31999R0955

Verordening (EG) nr. 955/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 1999 tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad wat betreft de regeling extern douanevervoer

Publicatieblad Nr. L 119 van 07/05/1999 blz. 0001 - 0004


VERORDENING (EG) Nr. 955/1999 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 13 april 1999

tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad wat betreft de regeling extern douanevervoer

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 28, 100 A en 113,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(2),

Volgens de procedure van artikel 189 B van het Verdrag(3),

(1) Overwegende dat de in Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek(4) vervatte regeling extern douanevervoer voornamelijk is bedoeld om het handelsverkeer in niet-communautaire goederen binnen het douanegebied van de Gemeenschap te vereenvoudigen; dat de noodzaak van deze regeling gebruik te maken bij de uitvoer van communautaire goederen in zeer uiteenlopende situaties beoordeeld dient te worden; dat in elk geval voorkomen dient te worden dat de producten waarvoor maatregelen bij uitvoer gelden of die voor maatregelen bij uitvoer in aanmerking komen, naar gelang van het geval, aan de werking van die maatregelen worden onttrokken of er ten onrechte aanspraak op maken, door ervoor te zorgen dat de communautaire douanevoorschriften in hun geheel een toezicht en een controle waarborgen die ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke het externe communautair douanevervoer biedt; dat het wenselijk is de mogelijkheid te behouden om in sommige van die situaties gebruik te maken van deze regeling, maar dat de definitie van die situaties dient te worden vastgesteld volgens de procedure van het comité;

(2) Overwegende dat alle volgens de procedure van het comité genomen besluiten zowel voor de douaneautoriteiten als voor de ondernemers transparant dienen te zijn;

(3) Overwegende dat moet worden bepaald op welke manier de douaneautoriteiten de regeling zuiveren met betrekking tot de plaats, het tijdstip en de voorwaarden waarop deze regeling eindigt, teneinde de draagwijdte en de beperkingen van de verplichtingen van het subject van de regeling extern douanevervoer duidelijker te bepalen en te waarborgen dat, bij gebreke van gegevens om het einde van de regeling vast te stellen dit subject ten volle aansprakelijk blijft; dat het ter verhoging van de veiligheid en de doelmatigheid van de procedures inzake het douanevervoer, nodig is om de zuivering te verbeteren door middel van operationele maatregelen en van overeenkomstig de procedure van het comité vast te stellen uitvoeringsbepalingen die ervoor zorgen dat de douaneautoriteiten de regeling binnen een zo kort mogelijke termijn zuiveren;

(4) Overwegende dat een betere definitie nodig is van de voorschriften voor de zekerheid bij het douanevervoer, inclusief van de diverse zekerheidsstelsels en de gevallen van ontheffing van zekerheidsstelling, met name ingevolge de wijziging van het toepassingsgebied van het douanevervoer over zee; dat deze zekerheid en de vaststelling van het bedrag ervan een adequate bescherming van de financiële belangen van de lidstaten en van de Gemeenschap moeten garanderen zonder voor de gebruikers een buitensporige last met zich te brengen en daarom dienen te zijn gebaseerd op zowel de inachtneming van de betrouwbaarheid van het bedrijf als van de aan de goederen verbonden risico's; dat bovendien een logischer en beter gestructureerde presentatie van bepalingen betreffende zekerheid bij douanevervoer wenselijk is;

(5) Overwegende dat het voor de veiligstelling van de inkomsten van de Europese Gemeenschap en de lidstaten en ter voorkoming van frauduleuze handelingen in het kader van het douanevervoer noodzakelijk is een regeling te treffen met graduele maatregelen voor de toepassing van de doorlopende zekerheidsstelling; dat derhalve in eerste instantie kan worden overwogen te verbieden dat het bedrag van de zekerheidsstelling wordt verlaagd wanneer er een verhoogd gevaar op fraude bestaat en er dus gevreesd moet worden voor een verlies van inkomsten; dat daarentegen wanneer wordt bewezen dat zich uitzonderlijke, zeer kritieke situaties voordoen, die met name het gevolg kunnen zijn van activiteiten van de georganiseerde criminaliteit, een tijdelijk verbod op het gebruik van de doorlopende zekerheidsstelling ook mogelijk moet zijn; dat men bij de toepassing van deze graduele maatregelen rekening moet houden met de bijzondere situatie van bedrijven die aan speciale, nader vast te stellen criteria voldoen; dat, voorzover een individuele zekerheidsstelling in plaats van een doorlopende zekerheidsstelling vereist wordt, de hieruit voor de bedrijven voortvloeiende kosten moeten worden verlicht middels zo ver mogelijk gaande vereenvoudigingen;

(6) Overwegende dat de vereenvoudigingen op nationaal, bilateraal of multilateraal niveau die de lidstaten op grond van artikel 97, lid 2, van het communautair douanewetboek, hierna "wetboek" genoemd, toepassen zeer uiteenlopend van aard zijn, doch in bepaalde gevallen op gespannen voet kunnen staan met de correcte toepassing van de regelingen voor communautair douanevervoer en het vereiste van gelijke behandeling; dat, zonder afbreuk te doen aan de voordelen van deze regeling voor de bedrijven, dient te worden voorgeschreven dat aan de Commissie de vereenvoudigingen worden meegedeeld die in elke lidstaat op deze grondslag zijn ingevoerd, teneinde de doorzichtigheid van die maatregelen te waarborgen en te evalueren of zij verenigbaar zijn met de voorschriften die voor de regelingen voor communautair douanevervoer en inzonderheid de zekerheid gelden;

(7) Overwegende dat de soorten zekerheid die in het kader van de regelingen voor communautair douanevervoer gesteld kunnen worden zowel betrekking hebben op de douaneschuld als op de andere heffingen die op de goederen van toepassing kunnen zijn en hun eigen kenmerken hebben die verband houden met de internationale aard van de regeling en de behoefte aan een zekere flexibiliteit bij de vaststelling van het bedrag van de zekerheid, afhankelijk van de risico's en de betrouwbaarheid van de aangever; dat het derhalve wenselijk lijkt artikel 192 van het wetboek dienovereenkomstig aan te passen;

(8) Overwegende dat de huidige tekst van artikel 215 van het wetboek het wel mogelijk maakt de plaats te bepalen waar de douaneschuld ontstaat, maar niet vermeldt dat die plaats bepalend is voor de douaneautoriteit die de schuld moet boeken; dat bovendien, in geval van niet-gezuiverde douaneregelingen, de regel van plaatsbepaling moet worden aangepast aan de noodzaak om in de mate van het mogelijke de plaats vast te stellen waar zich de feiten die tot de douaneschuld leiden, voordoen;

(9) Overwegende dat de vereenvoudigingen en verduidelijkingen van de voorschriften, die zowel het bedrijfsleven als de douaneambtenaren ten goede zullen komen, een essentieel deel uitmaken van het actieprogramma voor het douanevervoer in Europa; dat deze voorschriften ook moeten gelden voor de volgens de procedure van het comité vastgestelde bepalingen;

(10) Overwegende dat deze wijziging van het wetboek en de dienovereenkomstige wijzigingen van de toepassingsbepalingen ervan het te zijner tijd gemakkelijker moeten maken een nieuw geautomatiseerd transitosysteem in te voeren ten voordele van zowel de algemene belangen die bij het douanevervoer in het geding zijn als het bedrijfsleven,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Verordening (EEG) nr. 2913/92 wordt als volgt gewijzigd:

1. artikel 91, lid 1, onder b), wordt vervangen door: "b) van communautaire goederen, in de gevallen en onder de voorwaarden die volgens de procedure van het comité worden vastgesteld, om te voorkomen dat de producten waarvoor maatregelen bij uitvoer gelden of die voor maatregelen bij uitvoer in aanmerking komen, naar gelang van het geval, aan de werking van die maatregelen worden onttrokken of er ten onrechte aanspraak op maken";

2. artikel 92 wordt vervangen door: "Artikel 92

1. De regeling extern douanevervoer eindigt en de verplichtingen van het subject zijn nagekomen wanneer de onder de regeling geplaatste goederen samen met de vereiste documenten bij de douane worden aangebracht op het douanekantoor van bestemming overeenkomstig de bepalingen van de betrokken regeling.

2. De douaneautoriteiten zuiveren de regeling extern douanevervoer wanneer zij op grond van een vergelijking van de gegevens van het douanekantoor van vertrek met die van het douanekantoor van bestemming kunnen vaststellen dat de regeling naar behoren beëindigd is.";

3. artikel 94 wordt vervangen door: "Artikel 94

1. De aangever is verplicht een zekerheid te stellen als waarborg voor de betaling van de douaneschuld en de andere belastingschulden die ten aanzien van de goederen kunnen ontstaan.

2. De zekerheidsstelling is:

a) ofwel een afzonderlijke zekerheidsstelling voor één enkel douanevervoer;

b) ofwel een doorlopende zekerheidsstelling voor een aantal douanevervoerverrichtingen, wanneer de aangever door de douaneautoriteiten van de lidstaat waar hij gevestigd is, is gemachtigd om dit type van zekerheid te stellen.

3. De in lid 2, onder b), bedoelde machtiging wordt alleen verleend aan personen die:

a) gevestigd zijn in de Gemeenschap;

b) geregeld gebruikmaken van de regelingen voor communautair douanevervoer, dan wel van wie de douaneautoriteiten weten dat zij in staat zijn aan de uit deze regelingen voortvloeiende verplichtingen te voldoen; en

c) de douane- of belastingwetten niet ernstig of herhaaldelijk hebben overtreden.

4. Personen die ten genoegen van de douaneautoriteiten kunnen aantonen dat zij aan hogere betrouwbaarheidsnormen voldoen, kunnen gemachtigd worden om een doorlopende zekerheid voor een verminderd bedrag te stellen of kunnen ontheven worden van zekerheidsstelling. De aanvullende criteria voor zulk een machtiging omvatten onder meer de volgende elementen:

a) correct gebruik van de regelingen voor communautair douanevervoer gedurende een bepaalde periode;

b) samenwerking met de douaneautoriteiten; en

c) wat ontheffing van zekerheidsstelling betreft, een voldoende goede financiële positie om aan de verbintenissen van bovengenoemde personen te voldoen.

De uitvoeringsbepalingen voor de machtigingen uit hoofde van dit lid worden vastgesteld volgens de procedure van het comité.

5. De krachtens lid 4 verleende ontheffing van zekerheidsstelling geldt niet voor het externe communautair douanevervoer van goederen die volgens de procedure van het comité geacht worden een verhoogd risico met zich te brengen.

6. Rekening houdend met de beginselen welke ten grondslag liggen aan lid 4, kan het gebruik van een doorlopende zekerheidsstelling voor een verminderd bedrag in het externe communautaire douanevervoer tijdelijk, bij wijze van uitzondering en in bijzondere omstandigheden, worden verboden volgens de procedure van het comité.

7. Rekening houdend met de beginselen welke ten grondslag liggen aan lid 4, kan het gebruik van een doorlopende zekerheidsstelling in het externe communautaire douanevervoer volgens de procedure van het comité tijdelijk worden verboden ten aanzien van goederen waarmee in het kader van de doorlopende zekerheidsstelling, op grote schaal blijkt te zijn gefraudeerd.";

4. artikel 95 wordt vervangen door: "Artikel 95

1. Behalve in naar behoefte volgens de procedure van het comité vast te stellen gevallen, dient er geen zekerheid te worden gesteld voor:

a) het vervoer door de lucht;

b) het vervoer van goederen over de Rijn en de Rijnvaartwegen;

c) het vervoer door middel van pijpleidingen;

d) het door de spoorwegmaatschappijen van de lidstaten verrichte vervoer.

2. Volgens de procedure van het comité wordt bepaald in welke gevallen ontheffing van zekerheidsstelling kan worden verleend voor het vervoer van goederen over andere dan de in lid 1, onder b), bedoelde binnenwateren.";

5. artikel 97 wordt vervangen door: "Artikel 97

1. De uitvoeringsbepalingen van de regeling en de uitzonderingen worden vastgesteld volgens de procedure van het comité.

2. Mits de toepassing van de communautaire maatregelen waaraan de goederen onderworpen zijn, wordt gewaarborgd:

a) staat het de lidstaten vrij om onderling, via bilaterale of multilaterale regelingen, vereenvoudigde procedures in te stellen die in overeenstemming zijn met zo nodig nader vast te stellen criteria en die van toepassing zijn op bepaalde goederenbewegingen of bepaalde ondernemingen;

b) staat het elke lidstaat vrij om vereenvoudigde procedures in te stellen die in bepaalde omstandigheden van toepassing zijn op goederen die niet bestemd zijn om over het grondgebied van een andere lidstaat te worden vervoerd.

3. Van de uit hoofde van lid 2 ingestelde vereenvoudigde procedures wordt kennis gegeven aan de Commissie.";

6. in artikel 192, lid 1, wordt de inleidende zin vervangen door: "1. Indien de douanewetgeving tot zekerheidsstelling verplicht, stellen de douaneautoriteiten, onverminderd de volgens de procedure van het comité vastgestelde bijzondere bepalingen voor de regeling douanevervoer, het bedrag van deze zekerheid vast op een niveau dat gelijk is aan:";

7. artikel 215 wordt vervangen door: "Artikel 215

1. De douaneschuld ontstaat:

- op de plaats waar de feiten zich voordoen die tot het ontstaan van deze schuld leiden, of

- indien deze plaats niet kan worden vastgesteld, op de plaats waar de douaneautoriteiten constateren dat de goederen zich in een situatie bevinden die tot het ontstaan van een douaneschuld heeft geleid, of

- indien de goederen zich onder een niet-gezuiverde douaneregeling bevinden en indien de plaats niet overeenkomstig het bepaalde in het eerste en tweede streepje kan worden vastgesteld binnen een in voorkomend geval volgens de procedure van het comité bepaalde termijn, op de plaats waar de goederen onder de betrokken regeling zijn geplaatst of het douanegebied van de Gemeenschap onder deze regeling zijn binnengekomen.

2. Indien evenwel uit de gegevens waarover de douaneautoriteiten beschikken, blijkt dat de douaneschuld reeds op een eerder tijdstip was ontstaan, toen de goederen zich op een andere plaats bevonden, wordt de douaneschuld geacht te zijn ontstaan op de plaats waarvan kan worden vastgesteld dat zij zich daar bevonden op het vroegste tijdstip waarop het bestaan van de douaneschuld kan worden vastgesteld.

3. De in artikel 217, lid 1, bedoelde douaneautoriteiten zijn die van de lidstaat waar overeenkomstig de bepalingen van dit artikel de douaneschuld is ontstaan of wordt geacht te zijn ontstaan.".

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Luxemburg, 13 april 1999.

Voor het Europees Parlement

De voorzitter

J. M. GIL-ROBLES

Voor de Raad

De voorzitter

L. SCHOMERUS

(1) PB C 337 van 7.11.1997, blz. 52.

(2) PB C 73 van 9.3.1998, blz. 17.

(3) Advies van het Europees Parlement van 13 mei 1998 (PB C 167 van 1.6.1998, blz. 99), gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 24 september 1998 (PB C 333 van 30.10.1998, blz. 65) en besluit van het Europees Parlement van 16 december 1998 (PB C 98 van 9.4.1999). Besluit van de Raad van 29 maart 1999.

(4) PB L 302 van 19.10.1992. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 82/97 (PB L 17 van 21.1.1997, blz. 1).

Gemeenschappelijke verklaring van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie

Ad artikel 3

Het Europees Parlement, de Raad en de Commissie erkennen het belang van de eis inzake de voorkoming van schade aan het netwerk of de werking daarvan die leidt tot een onaanvaardbare achteruitgang van de dienst, met name gelet op de noodzaak om de belangen van de consument te beschermen.

Derhalve nemen zij er nota van dat de Commissie de situatie permanent zal evalueren teneinde na te gaan of dit risico zich veelvuldig voordoet en, als zulks inderdaad het geval is, naar een passende oplossing te zoeken in het kader van het comité dat handelt in overeenstemming met de in artikel 15 vastgelegde procedure.

Een dergelijke oplossing zal waar nodig bestaan uit de stelselmatige toepassing van de in artikel 3, lid 3, onder b), bedoelde essentiële eis.

Voorts verklaren het Europees Parlement, de Raad en de Commissie dat de hierboven beschreven procedure wordt toegepast onverminderd de mogelijkheden die worden voorzien in artikel 7, lid 5, en onverminderd de ontwikkeling van een systeem voor vrijwillige certificering en markering teneinde achteruitgang van de dienst of schade aan het netwerk te voorkomen.