96/407/GBVB: Gemeenschappelijk standpunt van 25 juni 1996 door de Raad bepaald op basis van artikel J.2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, inzake Oost- Timor
Publicatieblad Nr. L 168 van 06/07/1996 blz. 0002 - 0002
GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT van 25 juni 1996 door de Raad bepaald op basis van artikel J.2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, inzake Oost-Timor (96/407/GBVB) DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag betreffende de Europese Unie, inzonderheid op artikel J.2, HEEFT HET VOLGENDE GEMEENSCHAPPELIJK STANDPUNT BEPAALD: Artikel 1 De Europese Unie herinnert aan haar eerdere verklaringen over de situatie op Oost-Timor en zal de volgende doelstellingen nastreven: 1. Bijdrage tot het bereiken, door middel van een dialoog, van een rechtvaardige, globale en internationaal aanvaardbare oplossing voor de kwestie Oost-Timor waarbij de legitieme rechten en aspiraties van het Timorese volk, overeenkomstig het internationaal recht, eerbiedigd worden. 2. Verbetering van de situatie op Oost-Timor wat betreft de naleving, op dat eiland, van de mensenrechten. Artikel 2 De Europese Unie streeft de in artikel 1 genoemde doelstellingen na en: 1. steunt de initiatieven die in het kader van de Verenigde Naties worden genomen, en die kunnen bijdragen tot de oplossing van deze kwestie; 2. verleent met name steun aan de besprekingen die momenteel onder auspiciƫn van de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties worden gehouden om bij te dragen tot de in artikel 1, punt 1, genoemde oplossing en die door ernstige hindernissen nog steeds niet daadwerkelijk vorderen; 3. moedigt de voortzetting van de bijeenkomsten tussen de Timorese partijen in het kader van het dialoogproces onder auspiciƫn van de Verenigde Naties aan; 4. verzoekt de Indonesische Regering om doeltreffende maatregelen te nemen die tot een belangrijke verbetering van de mensenrechtensituatie op Oost-Timor leiden, met name door de volledige tenuitvoerlegging van de desbetreffende besluiten die de Commissie voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties ten aanzien hiervan heeft genomen; 5. steunt elke passende actie die gericht is op de algehele verbetering van de naleving van de mensenrechten op Oost-Timor en de fundamentele verbetering van de situatie van de bevolking ervan, met behulp van middelen waarover de Unie beschikt en steun aan de acties van de NGO's. Artikel 3 De Raad ziet toe op de tenuitvoerlegging van dit gemeenschappelijk standpunt. Artikel 4 Dit gemeenschappelijk standpunt is van toepassing vanaf de datum van aanneming. Artikel 5 Dit gemeenschappelijk standpunt wordt in het Publikatieblad bekendgemaakt. Gedaan te Luxemburg, 25 juni 1996. Voor de Raad De Voorzitter M. PINTO