorlopige verordening vermelde werkwijze derhalve bevestigd.

(44) Een andere Koreaanse onderneming maakte bezwaar tegen het besluit van de Commissie om de correcties in verband met terugbetaling van rechten volledig af te wijzen (zie overweging 58 van de voorlopige verordening).

(45) In het licht van de door de onderneming na bekendmaking van de voorlopige verordening verstrekte toelichtingen en in het licht van de tijdens het onderzoek bijeengebrachte informatie kon de Commissie het bedrag van de correctie in verband met de terugbetaling van rechten opnieuw berekenen om rekening te houden met de rechten die waren betaald voor de in het onderzoektijdvak ingevoerde grondstoffen. De correctie werd derhalve toegestaan doch voor zover deze kon worden geverifieerd.

(46) Een Indiase producent/exporteur was het niet eens met het feit dat de Commissie bij de vaststelling van de binnenlandse verkoopprijzen geen rekening had gehouden met omzetbelastingen. Hij voerde aan dat de onderneming in het onderzoektijdvak weliswaar was vrijgesteld van omzetbelastingen maar dat de factuurprijs aan de afnemers een inclusieve prijs was en dat omzetbelastingen over het algemeen werden geïnd bij de afnemers en vervolgens aan de overheid werden betaald.

(47) De door de producent na instelling van de voorlopige maatregelen ingediende informatie is echter in tegenspraak met de informatie die werd verzameld en ter plaatse werd gecontroleerd en waarop de voorlopige conclusies zijn gebaseerd. Er was bovendien geen bewijsmateriaal ingediend ter ondersteuning van het argument dat de omzetbelasting bij de afnemers was geïnd en daadwerkelijk aan de overheid was betaald. Bij het onderzoek bleek duidelijk dat de betrokken onderneming in aanmerking kwam voor de vrijstelling van omzetbelasting bij aan- en verkoop van het betrokken product in het onderzoektijdvak. De verkoopprijs op de handelsfactuur bleek "vrij van omzetbelasting" en de interne documenten in verband met de prijsstelling wezen uit dat de omzetbelasting "momenteel nul" was. Voorts werd de rechtsgrond van de regeling voor vrijstelling van omzetbelasting uitvoerig onderzocht en konden de nieuwe argumenten van de onderneming niet worden gestaafd. De voorlopige conclusies worden derhalve bevestigd.

Handelsstadium

(48) Een Maleisische producent/exporteur vroeg nogmaals om een correctie voor verschillen in handelsstadium tussen de verkoop van het betrokken product op de binnenlandse en de exportmarkt.

(49) Bij gebrek aan bewijsmateriaal waaruit consequente en duidelijke verschillen tussen de werkzaamheden en prijzen van de verkoop voor de verschillende handelsstadia op de binnenlandse markt van het exportland naar voren kwamen, worden de voorlopige conclusies, zoals beschreven in overweging 69 van de voorlopige verordening bevestigd.

Kredietkosten

(50) Een Maleisische producent/exporteur voerde aan dat geen rekening was gehouden met de kredietkosten in verband met de binnenlandse verkooptransacties in het onderzoektijdvak.

(51) Omdat binnen de vastgestelde termijn geen ondersteunend bewijsmateriaal werd ingediend kon dit niet worden nagetrokken en moet het verzoek derhalve worden afgewezen.

(52) De andere Maleisische producent/exporteur voerde aan dat een verkeerd rentetarief was toegepast voor de berekening van kredietkosten voor de export in de voorlopige verordening.

(53) De voorlopige conclusies met betrekking tot dit punt werden opnieuw onderzocht en vastgesteld werd dat het door de onderneming in haar antwoord op de vragenlijst ingevulde rentetarief inderdaad meer realistisch was zodat de berekeningen dienovereenkomstig werden herzien.

Kortingen en rabatten

(54) Een Indiase producent/exporteur vroeg nogmaals om een correctie op de normale waarde met het bedrag van een "getrouwheidskorting" die aan bepaalde klanten op de binnenlandse markt was verleend.

(55) De korting werd echter verleend na het onderzoektijdvak en mits was voldaan aan specifieke voorwaarden. Zoals vermeld in overweging 35 van de voorlopige verordening was niet aangetoond dat de kortingsregeling in het verleden consequent was toegepast. In het kader van deze regeling was in feite nog geen enkele korting uitbetaald. Overeenkomstig artikel 2, lid 10, onder c), van de basisverordening waarin wordt bepaald dat een correctie alleen kan worden toegepast indien het verzoek daartoe gebaseerd is op een gevestigd gebruik in het verleden, waaronder de inachtneming van de voorwaarden voor de toekenning van kortingen of rabatten, moest het verzoek derhalve worden afgewezen.

Lading, overlading, lossing en aanverwante kosten

(56) In de berekening van de correctie voor de kosten van het laden en lossen, op- en overslag van exportgoederen van een Indiase producent/exporteur was een tikfout geslopen. Dit werd rechtgezet.

Overige kwesties

(57) Een Indiase producent/exporteur maakte bezwaar tegen de redenen op grond waarvan zijn verzoek om een correctie voor de salarissen van verkopers op zowel de binnenlandse als de exportmarkt was afgewezen en verstrekte nieuwe gegevens ter onderbouwing van zijn verzoek.

(58) Bedoelde gegevens, waarom in de vragenlijst specifiek was gevraagd, werden echter eerst geruime tijd na de controle ter plaatse verstrekt. Daar het verzoek om correcties voor de salarissen van verkopers niet binnen de termijn was ingediend, moest het worden afgewezen.

4. Dumpingmarges voor de onderzochte ondernemingen

(59) Een Koreaanse producent/exporteur voerde aan dat de Commissie was afgeweken van de regel in artikel 2, lid 11, van de basisverordening door de gewogen gemiddelde normale waarde te vergelijken met de individuele exportprijzen voor de berekening van de dumpingmarge. Deze vergelijking achtte hij discriminerend ten opzichte van de methode die was gebruikt voor de overige Koreaanse producenten/exporteurs. De onderneming, die na de voorlopige bekendmaking gewijzigde cijfers indiende voor de gewogen gemiddelde prijzen per afnemer en per regio, voerde aan dat de verschillen in de prijzen te verwaarlozen waren. Voorts zouden dergelijke verschillen volgens hem het resultaat zijn van verschillen in de concurrentievoorwaarden in de Gemeenschap en niet van doelbewuste dumping.

(60) Voor de voorlopige vaststelling was de Commissie van oordeel dat de berekeningsmethode die was gebruikt voor de overige producent/exporteur (zie overweging 60 van de voorlopige verordening) in dit specifieke geval niet de volledige omvang van dumping zou hebben weergegeven. Voorts werd een overzicht van de exportprijzen vastgesteld dat aanzienlijk verschilde naar gelang van de verschillende aankopers en regio's. De normale waarde die was vastgesteld op basis van een gewogen gemiddelde werd derhalve vergeleken met de prijzen van alle afzonderlijke exporttransacties naar de Gemeenschap.

(61) De door de Commissie gebruikte methode om de gewogen gemiddelde normale waarde te vergelijken met de afzonderlijke exportprijzen stemt volledig overeen met de regel in artikel 2, lid 11, van de basisverordening. De tweede zin van artikel 2, lid 11, stelt duidelijk dat een op een gewogen gemiddelde gebaseerde normale waarde met de prijzen van alle afzonderlijke uitvoertransacties naar de Gemeenschap mag worden vergeleken indien de exportprijzen voor de verschillende afnemers, gebieden of tijdvakken sterk uiteen lopen en de in de voorgaande zin omschreven methode ontoereikend zou zijn om de dumping volledig tot uitdrukking te brengen. In onderhavig geval is aan beide voorwaarden voldaan. Zelfs na de correcties van de exportprijzen die de producent/exporteur had opgegeven, was duidelijk dat het prijspatroon sterk uiteen liep voor de verschillende afnemers en gebieden en dat de dumping niet volledig tot uitdrukking kon worden gebracht door een vergelijking van de normale waarde en de exportprijs op basis van gewogen gemiddelden.

(62) De Commissie is derhalve van oordeel dat er geen sprake is van discriminatie tussen Koreaanse producenten/exporteurs maar veeleer van een toepassing van de correcte regel op elke specifieke situatie. De voorlopige conclusies worden derhalve bevestigd.

(63) Een Taiwanese onderneming vroeg of de vergelijking van de berekende normale waarde en de exportprijzen op maandbasis kon geschieden omdat er in het onderzoektijdvak belangrijke variaties waren als gevolg van de grondstofprijzen.

(64) Schommelingen in de kosten en prijzen in het onderzoektijdvak zijn vrijwel onvermijdelijk in een antidumpingonderzoek. Om de normale waarde te kunnen vergelijken met de exportprijs heeft de Commissie een gewogen gemiddelde van beide factoren vastgesteld, rekening houdend met de gevolgen van de schommelingen, met name in het geval van deze producent/exporteur waarbij de trend van de kosten en de prijzen duidelijk op elkaar aansluiten. Het is duidelijk dat op grond van de bijzondere situatie van de onderneming die het verzoek heeft ingediend niet kan worden afgeweken van de methode die voor alle betrokken ondernemingen wordt gebruikt in de huidige procedure. Het zou voorts in strijd zijn met de vaste praktijk van de Commissie om verschillende tijdvakken te hanteren, d.w.z. maandelijkse perioden voor de vergelijking van de normale waarde en de exportprijs en jaarlijkse perioden voor andere stadia van de dumpingberekening.

(65) Voorts heeft de onderneming dit niet gevraagd in haar antwoord op de vragenlijst of tijdens de controle ter plaatse, hoewel het verzoek gebaseerd is op feiten waarvan de onderneming destijds goed op de hoogte was. Alle relevante informatie diende derhalve binnen de oorspronkelijk vastgestelde termijn te zijn ingediend. De informatie die verschillende maanden na het verstrijken van deze termijnen werd ingediend kon redelijkerwijze niet worden nagetrokken en het verzoek van de onderneming moest derhalve worden afgewezen.

(66) Een Taiwanese onderneming waarvoor was vastgesteld dat de uitvoer naar de Gemeenschap plaatsvond buiten het onderzoektijdvak verzocht om toepassing van de gewogen gemiddelde dumpingmarge van de overige medewerkende ondernemingen in plaats van de residuele dumpingmarge voor Taiwan die was vastgesteld op het niveau van de hoogste dumpingmarge voor de medewerkende ondernemingen.

(67) Dit verzoek werd aanvaard. De dumpingmarge voor de onderneming Nan Ya Plastics Corp. wordt derhalve vastgesteld op het niveau van de gemiddelde dumpingmarge van de medewerkende Taiwanese ondernemingen, d.w.z. 9,6 %.

(68) Twee Taiwanese medewerkende ondernemingen wezen op tikfouten in de berekening van de voorlopige dumpingmarge. Deze fouten werden gecorrigeerd en de desbetreffende dumpingmarges werden dienovereenkomstig gewijzigd.

(69) Gezien het bovenstaande en omdat geen nieuwe opmerkingen werden ingediend door de betrokken partijen werd besloten de in de voorlopige verordening beschreven methodes toe te passen voor zowel de medewerkende als de niet-medewerkende ondernemingen.

(70) Bij de vergelijking bleek dat de dumpingmarge van een Koreaanse onderneming in het onderzoektijdvak minimaal was.

(71) De definitieve dumpingmarges, in procenten van de cif-invoerprijs, grens-Gemeenschap zijn:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

E. BEDRIJFSTAK VAN DE GEMEENSCHAP

(72) Omdat geen nieuwe gegevens werden ontvangen met betrekking tot de definitie van de bedrijfstak van de Gemeenschap worden de conclusies, zoals uiteengezet in de overwegingen 87 tot en met 92 van de voorlopige verordening, bevestigd.

F. SCHADE

1. Ter inleiding

(73) Een aantal belanghebbenden zette vraagtekens bij het gebruik van gegevens die waren ingediend door de bedrijfstak van de Gemeenschap voor de periode vanaf 1996 terwijl de hieraan voorafgaande ontwikkelingen op de markt waren gebaseerd op informatie van onafhankelijk marktonderzoek.

(74) De Commissie vond dat de door de bedrijfstak van de Gemeenschap voor 1995 ingediende gegevens niet konden worden gebruikt gezien de splitsing van Kodak en Eastman in 1995 en de herstructurering van de activiteiten van Shell. Noch Shell noch Eastman konden voor dit jaar volledige cijfers verschaffen.

(75) De Commissie vond het echter van essentieel belang een overzicht te geven van de crisis als gevolg van het tekort dat zich in 1995 in de Gemeenschap voordeed gezien de gevolgen hiervan voor zowel de prijzen als de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap. Het gebruik van informatie van onafhankelijk marktonderzoek werd juist geacht voor het opstellen van de noodzakelijke achtergrondinformatie met betrekking tot de beoordeling van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap tijdens de analyseperiode, zoals uiteengezet in overweging 97 van de voorlopige verordening.

2. Verbruik

(76) Gezien het ontbreken van nieuwe informatie worden de conclusie met betrekking tot het verbruik van het betrokken product in de Gemeenschap, zoals uiteengezet in de overwegingen 100 en 101 van de voorlopige verordening bevestigd.

3. Invoer uit de betrokken landen

(77) Gezien het ontbreken van nieuwe informatie worden de voorlopige conclusies met betrekking tot de omvang van de invoer uit de betrokken landen en de prijzen waartegen deze plaatsvond bevestigd.

Cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de betrokken invoer

(78) Een Indonesische exporteur betoogde dat de invoer uit Indonesië niet cumulatief mocht worden beoordeeld met de overige betrokken invoer, met name gezien de verschillen in de trends wat betreft de omvang van de invoer uit dit land en die van de andere landen waarop dit onderzoek betrekking heeft. Dit argument werd reeds onderzocht in overweging 106 van de voorlopige verordening en omdat geen nieuwe informatie werd ingediend kan de Commissie dit verzoek niet aanvaarden.

(79) De conclusie dat de invoer uit Indonesië cumulatief moet worden beoordeeld met de invoer uit de overige betrokken landen wordt derhalve bevestigd.

4. Situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap

(80) Overeenkomstig artikel 3, lid 5, van de basisverordening werden bij het onderzoek naar de gevolgen van dumping voor de bedrijfstak van de Gemeenschap alle relevante factoren en indexcijfers die van invloed zijn op de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap onderzocht. Het onderzoek had betrekking op alle in artikel 3, lid 5, van de basisverordening vermelde factoren. Een aantal factoren wordt echter niet uitvoerig behandeld omdat tijdens het onderzoek bleek dat zij niet relevant waren voor de beoordeling van de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap (lonen en voorraden, zie hieronder). De gevolgen voor de bedrijfstak van de Gemeenschap van de omvang van dumpingmarge konden echter niet als te verwaarlozen worden beschouwd, gezien de omvang van de invoer uit de betrokken landen en de prijzen waartegen deze plaatsvond.

Factoren die werden onderzocht in de voorlopige verordening

- Investeringen:

(81) In het voorlopig stadium bleek geen rekening te zijn gehouden met de investeringen van een medewerkende EG-producent. De desbetreffende correctie blijkt echter geen wijziging te brengen in de eerder vastgestelde trend van de investeringen.

(82) Een aantal belanghebbenden voerde aan dat de omvang van de in 1998 door de bedrijfstak van de Gemeenschap verrichte investeringen op een gezonde situatie wijst. Anderen merkten op dat de lage investeringen in het onderzoektijdvak het gevolg was van voorgaande jaren toen de bedrijfstak van de Gemeenschap verlies had geboekt en dat dit niet kon worden toegeschreven aan het effect van de invoer met dumping in het onderzoektijdvak.

(83) Het onderzoek wees duidelijk uit dat de investeringsuitgaven in 1997, 1998 en het onderzoektijdvak hoofdzakelijk het gevolg waren van besluiten in 1995 en 1996 toen de vooruitzichten in de PET-sector goed waren (de verliezen in 1996 werden van tijdelijke aard geacht). In een dergelijke bedrijfstak is het meer relevant de investeringsplannen te onderzoeken dan het tijdstip waarop de uitgaven daadwerkelijk worden gedaan. Zoals in overweging 124 van de voorlopige verordening vermeld, wordt bevestigd dat de bedrijfstak van de Gemeenschap, gezien de verdere verslechtering van zijn financiële situatie als gevolg van schadelijke dumping in het onderzoektijdvak, geen verdere belangrijke capaciteitsuitbreidingen heeft gepland om aan een toekomstige stijging van de vraag te kunnen voldoen.

- Lonen en voorraden:

(84) Ook de lonen en voorraden werden onderzocht hoewel de Commissie van oordeel was dat lonen geen belangrijke factor waren omdat hun aandeel in de totale kosten gering was en tijdens de analyseperiode stabiel bleef. Gezien de seizoenschommelingen van de PET-markt bleken de voorraden het gehele jaar door aanzienlijk te variëren, zodat de Commissie van oordeel was dat het niet zinvol was deze op te nemen in de schadeanalyse.

- Groei:

(85) Hoewel dit niet uitdrukkelijk was vermeld in de voorlopige verordening, heeft de Commissie bij de analyse van het marktaandeel tevens de groei onderzocht: de bedrijfstak van de Gemeenschap bleek in de analyseperiode een licht verlies te hebben geleden.

Andere onderzochte factoren

(86) De situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap met betrekking tot de volgende indicatoren werd verder onderzocht.

- Vermogen om kapitaal aan te trekken:

(87) Zoals in de voorlopige verordening reeds vermeld, waren de in het onderzoektijdvak geboekte verliezen dusdanig dat in het onderzoektijdvak geen nieuwe investeringsplannen werden gemaakt. Dit bracht duidelijk geen verbetering in het vermogen van de bedrijfstak van de Gemeenschap om in deze periode kapitaal aan te trekken ondanks de verwachte stijging van de vraag.

- Productiviteit:

(88) De productiviteit in ton per werknemer steeg van 1996 tot het onderzoektijdvak met 67 % en van 1998 tot het onderzoektijdvak met 21 %. Een dergelijke belangrijke stijging van de productiviteit toont dat de bedrijfstak van de Gemeenschap alles in het werk stelde om zijn concurrentiepositie te handhaven.

- Rendement op geïnvesteerd vermogen:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(89) Deze indicator geeft de algemene situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap weer (met inbegrip van voornamelijk de PET-activiteiten). Bij het onderzoek bleek dat een groot deel van de negatieve trend in het onderzoektijdvak kon worden toegeschreven aan de PET-sector. Deze indicator stemt overeen met de verslechtering van de winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap.

- Cashflow:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(90) Bovenstaande indicator geeft de algemene situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap weer (met inbegrip van voornamelijk de PET-activiteiten). De cashflow vertegenwoordigt de bruto operationele resultaten van deze ondernemingen, d.w.z. de verkoop min de verkoopkosten en vóór financiële kosten, afschrijving, commissies en belastingen. De controle wees uit dat een groot deel van de verslechtering in het onderzoektijdvak kan worden toegeschreven aan de PET-sector.

5. Verdere argumenten

Algemene argumenten ten aanzien van de conclusies van de Commissie

(91) Een aantal belanghebbenden was het niet eens met de conclusies van de Commissie inzake schade omdat sommige schade-indicatoren op een stijgende of gelijkblijvende ontwikkeling wezen. Een aantal belanghebbenden wees in dit verband op de lage prijsonderbieding, de stijging van de verkochte hoeveelheden en de algemene stabiliteit van het marktaandeel. Zij waren van oordeel dat deze indicatoren er op duiden dat de bedrijfstak van de Gemeenschap gezond was en dat, hoewel de prijzen zeer laag waren, deze gezien de heersende marktvoorwaarden toch normaal waren.

(92) Dit argument kon niet worden aanvaard. Zoals in de voorlopige verordening vermeld, vond de stijging van de omvang van de verkoop en het herstel van het marktaandeel in het onderzoektijdvak plaats, na een verlies van 5 procentpunten tussen 1997 en 1998, toen de bedrijfstak van de Gemeenschap zijn prijzen aanzienlijk had verlaagd om deze af te stemmen op de prijzen van het met dumping ingevoerde product. Zoals in de voorlopige verordening vermeld, was vastgesteld dat de invoer plaatsvond tegen dumpingprijzen. De lage prijsonderbieding was het gevolg van het feit dat de prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap in het onderzoektijdvak onder druk stonden. Deze druk op de prijzen was het gevolg van de invoer met dumping die zowel qua omvang als qua marktaandeel aanzienlijk was en de bedrijfstak van de Gemeenschap dwong zijn prijzen te verlagen.

Ontwikkelingen na het onderzoektijdvak

(93) Tal van belanghebbenden en delegaties van de lidstaten hebben de Commissie verzocht bepaalde ontwikkelingen na het onderzoektijdvak te onderzoeken en hiermee rekening te houden. Zij wezen met name op de snelle en belangrijke stijging van de PET-prijzen van de bedrijfstak van de Gemeenschap ten opzichte van de stijging van de grondstofprijzen. Volgens hen was de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap sedert het onderzoektijdvak aanzienlijk verbeterd en zag het er naar uit dat de bedrijfstak van de Gemeenschap niet langer aanmerkelijke schade ondervond.

(94) Volgens artikel 6, lid 1, van de basisverordening kan in het algemeen geen rekening worden gehouden met gegevens die betrekking hebben op een periode na het onderzoektijdvak. Volgens de jurisprudentie van het Hof kan alleen rekening worden gehouden met de ontwikkelingen na het onderzoektijdvak indien het instellen van antidumpingmaatregelen hierdoor duidelijk inadequaat wordt.

(95) De Commissie heeft de ontwikkelingen op de PET-markt onderzocht in de negen maanden na het onderzoektijdvak, d.w.z. van 1 oktober 1999 tot 30 juni 2000. Zij stelde vast dat de prijzen van PET van de bedrijfstak van de Gemeenschap in de Gemeenschap een voordurende stijging vertoonden. De gemiddelde verkoopprijs voor de periode van negen maanden was ongeveer 40 % hoger dan het gemiddelde in het onderzoektijdvak. Deze stijging was sneller dan de stijging van de kosten (ongeveer 20 %) zodat de financiële situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap verbeterde. De verkoopopbrengsten waren tijdens deze periode van negen maanden nog steeds negatief (- 2 %) hetgeen erop duidt dat de financiële resultaten van deze bedrijfstak onbevredigend bleven en verre van het peil waarop het voortbestaan gewaarborgd is.

(96) Deze sterke prijswijzigingen zijn hoofdzakelijk het gevolg van de stijging van de prijzen van ruwe olie die sedert medio 1999 plaatsvond en een paar maanden later duidelijk van invloed was op alle polymeerprijzen. Voorts was er sprake van een gestage stijging van de verkoop en het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap die ten koste ging van de invoer met dumping. De daling van met dumping ingevoerde hoeveelheden kan echter het gevolg zijn van de opening van een antidumpingonderzoek. In dit geval betekende de ontwikkeling van de wisselkoers dollar/euro eveneens dat invoer minder aantrekkelijk werd.

(97) Wisselkoersen zijn evenals de prijzen van ruwe olie echter zeer onstabiel en veranderingen kunnen van tijdelijke aard zijn. Mocht dit antidumpingonderzoek worden beëindigd zonder dat maatregelen worden ingesteld dan is het bovendien waarschijnlijk dat het met dumping ingevoerde PET zijn marktaandeel snel zal herwinnen.

(98) Gezien het bovenstaande werd geconcludeerd dat de ontwikkelingen na het onderzoektijdvak er niet op wijzen dat de door dumping veroorzaakte schade is verdwenen. Het instellen van antidumpingmaatregelen is derhalve niet duidelijk inadequaat.

6. Conclusies inzake schade

(99) Daar geen andere argumenten naar voren werden gebracht in verband met de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, wordt de conclusie in de overwegingen 125 tot en met 128 van de voorlopige verordening, dat de bedrijfstak van de Gemeenschap aanmerkelijke schade heeft geleden in de zin van artikel 3 van de basisverordening, bevestigd.

G. OORZAKELIJK VERBAND

(100) Verschillende belanghebbenden bleven betogen dat de Commissie ten onrechte had geconcludeerd dat de invoer uit de betrokken landen de oorzaak was van de schade die werd geleden door de bedrijfstak van de Gemeenschap terwijl volgens hen de situatie van deze bedrijfstak en het niveau van de prijzen in de Gemeenschap het gevolg waren van een combinatie van andere factoren. Zij wezen in deze context nogmaals op de in het voorlopig stadium reeds naar voren gebrachte punten (waaronder de grondstofprijzen, de situatie van overcapaciteit, de concurrentie tussen PET-producenten).

(101) Daar geen andere argumenten naar voren werden gebracht in verband met de oorzaak van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, wordt de conclusie in overweging 148 van de voorlopige verordening, dat de bedrijfstak van de Gemeenschap, door de invoer van PET uit de betrokken landen, aanmerkelijke schade heeft geleden, bevestigd.

H. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

1. Waarschijnlijke gevolgen van maatregelen voor verwerkende bedrijven

Verder onderzoek

(102) Gezien de geringe samenwerking van de afnemers in het eerste stadium van het onderzoek besloot de Commissie de waarschijnlijke gevolgen van maatregelen voor verwerkende bedrijven verder te onderzoeken. De Commissie verstuurde hiertoe 90 nieuwe, vereenvoudigde vragenlijsten aan afnemers van PET, met wie zij in een aantal gevallen reeds contact had gehad, maar die nog geen antwoord hadden gegeven. 19 ondernemingen die eerder geen medewerking hadden verleend dienden binnen de vastgestelde termijnen bruikbare antwoorden in.

De nieuwe medewerkende ondernemingen zijn:

- drie "converters" van voorvormen/flessen

Lux PET GmbH & Co. (Luxemburg)

Puccetti SpA (Italië)

EBP SA (Spanje);

- vier producenten van PET-film en -folie die het betrokken product verwerken:

RPC Cobelplast Montonate Srl (Italië)

Moplast SpA (Italië)

Alusuisse Thermoplastic (UK)

Klöckner Pentaplast BV (Nederland);

- vier frisdrankproducenten:

L'abeille (Frankrijk)

Pepsico Food Beverages Intl. Ltd (Italië)

Pepsico France (Frankrijk)

Europe embouteillage Snc (Frankrijk);

- acht producenten van mineraal- en bronwater:

Aguas Minerales Pasqual S.L. (Spanje)

Eycam Perrier SA (Spanje)

Font Vella SA & Aguas de Lanjarón SA (Spanje)

Italaquae SpA (Italië)

Neptune SA (Frankrijk)

Roxane SA (Frankrijk)

San Benedetto (Italië)

Società Generale delle acque minerali arl (Italië).

(103) De ondernemingen die hetzij de eerste, hetzij de tweede vragenlijst invulden, zijn goed voor 26 % van het PET-verbruik in de Gemeenschap in het onderzoektijdvak. De door samenvoeging van deze gegevens verkregen kostencijfers werden representatief geacht voor de verschillende verwerkende subsectoren, omdat de gegevens voor ondernemingen in dezelfde subsectoren in hoge mate gelijk bleken te zijn.

(104) Na de instelling van de voorlopige maatregelen hebben verschillende verwerkende bedrijven of hun representatieve organisaties opmerkingen gemaakt. Deze hadden veelal betrekking op ontwikkelingen op de PET-markt in het verleden en de mogelijke gevolgen van maatregelen voor verwerkende bedrijven. De opmerkingen waren afkomstig van:

- Schmalbach-Lubeca, de grootste converter in Europa (18 % van het PET-verbruik in de Gemeenschap);

- De "European plastic Converters"-organisatie (EUPC);

- Unesda, een organisatie die producenten van frisdrank vertegenwoordigen;

- De Nestlé-groep die erop wees dat de voor de Franse markt verstrekte cijfers representatief zijn voor hun totale Europese markt. (De totale Europese PET-aankopen van deze groep vertegenwoordigen ongeveer 9 % van het PET-verbruik in de Gemeenschap, waarvan 3 % voor de Franse markt).

(105) Met deze opmerkingen, alsmede met de opmerkingen van de organisaties die de waterproducenten vertegenwoordigen (die zich in het eerste stadium van het onderzoek bekend hadden gemaakt) werd eveneens rekening gehouden en al deze partijen tezamen vertegenwoordigen tenminste de helft van de markt.

Beschrijving van de verwerkende bedrijven

(106) Na onderzoek van alle verstrekte informatie bleek dat de verwerkende sector, die eerder was beschreven als bestaande uit drie groepen (producenten van voorvormen, waterproducenten en geïntegreerde frisdrankbottelaars) beter kan worden beschreven als bestaande uit twee groepen:

- De converters, met inbegrip van producenten van voorvormen en flessen alsmede producenten van folie. Deze afnemers houden zich slechts bezig met gewone transformatie; de PET-kosten zijn dan ook duidelijk hun voornaamste kostenelement. De producenten van flessen en voorvormen verkopen het grootste deel van hun productie aan bottelaars van niet-alcoholische dranken. De folieproducenten, die slechts een gering deel van de converterssector vertegenwoordigen, verkopen aan veel verschillende soorten industrieën die folie hoofdzakelijk gebruiken om hun producten te verpakken;

- De bottelaars van niet-alcoholische dranken, zoals water, koolstofhoudende en niet-koolstofhoudende frisdranken, melk, fruitsap, enz. Het onderscheid in deze groep afnemers tussen producenten van water en frisdranken is niet relevant omdat in veel gevallen dezelfde producenten water en frisdranken bottelen. Het is meer van belang een onderscheid te maken tussen de verschillende dranken die zij produceren omdat het aandeel van PET in hun productiekosten, relatief gezien, afhangt van de intrinsieke kosten van deze dranken (voor soda of fruitsap zijn duurdere inputs vereist dan voor water). PET blijft in ieder geval een belangrijk element in de kosten en problemen waarmee bottelaars hebben te maken wat betreft de aanvoer van PET zijn gelijk ongeacht het product dat zij bottelen.

(107) Er is een zeer nauwe operationele relatie tussen de converters (met uitzondering van de folieproducenten) en bottelaars.

- Bottelaars kopen vrijwel alle productie van de converters;

- Elke converter heeft een zeer beperkt aantal afnemers (vaak slechts één);

- Converters werken op contractbasis met hun afnemers en deze contracten omvatten vaak ofwel bepalingen die automatisch rekening houden met prijsveranderingen van PET of er vinden regelmatig nieuwe prijsonderhandelingen plaats.

De maatregelen zouden derhalve niet moeten worden gecumuleerd omdat het effect ervan rechtstreeks wordt doorberekend aan de voornaamste afnemers van de converters, d.w.z. de bottelaars van niet-alcoholische dranken.

Verwachte gevolgen van maatregelen voor de afnemers

(108) Rekening houdend met de nieuwe cijfers ziet de situatie van de afnemers, die volledig becijferde informatie verstrekten er als volgt uit:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Gevolgen voor converters

(109) Geraamd werd dat instelling van zowel antidumping- als compenserende maatregelen (waarvan 15 % kan worden toegeschreven aan compenserende maatregelen), rekening houdend met de omvang van de aankoop van PET uit de betrokken landen in het onderzoektijdvak, zal leiden tot een stijging van 4 % van de productiekosten van converters die voorvormen en flessen produceren (gebruikmakend van de PET-prijzen van juli 2000 zou dit 2 % zijn). De gevolgen van maatregelen voor folieproducenten zou met dezelfde berekeningsmethode ongeveer op 2,3 % neerkomen (1,2 % met de PET-prijzen van juli 2000).

(110) Als gevolg van de contractuele banden met hun afnemers zullen converters die voorvormen en flessen produceren een groot deel van deze kostenstijging waarschijnlijk kunnen doorberekenen aan hun afnemers. Dit geldt tevens voor folieproducenten. De rechtstreekse gevolgen van maatregelen voor de winst van deze ondernemingen wordt derhalve beperkt geacht.

(111) Een mogelijke verplaatsing van de activiteiten van converters naar landen buiten de Gemeenschap was volgens de afnemers het belangrijkste risico. De Commissie kon echter geen nieuw bewijsmateriaal vinden dat duidde op een dergelijk risico met name op grond van de geraamde gevolgen van de voorgestelde maatregelen enerzijds en de kosten en nadelen in verband met verplaatsing anderzijds. In overweging 179 van de voorlopige verordening werd geraamd dat aanvullende kosten in verband met vervoer zouden leiden tot een stijging van slechts 2,5 % van de kosten. Voorts werd uiteengezet dat overwegingen m.b.t. nabijheid, flexibiliteit en betrouwbaarheid van de levering van vitaal belang zijn voor verwerkende bedrijven.

Gevolgen voor bottelaars van frisdranken

(112) Geraamd werd dat instelling van zowel antidumping- als compenserende maatregelen, rekening houdend met de ingekochte hoeveelheden PET uit de betrokken landen in het onderzoektijdvak, alsmede het feit dat het grootste deel van de verhoogde kosten van voorvormen aan hen wordt doorberekend, zou leiden tot een gemiddelde stijging van minder dan 0,9 % van de productiekosten van bottelaars van frisdranken (gebruikmakend van de PET-prijzen van juli 2000 zou dit ongeveer 0,4 % zijn).

(113) Deze stijging in de productiekosten zal waarschijnlijk geringe gevolgen hebben voor grote ondernemingen die merkdranken verkopen omdat deze ondernemingen zeer winstgevend zijn. Kleine bottelaars van dranken zonder merknaam die slechts een klein deel van deze sector vertegenwoordigen, werken met lagere winstmarges; een dergelijke verhoging van de kosten zal hun activiteiten niet in belangrijke mate in gevaar brengen doch zal enige herstructurering van de kosten kunnen vergen. Deze ondernemingen hebben in het verleden overigens al te maken gehad met belangrijke schommelingen van de PET-prijzen.

Algemene gevolgen voor de afnemers

(114) Zoals hierboven vermeld, wordt PET over het algemeen rechtstreeks of onrechtstreeks via converters gebruikt door producenten van niet-alcoholische dranken terwijl PET voor de overige industrieën slechts een marginaal verpakkingsmateriaal vormt. Omdat de waarschijnlijke gevolgen voor de sector niet-alcoholische dranken reeds de gevolgen voor de kosten van PET-transformers door de converters omvat, kan ervan worden uitgegaan dat de stijging van de kosten voor PET-gebruikers beperkt zou zijn.

2. De consumentenprijs van dranken

(115) De afgelopen tien jaar bleken de prijzen van gebotteld water en frisdranken relatief constant te zijn gestegen met 1 à 2 % per jaar (Eurostat-statistieken voor de consumentenprijzenindex). In dezelfde periode waren de PET-prijzen zeer onstabiel zonder dat dit echter van invloed was op de consumentenprijzen van gebotteld water en frisdranken. Het argument over de mogelijk inflatoire gevolgen van maatregelen voor de consumentenprijzen van gebotteld water en frisdranken wordt derhalve afgewezen.

3. Waarschijnlijke gevolgen van maatregelen voor de bedrijfstak van de Gemeenschap en toeleveranciers

(116) De voorgestelde maatregelen zouden waarschijnlijk ten goede komen aan de bedrijfstak van de Gemeenschap, die door zijn herstructurering en indrukwekkende productiviteitsverhoging heeft aangetoond zijn aanwezigheid op een snel groeiende markt in de Gemeenschap absoluut te willen handhaven. Met behulp van maatregelen zal deze bedrijfstak zijn winstgevendheid kunnen verbeteren en weer kunnen investeren, hetgeen van vitaal belang is in een dergelijke kapitaalintensieve activiteit met het oog op de levensvatbaarheid op lange termijn in de Gemeenschap.

(117) Omdat de situatie van de toeleveranciers in de Gemeenschap afhankelijk is van de financiële gezondheid van PET-producenten in de Gemeenschap zal een verbetering van de situatie van laatstgenoemden als gevolg van maatregelen tevens ten goede komen aan de toeleveranciers. Dit werd bevestigd door de medewerkende ondernemingen in de toeleveringssector.

4. Conclusies inzake het belang van de Gemeenschap

(118) Op basis van de aanvullende informatie van verwerkende bedrijven wordt geconcludeerd dat de gevolgen van maatregelen voor deze bedrijven beperkt zullen zijn. Omdat converters een groot deel van de stijging van de kosten aan hun afnemers kunnen doorberekenen wordt het totale effect van maatregelen op drankenproducenten marginaal geacht voor de algemene winstgevendheid van deze sector.

(119) Voorts wordt bevestigd dat een verplaatsing van de productie van voorvormen buiten de Gemeenschap niet waarschijnlijk is, dat de consumentenprijzen van niet-alcoholische dranken gewoonlijk niet sterk worden beïnvloed door schommelingen van PET-prijzen en dat maatregelen duidelijk in het belang zijn van de bedrijfstak van de Gemeenschap en van de toeleveranciers.

(120) Daar geen andere argumenten in verband met het belang van de Gemeenschap naar voren werden gebracht, wordt de conclusie in overweging 202 van de voorlopige verordening, dat er geen dwingende redenen zijn om geen maatregelen te nemen, bevestigd.

I. DEFINITIEVE MAATREGELEN

(121) Gezien de conclusies met betrekking tot dumping, schade, oorzakelijk verband en het belang van de Gemeenschap, is de Commissie van oordeel dat definitieve antidumpingmaatregelen moeten worden genomen om te voorkomen dat verdere schade wordt berokkend aan de Gemeenschap door invoer met dumping uit de betrokken landen.

1. Niveau waarop de schade wordt tenietgedaan

(122) Gezien het ontbreken van nieuwe informatie, wordt de methode die werd gehanteerd voor het vaststellen van de schademarges zoals beschreven in overweging 206 van de voorlopige verordening, hierbij bevestigd.

2. Vorm en hoogte van de rechten

(123) Gezien het ontbreken van nieuwe informatie wordt de in de overwegingen 209 tot en met 213 van de voorlopige verordening beschreven methode voor het vaststellen van de antidumpingrechten in samenhang met het relevante compenserend recht dat werd vastgesteld in het gelijktijdig uitgevoerde antisubsidieonderzoek, hierbij bevestigd.

(124) Om te voorkomen dat schommelingen van de PET-prijzen als gevolg van schommelingen van de prijzen van ruwe olie tot hogere rechten zullen leiden, wordt het passend geacht rechten in de vorm van een specifiek bedrag per ton vast te stellen. Deze bedragen vloeien voort uit de toepassing van het antidumpingrecht op de cif-exportprijzen die werden gebruikt voor de berekening van de schademarge in het onderzoektijdvak.

(125) De voorgestelde antidumpingrechten zijn als volgt:

India

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(126) Elque Polyesters Limited en Futura Polymer Limited namen deel aan de parallelle antisubsidieprocedure, maar niet aan de antidumpingprocedure, daar zij niet naar de Gemeenschap hebben uitgevoerd. Zij kunnen derhalve om de inleiding van een herzieningsprocedure ten behoeve van een nieuwe producent verzoeken zodra zij naar de Gemeenschap uitvoeren of wanneer zij kunnen aantonen dat zijn onherroepbare contractuele verplichtingen zijn aangegaan om belangrijke hoeveelheden naar de Gemeenschap uit te voeren.

Indonesië

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Korea

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Maleisië

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Taiwan

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Thailand

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(127) Aanvragen om de toepassing van deze specifiek voor een onderneming geldende antidumpingrechten (bv. na de naamswijziging van een onderneming of na de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen) dienen aan de Commissie(5) te worden gericht, onder opgave van alle relevante gegevens, met name indien deze naamswijziging of de oprichting van nieuwe productie- of verkoopmaatschappijen verband houdt met wijzigingen in de activiteiten van de onderneming op het gebied van de productie en de verkoop in binnen- en buitenland. Indien zij dit gerechtvaardigd acht, zal de Commissie, na raadpleging van het Raadgevend Comité, de verordening wijzigen door bijwerking van de lijst van ondernemingen die voor een individueel recht in aanmerking komen.

3. Definitieve inning van de voorlopige rechten

(128) Gezien de hoogte van de dumpingmarges die werden vastgesteld en de ernst van de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap heeft geleden, wordt het noodzakelijk geacht de bedragen die uit hoofde van de voorlopige antidumpingrechten als zekerheid werden gesteld tot het bedrag van de definitieve rechten te innen. Wanneer de definitieve rechten hoger zijn dan de voorlopige rechten worden uitsluitend de bedragen waarvoor uit hoofde van de voorlopige rechten zekerheid is gesteld definitief geïnd.

4. Verbintenissen

(129) Na de instelling van de voorlopige antidumpingmaatregelen hebben producenten/exporteurs in India en Indonesië overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de basisverordening, prijsverbintenissen aangeboden.

(130) De Commissie is van oordeel dat de door Reliance Industries Limited, Pearl Engineering Polymers Limited en P.T. Polypet Karyapersada aangeboden verbintenissen aanvaard kunnen worden(6), daar deze de schadeveroorzakende gevolgen van dumping teniet doen. Deze ondernemingen hebben zich ertoe verplicht regelmatig gedetailleerde verslagen toe te zenden aan de hand waarvan de Commissie toezicht kunnen uitoefenen op de naleving van de verbintenissen. Voorts is de verkoopstructuur van deze ondernemingen dusdanig dat de Commissie van oordeel is dat er weinig gevaar bestaat dat de verbintenissen ontdoken worden.

(131) Ook een ander bedrijf heeft verbintenissen aangeboden. De onderneming heeft onjuiste en misleidende informatie verstrekt over bepaalde aspecten van het onderzoek, hetgeen afbreuk heeft gedaan aan de nauwkeurigheid en betrouwbaarheid van haar medewerking (zie overweging 13). De Commissie is er daarom niet van overtuigd dat zij een doelmatig toezicht kan uitoefenen op de naleving van de verbintenis door deze onderneming en het aanbod werd derhalve afgewezen.

(132) Om een doelmatig toezicht te kunnen uitoefenen op de naleving van de verbintenissen wanneer een verzoek wordt ingediend om op grond van de verbintenissen goederen in het vrije verkeer te brengen, kunnen de goederen eerst in het vrije verkeer worden gebracht indien bij de douanedienst van de betrokken lidstaat een geldige "Verbintenisfactuur" wordt overgelegd die is afgegeven door de producent/exporteur wiens verbintenis is aanvaard en die de in de bijlage vermelde gegevens bevat. Indien een dergelijke factuur niet wordt overgelegd, of indien deze niet overeenstemt met de goederen die bij de douane worden aangeboden, wordt het toepasselijke antidumpingrecht verschuldigd ten einde de naleving van de verbintenissen te waarborgen.

(133) Indien verbintenissen worden geschonden of ingetrokken kan op grond van artikel 8, leden 9 en 10, van de basisverordening een antidumpingrecht worden ingesteld,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Er wordt een definitief antidumpingrecht ingesteld op de invoer van polyethyleentereftalaat met een viscositeitscoëfficiënt van 78 ml/g of meer, volgens DIN (Deutsche Industrienorm) 53728, ingedeeld onder GN-code 39076020 en ex 3907 60 80 (Taric-code 3907608010).

2. Met inachtneming van het bepaalde in lid 3 bedraagt het definitieve antidumpingrecht, dat van toepassing is op de nettoprijs, franco grens Gemeenschap, vóór inklaring, voor producten van oorsprong uit:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

3. Bovenstaande rechten zijn niet van toepassing op producten die zijn vervaardigd door de hieronder vermelde ondernemingen waarop de volgende antidumpingrechten van toepassing zijn:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

4. Wanneer goederen, voordat zij in het vrije verkeer worden gebracht, zijn beschadigd en de werkelijk betaalde of te betalen prijs voor de bepaling van de douanewaarde overeenkomstig artikel 145 van Verordening (EEG) nr. 2454/93 van de Commissie(7) van 2 juli 1993 houdende vaststelling van enkele bepalingen ter uitvoering van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek verhoudingsgewijs wordt verminderd, wordt het bedrag van het antidumpingrecht, berekend aan de hand van de hierboven vermelde vaste bedragen, verminderd met een percentage dat overeenstemt met de verhoudingsgewijze vermindering van de werkelijk betaalde of te betalen prijs.

5. In afwijking van lid 1 is het definitieve recht niet van toepassing op goederen die overeenkomstig artikel 2 in het vrije verkeer worden gebracht.

6. Tenzij anders vermeld, zijn de bepalingen inzake douanerechten van toepassing.

Artikel 2

1. Het bij artikel 1 ingestelde antidumpingrecht is niet van toepassing op goederen die door de in lid 3 vermelde ondernemingen zijn vervaardigd en rechtstreeks naar een importeur in de Gemeenschap zijn uitgevoerd (dat wil zeggen gefactureerd en verzonden), mits deze goederen onder de juiste aanvullende Taric-code zijn aangegeven en aan de voorwaarden van lid 2 is voldaan.

2. Wanneer het verzoek om de goederen in het vrije verkeer te brengen wordt ingediend, wordt de vrijstelling van het recht eerst verleend nadat aan de bevoegde douanediensten van de betrokken lidstaat een geldige "verbintenisfactuur" is overgelegd die is afgegeven door de in lid 3 genoemde exportondernemingen en die de in de bijlage bij deze verordening vermelde gegevens bevat. Voorts wordt de vrijstelling van het recht slechts verleend wanneer de bij de douane aangegeven en aangebrachte goederen geheel in overeenstemming zijn met de omschrijving op de verbintenisfactuur.

3. De van een verbintenisfactuur vergezeld gaande goederen worden onder de volgende aanvullende Taric-codes aangegeven:

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

Artikel 3

De bedragen waarvoor zekerheid is gesteld uit hoofde van het voorlopig antidumpingrecht dat werd ingesteld bij Verordening (EG) nr. 1742/2000 op polyethyleentereftalaat uit India, Indonesië, Maleisië, de Republiek Korea, Taiwan en Thailand wordt geïnd ten bedrage van het definitieve recht. Bedragen die het definitieve antidumpingrecht overschrijden, worden vrijgegeven. Wanneer de definitieve rechten hoger zijn dan de voorlopige rechten, worden slechts de bedragen waarvoor uit hoofde van de voorlopige rechten zekerheid is gesteld definitief geïnd.

Artikel 4

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 27 november 2000.

Voor de Raad

De voorzitter

L. Fabius

(1) PB L 56 van 6.3.1996, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2238/2000 (PB L 257 van 11.10.2000, blz. 2).

(2) PB L 199 van 5.8.2000, blz. 48.

(3) PB L 199 van 5.8.2000, blz. 6.

(4) PB L 288 van 21.10.1997, blz. 1.

(5) Europese Commissie Directoraat-generaal Handel

Directoraat B

TERV 0/13

Wetstraat 200 B - 1049 Brussel.

(6) Zie bladzijde 88 van dit Publicatieblad.

(7) PB L 253 van 11.10.1993, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 502/1999 (PB L 65 van 12.3.1999, blz. 1).

BIJLAGE

Gegevens die moeten worden vermeld in de in artikel 2, lid 2, bedoelde verbintenisfactuur:

1. Het nummer van de verbintenisfactuur.

2. De aanvullende Taric-code waaronder de op de factuur vermelde goederen aan de grens van de Gemeenschap kunnen worden ingeklaard (zoals in de verordening vermeld).

3. Een nauwkeurige omschrijving van de goederen, omvattende:

- de "product reporting code" of PRC (zoals vermeld in de door de producent/exporteur aangeboden verbintenis),

- de GN-code,

- de hoeveelheid (in eenheden).

4. De verkoopvoorwaarden, omvattende:

- de prijs per eenheid,

- de betalingsvoorwaarden,

- de leveringsvoorwaarden,

- de totale kortingen en rabatten.

5. De naam van de importeur aan wie de door de onderneming opgestelde factuur rechtstreeks is gericht.

6. De naam van de werknemer van de onderneming die de verbintenisfactuur heeft opgesteld alsmede de hiernavolgende ondertekende verklaring:

"Ondergetekende verklaart dat de verkoop voor rechtstreekse uitvoer naar de Europese Gemeenschap van de goederen waarop deze factuur betrekking heeft, plaatsvindt in het kader en op de voorwaarden van de verbintenis die door ... (naam van de onderneming) werd aangeboden en door de Europese Commissie bij Beschikking 2000/745/EG werd aanvaard. Hij verklaart dat de in deze factuur verstrekte informatie juist en volledig is.".