Verordening (EG) nr. 3295/94 van de Raad van 22 december 1994 tot vaststelling van maatregelen om het in het vrije verkeer brengen, de uitvoer, de wederuitvoer en de plaatsing onder een schorsingsregeling van nagemaakte of door piraterij verkregen goederen te verbieden
Publicatieblad Nr. L 341 van 30/12/1994 blz. 0008 - 0013
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 2 Deel 16 blz. 0077
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 2 Deel 16 blz. 0077
VERORDENING (EG) Nr. 3295/94 VAN DE RAAD van 22 december 1994 tot vaststelling van maatregelen om het in het vrije verkeer brengen, de uitvoer, de wederuitvoer en de plaatsing onder een schorsingsregeling van nagemaakte of door piraterij verkregen goederen te verbieden DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE, Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 113, Gezien het voorstel van de Commissie (1), Gezien het advies van het Europees Parlement (2), Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3), Overwegende dat Verordening (EEG) nr. 3842/86 van de Raad van 1 december 1986 tot vaststelling van maatregelen om het in het vrije verkeer brengen van namaakartikelen te verbieden (4), met ingang van 1 januari 1988 in werking is getreden; dat, in het licht van de ervaring die in de eerste jaren van de toepassing ervan is opgedaan, conclusies dienen te worden getrokken om de werking van de bij die verordening ingestelde regeling te verbeteren; Overwegende dat het in de handel brengen van nagemaakte en van door piraterij verkregen goederen de fabrikanten en handelaars die de wet eerbiedigen, alsook de houders van de auteursrechten en de naburige rechten, sterk benadeelt en de consumenten misleidt; dat het op de markt brengen van dergelijke goederen zoveel mogelijk dient te worden verhinderd en dat daartoe maatregelen dienen te worden genomen waarmee deze onwettige activiteit doeltreffend kan worden bestreden zonder dat evenwel de vrijheid van de rechtmatige handel wordt beknot; dat deze doelstelling overigens aansluit bij de op internationaal vlak in die richting ondernomen acties; Overwegende dat, voor zover nagemaakte of door piraterij verkregen goederen of daarmee gelijkgestelde goederen uit derde landen worden ingevoerd, het in het vrije verkeer brengen ervan in de Gemeenschap en de plaatsing onder een schorsingsregeling dienen te worden verboden, en dat een passende procedure dient te worden ingesteld die optreden van de douaneautoriteiten mogelijk maakt teneinde de naleving van dit verbod optimaal te waarborgen; Overwegende dat het optreden van de douaneautoriteiten teneinde het in het vrije verkeer brengen of de plaatsing onder een schorsingsregeling van nagemaakte of van door piraterij verkregen goederen te verbieden eveneens dient plaats te vinden in het geval van goederen die uit de Gemeenschap worden uitgevoerd of wederuitgevoerd; Overwegende dat de douaneautoriteiten met betrekking tot goederen die onder een schorsingsregeling zijn geplaatst of waarvoor kennisgeving van wederuitvoer is gedaan slechts optreden indien bij een controle goederen worden aangetroffen waarvan wordt vermoed dat zij zijn nagemaakt of door piraterij zijn verkregen; Overwegende dat de Gemeenschap rekening houdt met de bepalingen van het akkoord waarover in het kader van de GATT is onderhandeld en die de handelsaspecten van de intellectuele-eigendomsrechten, met inbegrip van de handel in nagemaakte goederen, betreffen en met name de aan de grens te nemen maatregelen; Overwegende dat dient te worden bepaald dat de douaneautoriteiten bevoegd zijn de tot hen gerichte verzoeken in ontvangst en in behandeling te nemen; Overwegende dat het optreden van de douaneautoriteiten moet bestaan uit hetzij de opschorting van de vrijgave voor het vrije verkeer, de uitvoer en de wederuitvoer van goederen waarvan wordt vermoed dat zij nagemaakte, respectievelijk door piraterij verkregen goederen zijn, hetzij het tegenhouden van goederen die onder een schorsingsregeling zijn geplaatst of middels een kennisgeving worden wederuitgevoerd, en dit voor de tijd die nodig is om te kunnen vaststellen of het inderdaad om dergelijke goederen gaat; Overwegende dat de Lid-Staten moet worden toegestaan de goederen in kwestie gedurende een bepaalde periode tegen te houden voordat een verzoek van de houder van het recht is ingediend of ingewilligd, teneinde de houder van het recht in de gelegenheid te stellen een verzoek om optreden bij de douaneautoriteiten in te dienen; Overwegende dat het dienstig is dat de bevoegde autoriteit zich uitspreekt over de haar voorgelegde gevallen onder verwijzing naar de maatstaven die worden gehanteerd om te bepalen of in de betrokken Lid-Staat vervaardigde goederen inbreuk maken op de intellectuele-eigendomsrechten; dat deze verordening geen afbreuk doet aan de bepalingen van de Lid-Staten betreffende de bevoegdheid van de gerechtelijke instanties en procedures; Overwegende dat maatregelen moeten worden vastgesteld waaraan de goederen in kwestie dienen te worden onderworpen wanneer vast is komen te staan dat zij zijn nagemaakt of door piraterij zijn verkregen; dat deze maatregelen niet alleen het economisch voordeel aan de transactie moeten ontnemen en een sanctie moeten opleggen aan degenen die verantwoordelijk zijn voor de handel in deze goederen, maar ook verdere transacties van dezelfde aard doeltreffend moeten tegengaan; Overwegende dat, teneinde te voorkomen dat de vrijmaking van goederen in de persoonlijke bagage van reizigers ernstig wordt verstoord, mogelijk nagemaakte of door piraterij verkregen goederen die binnen de grenzen van de communautaire voorschriften voor de verlening van douanevrijdom uit derde landen worden ingevoerd, van de werkingssfeer van deze verordening moeten worden uitgesloten; Overwegende dat de uniforme toepassing van de in deze verordening neergelegde gemeenschappelijke regels moet worden verzekerd en hiertoe een communautaire procedure moet worden ingesteld die het mogelijk maakt de uitvoeringsbepalingen van deze regels binnen een passende termijn vast te stellen, en voorts de onderlinge bijstand tussen de Lid-Staten enerzijds en tussen de Lid-Staten en de Commissie anderzijds moet worden versterkt met het oog op een grotere doeltreffendheid; Overwegende dat met name in het licht van de ervaring die bij de toepassing van deze verordening wordt opgedaan, zal moeten worden nagegaan of het mogelijk is de lijst van intellectuele-eigendomsrechten waarop deze verordening van toepassing is, uit te breiden; Overwegende dat Verordening (EEG) nr. 3842/86 dient te worden ingetrokken, HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD: HOOFDSTUK I Algemeen Artikel 1 1. Bij deze verordening wordt vastgesteld: a) onder welke voorwaarden de douaneautoriteiten optreden wanneer goederen waarvan wordt vermoed dat zij zijn nagemaakt of door piraterij zijn verkregen, - voor het vrije verkeer, voor uitvoer of wederuitvoer worden aangegeven; - worden aangetroffen bij een controle op goederen die geplaatst zijn onder een schorsingsregeling in de zin van artikel 84, lid 1, onder a), van Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (5) of waarvoor kennisgeving van wederuitvoer is gedaan; en b) welke maatregelen de bevoegde autoriteiten ten aanzien van deze goederen dienen te nemen wanneer wordt vastgesteld dat zij inderdaad zijn nagemaakt of door piraterij zijn verkregen. 2. In deze verordening wordt verstaan onder: a) nagemaakte goederen: - goederen, met inbegrip van de verpakking, waarop zonder toestemming een fabrieks- of handelsmerk is aangebracht dat identiek is aan een voor eenzelfde soort goederen naar behoren geregistreerd fabrieks- of handelsmerk, of dat daarvan op wezenlijke punten niet kan worden onderscheiden, waardoor volgens de communautaire wetgeving of de wetgeving van de Lid-Staat waar het verzoek om douaneoptreden wordt ingediend, op de rechten van de houder van het betrokken merk inbreuk wordt gemaakt; - beeldmerken (logo, etiket, sticker, prospectus, gebruiksaanwijzing, garantiebewijs) zelfs indien zij afzonderlijk worden aangeboden, waarvoor hetzelfde geldt als voor de in het eerste streepje bedoelde goederen; - afzonderlijk aangeboden verpakkingen waarop de merken van nagemaakte goederen zijn aangebracht en waarvoor hetzelfde geldt als voor de in het eerste streepje bedoelde goederen; b) door piraterij verkregen goederen: goederen die kopieën zijn of kopieën bevatten die zonder toestemming van de houder van het auteursrecht of van de naburige rechten, van de houder van een recht betreffende een al dan niet overeenkomstig het nationale recht geregistreerde tekening of model, respectievelijk van een door hem in het produktieland gemachtigd persoon zijn vervaardigd, in de gevallen waarin de vervaardiging van deze kopieën volgens de communautaire wetgeving of de wetgeving van de Lid-Staat waar het verzoek om optreden van de douaneautoriteiten wordt ingediend, op het betrokken recht inbreuk maakt; c) houder van het recht: de houder van het onder a) bedoelde fabrieks- of handelsmerk en/of van een van de onder b) bedoelde rechten alsmede elke andere persoon die gemachtigd is dit merk en/of deze rechten te gebruiken, of hun vertegenwoordiger; d) aangiften voor het vrije verkeer, voor uitvoer of voor wederuitvoer: aangiften overeenkomstig artikel 61 van Verordening (EEG) nr. 2913/92. 3. Met nagemaakte of door piraterij verkregen goederen worden naar gelang van het geval gelijkgesteld: mallen of matrijzen die speciaal bestemd zijn voor de vervaardiging van een namaakmerk of van een goed dat van een dergelijk merk voorzien is dan wel voor de vervaardiging van een door piraterij verkregen goed, voor zover het gebruik van deze mallen of matrijzen inbreuk maakt op de rechten van de houder van het recht volgens de communautaire wetgeving of op de wetgeving van de Lid-Staat waar het verzoek om douaneoptreden wordt ingediend. 4. Deze verordening is niet van toepassing op goederen die met toestemming van de houder van een fabrieks- of handelsmerk van dat merk voorzien zijn, of die door een auteursrecht of een naburig recht of een recht dat betrekking heeft op een tekening of model zijn beschermd en die met toestemming van de houder van het recht zijn vervaardigd, maar zonder diens toestemming in een situatie als bedoeld in lid 1, onder a), verkeren. Hetzelfde geldt voor de in de eerste alinea bedoelde goederen die onder andere voorwaarden vervaardigd of van het merk voorzien zijn dan die welke met die houders van het recht overeengekomen zijn. HOOFDSTUK II Verbod om nagemaakte, respectievelijk door piraterij verkregen goederen in het vrije verkeer te brengen, uit te voeren, weder uit te voeren of onder een schorsingsregeling te plaatsen Artikel 2 Goederen waarvan na beëindiging van de in artikel 6 omschreven procedure is vastgesteld dat zij zijn nagemaakt of door piraterij zijn verkregen, mogen niet in het vrije verkeer worden gebracht, worden uitgevoerd, weder worden uitgevoerd of onder een schorsingsregeling worden geplaatst. HOOFDSTUK III Verzoek om optreden van de douaneautoriteiten Artikel 3 1. In elke Lid-Staat kan de houder van het recht de onder de douaneautoriteit ressorterende dienst schriftelijk verzoeken ervoor te zorgen dat de douaneautoriteiten optreden wanneer de goederen in een situatie als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder a), verkeren. 2. Het in lid 1 bedoelde verzoek moet de volgende elementen bevatten: - een voldoende nauwkeurige beschrijving van de goederen aan de hand waarvan de douaneautoriteiten deze kunnen herkennen; - stukken waaruit blijkt dat de indiener van het verzoek voor de betrokken goederen houder van het recht is. De houder van het recht dient bovendien alle andere dienstige inlichtingen te verstrekken waarover hij beschikt om de bevoegde douanedienst in staat te stellen met kennis van zaken op het verzoek te beschikken, met dien verstande dat verstrekking van deze gegevens geen voorwaarde voor de ontvankelijkheid van het verzoek vormt. Wat door piraterij verkregen goederen betreft, worden ter indicatie en voor zover mogelijk de volgende gegevens verstrekt: - de plaats waar deze goederen zich bevinden of de plaats waarnaar zij zullen worden vervoerd; - de identificatie van de zending of van de colli; - de geplande datum van aankomst of van vertrek van de goederen; - het gebruikte vervoermiddel; - de identiteit van de importeur, de exporteur of de houder. 3. In het verzoek moet de periode worden aangegeven gedurende welke om optreden van de douaneautoriteiten wordt verzocht. 4. Van de verzoeker kan worden verlangd voor de in verband met de behandeling van het verzoek gemaakte administratieve kosten een vergoeding te betalen. Het bedrag van deze vergoeding moet in verhouding staan tot de verleende dienst. 5. De bevoegde douanedienst waarbij overeenkomstig lid 2 een verzoek wordt ingediend, neemt dit verzoek in behandeling en stelt de verzoeker onverwijld schriftelijk in kennis van zijn beschikking. Wanneer de autoriteit het verzoek inwilligt, stelt zij de periode vast gedurende welke de douaneautoriteiten zullen optreden. Deze periode kan door de dienst die de oorspronkelijke beschikking heeft genomen, op verzoek van de houder van het recht worden verlengd. De afwijzing van het verzoek dient met redenen omkleed te zijn en is vatbaar voor beroep. 6. Wanneer het verzoek van de houder van het recht ingewilligd is of wanneer er krachtens artikel 6, lid 1, is opgetreden overeenkomstig artikel 1, lid 1, onder a), kunnen de Lid-Staten eisen dat de houder van het recht een zekerheid stelt, die bestemd is om: - zijn eventuele aansprakelijkheid te dekken jegens de betrokkenen bij een in artikel 1, lid 1, onder a), bedoeld optreden indien de op grond van artikel 6, lid 1, ingeleide procedure geen gevolg heeft wegens het handelen of nalaten van de houder van het recht of indien naderhand mocht worden vastgesteld dat de betrokken goederen niet zijn nagemaakt of door piraterij zijn verkregen; - de betaling te waarborgen van de kosten die overeenkomstig deze verordening zijn gemaakt om de goederen met toepassing van artikel 6 onder douanetoezicht te houden. 7. De houder van het recht dient, indien zijn recht niet meer geldig is geregistreerd of is verlopen, de in lid 1 bedoelde dienst daarvan in kennis te stellen. 8. De Lid-Staten wijzen de onder de douaneautoriteit ressorterende dienst aan die bevoegd is het in dit artikel bedoelde verzoek in ontvangst en in behandeling te nemen. Artikel 4 Wanneer het voor het douanekantoor, bij een controle in het kader van een van de in artikel 1, lid 1, onder a), bedoelde douaneprocedures en voordat een verzoek van de houder van het recht is ingediend of ingewilligd, duidelijk is dat het nagemaakte of door piraterij verkregen goederen betreft, kan de douaneautoriteit, volgens de in de betrokken Lid-Staat geldende voorschriften, de houder van het recht, voor zover bekend, op de hoogte stellen van het gevaar van overtreding. In dat geval is de douaneautoriteit gemachtigd de vrijgave op te schorten of de betrokken goederen gedurende drie werkdagen tegen te houden, teneinde de houder van het recht in staat te stellen een verzoek om optreden overeenkomstig artikel 3 in te dienen. Artikel 5 De beschikking tot inwilliging van het verzoek van de houder van het recht wordt onverwijld meegedeeld aan de douanekantoren van de Lid-Staat die betrokken kunnen zijn bij in het verzoek omschreven goederen waarvan wordt vermoed dat zij zijn nagemaakt of door piraterij zijn verkregen. HOOFDSTUK IV Voorwaarden voor het optreden van de douaneautoriteiten en van de autoriteit die bevoegd is ten principale te beschikken Artikel 6 1. Wanneer een douanekantoor waaraan de beschikking tot inwilliging van het verzoek van de houder van het recht overeenkomstig artikel 5 is doorgegeven, in voorkomend geval na raadpleging van de indiener van het verzoek, vaststelt dat goederen die zich bevinden in een van de situaties als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder a), overeenstemmen met de in de beschikking beschreven nagemaakte of door piraterij verkregen goederen, schort deze dienst de vrijgave van de betrokken goederen op of houdt hij de goederen tegen. Het douanekantoor stelt de dienst die het verzoek overeenkomstig artikel 3 in behandeling heeft genomen onverwijld op de hoogte. Deze dienst of het kantoor stelt de aangever of de indiener van het verzoek om optreden onverwijld op de hoogte. Overeenkomstig de nationale bepalingen betreffende de bescherming van persoonsgegevens, het handels- en industrieel geheim alsmede het beroeps- en administratief geheim, stelt het douanekantoor of de dienst die het verzoek heeft behandeld, de houder van het recht op diens verzoek in kennis van naam en adres van de aangever en, voor zover bekend, van de geadresseerde, zodat hij de zaak kan voorleggen aan de bevoegde autoriteiten voor een beslissing ten principale. De indiener van het verzoek en de betrokkenen bij een optreden als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder a), worden door het douanekantoor in de gelegenheid gesteld de goederen waarvan de vrijgave is opgeschort, respectievelijk de goederen die zijn tegengehouden, te onderzoeken. Bij het onderzoek van de goederen kan het douanekantoor monsters nemen indien dit de voortgang van de procedure kan vergemakkelijken. 2. De wetgeving van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de goederen in een situatie als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder a), verkeren, is van toepassing: a) op de indiening van het verzoek bij de autoriteit die bevoegd is ten principale te beslissen en op de onverwijlde kennisgeving daarvan aan het in lid 1 bedoelde douanekantoor of de aldaar bedoelde dienst, tenzij het dit kantoor of die dienst is dat/die zaak bij de bevoegde autoriteit aanhangig heeft gemaakt; b) op de vaststelling van de door deze autoriteit te geven beschikking. In afwezigheid van communautaire voorschriften ter zake, worden voor het geven van deze beschikking dezelfde maatstaven gehanteerd als die welke worden gebruikt om vast te stellen of goederen die in de betrokken Lid-Staat worden vervaardigd, op de rechten van de houder inbreuk maken. De beschikkingen van de bevoegde autoriteit dienen met redenen te zijn omkleed. Artikel 7 1. Indien het in artikel 6, lid 1, bedoelde douanekantoor tien werkdagen na de kennisgeving van de opschorting van de vrijgave of de tegenhouding niet van de inschakeling van de autoriteit die overeenkomstig artikel 6, lid 2, bevoegd is ten principale te beschikken, in kennis is gesteld, noch bericht heeft ontvangen dat de hiertoe bevoegde autoriteit conservatoire maatregelen heeft genomen, worden de goederen, indien alle douaneformaliteiten zijn vervuld en de tegenhouding is opgeheven, vrijgegeven. In passende gevallen kan deze termijn met maximaal tien werkdagen worden verlengd. 2. Voor zover het goederen betreft waarvan wordt vermoed dat zij inbreuk maken op een recht met betrekking tot een tekening of model kan de eigenaar, de importeur of de geadresseerde van de goederen tegen zekerheidstelling vrijgave of opheffing van de tegenhouding van de betrokken goederen verkrijgen, op voorwaarde dat: - de in artikel 6, lid 1, bedoelde douanedienst of het aldaar bedoelde douanekantoor binnen de in lid 1 van het onderhavige artikel bedoelde termijn op de hoogte is gesteld van de inschakeling van de in artikel 6, lid 1, bedoelde, voor de beschikking ten principale bevoegde autoriteit; - bij het verstrijken van die termijn, de daartoe aangewezen autoriteit geen conservatoire maatregelen heeft uitgevaardigd, en - alle douaneformaliteiten zijn vervuld. De zekerheid moet voldoende zijn om de belangen van de houder van het recht te beschermen. Het stellen van die zekerheid doet geen afbreuk aan de overige rechtsmiddelen die de houder van het recht ter beschikking staan. Indien de zaak anders dan op initiatief van de houder van het recht op een tekening of een model is voorgelegd aan de autoriteit die bevoegd is om ten principale te beschikken, wordt deze zekerheid vrijgegeven wanneer genoemde houder binnen een termijn van twintig werkdagen vanaf de dag dat hem van de opschorting van de vrijgave, respectievelijk van de tegenhouding is kennisgegeven van zijn recht tot het aanspannen van een geding geen gebruik heeft gemaakt. In de gevallen waarin lid 1, tweede alinea, wordt toegepast, kan deze termijn op maximaal dertig werkdagen worden gebracht. 3. Elke Lid-Staat stelt vast onder welke voorwaarden de goederen waarvan de vrijgave is opgeschort of die zijn tegengehouden, worden opgeslagen. HOOFDSTUK V Bepalingen die van toepassing zijn op de goederen waarvan is vastgesteld dat zij zijn nagemaakt, respectievelijk door piraterij zijn verkregen Artikel 8 1. Onverminderd de andere rechtsmiddelen die ter beschikking staan van de houder van het merk waarvan is vastgesteld dat het is nagemaakt of van de houder van het auteursrecht of van het naburige recht of van die van het recht betreffende een tekening of model waarvan is vastgesteld dat deze het voorwerp van piraterij is geweest, nemen de Lid-Staten de nodige maatregelen opdat de bevoegde autoriteiten: a) als algemene regel en overeenkomstig de nationale wetgeving ter zake, de goederen waarvan is vastgesteld dat zij zijn nagemaakt of door piraterij zijn verkregen, kunnen vernietigen of uit de handel kunnen nemen om te voorkomen dat de houder van het recht wordt geschaad, een en ander zonder enigerlei schadeloosstelling en zonder dat dit ten laste komt van de Schatkist; b) voor die goederen elke andere maatregel kunnen nemen die ertoe leidt dat de betrokkenen de facto het economisch voordeel van de verrichting ontnomen wordt. Met name de volgende maatregelen worden niet geacht die uitwerking te hebben: - de wederuitvoer in ongewijzigde staat van nagemaakte of van door piraterij verkregen goederen; - behalve in uitzonderlijke gevallen, de eenvoudige verwijdering van de merken waarvan de nagemaakte goederen ten onrechte zijn voorzien; - de plaatsing van de goederen onder een andere douaneregeling. 2. De nagemaakte of door piraterij verkregen goederen kunnen aan de Schatkist worden afgestaan. Lid 1, onder a), is in dat geval van toepassing. 3. Naast de krachtens artikel 6, lid 1, tweede alinea, verstrekte inlichtingen en volgens de aldaar vermelde voorwaarden deelt het douanekantoor of de bevoegde dienst de houder van het recht op diens verzoek naam en adres mee van, respectievelijk, de afzender, de importeur of de exporteur en de fabrikant van de goederen waarvan is vastgesteld dat zij zijn nagemaakt of door piraterij zijn verkregen, alsmede de hoeveelheid van deze goederen. HOOFDSTUK VI Slotbepalingen Artikel 9 1. Door de inwilliging van een overeenkomstig artikel 3, lid 2, ingediend verzoek verkrijgt de houder van het recht slechts onder de in het recht van de Lid-Staat waar het verzoek is ingediend geboden voorwaarden recht op schadeloosstelling, indien de nagemaakte of door piraterij verkregen goederen aan de controle van een douanekantoor ontsnappen door vrijgave of door uitblijven van een maatregel tot tegenhouding overeenkomstig artikel 6, lid 1. 2. Douanekantoren of andere bevoegde autoriteiten zijn bij de uitoefening van hun bevoegdheden op het gebied van de bestrijding van nagemaakte, respectievelijk door piraterij verkregen goederen slechts onder de in het recht van de Lid-Staat waar het verzoek is ingediend geboden voorwaarden aansprakelijk voor de schade die de betrokkenen bij de in artikel 1, lid 1, onder a), en artikel 4 bedoelde handelingen door hun optreden hebben geleden. 3. De eventuele wettelijke aansprakelijkheid van de houder van het recht wordt beheerst door het recht van de Lid-Staat waar de betrokken goederen in een situatie als bedoeld in artikel 1, lid 1, onder a), verkeren. Artikel 10 Van de werkingssfeer van deze verordening zijn uitgesloten goederen zonder handelskarakter in de persoonlijke bagage van reizigers voor zover deze binnen de grenzen blijven die voor de verlening van de vrijstelling van douanerechten gelden. Artikel 11 Elke Lid-Staat stelt sancties vast die moeten worden toegepast bij inbreuken op het bepaalde in artikel 2. Deze sancties moeten zo streng zijn dat zij aanzetten tot inachtneming van de betrokken bepalingen. Artikel 12 De bepalingen ter uitvoering van deze verordening worden vastgesteld volgens de in artikel 13, leden 3 en 4, omschreven procedure. Artikel 13 1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 247 van Verordening (EEG) nr. 2913/92 ingestelde Comité. 2. Het Comité behandelt alle vraagstukken betreffende de toepassing van deze verordening die de voorzitter op eigen initiatief of op verzoek van de vertegenwoordiger van een Lid-Staat aan de orde stelt. 3. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel. 4. De Commissie stelt maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn. Indien de beoogde maatregelen echter niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité, worden zij onverwijld door de Commissie ter kennis van de Raad gebracht. In dat geval: - stelt de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten voor ten hoogste drie maanden na deze kennisgeving uit, - kan de Raad binnen de in de voorgaande alinea genoemde termijn met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen. Artikel 14 De Lid-Staten delen de Commissie alle inlichtingen mee die in verband met de toepassing van deze verordening dienstig kunnen zijn. De Commissie geeft deze inlichtingen aan de andere Lid-Staten door. Voor de toepassing van deze verordening is het bepaalde in Verordening (EEG) nr. 1468/88 van de Raad van 19 mei 1981 betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de Lid-Staten en samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie, met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (6) mutatis mutandis van toepassing. De wijze waarop deze inlichtingen worden uitgewisseld wordt vastgesteld in het kader van de overeenkomstig artikel 13, leden 2, 3 en 4, vast te stellen uitvoeringsbepalingen. Artikel 15 De Commissie brengt aan de hand van de in artikel 14 bedoelde inlichtingen regelmatig verslag uit bij het Europees Parlement en bij de Raad over de werking van de ingestelde regeling, met name over de economische en sociale gevolgen van namaak, en stelt binnen twee jaar nadat deze verordening van toepassing is geworden de eventueel noodzakelijke wijzigingen en aanvullingen voor. Artikel 16 Verordening (EEG) nr. 3842/86 wordt ingetrokken op het tijdstip waarop de onderhavige verordening van toepassing wordt. Artikel 17 Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen. Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 1995. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat. Gedaan te Brussel, 22 december 1994. Voor de Raad De Voorzitter H. SEEHOFER (1) PB nr. C 238 van 2. 9. 1993, blz. 9. (2) PB nr. C 61 van 28. 2. 1994. (3) PB nr. C 52 van 19. 2. 1994, blz. 37. (4) PB nr. L 357 van 18. 12. 1986, blz. 1. (5) PB nr. L 302 van 19. 10. 1992, blz. 1. (6) PB nr. L 144 van 2. 6. 1981, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 945/87 (PB nr. L 90 van 2. 4. 1987, blz. 3).