6.2.1996   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 28/11


VERORDENING (EG) Nr. 216/96 VAN DE COMMISSIE

van 5 februari 1996

houdende het Reglement voor de procesvoering bij de kamers van beroep van het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad van 20 december 1993 inzake het Gemeenschapsmerk (1), gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 3288/94 (2), inzonderheid artikel 140, lid 3,

Overwegende dat Verordening (EG) nr. 40/94, hierna „de verordening” genoemd, een nieuwe merkenregeling invoert op grond waarvan langs de weg van een aanvrage bij het Bureau voor harmonisatie binnen de interne markt (merken, tekeningen en modellen), hierna „het Bureau” genoemd, een in de gehele Gemeenschap effect sorterend merk verkregen kan worden;

Overwegende dat de verordening daartoe met name de noodzakelijke bepalingen bevat voor een tot de inschrijving van een Gemeenschapsmerk leidende procedure, voor de administratie van de Gemeenschapsmerken, voor het beroep tegen beslissingen van het Bureau en voor de vervallen- of de nietigverklaring van een Gemeenschapsmerk;

Overwegende dat krachtens artikel 130 van de verordening de kamers van beroep uitspraak moeten doen ingeval tegen beslissingen van de onderzoekers, de oppositieafdelingen, de afdeling Merkenadministratie en Juridische Aangelegenheden en de nietigheidsafdelingen beroep wordt ingesteld;

Overwegende dat titel VII van de verordening beginselbepalingen behelst inzake beroep tegen beslissingen van de onderzoekers, de oppositieafdelingen, de afdeling Merkenadministratie en Juridische Aangelegenheden en de nietigheidsafdelingen;

Overwegende dat in titel X van Verordening (EG) nr. 2868/95 van de Commissie van 13 december 1995 tot uitvoering van Verordening (EG) nr. 40/94 van de Raad inzake het Gemeenschapsmerk (3) uitvoeringsbepalingen van titel VII van de verordening zijn opgenomen;

Overwegende dat de onderhavige verordening die andere voorschriften aanvult, met name met betrekking tot de organisatie van de kamers van beroep en de mondelinge behandeling;

Overwegende dat vóór het begin van elk zittingsjaar de regeling voor de verdeling van de zaken over de kamers van beroep door een daartoe ingesteld presidium dient te worden vastgesteld; dat het presidium daarbij objectieve criteria dient te hanteren, zoals klassen van produkten en van diensten of de initialen van de namen van de eisers;

Overwegende dat ter vereenvoudiging van de behandeling van beroepen voor iedere zaak een rapporteur dient te worden benoemd die, onder andere, voor de voorbereiding van kennisgevingen aan partijen en voor het ontwerpen voor beslissingen verantwoordelijk zal zijn;

Overwegende dat partijen in een zaak bij de kamers van beroep mogelijk niet in een positie verkeren of niet van zins zijn om punten van algemeen belang voor een aanhangige zaak onder de aandacht van de kamers van beroep te brengen; dat de kamers van beroep bijgevolg bevoegd dienen te zijn om de voorzitter van het Bureau, op eigen initiatief of op verzoek van de voorzitter, uit te nodigen om zijn commentaar te geven over punten van algemeen belang die met een bij de kamers van beroep aanhangige zaak verband houden;

Overwegende dat de in deze verordening vervatte maatregelen in overeenstemming zijn met het advies van het bij artikel 141 van de verordening ingestelde comité,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Taakverdeling en het daartoe bevoegde presidium

1.   Vóór het begin van elk zittingsjaar worden op grond van objectieve criteria de taken toegewezen aan de kamers van beroep en worden voor elk van deze kamers de vaste leden en hun plaatsvervangers aangewezen. Ieder lid van een kamer van beroep kan voor meer dan één kamer van beroep als vast lid of als plaatsvervanger worden aangewezen. Deze maatregelen kunnen zo nodig in de loop van het zittingsjaar worden gewijzigd.

2.   De in lid 1 bedoelde maatregelen worden genomen door een presidium, bestaande uit de voorzitter van het Bureau, die als voorzitter van het presidium optreedt, de ondervoorzitter van het Bureau, die verantwoordelijk is voor de kamers van beroep, de voorzitters van de kamers van beroep en drie andere leden van de kamers van beroep die door de gezamenlijke leden van deze kamers, met uitzondering van de voorzitters, voor het betrokken zittingsjaar zijn verkozen. Het presidium kan slechts rechtsgeldig beraadslagen indien ten minste vijf leden aanwezig zijn, onder wie in elk geval de voorzitter of de ondervoorzitter van het Bureau en twee voorzitters van de kamers van beroep. Beslissingen worden met meerderheid van stemmen genomen; bij staking van stemmen geeft de stem van de voorzitter de doorslag. Het presidium kan zijn eigen interne procedurevoorschriften vaststellen.

3.   Het in lid 2 bedoelde presidium beslist bij conflicten inzake de toewijzing van de taken aan de kamers van beroep.

4.   Totdat meer dan drie kamers van beroep zijn opgericht, bestaat het in lid 2 bedoelde presidium uit de voorzitter van het Bureau, die als voorzitter van het presidium optreedt, de ondervoorzitter van het Bureau, die verantwoordelijk is voor de kamers van beroep, de voorzitter of voorzitters van de reeds opgerichte kamers van beroep en één ander lid van de kamers van beroep dat door de gezamenlijke leden van de kamer, met uitzondering van de voorzitter of voorzitters, voor het betrokken zittingsjaar is verkozen. Het presidium kan slechts rechtsgeldig beraadslagen indien ten minste drie leden aanwezig zijn, onder wie de voorzitter of de ondervoorzitter van het Bureau.

Artikel 2

Vervanging van de leden

1.   Redenen om zich door een plaatsvervanger te laten vervangen zijn, met name, verlof, ziekte, verplichtingen waaraan men zich niet kan onttrekken en de in artikel 132 van de verordening genoemde gronden van uitsluiting.

2.   Een lid dat om vervanging door een plaatsvervanger verzoekt, stelt onverwijld de voorzitter van zijn kamer van zijn niet beschikbaar zijn in kennis.

Artikel 3

Wraking

1.   Indien een kamer kennis draagt van een mogelijke reden voor uitsluiting of wraking overeenkomstig artikel 132, lid 3, van de verordening welke niet van een lid zelf of van een partij bij de procedure uitgaat, geldt de procedure van artikel 132, lid 4, van de verordening.

2.   Het betrokken lid wordt ten aanzien van de vraag of er reden tot wraking is, in de gelegenheid gesteld zijn standpunt kenbaar te maken.

3.   De procedure met betrekking tot de zaak wordt geschorst totdat over de krachtens artikel 132, lid 4, van de verordening te nemen maatregelen een beslissing wordt genomen.

Artikel 4

Rapporteurs

1.   Van elke kamer wijst de voorzitter voor elk beroep een lid van zijn kamer of zichzelf aan als rapporteur.

2.   De rapporteur onderwerpt het beroep aan een voorafgaand onderzoek. Met inachtneming van de instructies van de voorzitter van de kamer kan hij kennisgevingen aan partijen opstellen. Kennisgevingen worden namens de kamer door de rapporteur ondertekend.

3.   De rapporteur bereidt de interne bijeenkomsten van de kamer en de mondelinge behandeling voor.

4.   De rapporteur stelt het ontwerp voor een beslissing op.

Artikel 5

Griffies

1.   Bij de kamers van beroep worden griffies ingesteld. Voor de vervulling van de griffietaken zijn griffiers verantwoordelijk. Een van de griffiers kan tot hoofdgriffier worden aangesteld.

2.   Het in artikel 1, lid 2, bedoelde presidium kan de griffiers taken toewijzen die geen juridische of technische moeilijkheden opleveren, met name op het stuk van vertegenwoordiging, voorlegging van vertalingen, inzage van dossiers en kennisgevingen.

3.   De griffier dient bij de voorzitter van de betrokken kamer een verslag in over de ontvankelijkheid van elk nieuwe beroep.

4.   De processen-verbaal van de mondelinge behandeling en van de instructie worden opgesteld door de griffier, dan wel door een andere, door de voorzitter van de betrokken kamer daartoe aangewezen functionaris van het Bureau, indien de voorzitter van het Bureau daarin heeft toegestemd.

Artikel 6

Wijziging in de samenstelling van een kamer

1.   Indien na een mondelinge behandeling de samenstelling van een kamer wordt gewijzigd, worden partijen ervan in kennis gesteld dat op verzoek van een hunner voor de kamer in haar nieuwe samenstelling een nieuwe mondelinge behandeling plaatsvindt. Tot een nieuwe mondelinge behandeling wordt ook overgegaan wanneer het nieuwe lid van de kamer daarom verzoekt en de andere leden van de kamer daarmee instemmen.

2.   Het nieuwe lid van de kamer is, evenals de andere leden, gebonden aan reeds genomen tussenbeslissingen.

3.   Een lid van een kamer dat verhinderd is nadat de kamer reeds een eindbeslissing heeft genomen, wordt niet vervangen. Indien het de voorzitter van de kamer betreft, wordt de beslissing in zijn plaats ondertekend door het lid van de kamer met de meeste anciënniteit; bij gelijke anciënniteit ondertekent de oudste in jaren.

Artikel 7

Voeging van beroepsprocedures

1.   Indien tegen een zelfde beslissing verscheidene beroepen worden ingesteld, worden deze in dezelfde procedure behandeld.

2.   Indien beroepen tegen onderscheiden beslissingen worden ingesteld, welke beroepen worden aangewezen om door één kamer in dezelfde samenstelling te worden behandeld, kan die kamer met instemming van partijen die beroepen gevoegd behandelen.

Artikel 8

Terugwijzing naar de eerste instantie

Indien de procedure bij de eerste instantie, waarvan de beslissing wordt aangevochten, ernstige gebreken vertoont, vernietigt de kamer de beslissing waarvan beroep wordt ingesteld en, tenzij er redenen zijn om daarvan af te zien, wijst zij de zaak naar de betrokken instantie terug of beslecht zij deze zelf.

Artikel 9

Mondelinge behandeling

1.   Bij mondelinge behandeling vergewist de kamer zich ervan dat partijen alle relevante inlichtingen en stukken vóór de zitting hebben verstrekt.

2.   De kamer kan bij haar oproep voor een mondelinge behandeling een mededeling voegen waarbij de aandacht wordt gevestigd op zaken die als zijnde van bijzonder belang voorkomen of op het feit dat bepaalde punten niet meer betwist lijken of die andere opmerkingen behelst die ertoe kunnen bijdragen om de mondelinge behandeling op wezenlijke zaken te richten.

3.   Tenzij bijzondere redenen zich hiertegen verzetten, vergewist de kamer zich ervan dat de zaak na de mondelinge behandeling in staat van wijzen is.

Artikel 10

Mededelingen aan partijen

Indien een kamer het dienstig acht over de wijze waarop bepaalde feitelijke of juridische punten kunnen worden beoordeeld, met partijen contact op te nemen, geschiedt dat op een zodanige wijze dat dit niet meebrengt dat de kamer in enigerlei opzicht daaraan is gebonden.

Artikel 11

Opmerkingen over punten van algemeen belang

Op eigen initiatief of op schriftelijk en met redenen omkleed verzoek van de voorzitter van het Bureau, kan de kamer de voorzitter over vragen van algemeen belang, die in het kader van een bij de kamer aanhangige procedure rijzen, om diens schriftelijke of mondelinge opmerkingen verzoeken. Partijen hebben het recht over de opmerkingen van de voorzitter hun beschouwingen in te dienen.

Artikel 12

Aan de beslissing voorafgaande beraadslaging

De rapporteur legt een ontwerp van de te nemen beslissing voor aan de overige leden van de kamer en stelt een redelijke termijn vast waarbinnen tegenwerpingen kunnen worden gemaakt of om wijzigingen kan worden verzocht. De kamer vergadert om over de te nemen beslissing te beraadslagen, indien blijkt dat niet alle leden van een kamer van dezelfde mening zijn. Aan de beraadslaging nemen slechts leden van de kamer deel; de voorzitter van de betrokken kamer kan echter andere functionarissen, onder meer griffiers of tolken tot de beraadslaging toelaten. De beraadslaging is geheim.

Artikel 13

Volgorde bij stemming

1.   Bij de beraadslaging tussen de leden van een kamer maakt de rapporteur als eerste zijn standpunt bekend en, indien deze niet tevens de voorzitter is, maakt de voorzitter als laatste zijn standpunt bekend.

2.   Indien moet worden gestemd, wordt dezelfde volgorde aangehouden; indien de voorzitter tevens rapporteur is, stemt hij als laatste. Stemonthoudingen zijn niet toegestaan.

Artikel 14

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 5 februari 1996.

Voor de Commissie

Mario MONTI

Lid van de Commissie


(1)  PB nr. L 11 van 14. 1. 1994, blz. 1.

(2)  PB nr. L 349 van 31. 12. 1994, blz. 83.

(3)  PB nr. L 303 van 15. 12. 1995, blz. 1.