31997R1056

Verordening (EG) nr. 1056/97 van de Commissie van 11 juni 1997 tot aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (Voor de EER relevante tekst)

Publicatieblad Nr. L 154 van 12/06/1997 blz. 0021 - 0021


VERORDENING (EG) Nr. 1056/97 VAN DE COMMISSIE van 11 juni 1997 tot aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (Voor de EER relevante tekst)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2479/95 van de Commissie (2), inzonderheid op artikel 17,

Overwegende dat de mogelijkheden tot fraude bij het gebruik van elektronische controleapparaten in het wegvervoer moeten worden uitgesloten;

Overwegende dat bij Verordening (EG) nr. 2479/95 de kabels waarmee de impulsoverbrenger op het controleapparaat wordt aangesloten, moeten worden beschermd tenzij eenzelfde mate van bescherming tegen manipulatie wordt verkregen met een andere methode (zoals elektronische beveiliging door bijvoorbeeld signaalencryptie); dat een uit verzegelde verbindingen bestaande aansluiting als naadloos wordt beschouwd;

Overwegende dat het controleapparaat dat in alle na 1 januari 1996 voor het eerst in het verkeer gebrachte voertuigen wordt geïnstalleerd, in overeenstemming met deze verordening moet zijn;

Overwegende dat de industrie en de autoconstructeurs ernstige problemen hebben ondervonden met de installatie van gepantserde kabels in voertuigen van de categorieën M 1 en N 1, waarin de snelheids- en afstandsimpulsen door geïntegreerde sensoren of ABS-sensoren worden opgewekt;

Overwegende dat deze sensoren niet zijn ontworpen op de installatie van een gepantserde kabel; dat de mogelijkheid moet worden geboden dat de gepantserde kabel niet verplicht wordt gesteld voor de aansluiting tussen de sensor en de adapter, maar alleen van de adapter naar het controleapparaat; dat het bijgevolg noodzakelijk is de verordening dienovereenkomstig te wijzigen;

Overwegende dat de bepalingen van deze verordening in overeenstemming zijn met het advies van het Comité voor de aanpassing van Verordening (EEG) nr. 3821/85 aan de vooruitgang van de techniek,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

In bijlage I van Verordening (EEG) nr. 3821/85 wordt aan hoofdstuk V, punt 5, de volgende alinea toegevoegd:

"Voor de toepassing van dit punt zijn voertuigen van de categorieën M 1 en N 1 voertuigen als gedefinieerd in bijlage II A van Richtlijn 70/156/EEG van de Raad (*). Voor dergelijke voertuigen die overeenkomstig de verordening zijn uitgerust met tachografen en niet zijn ontworpen op de installatie van een gepantserde kabel tussen de afstands- en snelheidssensoren en het controleapparaat, wordt een adapter zo dicht mogelijk bij de afstands- en snelheidssensoren gemonteerd.

De gepantserde kabel wordt gemonteerd tussen de adapter en het controleapparaat.

(*) PB nr. L 42 van 23. 2. 1970, blz. 1.".

Artikel 2

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing vanaf 1 januari 1996.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.

Gedaan te Brussel, 11 juni 1997.

Voor de Commissie

Neil KINNOCK

Lid van de Commissie

(1) PB nr. L 370 van 31. 12. 1985, blz. 8.

(2) PB nr. L 256 van 26. 10. 1995, blz. 8.