31996L0016

Richtlijn 96/16/EG van de Raad van 19 maart 1996 betreffende statistische enquêtes inzake melk en zuivelprodukten

Publicatieblad Nr. L 078 van 28/03/1996 blz. 0027 - 0029


RICHTLIJN 96/16/EG VAN DE RAAD van 19 maart 1996 betreffende statistische enquêtes inzake melk en zuivelprodukten

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Overwegende dat Richtlijn 72/280/EEG van de Raad van 31 juli 1972 betreffende statistische enquêtes van de Lid-Staten inzake melk en zuivelprodukten (3) meerdere malen is gewijzigd; dat het, nu er opnieuw wijzigingen moeten worden aangebracht, omwille van de duidelijkheid wenselijk is om genoemde richtlijn te herwerken;

Overwegende dat de Commissie voor de vervulling van haar taken uit hoofde van het Verdrag en de communautaire bepalingen betreffende de gemeenschappelijke ordening der markten in de sector melk en zuivelprodukten behoefte heeft aan betrouwbare gegevens over de produktie en het gebruik van melk, en aan betrouwbare, regelmatige informatie op korte termijn over de levering van melk aan de ondernemingen die deze behandelen of verwerken, en over de produktie van zuivelprodukten in de Lid-Staten;

Overwegende dat er op basis van uniforme criteria overzichten van de produktie en het gebruik van melk op de landbouwbedrijven moeten worden opgesteld; dat de nauwkeurigheid van deze overzichten moet worden verbeterd en dat er in alle Lid-Staten maandelijkse enquêtes moeten worden gehouden bij de ondernemingen die de melk behandelen of verwerken;

Overwegende dat ter verkrijging van vergelijkbare resultaten gemeenschappelijke criteria moeten worden vastgesteld voor de afbakening van het waarnemingsgebied, de in de enquête op te nemen kenmerken en de enquêteringsmethoden;

Overwegende dat de bij de toepassing van de vorige regelgeving opgedane ervaring heeft aangetoond dat een verlichting van de daarin vervatte bepalingen, met name de opheffing van de verplichting om weekgegevens in te dienen, wenselijk is;

Overwegende dat, gezien het toenemende belang van het melkeiwitgehalte van zuivelprodukten, de nodige maatregelen moeten worden genomen;

Overwegende dat nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie, met name in het kader van het bij Besluit 72/279/EEG (4) ingestelde Permanent Comité voor de landbouwstatistiek, nodig is, teneinde de tenuitvoerlegging van de bepalingen van de onderhavige richtlijn te vergemakkelijken,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

De Lid-Staten:

1. houden bij de in artikel 2 omschreven enquête-eenheden enquêtes betreffende de in artikel 4 gespecificeerde gegevens en stellen de Commissie in kennis van de maandelijkse, jaarlijkse en driejaarlijkse resultaten daarvan;

2. stellen jaarlijks bij de landbouwbedrijven, zoals gedefinieerd volgens de procedure van artikel 7, overzichten op van de produktie en het gebruik van melk;

3. zijn gemachtigd gegevens uit andere officiële bronnen te gebruiken, mits de Commissie daarmee instemt.

Artikel 2

De in artikel 1, punt 1, bedoelde enquêtes hebben betrekking op:

1. ondernemingen of landbouwbedrijven die volle melk - en eventueel zuivelprodukten - kopen, hetzij rechtstreeks bij landbouwbedrijven, hetzij bij de in punt 2 bedoelde ondernemingen teneinde deze te verwerken tot zuivelprodukten;

2. ondernemingen die melk of room ophalen en deze, zonder behandeling of verwerking, volledig of gedeeltelijk aan de in punt 1 bedoelde ondernemingen overdragen.

De Lid-Staten nemen passende maatregelen om bij de presentatie van de resultaten dubbeltellingen zoveel mogelijk te voorkomen.

Artikel 3

1. Als melk in de zin van deze richtlijn wordt beschouwd koe-, schape-, geite- en buffelmelk. De maandelijkse enquêtes als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder a), zijn beperkt tot koemelk en uitsluitend met koemelk bereide produkten.

2. De lijst van zuivelprodukten waarop de enquêtes betrekking hebben, wordt volgens de procedure van artikel 7 vastgesteld; deze lijst kan volgens dezelfde procedure worden gewijzigd.

3. De uniforme definities die voor de mededeling van de resultaten dienen te worden toegepast, worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 7.

Artikel 4

1. De in artikel 1, punt 1, bedoelde enquêtes worden zodanig opgezet dat ten minste de onder a), b) en c) bedoelde gegevens kunnen worden medegedeeld.

De vragenlijsten worden zodanig opgesteld dat dubbeltellingen worden voorkomen.

De gegevens hebben betrekking op:

a) maandelijks:

i) de opgehaalde hoeveelheden melk en room en het vetgehalte daarvan, alsmede het eiwitgehalte van de opgehaalde koemelk;

ii) de hoeveelheid van bepaalde behandelde en voor levering beschikbare verse zuivelprodukten en van bepaalde vervaardigde zuivelprodukten;

b) jaarlijks:

i) de hoeveelheid en het vet- en eiwitgehalte van de beschikbare melk en room;

ii) de hoeveelheid behandelde en voor levering beschikbare verse zuivelprodukten, alsmede de hoeveelheid vervaardigde overige zuivelprodukten, uitgesplitst naar soort;

iii) het gebruik van de grondstoffen in de vorm van volle en magere melk, en de bij de bereiding van zuivelprodukten gebruikte hoeveelheid vetten;

c) om de drie jaar (vanaf 31 december 1997):

het aantal enquête-eenheden als bedoeld in artikel 2, naar grootteklasse.

2. Teneinde in de drie jaren volgende op de inwerkingtreding van deze richtlijn na te gaan of de jaarlijkse statistische informatie, als bedoeld onder b), kan worden uitgebreid tot het eiwitgehalte van de voornaamste zuivelprodukten, stellen de Lid-Staten in die periode proefoverzichten op of voeren zij studies uit met het oog op de verwezenlijking van dit doel. De Commissie stelt volgens de procedure van artikel 7 een werkprogramma voor ieder van deze drie jaren vast.

De Lid-Staten zenden de Commissie jaarlijks een verslag toe over de uitvoering van dit programma, inclusief de beschikbare statistische gegevens ter zake en de noodzakelijke elementen voor de interpretatie.

Artikel 5

1. Onverminderd het bepaalde in de tweede alinea, worden de in artikel 1, punt 1, bedoelde enquêtes gehouden als volledige tellingen bij zuivelfabrieken die samen ten minste 95 % van de koemelk in de betrokken Lid-Staat ophalen; het saldo wordt geschat op basis van representatieve steekproeven of van gegevens uit andere bronnen.

De Lid-Staten kunnen de in artikel 4, lid 1, onder a), bedoelde maandelijkse enquêtes uitvoeren door middel van representatieve steekproeven. In dit geval mag de steekproeffout niet meer bedragen van 1 % (betrouwbaarheidsinterval van 68 %) van de totale in het land opgehaalde hoeveelheid melk en room.

2. De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om volledige resultaten te verkrijgen met een toereikende graad van nauwkeurigheid. Zij doen de Commissie, in de vorm van een methodologisch rapport, alle gegevens toekomen die de beoordeling van de nauwkeurigheid van de ingezonden resultaten mogelijk maken, met name:

a) de gebruikte vragenlijsten;

b) de methoden ter voorkoming van dubbeltellingen;

c) de methoden voor de omzetting van de met behulp van vragenlijsten verkregen gegevens in de communautaire tabellen.

De methodologische rapporten, de beschikbaarheid en de betrouwbaarheid van de gegevens en andere met de toepassing van deze richtlijn samenhangende vraagstukken worden eenmaal per jaar door de ter zake bevoegde werkgroep van het Permanent Comité voor de landbouwstatistiek besproken. Het eerste methodologisch rapport wordt uiterlijk vóór het einde van het jaar volgende op de inwerkingtreding van deze richtlijn, aan de Commissie toegezonden.

Artikel 6

1. De tabellen voor de indiening van de gegevens worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 7.

Volgens dezelfde procedure kunnen deze tabellen worden gewijzigd.

2. De Lid-Staten dienen de in lid 3 bedoelde resultaten, inclusief de gegevens die krachtens hun nationale wetgeving of de regels op het gebied van de statistische geheimhouding als vertrouwelijk zijn bestempeld, in overeenkomstig de bepalingen van Verordening (Euratom, EEG) nr. 1588/90 van de Raad van 11 juni 1990 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen (5).

3. De Lid-Staten zenden de Commissie zo spoedig mogelijk na de samenvatting van de gegevens, en uiterlijk:

a) 45 dagen na het eind van de referentiemaand, de maandelijkse resultaten als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder a);

b) in juni van het jaar volgende op het referentiejaar:

- de jaarlijkse resultaten als bedoeld in artikel 4, lid 1, onder b);

- de uitvoeringsverslagen als bedoeld in artikel 4, lid 2;

c) in september van het jaar volgende op het jaar van de referentiedatum, de resultaten als bedoeld in artikel 1, punt 2, en artikel 4, lid 1, onder c).

4. De Commissie brengt de door de Lid-Staten ingediende gegevens samen en deelt hun alle resultaten mede.

Artikel 7

1. In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, wordt deze procedure bij het Permanent Comité voor de landbouwstatistiek, hierna te noemen het "Comité", ingeleid door de voorzitter, hetzij op diens initiatief, hetzij op verzoek van een vertegenwoordiger van een Lid-Staat.

2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

3. a) De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité.

b) Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

c) Indien na verloop van een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de indiening van het voorstel bij de Raad, deze geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.

Artikel 8

Uiterlijk op 1 juli 1999 legt de Commissie aan de Raad een verslag voor over de bij de toepassing van deze richtlijn opgedane ervaring. Bij die gelegenheid legt zij met name de resultaten voor van de in artikel 4, lid 2, bedoelde analyse, in voorkomend geval vergezeld van voorstellen voor de definitieve periode.

Artikel 9

1. Richtlijn 72/280/EEG wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 1997.

2. Verwijzingen naar Richtlijn 72/280/EEG worden beschouwd als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn.

Artikel 10

1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 1 januari 1997 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

2. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst mee van de belangrijke bepalingen van intern recht die zij op het door de richtlijn bestreken gebied nemen.

Artikel 11

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 12

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 19 maart 1996.

Voor de Raad

De Voorzitter

W. LUCHETTI

(1) PB nr. C 321 van 1. 12. 1995, blz. 6.

(2) PB nr. C 32 van 5. 2. 1996.

(3) PB nr. L 179 van 7. 8. 1972, blz. 2. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1994.

(4) PB nr. L 179 van 7. 8. 1972, blz. 1.

(5) PB nr. L 151 van 15. 6. 1990, blz. 1.