32000F0712(02)

Akte van de Raad van 29 mei 2000 tot vaststelling, overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, van de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie

Publicatieblad Nr. 197 van 12/07/2000 blz. 0001 - 0002


Akte van de Raad

van 29 mei 2000

tot vaststelling, overeenkomstig artikel 34 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, van de Overeenkomst betreffende de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie

(2000/C 197/01)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, inzonderheid op de artikelen 31, onder a), en 34, lid 2, onder d),

Gezien het initiatief van de lidstaten,

Gezien het advies van het Europees Parlement(1),

Overwegende hetgeen volgt:

(1) Ter verwezenlijking van de doelstellingen van de Unie dienen de regels inzake de wederzijdse rechtshulp in strafzaken tussen de lidstaten van de Europese Unie te worden verbeterd en daartoe dient een overeenkomst, zoals opgenomen in bijlage dezes, te worden vastgesteld.

(2) Een aantal bepalingen van de overeenkomst vallen onder artikel 1 van Besluit 1999/437/EG van de Raad van 17 mei 1999 inzake bepaalde toepassingsbepalingen van de door de Raad van de Europese Unie en de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten overeenkomst inzake de wijze waarop deze twee staten worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis(2).

(3) Dit geldt voor de artikelen 3, 5, 6, 7, 12 en 23 en, voorzover van belang voor artikel 12, de artikelen 15 en 16, alsmede, voorzover van belang voor de artikelen waarnaar wordt verwezen, artikel 1.

(4) De procedures die zijn ingesteld bij de tussen de Raad van de Europese Unie, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen gesloten Overeenkomst inzake de wijze waarop IJsland en Noorwegen worden betrokken bij de uitvoering, de toepassing en de ontwikkeling van het Schengenacquis(3), zijn ten aanzien van deze bepalingen nageleefd.

(5) Wanneer de Republiek IJsland en het Koninkrijk Noorwegen, overeenkomstig artikel 8, lid 2, onder a), van de bovenvermelde overeenkomst, van de aanneming van deze akte in kennis worden gesteld, worden de beide landen in het bijzonder ingelicht over de inhoud van artikel 29 betreffende de inwerkingtreding voor IJsland en Noorwegen en wordt hun verzocht, wanneer zij de Raad en de Commissie meedelen dat aan alle grondwettelijke verplichtingen is voldaan, de nodige verklaringen uit hoofde van artikel 24 van de overeenkomst over te leggen,

BESLUIT dat de overeenkomst, waarvan de tekst aan deze akte is gehecht en die heden door de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten van de Europese Unie wordt ondertekend, is vastgesteld;

BEVEELT AAN dat de lidstaten deze overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen aannemen;

VERZOEKT de lidstaten een aanvraag te maken met de daartoe vereiste procedures vóór 1 januari 2001.

Gedaan te Brussel, 29 mei 2000.

Voor de Raad

De voorzitter

A. Costa

(1) Advies uitgebracht op 17 februari 2000 (nog niet verschenen in het Publicatieblad).

(2) PB L 176 van 10.7.1999, blz. 31.

(3) PB L 176 van 10.7.1999, blz. 36.