31998D0317

98/317/EG: Beschikking van de Raad van 3 mei 1998 overeenkomstig artikel 109 J, lid 4, van het Verdrag

Publicatieblad Nr. L 139 van 11/05/1998 blz. 0030 - 0035


BESCHIKKING VAN DE RAAD van 3 mei 1998 overeenkomstig artikel 109 J, lid 4, van het Verdrag (98/317/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, bijeen in de samenstelling van staatshoofden en regeringsleiders,

gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 109 J, lid 4,

Gezien het verslag van de Commissie,

Gezien het verslag van het Europees Monetair Instituut,

Gezien de aanbeveling van de Raad van 1 mei 1998,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

(1) Overwegende dat, overeenkomstig artikel 109 J, lid 4, van het Verdrag, de derde fase van de economische en monetaire unie (EMU) begint op 1 januari 1999;

(2) Overwegende dat de Raad, overeenkomstig artikel 109 J, lid 2, van het Verdrag, aan de hand van de door de Commissie en het Europees Monetair Instituut ingediende verslagen over de vooruitgang die door de lidstaten is geboekt bij het nakomen van hun verplichtingen, met het oog op de totstandbrenging van de EMU, op 1 mei 1998 voor iedere lidstaat heeft beoordeeld of hij aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van één munt voldoet en aan de Raad in de samenstelling van staatshoofden en regeringsleiders, de hierna volgende bevindingen heeft aanbevolen:

België

In België is de nationale wetgeving, met inbegrip van de statuten van de nationale centrale bank, verenigbaar met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag en de statuten van het Europees Stelsel van centrale banken (ESCB).

Met betrekking tot het voldoen aan de in artikel 109 J, lid 1, van het Verdrag genoemde convergentiecriteria:

- de gemiddelde inflatie in België over het in januari 1998 eindigende jaar bedroeg 1,4 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde;

- voor België geldt geen beschikking van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig overheidstekort;

- België was de laatste twee jaar aangesloten bij het wisselkoersmechanisme (WKM); in die periode was de Belgische frank (BEF) niet onderhevig aan grote spanningen en heeft België de bilaterale spilkoers van de BEF niet op eigen initiatief gedevalueerd tegenover de valuta van een andere lidstaat;

- over het in januari 1998 eindigende jaar bedroeg de langetermijnrente in België gemiddeld 5,7 %, hetgeen lager dan de referentiewaarde is.

België heeft een hoge mate van duurzame convergentie bereikt met betrekking tot alle vier de criteria.

Dientengevolge voldoet België aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van één munt.

Duitsland

In Duitsland is de nationale wetgeving, met inbegrip van de statuten van de nationale centrale bank, verenigbaar met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag en de statuten van het ESCB.

Met betrekking tot het voldoen aan de in artikel 109 J, lid 1, van het Verdrag genoemde convergentiecriteria:

- de gemiddelde inflatie in Duitsland over het in januari 1998 eindigende jaar bedroeg 1,4 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde;

- voor Duitsland geldt geen beschikking van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig overheidstekort;

- Duitsland was de laatste twee jaar aangesloten bij het WKM; in die periode was de Duitse mark (DEM) niet onderhevig aan grote spanningen en heeft Duitsland de bilaterale spilkoers van de DEM niet op eigen initiatief gedevalueerd tegenover de valuta van een andere lidstaat;

- over het in januari 1998 eindigende jaar bedroeg de langetermijnrente in Duitsland gemiddeld 5,6 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde.

Duitsland heeft een hoge mate van duurzame convergentie bereikt met betrekking tot alle vier de criteria.

Dientengevolge voldoet Duitsland aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van één munt.

Griekenland

In Griekenland is de nationale wetgeving, met inbegrip van de statuten van de nationale centrale bank, verenigbaar met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag en de statuten van het ESCB.

Met betrekking tot het voldoen aan de in artikel 109 J, lid 1, van het Verdrag genoemde convergentiecriteria:

- de gemiddelde inflatie in Griekenland over het in januari 1998 eindigende jaar bedroeg 5,2 %, hetgeen hoger is dan de referentiewaarde;

- de Raad heeft op 26 september 1994 bij beschikking vastgesteld dat er in Griekenland een buitensporig overheidstekort bestaat en deze beschikking is niet ingetrokken;

- gedurende de in februari 1998 eindigende periode van twee jaar heeft de valuta van Griekenland niet aan het WKM deelgenomen; in deze periode is de Griekse drachme (GRD) betrekkelijk stabiel geweest ten opzichte van de valuta's van het WKM, maar was zij op sommige tijdstippen wel onderhevig aan spanningen die zijn tegengegaan door verhogingen van de binnenlandse rentetarieven en door interventies op de wisselmarkt; in maart 1998 trad de GRD tot het WKM toe;

- over het in januari 1998 eindigende jaar bedroeg de langetermijnrente in Griekenland gemiddeld 9,8 %, hetgeen hoger is dan de referentiewaarde.

Griekenland voldoet aan geen van de in de vier streepjes van artikel 109 J, lid 1, genoemde convergentiecriteria.

Dientengevolge voldoet Griekenland niet aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van één munt.

Spanje

In Spanje is de nationale wetgeving, met inbegrip van de statuten van de nationale centrale bank, verenigbaar met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag en de statuten van het ESCB.

Met betrekking tot het voldoen aan de in artikel 109 J, lid 1, van het Verdrag genoemde convergentiecriteria:

- de gemiddelde inflatie in Spanje over het in januari 1998 eindigende jaar bedroeg 1,8 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde;

- voor Spanje geldt geen beschikking van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig overheidstekort;

- Spanje was de laatste twee jaar aangesloten bij het WKM; in die periode was de Spaanse peseta (ESP) niet onderhevig aan grote spanningen en heeft Spanje de bilaterale spilkoers van de ESP niet op eigen initiatief gedevalueerd tegenover de valuta van een andere lidstaat;

- over het in januari 1998 eindigende jaar bedroeg de langetermijnrente in Spanje gemiddeld 6,3 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde.

Spanje heeft een hoge mate van duurzame convergentie bereikt met betrekking tot alle vier de criteria.

Dientengevolge voldoet Spanje aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van één munt.

Frankrijk

Frankrijk heeft al het nodige gedaan om zijn nationale wetgeving, met inbegrip van de statuten van de nationale centrale bank, verenigbaar te maken met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag en de statuten van het ESCB.

Met betrekking tot het voldoen aan de in artikel 109 J, lid 1, van het Verdrag genoemde convergentiecriteria:

- de gemiddelde inflatie in Frankrijk over het in januari 1998 eindigende jaar bedroeg 1,2 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde;

- voor Frankrijk geldt geen beschikking van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig overheidstekort;

- Frankrijk was de laatste twee jaar aangesloten bij het WKM; in die periode was de Franse frank (FRF) niet onderhevig aan grote spanningen en heeft Frankrijk de bilaterale spilkoers van de FRF niet op eigen initiatief gedevalueerd tegenover de valuta van een andere lidstaat;

- over het in januari 1998 eindigende jaar bedroeg de langetermijnrente in Frankrijk gemiddeld 5,5 %, hetgeen lager dan de referentiewaarde is.

Frankrijk heeft een hoge mate van duurzame convergentie bereikt met betrekking tot alle vier de criteria.

Dientengevolge voldoet Frankrijk aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van één munt.

Ierland

In Ierland is de nationale wetgeving, met inbegrip van de statuten van de nationale centrale bank, verenigbaar met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag en de statuten van het ESCB.

Met betrekking tot het voldoen aan de in artikel 109 J, lid 1, van het Verdrag genoemde convergentiecriteria:

- de gemiddelde inflatie in Ierland over het in januari 1998 eindigende jaar bedroeg 1,2 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde;

- tijdens de tweede fase van de EMU gold voor Ierland geen beschikking van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig overheidstekort;

- Ierland was de laatste twee jaar aangesloten bij het WKM; in die periode was het Ierse pond (IEP) niet onderhevig aan grote spanningen en is de bilaterale spilkoers van het IEP niet gedevalueerd tegenover de valuta van een andere lidstaat; op 16 maart 1998 werden op verzoek van de Ierse autoriteiten de bilaterale spilkoersen van het IEP tegenover alle andere valuta's van het WKM met 3 % gerevalueerd;

- over het in januari 1998 eindigende jaar bedroeg de langetermijnrente in Ierland gemiddeld 6,2 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde.

Ierland heeft een hoge mate van duurzame convergentie bereikt met betrekking tot alle vier de criteria.

Dientengevolge voldoet Ierland aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van één munt.

Italië

In Italië is de nationale wetgeving, met inbegrip van de statuten van de nationale centrale bank, verenigbaar met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag en de statuten van het ESCB.

Met betrekking tot het voldoen aan de in artikel 109 J, lid 1, van het Verdrag genoemde convergentiecriteria:

- de gemiddelde inflatie in Italië over het in januari 1998 eindigende jaar bedroeg 1,8 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde;

- voor Italië geldt geen beschikking van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig overheidstekort;

- Italië trad in november 1996 weer tot het WKM toe; in de periode van maart 1996 tot en met november 1996 steeg de waarde van de Italiaanse lire (ITL) ten opzichte van de valuta's van het WKM; sinds de ITL opnieuw tot het WKM toetrad, was zij niet aan grote spanningen onderhevig en heeft Italië de bilaterale spilkoers van de ITL niet op eigen initiatief gedevalueerd tegenover de valuta van een andere lidstaat;

- over het in januari 1998 eindigende jaar bedroeg de langetermijnrente in Italië gemiddeld 6,7 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde.

Italië voldoet aan de in het eerste, het tweede en het vierde streepje van artikel 109 J, lid 1, genoemde convergentiecriteria; wat betreft het in het derde streepje van artikel 109 J, lid 1, genoemde criterium heeft de ITL, hoewel zij pas in november 1996 weer tot het WKM toetrad, de laatste twee jaar voldoende stabiliteit vertoond. Om deze redenen heeft Italië een hoge mate van duurzame convergentie bereikt.

Dientengevolge voldoet Italië aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van één munt.

Luxemburg

Luxemburg heeft al het nodige gedaan om zijn nationale wetgeving, met inbegrip van de statuten van de nationale centrale bank, verenigbaar te maken met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag en de statuten van het ESCB.

Met betrekking tot het voldoen aan de in artikel 109 J, lid 1, van het Verdrag genoemde convergentiecriteria:

- de gemiddelde inflatie in Luxemburg over het in januari 1998 eindigende jaar bedroeg 1,4 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde.

- tijdens de tweede fase van het EMU gold voor Luxemburg geen beschikking van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig overheidstekort;

- Luxemburg was de laatste twee jaar aangesloten bij het WKM; in die periode was de Luxemburgse frank (LUF) niet onderhevig aan grote spanningen en heeft Luxemburg de bilaterale spilkoers van de LUF niet op eigen initiatief gedevalueerd tegenover de valuta van een andere lidstaat;

- over het in januari 1998 eindigende jaar bedroeg de langetermijnrente in Luxemburg gemiddeld 5,6 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde.

Luxemburg heeft een hoge mate van duurzame convergentie bereikt met betrekking tot alle vier de criteria.

Dientengevolge voldoet Luxemburg aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van één munt.

Nederland

In Nederland is de nationale wetgeving, met inbegrip van de statuten van de nationale centrale bank, verenigbaar met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag en de statuten van het ESCB.

Met betrekking tot het voldoen aan de in artikel 109 J, !id 1, van het Verdrag genoemde convergentiecriteria:

- de gemiddelde inflatie in Nederland over het in januari 1998 eindigende jaar bedroeg 1,8 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde;

- voor Nederland geldt geen beschikking van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig overheidstekort;

- Nederland was de laatste twee jaar aangesloten bij het WKM; in die periode was de Nederlandse gulden (NLG) niet onderhevig aan grote spanningen en heeft Nederland de bilaterale spilkoers van de NLG niet op eigen initiatief gedevalueerd tegenover de valuta van een andere lidstaat;

- over het in januari 1998 eindigende jaar bedroeg de langetermijnrente in Nederland gemiddeld 5,5 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde.

Nederland heeft een hoge mate van duurzame convergentie bereikt met betrekking tot alle vier de criteria.

Dientengevolge voldoet Nederland aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van één munt.

Oostenrijk

In Oostenrijk is de nationale wetgeving, met inbegrip van de statuten van de nationale centrale bank, verenigbaar met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag en de statuten van het ESCB.

Met betrekking tot het voldoen aan de in artikel 109 J, lid 1, van het Verdrag genoemde convergentiecriteria:

- de gemiddelde inflatie in Oostenrijk over het in januari 1998 eindigende jaar bedroeg 1,1 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde;

- voor Oostenrijk geldt geen beschikking van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig overheidstekort;

- Oostenrijk was de laatste twee jaar aangesloten bij het WKM; in die periode was de Oostenrijkse schilling (ATS) niet onderhevig aan grote spanningen en heeft Oostenrijk de bilaterale spilkoers van de ATS niet op eigen initiatief gedevalueerd tegenover de valuta van een andere lidstaat;

- over het in januari 1998 eindigende jaar bedroeg de langetermijnrente in Oostenrijk gemiddeld 5,6 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde.

Oostenrijk heeft een hoge mate van duurzame convergentie bereikt met betrekking tot alle vier de criteria.

Dientengevolge voldoet Oostenrijk aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van één munt.

Portugal

In Portugal is de nationale wetgeving, met inbegrip van de statuten van de nationale centrale bank, verenigbaar met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag en de statuten van het ESCB.

Met betrekking tot het voldoen aan de in artikel 109 J, lid 1, van het Verdrag genoemde convergentiecriteria:

- de gemiddelde inflatie in Portugal over het in januari 1998 eindigende jaar bedroeg 1,8 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde;

- voor Portugal geldt geen beschikking van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig overheidstekort;

- Portugal was de laatste twee jaar aangesloten bij het WKM; in die periode was de Portugese escudo (PTE) niet onderhevig aan grote spanningen en heeft Portugal de bilaterale spilkoers van de PTE niet op eigen initiatief gedevalueerd tegenover de valuta van een andere lidstaat;

- over het in januari 1998 eindigende jaar bedroeg de langetermijnrente in Portugal gemiddeld 6,2 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde.

Portugal heeft een hoge mate van duurzame convergentie bereikt met betrekking tot alle vier de criteria.

Dientengevolge voldoet Portugal aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van één munt.

Finland

In Finland is de nationale wetgeving, met inbegrip van de statuten van de nationale centrale bank, verenigbaar met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag en de statuten van het ESCB.

Met betrekking tot het voldoen aan de in artikel 109 J, lid 1, van het Verdrag genoemde convergentiecriteria:

- de gemiddelde inflatie in Finland over het in januari 1998 eindigende jaar bedroeg 1,3 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde;

- voor Finland geldt geen beschikking van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig overheidstekort;

- Finland is sinds oktober 1996 aangesloten bij het WKM; in de periode van maart 1996 tot en met oktober 1996 steeg de waarde van de Finse mark (FIM) ten opzichte van de valuta's van het WKM; sinds de toetreding tot het WKM was de FIM niet onderhevig aan grote spanningen en heeft Finland de bilaterale spilkoers van de FIM niet op eigen initiatief gedevalueerd tegenover die van een andere lidstaat;

- over het in januari 1998 eindigende jaar bedroeg de langetermijnrente in Finland gemiddeld 5,9 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde.

Finland voldoet aan de in het eerste, het tweede en het vierde streepje van artikel 109 J, lid 1, genoemde convergentiecriteria; wat betreft het in het derde streepje van artikel 109 J, lid 1, genoemde convergentiecriterium, heeft de FIM, hoewel zij pas in oktober 1996 tot het WKM toetrad, de laatste twee jaar voldoende stabiliteit vertoond. Om deze redenen heeft Finland een hoge mate van duurzame convergentie bereikt.

Dientengevolge voldoet Finland aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van één munt.

Zweden

In Zweden is de nationale wetgeving, met inbegrip van de statuten van de nationale centrale bank, niet verenigbaar met de artikelen 107 en 108 van het Verdrag en de statuten van het ESCB.

Met betrekking tot het voldoen aan de in artikel 109 J, lid 1, van het Verdrag genoemde convergentiecriteria:

- de gemiddelde inflatie in Zweden over het in januari 1998 eindigende jaar bedroeg 1,9 %, hetgeen lager dan de referentiewaarde is;

- voor Zweden geldt geen beschikking van de Raad betreffende het bestaan van een buitensporig overheidstekort;

- de valuta van Zweden heeft nooit deelgenomen aan het WKM; in de verslagperiode van twee jaar heeft de Zweedse kroon (SEK) schommelingen vertoond ten opzichte van de aan het WKM deelnemende valuta's, wegens onder andere de afwezigheid van een doelstelling voor de wisselkoers;

- over het in januari 1998 eindigende jaar bedroeg de langetermijnrente in Zweden gemiddeld 6,5 %, hetgeen lager is dan de referentiewaarde.

Zweden voldoet aan de in het eerste, het tweede en het vierde streepje van artikel 109 J, lid 1, genoemde convergentiecriteria, maar voldoet niet aan het in het derde streepje van artikel 109 J, lid 1, genoemde convergentiecriterium.

Dientengevolge voldoet Zweden niet aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van één munt;

(3) Overwegende dat de Raad in de samenstelling van staatshoofden en regeringsleiders, na voor iedere lidstaat een algemene evaluatie te hebben gemaakt, rekening houdend met bovengenoemde verslagen van de Commissie en het Europees Monetair Instituut, met het advies van het Europees Parlement en met de aanbevelingen van de Raad van 1 mei 1998, van mening is dat België, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal en Finland voldoen aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de eenheidsmunt;

(4) Overwegende dat Griekenland en Zweden in dit stadium niet voldoen aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van de eenheidsmunt; dat Griekenland en Zweden derhalve een derogatie hebben zoals omschreven in artikel 109 K van het Verdrag;

(5) Overwegende dat het Verenigd Koninkrijk, overeenkomstig paragraaf 1 van Protocol nr. 11 bij het Verdrag, de Raad in kennis heeft gesteld van het feit dat het niet voornemens is op 1 januari 1999 over te gaan naar de derde fase van de EMU; dat uit hoofde van deze kennisgeving de paragrafen 4 tot en met 9 van Protocol nr. 11 de bepalingen bevatten die van toepassing zijn op het Verenigd Koninkrijk indien en zolang het niet is overgegaan naar de derde fase;

(6) Overwegende dat Denemarken, overeenkomstig paragraaf 1 van Protocol nr. 12 bij het Verdrag en het besluit dat de staatshoofden en regeringsleiders in december 1992 in Edinburgh hebben genomen, de Raad in kennis heeft gesteld van het feit dat het niet zal deelnemen aan de derde fase van de EMU; dat uit hoofde van deze kennisgeving alle artikelen en bepalingen van het Verdrag en de statuten van het ESCB die betrekking hebben op een derogatie, op Denemarken van toepassing zijn;

(7) Overwegende dat het krachtens bovengenoemde kennisgevingen niet nodig was dat de Raad overeenkomstig artikel 109 J, lid 2, het Verenigd Koninkrijk en Denemarken beoordeelde,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

België, Duitsland, Spanje, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Portugal en Finland voldoen aan de nodige voorwaarden voor de aanneming van één munt op 1 januari 1999.

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot de lidstaten.

Artikel 3

Deze beschikking wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Gedaan te Brussel, 3 mei 1998.

Voor de Raad

De Voorzitter

T. BLAIR

(1) Advies uitgebracht op 2 mei 1998 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).