31998D0020

98/20/EG: Beschikking van de Raad van 19 december 1997 waarbij het Koninkrijk Nederland wordt gemachtigd tot voortzetting van de toepassing van een maatregel die afwijkt van artikel 21 van Zesde Richtlijn 77/388/EEG betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting

Publicatieblad Nr. L 008 van 14/01/1998 blz. 0016 - 0017


BESCHIKKING VAN DE RAAD van 19 december 1997 waarbij het Koninkrijk Nederland wordt gemachtigd tot voortzetting van de toepassing van een maatregel die afwijkt van artikel 21 van Zesde Richtlijn 77/388/EEG betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting (98/20/EG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Zesde Richtlijn 77/388/EEG van de Raad van 17 mei 1977 betreffende de harmonisatie van de wetgevingen der lidstaten inzake omzetbelasting - Gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde: uniforme grondslag (1), inzonderheid op artikel 27,

Gelet op de eerdere Beschikking 92/545/EEG (2),

Gelet op het verslag van de Commissie over de toepassing van die beschikking,

Gelet op het voorstel van de Commissie op grond daarvan,

Overwegende dat de Raad ingevolge artikel 27, lid 1, van Richtlijn 77/388/EEG, op voorstel van de Commissie en met eenparigheid van stemmen, elke lidstaat kan machtigen bijzondere, van de bepalingen van die richtlijn afwijkende maatregelen te treffen teneinde de belastingheffing te vereenvoudigen of bepaalde vormen van belastingfraude of -ontwijking te voorkomen;

Overwegende dat het Koninkrijk Nederland, bij brief die op 15 november 1996 bij de Commissie werd geregistreerd, heeft verzocht om een machtiging om de toepassing van de afwijkende maatregel die eerder voor een beperkte duur bij Beschikking 92/545/EEG werd toegestaan, voort te zetten;

Overwegende dat de andere lidstaten op 21 april 1997 in kennis werden gesteld van het verzoek van het Koninkrijk Nederland;

Overwegende dat deze maatregel inhoudt dat bij het confectiebedrijf de BTW wordt geïnd die normaal gesproken door de onderaannemer moet worden afgedragen op grond van artikel 21, lid 1, onder a), van Richtlijn 77/388/EEG;

Overwegende dat het verslag van de Commissie over de toepassing van de genoemde afwijkende maatregel heeft aangetoond dat de bijzondere regelingen voldoen aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 27 van genoemde richtlijn;

Overwegende dat de Commissie op 10 juli 1996 haar goedkeuring heeft gehecht aan een werkprogramma en een tijdschema voor de indiening van voorstellen, waarin zij voorziet in een geleidelijke en etappegewijze overgang naar een gemeenschappelijk stelsel van belasting over de toegevoegde waarde voor de interne markt;

Overwegende dat de machtiging, vanwege de bedoeling het laatste pakket voorstellen in het kader van voornoemd werkprogramma medio 1999 in te dienen, wordt verleend tot en met 31 december 1999, teneinde het mogelijk te maken op dat tijdstip de samenhang tussen deze afwijkende maatregel en de afgehele benadering van het gemeenschappelijk stelsel voor de belasting over de toegevoegde waarde te beoordelen;

Overwegende dat deze afwijkende maatregel geen negatieve invloed zal hebben op de eigen middelen van de Gemeenschap uit de belasting over de toegevoegde waarde,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

In afwijking van het bepaalde in artikel 21, lid 1, onder a), van Richtlijn 77/388/EEG wordt het Koninkrijk Nederland gemachtigd tot en met 31 december 1999 in de confectiesector een regeling toe te passen waarbij de verplichting tot de afdracht van BTW wordt verlegd van de onderaanemer naar het confectiebedrijf (de aannemer).

Artikel 2

Deze beschikking is gericht tot het Koninkrijk Nederland.

Gedaan te Brussel, 19 december 1997.

Voor de Raad

De Voorzitter

F. BODEN

(1) PB L 145 van 13. 6. 1977, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 96/95/EG (PB L 338 van 28. 12. 1996, blz. 89).

(2) PB L 351 van 2. 12. 1992, blz. 33.