31999L0054

Richtlijn 1999/54/EG van de Commissie van 26 mei 1999 houdende wijziging van Richtlijn 66/402/EEG van de Raad betreffende het in de handel brengen van zaaigranen

Publicatieblad Nr. L 142 van 05/06/1999 blz. 0030 - 0031


RICHTLIJN 1999/54/EG VAN DE COMMISSIE

van 26 mei 1999

houdende wijziging van Richtlijn 66/402/EEG van de Raad betreffende het in de handel brengen van zaaigranen

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Richtlijn 66/402/EEG van de Raad van 14 juni 1966 betreffende het in de handel brengen van zaaigranen(1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 1999/8/EG(2), en met name op de artikelen 2, lid 1 bis, en 21 bis,

(1) Overwegende dat bovengenoemde richtlijn voorziet in de mogelijkheid om hybriden van zelfbestuivende rassen van triticale in de werkingssfeer daarvan op te nemen en dat die richtlijn de Commissie de bevoegdheid geeft om de nodige wijzigingen vast te stellen in de definities in artikel 2, lid 1, van die richtlijn; dat, gezien de toegenomen betekenis van hybriden van zelfbestuivende rassen van triticale in de Gemeenschap, die rassen moeten worden opgenomen in de werkingssfeer van de richtlijn en dat bijgevolg wijzigingen in de definities van "basiszaad" en "gecertificeerd zaad" moeten worden vastgesteld;

(2) Overwegende dat in bovengenoemde richtlijn niet de voorwaarden zijn vastgesteld waaraan het gewas en het zaaizaad van hybriden van Avena sativa, Hordeum vulgare, Oryza sativa, Triticum aestivum, Triticum durum, Triticum spelta en zelfbestuivende rassen van Triticosecale moeten voldoen; dat die voorwaarden mogen worden vastgesteld en de bijlagen I en II bij Richtlijn 66/402/EEG dienovereenkomstig mogen worden gewijzigd; dat, gezien de toegenomen betekenis van bovengenoemde hybriden in de Gemeenschap, de voorwaarden moeten worden vastgesteld waaraan het gewas en het zaaizaad moeten voldoen, met name voor het geval het zaad wordt geproduceerd door gebruikmaking van een chemischehybridisatieagens;

(3) Overwegende dat de in deze richtlijn vastgestelde maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het Permanent Comité voor teeltmateriaal voor land-, tuin- en bosbouw,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 66/402/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1. In artikel 2, lid 1, punt Ca, worden de inleidende woorden vervangen door: "Basiszaad (hybriden van haver, gerst, rijst, rogge, tarwe, durumtarwe, spelt en zelfbestuivende rassen van triticale).".

2. In artikel 2, lid 1, punt E, worden de inleidende woorden vervangen door: "Gecertificeerd zaad (kanariezaad, andere dan hybriden, rogge, sorghum, soedangras, maïs en hybriden van haver, gerst, rijst, tarwe, durumtarwe, spelt en zelfbestuivende rassen van triticale): zaad,".

3. In bijlage I, punt 3, worden de eerste en de tweede zin vervangen door: "Het gewas moet voldoende rasecht en raszuiver zijn of, in het geval van een gewas van een ingeteelde stam, voldoende echt en zuiver zijn met betrekking tot zijn eigenschappen. Wat de productie van zaad van hybriderassen betreft, gelden genoemde bepalingen ook voor de eigenschappen van de kruisingspartners, inclusief mannelijke steriliteit of herstel van de fertiliteit.".

4. In bijlage I wordt het volgende punt 3 bis ingevoegd: "3 bis. Gewassen voor de productie van gecertificeerd zaad van hybriden van haver, gerst, rijst, tarwe, durumtarwe, spelt en zelfbestuivende rassen van triticale:

a) Het gewas moet voldoen aan de onderstaande normen betreffende de afstand tot dicht in de buurt gelegen bestuivingsbronnen die tot ongewenste kruisbestuiving kunnen leiden.

- De minimumafstand tot de vrouwelijke kruisingspartner is 25 m ten opzichte van ieder ander ras van dezelfde soort, met uitzondering van een gewas van de mannelijke kruisingspartner.

- Deze afstand behoeft niet in acht te worden genomen wanneer er voldoende bescherming tegen ongewenste kruisbestuiving aanwezig is.

b) Het gewas moet voldoende rasecht en raszuiver zijn wat de kenmerken van de kruisingspartners betreft.

Wanneer het zaad wordt geproduceerd door gebruikmaking van een chemischehybridisatieagens moet het gewas voldoen aan de volgende normen of eisen:

i) minimale raszuiverheid van iedere kruisingspartner:

- haver, gerst, rijst, tarwe, durumtarwe en spelt: 99,7 %,

- zelfbestuivende rassen van triticale: 99 %;

ii) minimale hybriditeit: 95 %. Het percentage van de hybriditeit moet worden bepaald volgens gangbare internationale methoden voorzover dergelijke methoden bestaan. Als de raszuiverheid wordt bepaald via zaadonderzoek voor de certificering, hoeft bij de veldkeuring niet de hybriditeit te worden bepaald.".

5. In bijlage II wordt in punt 1 de tweede zin vervangen door: "Het zaad moet voldoende rasecht en raszuiver zijn of, in het geval van zaad van een ingeteelde stam, voldoende echt en zuiver zijn met betrekking tot zijn eigenschappen. Wat zaad van hybriderassen betreft, gelden genoemde bepalingen ook voor de eigenschappen van de kruisingpartners.".

6. In de koptekst van punt 1.Aa van bijlage II, worden na "Triticosecale" de woorden "andere dan hybriden" ingevoegd.

7. Na punt 1.Aa van bijlage II wordt toegevoegd: "Ab. Hybriden van haver, gerst, rijst, tarwe, durumtarwe, spelt en zelfbestuivende rassen van triticale.

De minimale raszuiverheid van zaad van de categorie 'gecertificeerd zaad' dient 90 % te bedragen. Dit wordt gecontroleerd via officiële nacontroles op een adequaat gedeelte van de zaadmonsters.".

Artikel 2

1. De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk met ingang van 1 juli 2000 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

2. In de bepalingen die de lidstaten aannemen, dan wel bij de officiële bekendmaking ervan, wordt naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden door de lidstaten vastgesteld.

3. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 3

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Gedaan te Brussel, 26 mei 1999.

Voor de Commissie

Franz FISCHLER

Lid van de Commissie

(1) PB 125 van 11.7.1966, blz. 2309/66.

(2) PB L 50 van 26.2.1999, blz. 26.