31994R3283

Verordening (EG) nr. 3283/94 van de Raad van 22 december 1994 inzake beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap

Publicatieblad Nr. L 349 van 31/12/1994 blz. 0001 - 0021
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 11 Deel 34 blz. 0014
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 11 Deel 34 blz. 0014


VERORDENING (EG) Nr. 3283/94 VAN DE RAAD van 22 december 1994 inzake beschermende maatregelen tegen invoer met dumping uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 113,

Gelet op de verordeningen houdende een gemeenschappelijke ordening der landbouwmarkten en de verordeningen op grond van artikel 235 van het Verdrag die van toepassing zijn op goederen die door de verwerking van landbouwprodukten zijn verkregen, in het bijzonder op de bepalingen van deze verordeningen die de mogelijkheid bieden af te wijken van het algemene beginsel dat beschermende maatregelen aan de grenzen uitsluitend door de bij deze verordeningen vastgestelde maatregelen kunnen worden vervangen,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europees Parlement (1),

Overwegende dat de Raad bij Verordening (EG) nr. 2423/88 (2) gemeenschappelijke regels heeft vastgesteld ter bescherming tegen invoer met dumping of subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Gemeenschap;

Overwegende dat deze regels werden vastgesteld overeenkomstig de bestaande internationale verplichtingen, in het bijzonder die welke voortvloeien uit artikel VI van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel (GATT), de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de GATT (anti-dumpingcode van 1979) en de Overeenkomst inzake de uitlegging en de toepassing van de artikelen VI, XVI en XXIII van de GATT (subsidiecode);

Overwegende dat de in 1994 voltooide multilaterale handelsbesprekingen tot nieuwe overeenkomsten inzake de toepassing van artikel VI van de GATT hebben geleid en het derhalve dienstig is de communautaire wetgeving aan deze nieuwe overeenkomsten aan te passen; dat het bovendien wenselijk is, gezien de verschillen tussen de bepalingen inzake dumping en die inzake subsidiëring, afzonderlijke communautaire voorschriften vast te stellen op deze twee gebieden; dat de nieuwe bepalingen inzake bescherming tegen subsidiëring en compenserende rechten derhalve in een afzonderlijke verordening zijn opgenomen;

Overwegende dat het bij de toepassing van deze bepalingen van wezenlijk belang is, ter handhaving van het evenwicht tussen rechten en verplichtingen waarin de GATT voorziet, dat de Gemeenschap rekening houdt met de interpretatie van de desbetreffende bepalingen door haar belangrijkste handelspartners;

Overwegende dat de nieuwe overeenkomst inzake dumping, namelijk de Overeenkomst inzake de toepassing van artikel VI van de Algemene Overeenkomst betreffende tarieven en handel 1994 (anti-dumpingovereenkomst van 1994), nieuwe en gedetailleerde bepalingen bevat, meer bepaald met betrekking tot de berekening van de dumpingmarge, de procedures voor het openen en verrichten van een onderzoek, met inbegrip van de vaststelling van de feiten en de behandeling van de gegevens, het instellen van voorlopige maatregelen, het instellen en heffen van anti-dumpingrechten, de duur en de herziening van anti-dumpingmaatregelen en de openbaarmaking van informatie in verband met anti-dumpingonderzoek; dat, gezien de omvang van de wijzigingen en met het oog op een correcte en transparante toepassing van de nieuwe regels, het aanbeveling verdient de nieuwe overeenkomsten om te zetten;

Overwegende dat het dienstig is duidelijke en gedetailleerde bepalingen betreffende de berekening van de normale waarde vast te stellen en in het bijzonder voor te schrijven dat deze steeds op de representatieve verkoop in het kader van normale handelstransacties in het land van uitvoer gebaseerd dient te zijn; dat het wenselijk is nader aan te geven onder welke omstandigheden de verkoop op de binnenlandse markt geacht wordt met verlies te hebben plaatsgevonden en derhalve buiten beschouwing kan worden gelaten en wanneer van een ander soort verkoop, van de geconstrueerde waarde of de verkoop aan een derde land kan worden uitgegaan; dat het eveneens wenselijk is in een correcte kostenallocatie te voorzien, onder meer voor de opstartfase van een bepaalde produktie; dat het eveneens dienstig is een nadere omschrijving te geven van het begrip "opstartfase" en de omvang en wijze van kostenallocatie; dat het, bij het construeren van de normale waarde, tevens noodzakelijk is aan te geven op welke wijze de bedragen voor verkoopkosten, algemene kosten en administratiekosten worden vastgesteld en welke winstmarge in een dergelijke waarde wordt ingecalculeerd;

Overwegende dat het voor de vaststelling van de normale waarde voor landen zonder markteconomie aanbeveling verdient in een procedure te voorzien voor de selectie van een geschikt derde land met markteconomie dat te dien einde dient te worden gebruikt, en te bepalen dat, wanneer geen geschikt derde land kan worden gevonden, de normale waarde op elke redelijke grondslag kan worden vastgesteld;

Overwegende dat het wenselijk is een nadere omschrijving te geven van het begrip "exportprijs" en aan te geven welke correcties dienen te worden toegepast wanneer het noodzakelijk wordt geacht deze prijs te construeren op basis van de eerste prijs die in een vrije-marktsituatie wordt gevraagd;

Overwegende dat het aanbeveling verdient, om tot een billijke vergelijking tussen de exportprijs en de normale waarde te komen, melding te maken van alle factoren die van invloed kunnen zijn op de prijzen en de vergelijkbaarheid van de prijzen en nauwkeurig aan te geven wanneer en hoe correcties worden toegepast, rekening houdend met het feit dat doublures bij het aanbrengen van correcties voorkomen moeten worden; dat het voorts noodzakelijk is te bepalen dat voor deze vergelijking gemiddelde prijzen mogen worden gebruikt, hoewel individuele exportprijzen met een gemiddelde normale waarde mogen worden vergeleken indien de eerstgenoemde prijzen per afnemer, regio of periode verschillen;

Overwegende dat het wenselijk is duidelijk en gedetailleerd aan te geven welke factoren relevant kunnen zijn voor de beantwoording van de vraag, of de invoer met dumping aanmerkelijke schade heeft veroorzaakt dan wel dreigt te veroorzaken; dat, bij het aantonen van het oorzakelijk verband tussen de omvang en de prijzen van de betrokken invoer en de schade die de bedrijfstak van de Gemeenschap lijdt, aandacht dient te worden geschonken aan de gevolgen van andere factoren en in het bijzonder aan de marktomstandigheden in de Gemeenschap;

Overwegende dat het dienstig is het begrip "bedrijfstak van de Gemeenschap" te omschrijven en te bepalen dat met exporteurs gelieerde partijen hiervan kunnen worden uitgesloten en dat ook het begrip "gelieerd" dient te worden gedefinieerd; dat het eveneens noodzakelijk is te bepalen dat anti-dumpingmaatregelen ten behoeve van producenten in een regio van de Gemeenschap kunnen worden genomen, en aan te geven wat onder een dergelijke regio wordt verstaan;

Overwegende dat het noodzakelijk is aan te geven wie een klacht wegens dumping mag indienen en in welke mate deze door de bedrijfstak van de Gemeenschap dient te worden gesteund en te bepalen welke informatie over dumping, schade en het verband daartussen in de klacht moet zijn opgenomen; dat het tevens wenselijk is de procedures voor het afwijzen van klachten of de opening van procedures te omschrijven;

Overwegende dat dient te worden bepaald hoe de belanghebbenden ervan in kennis worden gesteld welke informatie de autoriteiten nodig hebben; dat de belanghebbenden voldoende tijd moeten hebben om het nodige bewijsmateriaal te verzamelen en in de gelegenheid moeten worden gesteld hun belangen te verdedigen; dat het bovendien wenselijk is de bij het onderzoek te volgen regels en procedures duidelijk aan te geven en in het bijzonder te bepalen dat de belanghebbenden zich binnen de gestelde termijn kenbaar dienen te maken, hun standpunt naar voren dienen te brengen en informatie dienen te verstrekken; dat dergelijke standpunten en informatie slechts in aanmerking worden genomen indien zij binnen de gestelde termijn worden voorgelegd; dat het bovendien wenselijk is te bepalen op welke voorwaarden een belanghebbende toegang heeft tot en commentaar kan leveren op de door andere belanghebbenden verschafte informatie; dat de Lid-Staten met de Commissie dienen samen te werken bij het verzamelen van deze informatie;

Overwegende dat het noodzakelijk is te bepalen onder welke omstandigheden voorlopige rechten kunnen worden ingesteld en dat deze niet eerder dan 60 dagen en niet later dan negen maanden na de opening van het onderzoek mogen worden ingesteld; dat het om administratieve redenen tevens noodzakelijk is te bepalen dat dergelijke rechten in alle gevallen door de Commissie kunnen worden ingesteld, hetzij onmiddellijk voor een periode van negen maanden, hetzij in twee fasen van respectievelijk zes en drie maanden;

Overwegende dat het noodzakelijk is procedures vast te stellen voor het aanvaarden van verbintenissen in plaats van het instellen van voorlopige of definitieve rechten om een einde te maken aan dumping en schade; dat het tevens wenselijk is aan te geven welke consequenties aan de schending of de intrekking van een verbintenis zijn verbonden en te bepalen dat voorlopige rechten kunnen worden ingesteld wanneer het vermoeden bestaat dat een verbintenis wordt geschonden of wanneer nader onderzoek noodzakelijk is om aanvullende gegevens te verzamelen; dat bij het aanvaarden van verbintenissen erop moet worden toegezien dat de voorgestelde verbintenissen en de handhaving daarvan de concurrentie niet verstoren;

Overwegende dat het noodzakelijk is voor te schrijven dat anti-dumpingzaken, hetzij zonder dat maatregelen worden ingesteld, hetzij door de instelling van definitieve rechten, normaliter binnen twaalf maanden en in ieder geval binnen 15 maanden na de opening van het onderzoek worden beëindigd; dat een onderzoek of procedure dient te worden beëindigd wanneer de dumping minimaal is of de schade te verwaarlozen en dat deze begrippen nader dienen te worden omschreven; dat, wanneer maatregelen noodzakelijk zijn, bepalingen in verband met de beëindiging van het onderzoek dienen te worden vastgesteld en dient te worden voorgeschreven dat het opgelegde anti-dumpingrecht lager moet zijn dan de dumpingmarge indien een dergelijk recht de schade zou wegnemen en dat, bovendien, de wijze van berekening van het recht in het geval van een steekproefonderzoek dient te worden vastgesteld;

Overwegende dat het noodzakelijk is bepalingen op te nemen die het mogelijk maken de voorlopige rechten, indien nodig, met terugwerkende kracht in te vorderen en aan te geven onder welke omstandigheden rechten met terugwerkende kracht kunnen worden opgelegd om ervoor te zorgen dat de toe te passen definitieve maatregelen effect sorteren; dat het bovendien noodzakelijk is te bepalen dat in geval van schendig of intrekking van verbintenissen eveneens rechten met terugwerkende kracht kunnen worden toegepast;

Overwegende dat het noodzakelijk is te bepalen dat maatregelen na vijf jaar vervallen, tenzij bij een herzieningsonderzoek blijkt dat zij dienen te worden gehandhaafd; dat in gevallen waarin voldoende bewijsmateriaal in verband met gewijzigde omstandigheden wordt voorgelegd tevens dient te worden voorzien in tussentijdse herzieningen of onderzoeken om te bepalen of terugbetaling van anti-dumpingrechten gerechtvaardigd is; dat het tevens dienstig is te bepalen dat bij de herberekening van een dumpingmarge die een reconstructie van de exportprijzen noodzakelijk maakt, de rechten niet worden behandeld als kosten die tussen de invoer en de wederverkoop zijn gemaakt indien het betrokken recht tot uitdrukking is gebracht in de prijzen van de produkten die in de Gemeenschap aan maatregelen zijn onderworpen;

Overwegende dat uitdrukkelijk moet worden voorzien in de mogelijkheid van een herwaardering van de exportprijzen en de dumpingmarges wanneer de exporteur door middel van een compenserende regeling het recht voor eigen rekening neemt en de maatregelen geen invloed hebben op de prijzen van de produkten die in de Gemeenschap aan maatregelen zijn onderworpen;

Overwegende dat de anti-dumpingovereenkomst van 1994 geen bepalingen bevat met betrekking tot de ontwijking van anti-dumpingmaatregelen, hoewel een afzonderlijk ministerieel besluit in het kader van de GATT ontwijking als probleem onderkent en dit ter behandeling naar de anti-dumpingcommissie van de GATT doorverwijst; dat, aangezien bij de multilaterale handelsbesprekingen nog geen oplossing is gevonden voor dit probleem en in afwachting van het resultaat van de doorverwijzing naar de anti-dumpingcommissie van de GATT, in de communautaire wetgeving nieuwe bepalingen dienen te worden opgenomen om bepaalde praktijken, zoals de loutere assemblage van produkten in de Gemeenschaap of in een derde land, tegen te gaan die hoofdzakelijk de ontwijking van anti-dumpingmaatregelen ten doel hebben;

Overwegende dat het dienstig is te voorzien in de mogelijkheid tot schorsing van anti-dumpingmaatregelen in geval van tijdelijke wijzigingen in de marktomstandigheden die de toepassing van dergelijke maatregelen inopportuun maken;

Overwegende dat het noodzakelijk is te voorzien in de mogelijkheid tot registratie bij invoer van goederen die aan onderzoek worden onderworpen, zodat achteraf maatregelen kunnen worden ingesteld ten aanzien van deze invoer;

Overwegende dat de Lid-Staten toezicht dienen te houden op de invoer van de aan een onderzoek en maatregelen onderworpen goederen om de naleving van de maatregelen te waarborgen en dat zij hun bevindingen hieromtrent evenals de uit hoofde van deze verordening ingevorderde bedragen aan rechten aan de Commissie dienen mede te delen;

Overwegende dat moet worden voorgeschreven dat in bepaalde stadia van het onderzoek een raadgevend comité dient te worden geraadpleegd; dat dit comité is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en dat het voorzitterschap door een vertegenwoordiger van de Commissie wordt waargenomen;

Overwegende dat het dienstig is te bepalen dat controlebezoeken dienen plaats te vinden ter verificatie van de toegezonden informatie betreffende dumping en schade, met dien verstande dat dergelijke bezoeken afhankelijk worden gesteld van de wijze waarop de vragenlijsten zijn ingevuld;

Overwegende dat, teneinde ervoor te zorgen dat onderzoeken binnen de gestelde termijnen worden voltooid, het van wezenlijk belang is te bepalen dat, wanneer het aantal partijen of transacties groot is, een onderzoek steekproefsgewijze mag worden uitgevoerd;

Overwegende dat het noodzakelijk is te bepalen dat voor belanghebbenden die niet voldoende medewerking verlenen aan het onderzoek, andere informatie kan worden gebruikt en dat dergelijke informatie voor de betrokken belanghebbenden minder gunstig kan zijn dan het geval zou zijn geweest wanneer ze wel medewerking hadden verleend aan het onderzoek;

Overwegende dat bepalingen betreffende de vertrouwelijke behandeling van informatie dienen te worden vastgesteld om de openbaarmaking van zakengeheimen te voorkomen;

Overwegende dat het van wezenlijk belang is te voorzien in de bekendmaking van de belangrijkste feiten en overwegingen aan de partijen die voor een dergelijke behandeling in aanmerking komen en dat deze bekendmaking, met inachtneming van de in de Gemeenschap geldende besluitvormingsprocedures, tijdig dient plaats te vinden zodat de belanghebbenden hun belangen kunnen verdedigen;

Overwegende dat het aanbeveling verdient te voorzien in een administratief systeem waarbij argumenten naar voren kunnen worden gebracht met betrekking tot de vraag of maatregelen in het belang van de Gemeenschap en van de consument zijn, termijnen vast te stellen waarbinnen dergelijke informatie dient te worden verstrekt en nadere bepalingen op te nemen betreffende de rechten van de belanghebbende ten aanzien van de openbaarmaking van gegevens;

Overwegende dat het absoluut noodzakelijk is de toepassing van termijnen afhankelijk te stellen van de totstandbrenging van de noodzakelijke administratieve structuren bij de diensten van de Commissie; dat de Raad derhalve door middel van een uiterlijk op 1 april 1995 met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen te nemen besluit dient te bepalen wanneer deze termijnen van toepassing zijn,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Beginselen 1. Een anti-dumpingrecht kan worden toegepast ten aanzien van ieder produkt waarvan het in het vrije verkeer brengen in de Gemeenschap schade veroorzaakt.

2. Een produkt wordt geacht met dumping te zijn ingevoerd indien de prijs van dit produkt bij uitvoer naar de Gemeenschap lager is dan een vergelijkbare prijs die in het kader van normale handelstransacties voor het soortgelijke produkt voor het land van uitvoer is vastgesteld.

3. Het land van uitvoer wordt normaliter geacht het land van oorsprong te zijn. Het kan ook een intermediair land zijn, behalve wanneer, bij voorbeeld, de betrokken produkten enkel door dat land worden doorgevoerd, zij niet in dat land worden vervaardigd of voor deze produkten in dat land geen vergelijkbare prijs voorhanden is.

4. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder "soortgelijk produkt" verstaan een produkt dat identiek is, dat wil zeggen in ieder opzicht gelijk aan het betrokken produkt of, bij gebreke van een dergelijk produkt, een ander produkt dat, hoewel het niet in ieder opzicht gelijk is, kenmerken bezit die grote overeenkomst vertonen met die van het betrokken produkt.

Artikel 2

Vaststelling van dumping A. NORMALE WAARDE 1. De normale waarde is normaliter gebaseerd op de prijzen die door onafhankelijke afnemers in het land van uitvoer in het kader van normale handelstransacties worden betaald of dienen te worden betaald:

a) Wanneer de exporteur in het land van uitvoer het soortgelijke produkt niet vervaardigt noch verkoopt, kan de normale waarde op basis van de prijzen van andere verkopers of producenten worden vastgesteld.

b) De prijzen die worden toegepast tussen belanghebbenden die kennelijk gelieerd zijn of met elkaar een compensatieregeling hebben getroffen, mogen niet worden beschouwd als in het kader van normale handelstransacties te zijn toegepast en mogen niet voor de berekening van de normale waarde worden gebruikt, tenzij wordt vastgesteld dat de relatie tussen deze belanghebbenden de prijzen niet heeft beïnvloed.

2. De normale waarde wordt normaliter vastgesteld op basis van de verkoop van het voor gebruik in het binnenland bestemde soortgelijke produkt indien de op de binnenlandse markt verkochte hoeveelheid ten minste 5 % bedraagt van de naar de Gemeenschap verkochte hoeveelheid van het betrokken produkt, met dien verstande dat een lager percentage mag worden gebruikt, bij voorbeeld wanneer de toegepaste prijzen representatief worden geacht voor de betrokken markt.

3. Wanneer het soortgelijke produkt of niet voldoende hoeveelheden in het kader van normale handelstransacties is verkocht of indien, wegens de bijzondere marktsituatie, deze verkoop geen deugdelijke vergelijking mogelijk maakt, wordt de normale waarde van het soortgelijke produkt berekend aan de hand van de produktiekosten in het land van oorsprong, vermeerderd met een redelijk bedrag voor verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten en winst, of aan de hand van de prijzen bij uitvoer naar een geschikt derde land in het kader van normale handelstransacties, mits deze prijzen representatief zijn.

4. De verkoop van het soortgelijke produkt op de binnenlandse markt van het land van uitvoer of de verkoop bij uitvoer naar een derde land tegen prijzen die lager zijn dan de produktiekosten (vaste en variabele) per eenheid, vermeerderd met verkoopkosten, administratiekosten en algemene kosten, mag uitsluitend worden behandeld als verkoop die, gezien de prijs niet in het kader van normale handelstransacties heeft plaatsgevonden en bij de vaststelling van de normale waarde buiten beschouwing wordt gelaten, indien wordt vastgesteld dat een dergelijke verkoop over een langere periode en in aanzienlijke hoeveelheden plaatsvindt tegen prijzen die het niet mogelijk maken binnen een redelijke termijn alle kosten terug te verdienen:

a) Prijzen die op het tijdstip van de verkoop beneden de kostprijs liggen, doch hoger zijn dan de gewogen gemiddelde kostprijs in het onderzoektijdvak, worden geacht toereikend te zijn om de betrokken producenten in staat te stellen hun kosten binnen een redelijke termijn terug te verdienen.

b) De langere periode bedraagt normaliter één jaar, doch in geen geval minder dan zes maanden en de verkoop beneden de kostprijs per eenheid wordt geacht in aanzienlijke hoeveelheden binnen deze periode te hebben plaatsgevonden wanneer wordt geconstateerd dat de gewogen gemiddelde verkoopprijs lager is dan de gewogen gemiddelde kostprijs per eenheid of dat de hoeveelheid die beneden de kostprijs per eenheid is verkocht niet minder dan 20 % bedraagt van de hoeveelheid die voor de vaststelling van de normale waarde in aanmerking wordt genomen.

5. Voor de toepassing van de leden 1 tot en met 7 worden de kosten normaliter berekend aan de hand van de administratie van diegene waarop het onderzoek betrekking heeft, mits deze wordt gevoerd overeenkomstig de algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen van het betrokken land en wordt aangetoond dat deze een redelijk beeld geeft van de kosten die aan de vervaardiging en de verkoop van het betrokken produkt zijn verbonden:

a) Er wordt rekening gehouden met al het voorgelegde bewijsmateriaal betreffende de correcte kostenallocatie, op voorwaarde dat wordt aangetoond dat deze methode van kostenallocatie ook in het verleden is gebruikt. Indien geen meer geschikte methode voorhanden is, wordt de voorkeur gegeven aan kostenallocatie op basis van de omzet. Tenzij bij de in deze alinea bedoelde kostenallocatie hiermede reeds rekening is gehouden, worden de kosten op passende wijze gecorrigeerd voor eenmalige kostenelementen die aan die toekomstige en/of de huidige produktie worden toegerekend.

b) Wanneer de kosten voor een gedeelte van de terugverdientijd zijn beïnvloed door het gebruik van nieuwe produktievoorzieningen die aanzienlijke nieuwe investeringen vereisen en door een lage bezettingsgraad ten gevolge van het opstarten, geheel of ten dele binnen het onderzoektijdvak, van nieuwe productieprocessen, zijn de gemiddelde kosten voor de opstartfase die welke overeenkomstig de bovenstaande allocatiemethoden aan het einde van deze fase van toepassing zijn en worden zij op dat niveau, voor de betrokken periode, in de in lid 4, onder a), bedoelde gewogen gemiddelde kosten opgenomen. Bij het bepalen van de duur van een opstartfase wordt rekening gehouden met de situatie waarin de betrokken producent of exporteur zich bevindt, met dien verstande dat deze fase niet langer mag zijn dan een passend gedeelte van het begin van de terugverdientijd. Bij deze aanpassing voor de gedurende het onderzoektijdvak gemaakte kosten wordt rekening gehouden met informatie betreffende de opstartfase die verder reikt dan dit tijdvak, op voorwaarde dat zij vóór de controlebezoeken en binnen drie maanden na de opening van het onderzoek wordt verstrekt.

6. Voor de toepassing van de leden 1 tot en met 7 worden de bedragen voor administratiekosten, verkoopkosten, algemene kosten en winst gebaseerd op feitelijke gegevens over de produktie en de verkoop van het soortgelijke produkt, in het kader van normale handelstransacties, door de exporteur of de producent waarop het onderzoek betrekking heeft. Wanneer deze bedragen niet op de bovenomschreven grondslag kunnen worden vastgesteld, mogen zij worden vastgesteld op basis van:

i) het gewogen gemiddelde van de werkelijke kosten die voor andere bij het onderzoek betrokken exporteurs of producenten zijn vastgesteld in verband met de vervaardiging en de verkoop van het soortgelijke produkt op de binnenlandse markt van het land van oorsprong;

ii) de werkelijke bedragen die in het kader van normale handelstransacties voor de betrokken exporteur of producent op de binnenlandse markt van het land van oorsprong van toepassing zijn bij de produktie en de verkoop van dezelfde algemene categorie van produkten;

iii) elke andere redelijke methode, mits het aldus vastgestelde bedrag voor winst niet hoger is dan de winst die andere exporteurs of producenten gewoonlijk maken bij de verkoop van produkten van dezelfde algemene categorie op de binnenlandse markt van het land van oorsprong.

7. Bij invoer uit landen zonder markteconomie, in het bijzonder die waarop Verordening (EG) nr. 519/94 van de Raad van 7 maart 1994 betreffende de gemeenschappelijke regeling voor de invoer uit bepaalde derde landen en tot intrekking van de Verordeningen (EEG) nr. 1765/82, (EEG) nr. 1766/82 en (EEG) nr. 3420/83 (1) van toepassing is, wordt de normale waarde vastgesteld op basis van de prijs of de geconstrueerde waarde in een derde land met een markteconomie, of op basis van de prijs bij uitvoer uit een dergelijk derde land naar andere landen, met inbegrip van de Gemeenschap, of, indien zulks niet mogelijk is, op enige andere redelijke grondslag, met inbegrip van de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het soortgelijke produkt in de Gemeenschap, indien nodig verhoogd met een redelijke winstmarge:

a) Voor de toepassing van dit lid wordt een geschikt derde land met een markteconomie op redelijke wijze geselecteerd, met inachtneming van alle betrouwbare informatie die op het tijdstip van de selectie beschikbaar is. Voorts wordt rekening gehouden met termijnen en wordt, in daarvoor in aanmerking komende gevallen, gebruik gemaakt van een derde land met een markteconomie dat bij hetzelfde onderzoek betrokken is.

b) De naam van het derde land met een markteconomie wordt de bij het onderzoek betrokken partijen onmiddellijk na de opening van het onderzoek medegedeeld. Deze hebben tien dagen de tijd om opmerkingen te maken.

B. EXPORTPRIJS 8. De exportprijs is de werkelijk betaalde of te betalen prijs van het produkt dat vanuit het land van uitvoer naar de Gemeenschap wordt verkocht.

9. Wanneer geen exportprijs voorhanden is of deze kennelijk onbetrouwbaar is omdat de exporteur met de importeur of een derde persoon gelieerd is of met deze een compensatieregeling heeft getroffen, mag de exportprijs worden geconstrueerd op basis van de prijs waartegen de ingevoerde produkten voor het eerst aan een onafhankelijke afnemer doorverkocht worden of, indien de produkten niet aan een onafhankelijke afnemer worden doorverkocht of niet worden doorverkocht in de staat waarin zij zijn ingevoerd, op een andere redelijke grondslag:

a) In dergelijke gevallen wordt voor alle kosten tussen invoer en wederverkoop met inbegrip van rechten en heffingen, en voor winst een correctie toegepast teneinde een betrouwbare exportprijs franco grens Gemeenschap vast te stellen.

b) De elementen waarvoor een correctie wordt toegepast omvatten die welke normaliter ten laste zijn van de importeur, maar die worden betaald door een binnen of buiten de Gemeenschap gevestigde betrokkene die kennelijk met de importeur of de exporteur gelieerd is of met deze een compensatieregeling heeft getroffen. Zij omvatten onder meer de gebruikelijke kosten van vervoer, verzekering, laden, lossen, op- en overslag en aanverwante kosten, evenals de douanerechten, alle anti-dumpingrechten en andere heffingen die in het land van invoer verschuldigd zijn uit hoofde van de invoer of de verkoop van de goederen, alsmede een redelijke marge voor verkoopkosten, algemene kosten, administratiekosten en winst.

C. VERGELIJKING 10. De exportprijs wordt op billijke wijze met de normale waarde vergeleken. Deze vergelijking geschiedt op hetzelfde handelsniveau, voor zo dicht mogelijk bij elkaar liggende verkoopdata en met inachtneming van andere verschillen die van invloed zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen. Wanneer de vastgestelde normale waarde en de exportprijs niet op deze grondslag kunnen worden vergeleken, wordt door middel van correcties, al naar gelang van de bijzondere kenmerken van elke zaak, rekening gehouden met verschillen tussen factoren waarvan wordt beweerd en aangetoond dat zij van invloed zijn op de prijzen en, dientengevolge, op de vergelijkbaarheid daarvan. Bij het aanbrengen van deze correcties dienen doublures te worden vermeden, in het bijzonder wat de kortingen, rabatten, hoeveelheden en het handelsniveau betreft. Wanneer aan de gestelde voorwaarden is voldaan, kunnen correcties plaatsvinden voor de hierna volgende factoren:

a) Fysieke kenmerken Er wordt een correctie toegepast voor verschillen in fysieke kenmerken van het betrokken produkt. De correctie berust op een redelijke raming van de marktwaarde van het verschil.

b) Invoerheffingen en indirecte belastingen De normale waarde wordt gecorrigeerd voor een bedrag dat overeenstemt met alle invoerheffingen of indirecte belastingen die worden geheven op het voor verbruik in het land van uitvoer bestemde soortgelijke produkt en van de fysiek daarin opgenomen materialen, voor zover deze heffingen en belastingen niet zijn ingevorderd noch terugbetaald voor het naar de Gemeenschap uitgevoerde produkt.

c) Kortingen, rabatten en hoeveelheden Er wordt een correctie toegepast voor verschillen in kortingen en rabatten, met inbegrip van die welke worden toegekend voor verschillen in hoeveelheden, indien deze naar behoren zijn gekwantificeerd en rechtstreeks aan de betrokken verkoop zijn gerelateerd. Tevens kan een correctie worden toegepast voor uitgestelde kortingen en rabatten indien het verzoek daartoe gebaseerd is op een gevestigd gebruik in vroegere perioden, waaronder de inachtneming van de voorwaarden voor de toekenning van kortingen of rabatten.

d) Handelsniveau Er wordt een correctie toegepast voor verschillen in handelsniveau, met inbegrip van de verschillen die voortvloeien uit de wederverkoop onder eigen merknaam, wanneer, met betrekking tot de distributiekanalen van beide markten, wordt aangetoond dat de exportprijs, die een geconstrueerde exportprijs kan zijn, zich op een ander handelsniveau bevindt dan de normale waarde en het verschil tussen beide de vergelijkbaarheid van de prijzen heeft beïnvloed, hetgeen dient te blijken uit permanente en duidelijke verschillen tussen de functies die de verkoper vervult en de prijzen die hij hanteert op de onderscheidende handelsniveaus op de binnenlandse markt van het land van uitvoer. De omvang van de correctie is gebaseerd op de marktwaarde van het verschil.

e) Vervoer, verzekering, laden, lossen, op- en overslag en aanverwante kosten Er wordt een correctie toegepast voor verschillen in directe kosten in verband met de overbrenging van het produkt van de bedrijfsruimten van de exporteur naar een onafhankelijke afnemer wanneer dergelijke kosten in de prijzen zijn begrepen. Deze kosten omvatten de kosten van vervoer, verzekering, laden, lossen, op- en overslag en aanverwante kosten.

f) Verpakking Er wordt correctie toegepast voor verschillen in de diverse, rechtstreeks aan het verpakken van het betrokken produkt gerelateerde kosten.

g) Krediet Er wordt een correctie toegepast voor verschillen in de kosten van de kredieten die voor de verkoop van de betrokken produkten zijn verleend, voor zover deze factor in aanmerking wordt genomen bij het vaststellen van de prijzen.

h) Dienstverlening na verkoop Er wordt een correctie voor verschillen in de directe kosten in verband met waarborgen, garanties, technische bijstand en dienstverlening waarin de wet en/of het verkoopcontract voorzien.

i) Commissies Er wordt een correctie toegepast voor verschillen in de commissies die in verband met de verkoop van de betrokken produkten worden betaald.

j) Omrekening van valuta Wanneer ten behoeve van de prijsvergelijking valuta dienen te worden omgerekend, wordt daarvoor de wisselkoers op de datum van verkoop gebruikt. Wanneer echter de verkoop van vreemde valuta op de termijnmarkt rechtstreeks aan de betrokken exportverkoop is gekoppeld, dient de bij de termijnverkoop gebruikte wisselkoers te worden toegepast. De datum van verkoop is normaliter de factuurdatum. Indien evenwel de datum van het contract, van de kooporder of van de orderbevestiging meer in overeenstemming is met de verkoopvoorwaarden mag één van deze data worden gebruikt. Met wisselkoersschommelingen wordt geen rekening gehouden en exporteurs hebben 60 dagen de tijd om duurzame veranderingen van de wisselkoersen gedurende het onderzoektijdvak aan te tonen.

D. DUMPINGMARGE 11. Onder voorbehoud van de relevante bepalingen betreffende de billijke vergelijking, wordt het bestaan van dumpingmarges in het onderzoektijdvak normaliter vastgesteld door vergelijking van een gewogen gemiddelde normale waarde met een gewogen gemiddelde prijs van alle vergelijkbare exporttransacties naar de Gemeenschap of door vergelijking, per transactie, van afzonderlijke normale waarden en afzonderlijke prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap. Een op een gewogen gemiddelde gebaseerde normale waarde mag evenwel met de prijzen van alle afzonderlijke uitvoertransacties naar de Gemeenschap vergeleken worden indien de exportprijzen voor de verschillende afnemers, regio's en tijdvakken sterk uiteenlopen en de in de voorgaande zin omschreven methoden ontoereikend zouden zijn om de dumping volledig tot uitdrukking te brengen. De bepalingen van dit lid vormen geen beletsel voor het gebruik van de steekproefmethode overeenkomstig artikel 17.

12. De dumpingmarge is het bedrag waarmee de normale waarde de exportprijs overschrijdt. Wanneer dumpingmarges variëren, kan een gewogen gemiddelde dumpingmarge worden vastgesteld.

Artikel 3

Vaststelling van schade 1. Voor de toepassing van deze verordening wordt onder "schade", tenzij anders bepaald, verstaan aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap, dreiging van aanmerkelijke schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap of aanmerkelijke vertraging bij de vestiging van een dergelijke bedrijfstak en wordt dit begrip volgens de bepalingen van dit artikel geïnterpreteerd.

2. De vaststelling van schade is gebaseerd op positief bewijsmateriaal en houdt een objectief onderzoek in van a) de omvang van de invoer met dumping en de gevolgen daarvan voor de prijzen van soortgelijke produkten in de Gemeenschap en b) de gevolgen van deze invoer voor de bedrijfstak van de Gemeenschap.

3. Wat de omvang van de invoer met dumping betreft, wordt nagegaan of deze, in absolute cijfers dan wel in verhouding tot de produktie of het verbruik in de Gemeenschap, aanzienlijk is toegenomen. Wat de weerslag van de invoer met dumping op de prijzen betreft, wordt nagegaan of er sprake is van aanzienlijke prijsonderbieding door het met dumping ingevoerde produkt ten opzichte van de prijzen van soortgelijke produkten van de bedrijfstak van de Gemeenschap, dan wel of deze invoer de prijzen op enige andere wijze sterk drukt of een aanzienlijke belemmering vormt voor prijsverhogingen die zonder deze invoer hadden plaatsgevonden, met dien verstande dat geen van deze factoren op zich, noch verscheidene van deze factoren te zamen noodzakelijkerwijze doorslaggevend is of zijn.

4. Wanneer de invoer van een produkt uit meer dan één land terzelfder tijd aan een anti-dumpingonderzoek wordt onderworpen, worden de gevolgen van deze invoer uitsluitend cumulatief beoordeeld indien wordt vastgesteld dat a) de dumpingmarge voor het uit elk land ingevoerde produkt meer dan minimaal is in de zin van artikel 9, lid 3, en de uit elk land ingevoerde hoeveelheid niet als te verwaarlozen zijnde kan worden aangemerkt, en b) een cumulatieve beoordeling van de gevolgen van de invoer opportuun is gezien de concurrentieverhoudingen tussen de ingevoerde produkten onderling en tussen de ingevoerde produkten en het soortgelijke produkt uit de Gemeenschap.

5. Het onderzoek naar de gevolgen van de invoer met dumping voor de betrokken bedrijfstak van de Gemeenschap omvat een beoordeling van alle relevante economische factoren en indicatoren die op de situatie van die bedrijfstak van invloed zijn, zoals het feit dat een bedrijfstak nog steeds herstellende is van de gevolgen van invoer met dumping of subsidiëring die in het verleden heeft plaatsgevonden, de werkelijke hoogte van de dumpingmarge, de werkelijke en potentiële daling van de verkopen, de winstmarges, de omzet, het marktaandeel, de produktiviteit, de rentabiliteit en de bezettingsgraad, alsmede de factoren die van invloed zijn op de prijzen in de Gemeenschap, de werkelijke en potentiële negatieve gevolgen voor de "cash flow", de voorraden, de werkgelegenheid, de lonen, de groei en het vermogen om kapitaal of investeringen aan te trekken. Deze lijst is niet limitatief, noch zijn een of meer van deze factoren noodzakelijkerwijze doorslaggevend.

6. Aan de hand van het overeenkomstig lid 2 voorgelegde relevante bewijsmateriaal moet worden aangetoond dat de invoer met dumping schade in de zin van deze verordening veroorzaakt. Hierbij moet meer in het bijzonder worden aangetoond dat de overeenkomstig lid 3 vastgestelde omvang en/of prijzen de in lid 5 omschreven gevolgen hebben voor de bedrijfstak van de Gemeenschap en dat deze gevolgen als aanmerkelijk zijnde kunnen worden beschouwd.

7. Er wordt ook een onderzoek ingesteld naar andere gekende factoren dan de invoer met dumping, die de bedrijfstak van de Gemeenschap terzelfder tijd schade toebrengen, om te voorkomen dat de door deze andere factoren veroorzaakte schade overeenkomstig het bepaalde in lid 6 aan de invoer met dumping wordt toegeschreven. Relevant in dit verband zijn, onder andere de hoeveelheden en de prijzen van importprodukten die niet tegen dumpingprijzen worden verkocht, een inkrimping van de vraag of wijzigingen in het consumentengedrag, handel beperkende praktijken van en de concurrentie tussen buitenlandse producenten en producenten in de Gemeenschap, technologische ontwikkelingen en de exportprestaties en de produktiviteit van de bedijfstak van de Gemeenschap.

8. De gevolgen van de invoer met dumping worden beoordeeld in verhouding tot de produktie van het soortgelijke produkt door de bedrijfstak van de Gemeenschap, mits deze produktie duidelijk kan worden onderscheiden aan de hand van beschikbare gegevens over criteria zoals het produktieproces, de omzet en de winst van de producenten. Is deze produktie niet op bovenomschreven wijze te onderscheiden, dan worden de gevolgen van de invoer met dumping beoordeeld aan de hand van een onderzoek van de kleinste groep of het kleinste assortiment produkten waartoe het soortgelijke produkt behoort en waarover de nodige gegevens kunnen worden verkregen.

9. De vaststelling dat aanmerkelijke schade dreigt te worden toegebracht is op feiten gebaseerd en niet enkel op veronderstellingen, ramingen of vage mogelijkheden. De verandering van omstandigheden waardoor een situatie zou ontstaan waarin dumping schade veroorzaakt, moet voor de nabije toekomst duidelijk zijn te voorzien:

a) Ten behoeve van de vaststelling van dreigende aanmerkelijke schade worden onder meer de volgende factoren in aanmerking genomen:

i) de snelle toename van de invoer met dumping op de markt van de Gemeenschap, wat erop wijst dat de invoer waarschijnlijk nog aanzienlijk in omvang zal toenemen;

ii) voldoende vrij beschikbare produktiecapaciteit van de exporteur of een aanmerkelijke toename daarvan in de nabije toekomst, waardoor het waarschijnlijk is dat de uitvoer met dumping naar de Gemeenschap nog aanzienlijk zal toenemen, waarbij evenwel rekening moet worden gehouden met de beschikbaarheid van andere exportmarkten die de extra voor uitvoer beschikbare hoeveelheden kunnen absorberen;

iii) het feit dat de produkten al dan niet worden ingevoerd tegen prijzen die een sterke druk op de binnenlandse prijzen zullen uitoefenen of een stijging van deze prijzen zullen verhinderen en de vraag naar importprodukten vermoedelijk nog zullen doen toenemen;

iv) de bestaande voorraad van het produkt waarop het onderzoek betrekking heeft.

b) Geen van deze factoren behoeft op zich doorslaggevend te zijn, maar alle in overweging genomen factoren te zamen moeten tot de conclusie leiden dat de invoer met dumping op korte termijn zal toenemen en dat deze invoer, tenzij beschermingsmaatregelen worden genomen, aanmerkelijke schade zal veroorzaken.

Artikel 4

Omschrijving van het begrip "bedrijfstak van de Gemeenschap"

1. In de zin van deze verordening wordt onder "bedrijfstak van de Gemeenschap" verstaan de gezamenlijke producenten in de Gemeenschap van soortgelijke produkten of dat deel van deze producenten in de Gemeenschap wier gezamenlijke produktie van de betrokken produkten een groot deel van de totale communautaire produktie van deze produkten als omschreven in artikel 5, lid 4, uitmaakt, met dien verstande dat i) wanneer producenten met exporteurs of importeurs gelieerd zijn of zelf importeur zijn van het produkt dat met dumping zou worden ingevoerd, onder "bedrijfstak van de Gemeenschap" de overige producenten kunnen worden verstaan;

ii) in buitengewone omstandigheden het grondgebied van de Gemeenschap, wat de betrokken produktie betreft, in twee of meer concurrerende markten kan worden verdeeld en de producenten binnen elke markt als een afzonderlijke bedrijfstak kunnen worden beschouwd indien a) de producenten binnen die markt hun gehele of vrijwel hun gehele produktie van het betrokken produkt op die markt verkopen, en b) aan de vraag op die markt niet in belangrijke mate wordt voldaan door elders in de Gemeenschap gevestigde producenten van het betrokken produkt. In deze omstandigheden kan tot het bestaan van schade worden geconcludeerd zelfs indien een groot deel van de totale bedrijfstak van de Gemeenschap geen schade lijdt, mits de invoer met dumping op deze afzonderlijke markt geconcentreerd is en de producenten van alle of vrijwel alle produkten op die markt door de invoer met dumping schade lijden.

2. Voor de toepassing van lid 1 worden producenten uitsluitend geacht met exporteurs of importeurs gelieerd te zijn indien a) één van hen rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap heeft over de anderen of indien b) een derde persoon rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap heeft over hen beiden, of indien c) zij te zamen rechtstreeks of onrechtstreeks zeggenschap hebben over een derde persoon, voor zover er redenen zijn om aan te nemen of te vermoeden dat de betrokken producent zich door deze relatie anders gedraagt dan niet gelieerde producenten. Voor de toepassing van dit lid wordt een persoon geacht zeggenschap te hebben over een andere persoon wanneer de ene rechtens of feitelijk in een positie is het handelen van de andere te beperken of te leiden.

3. Wanneer onder "bedrijfstak van de Gemeenschap" de producenten in een bepaald gebied worden verstaan, wordt de exporteurs gelegenheid gegeven overeenkomstig artikel 8 verbintenissen aan te bieden voor het betrokken gebied. In dat geval wordt bij de beoordeling van het belang van de Gemeenschap in het bijzonder rekening gehouden met het belang van dat gebied. Indien niet onmiddellijk een passende verbintenis wordt aangeboden of indien de in artikel 8, leden 9 en 10, omschreven situatie zich voordoet, kan voor de Gemeenschap in haar geheel een voorlopig of definitief recht worden opgelegd. In dergelijke gevallen kunnen de rechten, indien zulks in de praktijk uitvoerbaar is, tot specifieke produkten of exporteurs worden beperkt.

4. De bepalingen van artikel 3, lid 8, zijn op dit artikel van toepassing.

Artikel 5

Inleiding van de procedure 1. Behoudens het bepaalde in lid 6, wordt een onderzoek naar het bestaan, de omvang en de gevolgen van dumping geopend naar aanleiding van een schriftelijke klacht die door een natuurlijke persoon of een rechtspersoon of een vereniging zonder rechtspersoonlijkheid namens de bedrijfstak van de Gemeenschap wordt ingediend:

a) De klacht kan worden ingediend bij de Commissie of bij een Lid-Staat, die deze aan de Commissie doet toekomen. De Commissie doet de Lid-Staten een afschrift toekomen van elke klacht die zij ontvangt. De klacht wordt geacht te zijn ingediend op de eerste werkdag volgende op de dag van bezorging bij de Commissie als aangetekend poststuk of de dag van afgifte van een ontvangstbewijs door de Commissie.

b) Wanneer geen klacht wordt ingediend maar een Lid-Staat over voldoende bewijsmateriaal inzake dumping en daaruit voortvloeiende schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap beschikt, doet hij dit bewijsmateriaal onmiddellijk aan de Commissie toekomen.

2. Een overeenkomstig het bepaalde in lid 1 ingediende klacht bevat bewijsmateriaal ten aanzien van dumping, schade en het oorzakelijke verband tussen de beweerde invoer met dumping en de beweerde schade. De klacht bevat alle gegevens waarover de klager redelijkerwijze dient te beschikken met betrekking tot:

i) de identiteit van de klager en de omvang en de waarde van het soortgelijke produkt dat de klager in de Gemeenschap vervaardigt. Wordt namens de bedrijfstak van de Gemeenschap een schriftelijke klacht ingediend, dan wordt deze bedrijfstak daarin omschreven door middel van een lijst van alle gekende communautaire producenten van het soortgelijke produkt (of verenigingen van communautaire producenten van het soortgelijke produkt) en, voor zover mogelijk, een opgave van de hoeveelheid en de waarde van het soortgelijke produkt dat door deze producenten in de Gemeenschap wordt vervaardigd;

ii) een uitvoerige omschrijving van het produkt dat met dumping zou worden ingevoerd, de naam van het betrokken land of de betrokken landen van oorsprong of uitvoer, de identiteit van elke gekende exporteur of buitenlandse producent en een lijst van gekende personen die het betrokken produkt invoeren;

iii) de prijzen waartegen het betrokken produkt voor verbruik op de binnenlandse markt van het land of de landen van oorsprong of uitvoer wordt verkocht (of, indien van toepassing, de prijzen waartegen het produkt vanuit het land of de landen van oorsprong of uitvoer naar een of meer derde landen wordt verkocht, of de geconstrueerde waarde van het produkt), alsmede gegevens over exportprijzen of, indien van toepassing, de prijzen waartegen het produkt voor het eerst aan een onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap wordt verkocht;

iv) de ontwikkelingen met betrekking tot de omvang van de invoer met dumping, de weerslag van deze invoer op de prijzen van het soortgelijke produkt op de markt van de Gemeenschap en de weerslag van de invoer op de bedrijfstak van de Gemeenschap, zoals blijkt uit relevante factoren en indicatoren met betrekking tot de situatie van de bedrijfstak van de Gemeenschap, waaronder die welke zijn genoemd in artikel 3, leden 3 en 5.

3. De Commissie onderzoekt voor zover mogelijk de juistheid en toereikendheid van het bij de klacht gevoegde bewijsmateriaal teneinde vast te stellen of dit voldoende is om tot de opening van een onderzoek over te gaan.

4. Een onderzoek op grond van lid 1 wordt eerst geopend nadat aan de hand van een onderzoek naar de mate waarin de klacht door de producenten van het soortgelijke produkt in de Gemeenschap gesteund dan wel betwist wordt, is vastgesteld dat deze door of namens de bedrijfstak van de Gemeenschap is ingediend. De klacht word geacht "door of namens de bedrijfstak van de Gemeenschap te zijn ingediend" indien zij gesteund wordt door de producenten in de Gemeenschap wier gezamenlijke produktie meer dan 50 % bedraagt van de totale produktie van het soortgelijke produkt dat vervaardigd wordt door dat deel van de bedrijfstak van de Gemeenschap dat zich voor of tegen de klacht heeft uitgesproken. Er wordt evenwel geen onderzoek geopend wanneer de producenten in de Gemeenschap die de klacht uitdrukkelijk steunen, minder dan 25 % van de totale produktie van het soortgelijke produkt door de bedrijfstak van de Gemeenschap vertegenwoordigen.

5. De autoriteiten geven geen bekendheid aan de met het oog op de opening van het onderzoek ingediende klacht voordat het besluit tot opening van een onderzoek is genomen. Na ontvangst van een door het nodige bewijsmateriaal gestaafde klacht en vóór de opening van een onderzoek wordt de overheid van het betrokken land van uitvoer op de hoogte gebracht.

6. Indien, in bijzondere omstandigheden, wordt besloten een onderzoek te openen zonder dat een daartoe strekkend schriftelijk verzoek van of namens de bedrijfstak van de Gemeenschap is ontvangen, wordt hiertoe slechts overgegaan indien er voldoende bewijsmateriaal is over het bestaan van dumping, schade en oorzakelijk verband zoals bedoeld in lid 2.

7. Bij het nemen van het besluit om al dan niet tot een onderzoek over te gaan wordt het bewijsmateriaal ten aanzien van dumping en schade terzelfder tijd in overweging genomen Een klacht wordt afgewezen wanneer er onvoldoende bewijs van dumping of schade is om voortzetting van de procedure te rechtvaardigen. Op grond van dit artikel worden geen procedures ingeleid tegen landen waarvan de invoer een marktaandeel van minder dan 1 % vertegenwoordigt, tenzij die landen te zamen goed zijn voor meer dan 3 % van het verbruik in de Gemeenschap.

8. De klacht kan vóór de opening van het onderzoek worden ingetrokken, in welk geval zij geacht wordt niet te zijn ingediend.

9. Indien na overleg blijkt dat er voldoende bewijsmateriaal is om een procedure in te leien, gaat de Commissie daartoe over binnen 45 dagen nadat de klacht is ingediend en maakt zij dit in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekend. Wanneer onvoldoende bewijsmateriaal werd ingediend, wordt de klager, na overleg, daarvan in kennis gesteld binnen 45 dagen na de datum waarop de klacht bij de Commissie werd ingediend.

10. In het bericht van inleiding van de procedure wordt de opening van een onderzoek aangekondigd, worden het betrokken produkt en de betrokken landen bekendgemaakt, wordt een samenvatting gegeven van de ontvangen informatie en wordt vermeld dat alle relevante informatie aan de Commissie dient te worden medegedeeld. Voorts worden in dit bericht de termijnen bekendgemaakt waarbinnen belanghebbenden zich kenbaar kunnen maken, hun standpunt schriftelijk naar voren kunnen brengen en bij het onderzoek in aanmerking te nemen informatie kunnen verschaffen. Tevens wordt de termijn bekendgemaakt waarbinnen belanghebbenden kunnen verzoeken overeenkomstig artikel 6, lid 5, door de Commissie te worden gehoord.

11. De Commissie stelt de haar bekende betrokken exporteurs en importeurs en representatieve verenigingen van importeurs en exporteurs evenals de vertegenwoordigers van het land van uitvoer en de klagers ervan in kennis dat de procedure werd ingeleid en stelt de volledige tekst van de overeenkomstig lid 1 ontvangen schriftelijke klacht, met inachtneming van de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke informatie, ter beschikking van de gekende exporteurs, de autoriteiten van het land van uitvoer en, op hun verzoek, de andere belanghebbenden. Wanneer het aantal betrokken exporteurs bijzonder groot is, wordt de volledige tekst van de schriftelijke klacht daarentegen enkel aan de autoriteiten van het land van uitvoer of aan de betrokken handelsvereniging toegezonden.

12. Een anti-dumpingonderzoek mag de inklaringsprocedures van de douane niet hinderen.

Artikel 6

Het onderzoek 1. Na de inleiding van de procedure maakt de Commissie, in samenwerking met de Lid-Staten, een aanvang met het onderzoek op het niveau van de Gemeenschap. Dit onderzoek heeft zowel betrekking op de dumping als op de schade en deze beide elementen worden terzelfder tijd onderzocht. Om ervoor te zorgen dat de bevindingen representatief zijn, wordt een onderzoektijdvak vastgesteld dat normaliter een onmiddellijk aan de procedure voorafgaande periode van ten minste zes maanden beslaat. Informatie die betrekking heeft op een na het onderzoektijdvak volgende periode wordt normaliter niet in aanmerking genomen.

2. Belanghebbenden die een bij een anti-dumpingonderzoek gebruikte vragenlijst ontvangen, beschikken over ten minste 30 dagen om deze te beantwoorden. Voor de exporteurs gaat de termijn in op de dag van ontvangst van de vragenlijst, die voor dit doel geacht wordt te zijn ontvangen binnen één week nadat hij de respondent of de geëigende diplomatieke vertegenwoordiger van het land van uitvoer werd toegezonden. De termijn van 30 dagen kan worden verlengd op voorwaarde dat rekening wordt gehouden met de voor het onderzoek vastgestelde termijn en dat de belanghebbende zijn verzoek naar behoren motiveert, door opgave van de bijzondere omstandigheden waarin hij zich bevindt.

3. De Commissie kan de Lid-Staten verzoeken informatie te verstrekken en de Lid-Staten nemen alle noodzakelijke maatregelen om gevolg te geven aan dit verzoek. Zij doen de Commissie de gevraagde informatie toekomen te zamen met de resultaten van alle inspecties, controles en onderzoeken die zij hebben uitgevoerd. De Commissie deelt deze informatie, zowel die van algemeen belang als die welke door een Lid-Staat is gevraagd, aan de Lid-Staten mede, tenzij het om vertrouwelijke informatie gaat, in welk geval een niet-vertrouwelijke samenvatting wordt toegezonden.

4. De Commissie kan de Lid-Staten verzoeken alle noodzakelijke controles en inspecties uit te voeren, in het bijzonder bij importeurs, handelaren en producenten in de Gemeenschap, en een onderzoek in te stellen in derde landen, op voorwaarde dat de betrokken ondernemingen hiervoor toestemming geven en de overheid van het betrokken land hiervan officieel in kennis werd gesteld en geen bezwaar maakt. De Lid-Staten nemen alle noodzakelijke maatregelen om aan dergelijke verzoeken van de Commissie te voldoen. Ambtenaren van de Commissie kunnen op verzoek van de Commissie of van een Lid-Staat de ambtenaren van de Lid-Staten in hun werkzaamheden bijstaan.

5. De belanghebbenden die zich kenbaar hebben gemaakt overeenkomstig het bepaalde in artikel 5, lid 10, worden gehoord indien zij binnen de termijn die in het in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakte bericht is vastgesteld, een daartoe strekkend schriftelijk verzoek indienen waarin zij aantonen dat zij belanghebbenden zijn voor wie de resultaten van de procedure vermoedelijk consequenties zullen hebben en dat zij geldige redenen hebben om te worden gehoord.

6. De importeurs, de exporteurs, de vertegenwoordigers van de overheid van het land van uitvoer en de klagers, die zich overeenkomstig het bepaalde in artikel 5, lid 10, kenbaar hebben gemaakt, worden op verzoek in de gelegenheid gesteld andere partijen met tegengestelde belangen te ontmoeten, zodat afwijkende standpunten en tegenargumenten naar voren kunnen worden gebracht. Bij het regelen van deze contacten dient rekening te worden gehouden met de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke informatie en met de wensen van de belanghebbenden. Geen enkele belanghebbende is verplicht aan een vergadering deel te nemen, noch mag de afwezigheid van een partij op een bijeenkomst haar belangen schaden. Met de overeenkomstig het bepaalde in dit lid verstrekte mondelinge informatie wordt rekening gehouden voor zover zij later in schriftelijke vorm wordt verstrekt.

7. De klagers, de importeurs, de exporteurs, de representatieve verenigingen van importeurs en exporteurs, de gebruikers en de consumentenorganisaties, die zich overeenkomstig het bepaalde in artikel 5, lid 10, kenbaar hebben gemaakt, alsmede de vertegenwoordigers van het land van uitvoer, hebben op schriftelijk verzoek inzage in alle door een bij het onderzoek betrokken partij verstrekte informatie, doch niet in de interne documenten van de autoriteiten van de Gemeenschap of haar Lid-Staten, die betrekking heeft op hun zaak, die niet vertrouwelijk is in de zin van artikel 19 en die bij het onderzoek wordt gebruikt. Deze belanghebbenden mogen commentaar geven op vorenbedoelde informatie en met hun opmerkingen kan rekening worden gehouden indien deze met voldoende bewijsmateriaal zijn gestaafd.

8. Behoudens in de in artikel 8 bedoelde omstandigheden wordt voor zover mogelijk gecontroleerd of de door de belanghebbenden verstrekte inlichtingen waarop de bevindingen worden gebaseerd, juist zijn.

9. Het onderzoek in de overeenkomstig artikel 5, lid 9, ingeleide procedures wordt voor zover mogelijk binnen één jaar afgesloten. Het wordt in ieder geval binnen 15 maanden na de opening beëindigd, in overeenstemming met de bevindingen als bedoeld in artikel 8 voor verbintenissen of de bevindingen als bedoeld in artikel 9 voor definitieve maatregelen.

Artikel 7

Voorlopige maatregelen 1. Voorlopige maatregelen kunnen worden toegepast indien er een procedure is ingeleid overeenkomstig het bepaalde in artikel 5, er hierover een bericht is gepubliceerd en belanghebbenden voldoende gelegenheid hebben gehad om inlichtingen te verstrekken en opmerkingen te maken overeenkomstig het bepaalde in artikel 5, lid 10, er een voorlopige, positieve vaststelling inzake dumping en daaruit voortvloeiende schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap is gedaan en het in het belang van de Gemeenschap is dat maatregelen worden genomen om dergelijke schade te voorkomen. Voorlopige maatregelen worden niet eerder dan 60 dagen en niet later dan negen maanden na de inleiding van de procedure genomen.

2. Het voorlopige anti-dumpingrecht mag niet hoger zijn dan de voorlopig vastgestelde dumpingmarge en dient lager te zijn dan deze marge indien dit lagere recht toereikend is om de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade weg te nemen.

3. De voorlopige maatregelen bestaan erin dat een zekerheid wordt verlangd, hetgeen betekent dat bij het in het vrije verkeer brengen in de Gemeenschap van de betrokken produkten zekerheid dient te worden gesteld.

4. De Commissie neemt voorlopige maatregelen na overleg of, in bijzonder dringende omstandigheden, na de Lid-Staten hieromtrent te hebben geïnformeerd. In het laatste geval geschiedt dit overleg uiterlijk tien dagen na de datum waarop de Lid-Staten in kennis zijn gesteld van de door de Commissie genomen maatregelen.

5. Wanneer een Lid-Staat om het onmiddellijke optreden van de Commissie verzoekt en aan de voorwaarden van lid 1 is voldaan, beslist de Commissie binnen ten hoogste vijf werkdagen na de ontvangst van het verzoek of een voorlopig anti-dumpingrecht wordt opgelegd.

6. De Commissie stelt de Raad en de Lid-Staten onverwijld in kennis van elke beslissing die zij neemt uit hoofde van dit artikel. De Raad kan met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een ander besluit nemen.

7. Een voorlopig recht kan voor zes maanden worden opgelegd en vervolgens met drie maanden worden verlengd, dan wel voor negen maanden worden opgelegd. Het recht kan evenwel uitsluitend worden verlengd, of voor een periode van negen maanden opgelegd, indien de exporteurs die een aanzienlijk percentage van de bedrijfstak vertegenwoordigen een daartoe strekkend verzoek indienen of bij kennisgeving door de Commissie geen bezwaar maken.

Artikel 8

Verbintenissen 1. Een onderzoek kan worden beëindigd zonder dat voorlopige of definitieve rechten worden ingesteld, indien een exporteur op vrijwillige basis bevredigende verbintenissen aanbiedt om zijn prijzen te herzien of de uitvoer met dumping naar het betrokken gebied stop te zetten, mits de Commissie, na overleg, ervan overtuigd is dat de schadelijke gevolgen van dumping hierdoor worden weggenomen. De prijzen worden ingevolge deze verbintenissen niet sterker verhoogd dan nodig is om de dumpingmarge te elimineren. De prijsverhogingen dienen lager te zijn dan de dumpingmarge indien dergelijke verhogingen toereikend zijn om een einde te maken aan de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade.

2. De Commissie kan zelf verbintenissen voorstellen, maar een exporteur kan niet gedwongen worden hierop in te gaan. Het feit dat een exporteur geen verbintenissen aanbiedt of niet op een voorstel daartoe ingaat, heeft geen enkele invloed op het onderzoek van de zaak. Niettemin kan worden vastgesteld dat bij voortzetting van de invoer met dumping de kans op schade groter is. Van de exporteurs worden geen verbintenissen gevraagd, noch aanvaard, tenzij een voorlopige vaststelling van dumping en daaruit voortvloeiende schade is gedaan. Behoudens uitzonderlijke omstandigheden kunnen na het verstrijken van de periode waarin overeenkomstig artikel 20, lid 5, opmerkingen kunnen worden gemaakt, geen verbintenissen meer worden aangeboden.

3. Verbintenissen behoeven niet te worden aanvaard indien deze aanvaarding in de praktijk, bij voorbeeld omdat het aantal feitelijke of potentiële exporteurs te groot is, of om andere redenen, onder meer van algemeen beleid, moeilijkheden zou opleveren. De betrokken exporteur kan worden medegedeeld om welke redenen wordt overwogen een aangeboden verbintenis af te wijzen en kan in de gelegenheid worden gesteld hierop commentaar te leveren. De redenen voor de afwijzing worden in het definitieve besluit uiteengezet.

4. Partijen die een verbintenis aanbieden, dienen een niet-vertrouwelijke versie daarvan ter beschikking te stellen die aan de bij het onderzoek betrokken partijen kan worden toegezonden.

5. Wanneer, na overleg, verbintenissen worden aanvaard en in het raadgevend comité geen bezwaren naar voren worden gebracht, wordt het onderzoek beëindigd. In alle andere gevallen doet de Commissie de Raad ten spoedigste een verslag van het overleg toekomen, te zamen met een voorstel tot beëindiging van het onderzoek. Het onderzoek wordt als beëindigd beschouwd indien de Raad niet binnen één maand met een gekwalificeerde meerderheid een ander besluit neemt.

6. Worden de verbintenissen aanvaard, dan wordt het onderzoek naar dumping en schade normaliter beëindigd. Indien in een dergelijk geval wordt vastgesteld dat er geen sprake is van dumping of schade komt de verbintenis automatisch te vervallen, behalve wanneer een dergelijke vaststelling grotendeels het gevolg is van het bestaan van een verbintenis. In dergelijke gevallen kunnen de autoriteiten verlangen dat een verbintenis gedurende een redelijke termijn wordt gehandhaafd. Indien wordt vastgesteld dat er inderdaad sprake is van dumping en schade, wordt de verbintenis gehandhaafd overeenkomstig de eraan verbonden voorwaarden en de bepalingen van deze verordening.

7. De Commissie verlangt van elke exporteur van wie een verbintenis werd aanvaard dat hij op gezette tijden informatie verstrekt omtrent de naleving van deze verbintenis en dat hij de autoriteiten de gelegenheid geeft relevante gegevens te verifiëren. Indien een exporteur niet aan deze eisen voldoet, wordt hij geacht zijn verbintenis te hebben geschonden.

8. Wanneer tijdens het onderzoek van bepaalde exporteurs verbintenissen worden aanvaard, worden deze voor de toepassing van artikel 11 geacht van kracht te worden op de datum waarop het onderzoek voor het betrokken exporterende land wordt beëindigd.

9. Wanneer een verbintenis door een partij wordt geschonden of ingetrokken, wordt overeenkomstig artikel 9 een definitief recht ingesteld op basis van de feiten die werden vastgesteld bij het onderzoek dat tot de verbintenis aanleiding heeft gegeven, op voorwaarde dat dit onderzoek werd afgesloten met een definitieve vaststelling van dumping of schade en, behalve in geval van intrekking van een verbintenis, de betrokken exporteur de gelegenheid is gegeven opmerkingen te maken.

10. Na overleg kan overeenkomstig artikel 7 op basis van de beste informatie die beschikbaar is een voorlopig recht worden ingesteld, hetzij omdat er redenen zijn om aan te nemen dat een verbintenis wordt geschonden, hetzij in geval van schending of intrekking van een verbintenis, indien het onderzoek dat aanleiding heeft gegeven tot de verbintenis niet werd voltooid.

Artikel 9

Beëindiging zonder maatregelen; instelling van definitieve rechten 1. Wanneer de klacht wordt ingetrokken, kan de procedure worden beëindigd, tenzij dit strijdig is met het belang van de Gemeenschap.

2. Wanneer, na overleg, blijkt dat beschermende maatregelen overbodig zijn en het raadgevend comité geen bezwaar maakt, wordt het onderzoek of de procedure beëindigd. In alle andere gevallen doet de Commissie de Raad onverwijld een verslag van het overleg toekomen, te zamen met een voorstel tot beëindiging van de procedure. De procedure wordt geacht te zijn beëindigd indien de Raad niet binnen een maand met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een ander besluit neemt.

3. Bij een overeenkomstig artikel 5, lid 9, ingeleide procedure wordt de schade normaliter als te verwaarlozen beschouwd indien de betrokken invoer minder bedraagt dan de in artikel 5, lid 7, aangegeven hoeveelheden. De procedure wordt onmiddellijk beëindigd indien wordt vastgesteld dat de dumpingmarge minder dan 2 % van de exportprijs bedraagt, met dien verstande dat uitsluitend het onderzoek wordt beëindigd wanneer de marge voor individuele exporteurs minder dan 2 % bedraagt, de procedure op deze exporteurs van toepassing blijft en zij bij een latere herziening voor het betrokken land overeenkomstig artikel 11 aan een nieuw onderzoek kunnen worden onderworpen.

4. Wanneer uit de definitief vastgestelde feiten blijkt dat er sprake is van dumping en daaruit voortvloeiende schade en het belang van de Gemeenschap maatregelen in de zin van artikel 21 noodzakelijk maakt, stelt de Raad, met een gewone meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het raadgevend comité, een definitief anti-dumpingrecht in. Wanneer voorlopige rechten van toepassing zijn, wordt de Raad ten minste één maand vóór het verstrijken van deze rechten een voorstel voor definitieve maatregelen voorgelegd. Het anti-dumpingrecht mag de vastgestelde dumpingmarge niet overschrijden en dient lager te zijn dan deze marge indien een lager recht toereikend is om de door de bedrijfstak van de Gemeenschap geleden schade weg te nemen.

5. In elke zaak wordt op niet discriminerende grondslag een passend anti-dumpingrecht geheven op alle produkten, ongeacht de oorsprong, waarvan is geconstateerd dat zij met dumping worden ingevoerd en dat daardoor schade ontstaat, met uitzondering van de invoer waarvoor krachtens deze verordening verbintenissen werden aanvaard. In de verordening wordt het aan elke leverancier opgelegde recht of, indien dit uit praktisch oogpunt onmogelijk is en, als algemene regel, in de in artikel 2, lid 7, bedoelde gevallen, het land van levering bekendgemaakt.

6. Wanneer de Commissie haar onderzoek overeenkomstig artikel 17 heeft beperkt, mag het anti-dumpingrecht op de invoer door exporteurs of producenten die zich, overeenkomstig het bepaalde in artikel 17, kenbaar hebben gemaakt maar niet bij het onderzoek werden betrokken, niet hoger zijn dan de gewogen gemiddelde dumpingmarge die voor de in de steekproef opgenomen partijen werd vastgesteld. Voor de toepassing van dit lid houdt de Commissie geen rekening met nihilmarges en minimale marges noch met marges die onder de in artikel 18 bedoelde omstandigheden werden vastgesteld. Die autoriteiten passen individuele rechten of normale waarden toe op de invoer van elke exporteur of producent aan wie de in artikel 17 bedoelde individuele behandeling wordt toegekend.

Artikel 10

Terugwerkende kracht 1. Voorlopige maatregelen en definitieve anti-dumpingrechten worden uitsluitend toegepast op produkten die na de inwerkingtreding van het respectievelijk krachtens artikel 7, lid 1, en artikel 9, lid 4, genomen besluit in het vrije verkeer worden gebracht, behoudens de bij deze verordening vastgestelde uitzonderingen.

2. Wanneer een voorlopig recht werd toegepast en uit de definitief vastgestelde feiten blijkt dat er sprake is van dumping en schade, beslist de Raad, ongeacht of al dan niet een definitief anti-dumpingrecht dient te worden ingesteld, welk deel van het voorlopige recht definitief dient te worden ingevorderd. Onder "schade" wordt voor dit doel niet verstaan een aanzienlijke vertraging bij de vestiging van een communautaire bedrijfstak, noch de dreiging van aanzienlijke schade, tenzij wordt vastgesteld dat deze, in afwezigheid van voorlopige maatregelen, tot aanmerkelijke schade zou hebben geleid. In alle andere gevallen waarin een dergelijke dreiging of vertraging zich voordoet, worden alle voorlopig betaalde bedragen vrijgegeven en kunnen definitieve rechten uitsluitend worden opgelegd vanaf de datum waarop de dreiging van schade of de aanzienlijke vertraging definitief wordt vastgesteld.

3. Is het definitieve anti-dumpingrecht hoger dan het voorlopige recht, dan wordt het verschil niet geïnd. Is het definitieve recht lager dan het voorlopige recht, dan wordt het recht opnieuw berekend. Is de definitieve vaststelling negatief, dan wordt het voorlopige recht niet bevestigd.

4. Een definitief anti-dumpingrecht kan worden geheven op produkten die ten hoogste 90 dagen vóór de datum van inwerkingtreding van de voorlopige maatregelen, maar niet vóór de datum waarop het onderzoek werd geopend, ten verbruike zijn aangegeven, op voorwaarde dat de invoer, overeenkomstig het bepaalde in artikel 14, lid 5, werd geregistreerd, de Commissie de betrokken importeurs de gelegenheid heeft gegeven opmerkingen te maken en dat:

i) voor het betrokken produkt in het verleden over een langere periode dumping werd geconstateerd of de importeur ervan op de hoogte was of had moeten zijn dat invoer met dumping plaatsvond en hij kennis droeg van de omvang van deze invoer en de beweerde of vastgestelde schade, en ii) naast de invoer die in het onderzoektijdvak schade veroorzaakte, er een aanzienlijke toename is geconstateerd van invoer die, gezien het tijdstip waarop en de omvang waarin hij plaatsvindt en andere omstandigheden, het corrigerende effect van het toe te passen definitieve anti-dumpingrecht ernstig dreigt te ondermijnen.

5. In geval van schending of intrekking van verbintenissen kunnen overeenkomstig deze verordening definitieve rechten worden geheven op goederen die ten hoogste 90 dagen vóór de inwerkingtreding van voorlopige maatregelen in het vrije verkeer worden gebracht, op voorwaarde dat de invoer overeenkomstig artikel 14, lid 5, werd geregistreerd en deze terugwerking niet wordt toegepast ten aanzien van produkten die vóór de schending of de intrekking van de verbintenis werden ingevoerd.

Artikel 11

Duur, herziening en terugbetaling 1. Een anti-dumpingmaatregel blijft van toepassing zolang en voor zover als nodig is om de schade veroorzakende invoer met dumping tegen te gaan.

2. Een definitieve anti-dumpingmaatregel vervalt vijf jaar nadat hij werd ingesteld of vijf jaar na de datum waarop het meest recente herzieningsonderzoek in verband met zowel de dumping als de schade werd beëindigd, tenzij bij een herzieningsonderzoek wordt vastgesteld dat het vervallen van de maatregelen waarschijnlijk tot een voortzetting of herhaling van invoer met dumping en daaruit voortvloeiende schade zal leiden. Een herzieningsonderzoek bij het vervallen van een maatregel wordt op initiatief van de Commissie dan wel op verzoek van of namens de bedrijfstak van de Gemeenschap geopend en de maatregel blijft van kracht totdat de resultaten van dit onderzoek bekend zijn:

a) Een herzieningsonderzoek in verband met het vervallen van een maatregel wordt geopend wanneer het verzoek daartoe voldoende bewijs bevat dat de opheffing van de maatregelen vermoedelijk tot voortzetting of herhaling van dumping en schade zou leiden, bij voorbeeld stukken waaruit blijkt dat nog steeds invoer met dumping plaatsvindt en dat daardoor schade ontstaat, dat het verdwijnen van de schade geheel of ten dele aan de bestaande maatregelen is toe te schrijven of dat de omstandigheden waarin de exporteurs zich bevinden dan wel de marktsituatie van zodanige aard zijn dat de schade veroorzakende dumping waarschijnlijk zal voortduren.

b) Bij een overeenkomstig dit lid uitgevoerd onderzoek worden de exporteurs, de importeurs, de vertegenwoordigers van het land van uitvoer en de producenten in de Gemeenschap in de gelegenheid gesteld de in het verzoek om een herziening verstrekte informatie aan te vullen, te weerleggen of daarop commentaar te geven en in de conclusies zal naar behoren rekening worden gehouden met al het relevante, door feiten gestaafde bewijsmateriaal met betrekking tot de vraag, of het al dan niet waarschijnlijk is dat intrekking van de maatregelen tot voortzetting of herhaling van de invoer met dumping en schade zal leiden.

c) Voor de toepassing van dit lid wordt op een passend tijdstip in de loop van het laatste jaar waarin de in dit lid omschreven maatregelen van toepassing zijn, in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen een bericht gepubliceerd waarin wordt aangekondigd dat de maatregelen op korte termijn zullen vervallen. Na de publikatie van dit bericht kunnen de producenten in de Gemeenschap, uiterlijk drie maanden vóór het einde van de termijn van vijf jaar, overeenkomstig het bepaalde onder a) een verzoek tot herziening indienen. Tevens wordt een bericht gepubliceerd waarin het feitelijke vervallen van de maatregelen uit hoofde van dit lid wordt aangekondigd.

3. De noodzaak tot handhaving van maatregelen kan eveneens worden onderzocht, hetzij op initiatief van de Commissie, hetzij op verzoek van een Lid-Staat, hetzij, op voorwaarde dat een redelijke termijn van ten minste één jaar is verstreken sedert de instelling van de definitieve maatregel, op verzoek van een exporteur, een importeur of de producenten van de Gemeenschap, gestaafd met voldoende bewijs van de noodzaak van een dergelijke tussentijdse herziening:

a) Een tussentijds herzieningsonderzoek wordt geopend wanneer het verzoek daartoe voldoende bewijs bevat dat handhaving van de maatregel niet langer noodzakelijk is om een einde te maken aan de dumping en/of dat het onwaarschijnlijk is dat de schade zal blijven bestaan of zich opnieuw zal voordoen indien de maatregel wordt ingetrokken of gewijzigd, dan wel dat de bestaande maatregel niet of niet langer toereikend is om de dumping en de daaruit voortvloeiende schade tegen te gaan.

b) Bij een overeenkomstig dit lid uitgevoerd onderzoek kan de Commissie onder meer nagaan of de omstandigheden met betrekking tot dumping en schade ingrijpend gewijzigd zijn, dan wel of met de bestaande maatregelen het beoogde resultaat, namelijk het wegnemen van de eerder overeenkomstig artikel 3 van deze verordening vastgestelde schade, wordt bereikt. Bij de definitieve vaststelling wordt rekening gehouden met al het relevante, met feiten gestaafde bewijsmateriaal.

4. Een herzieningsonderzoek kan eveneens ten doel hebben individuele dumpingmarges vast te stellen voor nieuwe exporteurs in het betrokken exportland die het produkt niet hebben uitgevoerd gedurende het onderzoektijdvak waarop de maatregelen gebaseerd zijn:

a) Een herzieningsonderzoek wordt geopend wanneer een nieuwe exporteur of producent kan aantonen dat hij niet gelieerd is met enige exporteur of producent in het land van uitvoer waarop de anti-dumpingmaatregelen voor het betrokken produkt van toepassing zijn, dat hij het betrokken produkt eerst na het verstrijken van vorengenoemd onderzoektijdvak naar de Gemeenschap heeft uitgevoerd of kan aantonen dat hij een onherroepelijke contractuele verplichting is aangegaan om een aanzienlijke hoeveelheid naar de Gemeenschap uit te voeren.

b) Een herzieningsonderzoek voor een nieuwe exporteur wordt geopend, en versneld ten uitvoer gelegd na raadpleging van het raadgevend comité en nadat de producenten van de Gemeenschap in de gelegenheid werden gesteld opmerkingen te maken. De verordening van de Commissie waarbij het herzieningsonderzoek wordt geopend, wijzigt de verordening waarbij het recht werd ingesteld, door dit recht ten aanzien van de betrokken nieuwe exporteur in te trekken en voor te schrijven dat de invoer overeenkomstig artikel 14, lid 5, dient te worden geregistreerd zodat, mocht tijdens het herzieningsonderzoek dumping worden vastgesteld met betrekking tot deze exporteur, anti-dumpingrechten kunnen worden geheven met terugwerking tot de datum waarop dit onderzoek werd geopend.

c) De bepalingen van dit lid zijn niet van toepassing wanneer de rechten overeenkomstig het bepaalde in artikel 9, lid 6, werden ingesteld.

5. De bepalingen van deze verordening betreffende procedures en onderzoeken, met uitzondering van die welke betrekking hebben op termijnen, zijn van toepassing op alle herzieningsonderzoeken uit hoofde van de leden 2, 3 en 4. Deze onderzoeken worden zo snel mogelijk uitgevoerd en dienen normaliter binnen twaalf maanden na opening te zijn voltooid.

6. Herzieningsonderzoeken uit hoofde van dit artikel worden door de Commissie geopend na raadpleging van het raadgevend comité. Wanneer deze onderzoeken daartoe aanleiding geven, worden de maatregelen overeenkomstig lid 2 ingetrokken of gehandhaafd, dan wel overeenkomstig de leden 3 en 4 ingetrokken, gehandhaafd of gewijzigd door de Instelling van de Gemeenschap die ze heeft ingevoerd. Wanneer maatregelen ten aanzien van individuele exporteurs maar niet ten aanzien van een land in zijn geheel worden ingetrokken, blijft de procedure van toepassing op deze exporteurs die automatisch kunnen worden onderworpen aan een nieuw onderzoek dat overeenkomstig dit artikel voor het betrokken land wordt ingesteld.

7. Bij een herzieningsonderzoek op grond van lid 3, dat reeds aan de gang is aan het einde van de geldigheidsduur van de in lid 2 omschreven maatregelen, zal eveneens rekening worden gehouden met de in lid 2 bedoelde omstandigheden.

8. In afwijking van het bepaalde in lid 2, kan een importeur om terugbetaling van rechten verzoeken wanneer wordt aangetoond dat de dumpingmarge of basis waarvan de rechten werden betaald, niet meer bestaat of is teruggevallen tot een lager niveau dan dat van de geldende rechten:

a) Om terugbetaling van anti-dumpingrechten te verkrijgen doet de importeur de Commissie een daartoe strekkend verzoek toekomen. Het verzoek wordt ingediend via de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de produkten in het vrije verkeer werden gebracht en dit binnen zes maanden nadat de hoogte van de definitieve rechten door de bevoegde autoriteiten werd vastgesteld of besloten werd de bedragen waarvoor zekerheid was gesteld uit hoofde van het voorlopige recht definitief in te vorderen. De Lid-Staten geven de Commissie onverwijld kennis van een dergelijk verzoek.

b) Een verzoek om terugbetaling wordt slechts geacht met voldoende bewijsmateriaal te zijn gestaafd wanneer het nauwkeurige gegevens bevat met betrekking tot het bedrag van de anti-dumpingrechten waarvan terugbetaling wordt gevraagd en het vergezeld gaat van alle douanedocumenten in verband met de berekening en de betaling van dit bedrag. Tevens dient het, voor een representatieve periode, bewijsmateriaal te bevatten betreffende de normale waarden en de prijzen bij uitvoer naar de Gemeenschap van de exporteur of producent waarop de rechten van toepassing zijn. Wanneer de importeur niet met de betrokken exporteur of producent gelieerd is en dergelijke informatie niet onmiddellijk beschikbaar is, of de exporteur of de producent niet bereid is deze informatie aan de importeur te verschaffen, wordt in het verzoek een verklaring van de exporteur of de producent opgenomen dat de dumpingmarge lager of nihil is geworden in de zin van dit artikel en dat het desbetreffende bewijsmateriaal aan de Commissie zal worden toegezonden. Wanneer dit bewijsmateriaal niet binnen een redelijke termijn door de exporteur of de producent wordt voorgelegd, wordt het verzoek van de hand gewezen.

c) Na raadpleging van het raadgevend comité besluit de Commissie of en hoeverre het verzoek wordt ingewilligd. De Commissie kan op ieder ogenblik besluiten een tussentijdse herziening in te leiden. Op basis van de informatie die wordt verkregen bij dit herzieningsonderzoek, dat wordt uitgevoerd overeenkomstig de bepalingen die op dergelijke onderzoeken van toepassing zijn, en de conclusies die eruit worden getrokken, wordt bepaald of en in hoeverre terugbetaling gerechtvaardigd is. Terugbetalingen van rechten vinden normaliter plaats binnen twaalf maanden en in ieder geval binnen 18 maanden nadat het met bewijsmateriaal gestaafde verzoek om terugbetaling werd ingediend door een importeur van het aan anti-dumpingrechten onderworpen produkt. Deze rechten worden door de Lid-Staten normaliter terugbetaald binnen 90 dagen nadat vorengenoemd besluit werd genomen.

9. Bij alle overeenkomstig dit artikel uitgevoerde herzieningsonderzoeken of met het oog op de terugbetaling van rechten ingestelde onderzoeken gaat de Commissie, voor zover de omstandigheden niet gewijzigd zijn, op dezelfde wijze te werk als bij het onderzoek ten gevolge waarvan het recht werd ingesteld, met inachtneming van het bepaalde in artikel 2, in het bijzonder de leden 11 en 12 daarvan, en artikel 17.

10. Bij elk uit hoofde van dit artikel uitgevoerd onderzoek gaat de Commissie overeenkomstig artikel 2 na of de exportprijzen betrouwbaar zijn. Wordt evenwel besloten de exportprijs overeenkomstig artikel 2, lid 9, te construeren, dan worden bij het berekenen van deze prijs de betaalde anti-dumpingrechten niet in mindering gebracht indien afdoende bewijs wordt geleverd dat het recht in de wederverkoopprijzen en de latere verkoopprijzen in de Gemeenschap tot uitdrukking is gebracht.

Artikel 12

1. Indien de bedrijfstak van de Gemeenschap voldoende gegevens verstrekt waaruit blijkt dat de maatregelen de wederverkoopprijzen of de latere verkoopprijzen in de Gemeenschap niet of onvoldoende hebben gewijzigd, kan het onderzoek, na overleg, worden heropend om na te gaan of de maatregel invloed heeft gehad op deze prijzen.

2. Bij een onderzoek op grond van dit artikel worden de exporteurs, importeurs en producenten in de Gemeenschap in de gelegenheid gesteld de situatie ten aanzien van wederverkoopprijzen en latere verkoopprijzen nader toe te lichten. Indien de conclusie is dat de maatregel tot wijzigingen in deze prijzen had moeten leiden om de schade weg te nemen die voordien overeenkomstig artikel 3 was vastgesteld, worden de exportprijzen overeenkomstig artikel 2 opnieuw bezien en worden de dumpingmarges, rekening houdend met de herziene exportprijzen, opnieuw berekend. Wordt geoordeeld dat het ongewijzigde prijsniveau in de Gemeenschap door een daling van de exportprijzen is veroorzaakt die vóór of na de instelling van de maatregelen heeft plaatsgevonden, dan kunnen die dumpingmarges met inachtneming van deze lagere exportprijzen opnieuw worden berekend.

3. Wanneer bij een nieuw onderzoek op grond van dit artikel blijkt dat de dumping is toegenomen, dan wordt de geldende maatregel door de Raad met een gewone meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie, overeenkomstig de nieuwe bevindingen inzake exportprijzen gewijzigd.

4. De desbetreffende bepalingen van de artikelen 5 en 6 zijn van toepassing op alle onderzoeken die op grond van dit artikel worden heropend, met dien verstande dat een dergelijke heropening zo spoedig mogelijk plaatsvindt en het nieuwe onderzoek normalerwijze binnen zes maanden na de opening wordt afgesloten.

5. Met beweerde wijzigingen van de normale waarde wordt op grond van dit artikel slechts rekening gehouden indien de Commissie binnen de in het bericht van opening van een onderzoek gestelde termijnen uitvoerige en met bewijsmateriaal ondersteunde gegevens over de herziene normale waarden ontvangt. Indien een onderzoek betrekking heeft op een herziening van de normale waarden, kan de invoer, in afwachting van de resultaten van dit onderzoek, overeenkomstig artikel 14, lid 5, worden geregistreerd.

Artikel 13

Ontwijking van rechten 1. De overeenkomstig deze verordening ingestelde anti-dumpingrechten kunnen worden uitgebreid tot de invoer van soortgelijke produkten, of delen daarvan, uit derde landen wanneer er sprake is van ontwijking van rechten. Ontwijking wordt geacht plaats te vinden wanneer de handelsstromen tussen derde landen en de Gemeenschap wijzigingen ondergaan ten gevolge van een praktijk, een proces of werkzaamheden waarvoor, afgezien van het recht, geen voldoende reden of economische rechtvaardiging bestaat en aangetoond wordt dat de corrigerende werking van het recht wordt ondermijnd, gezien de prijzen en/of hoeveelheden van soortgelijke produkten, en dat er sprake is van dumping ten aanzien van de voor soortgelijke produkten eerder vastgestelde normale waarden.

2. Assemblage in de Gemeenschap of een derde land wordt geacht ontwijking van de maatregelen in te houden wanneer:

i) de assemblagewerkzaamheden sinds of kort vóór de opening van het anti-dumpingonderzoek zijn aangevangen of aanmerkelijk zijn toegenomen en de betrokken delen afkomstig zijn uit het land waarop de maatregelen van toepassing zijn, en ii) de delen 60 % of meer uitmaken van de totale waarde van de delen van het geassembleerde produkt; ontwijking wordt echter niet geacht plaats te vinden indien de waarde die tijdens de assemblage- of voltooiingswerkzaamheden aan de ingevoerde delen wordt toegevoegd meer dan 25 % van de produktiekosten bedraagt, en iii) de corrigerende werking van het recht wordt ondermijnd, gezien de prijzen en/of hoeveelheden van het geassembleerde soortgelijke produkt en aangetoond wordt dat er sprake is van dumping ten aanzien van de voor soortgelijke produkten eerder vastgestelde normale waarden.

3. Een onderzoek op grond van dit artikel wordt geopend indien het verzoek voldoende bewijsmateriaal bevat betreffende de in lid 1 genoemde factoren. Het onderzoek wordt, na raadpleging van het raadgevend comité, geopend door middel van een verordening van de Commissie die de douaneautoriteiten tevens de instructie geeft de invoer overeenkomstig artikel 14, lid 5, te registreren of zekerheidstelling te eisen. Het onderzoek wordt uitgevoerd door de Commissie, die kan worden bijgestaan door de douaneautoriteiten, en wordt binnen negen maanden afgesloten. Wanneer de definitief vastgestelde feiten uitbreiding van de maatregelen rechtvaardigen, neemt de Raad met een gewone meerderheid van stemmen op voorstel van de Commissie het daartoe strekkende besluit, dat geldig is vanaf de datum waarop overeenkomstig artikel 14, lid 5, registratie van de goederen of zekerheidstelling werd geëist. De desbetreffende procedurele bepalingen van deze verordening betreffende de opening en het uitvoeren van een onderzoek zijn van toepassing op dit artikel.

4. De verplichting tot registratie op grond van artikel 14, lid 5, geldt niet voor produkten die vergezeld gaan van een douanecertificaat waarin wordt verklaard dat de betrokken invoer geen ontwijking van rechten inhoudt, noch worden ten aanzien van deze produkten maatregelen genomen. Deze certificaten worden op schriftelijk verzoek door de douaneautoriteiten aan de importeurs afgegeven na goedkeuring bij een besluit van de Commissie en na raadpleging van het raadgevend comité dan wel bij het besluit van de Raad tot vaststelling van maatregelen. De certificaten zijn geldig voor de daarin vermelde periode en onder de daarin vermelde voorwaarden.

5. Geen enkele bepaling van dit artikel doet afbreuk aan de normale toepassing van de voorschriften inzake douanerechten.

Artikel 14

Algemene bepalingen 1. Voorlopige of definitieve anti-dumpingrechten worden bij verordening ingesteld en door de Lid-Staten geheven in de vorm en voor het bedrag zoals vermeld in die verordening en met inachtneming van de andere daarin vermelde criteria. Deze rechten worden geheven onafhankelijk van de douanerechten, belastingen en andere heffingen die normaal bij invoer van toepassing zijn. Op geen enkel produkt kunnen zowel anti-dumpingrechten als compenserende rechten worden geheven op grond van een zelfde situatie die door dumping of exportsubsidies is ontstaan.

2. Verordeningen tot instelling van voorlopige of definitieve anti-dumpingrechten en verordeningen of besluiten tot aanvaarding van verbintenissen of tot beëindiging van onderzoeken of procedures worden in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakt. Deze verordeningen of besluiten bevatten, in het bijzonder, en met inachtneming van de verplichtingen tot bescherming van vertrouwelijke gegevens, de namen van de betrokken exporteurs, indien praktisch mogelijk, of van de betrokken landen, een omschrijving van het produkt en een samenvatting van de belangrijkste feiten en overwegingen die voor de bevindingen inzake dumping en schade relevant zijn. In elk afzonderlijk geval wordt een exemplaar van de verordening of het besluit aan de gekende belanghebbenden toegezonden. De bepaling van dit lid zijn van overeenkomstige toepassing op herzieningsonderzoeken.

3. Bij deze verordening, of uit hoofde daarvan, kunnen bijzondere bepalingen worden vastgesteld, in het bijzonder wat de gemeenschappelijke definitie van het begrip "oorsprong van goederen", zoals bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2913/92 van de Raad van 12 oktober 1992 tot vaststelling van het communautair douanewetboek (1), betreft.

4. Indien dit in het belang is van de Gemeenschap, mogen maatregelen die op grond van deze verordening zijn vastgesteld, na raadpleging van het raadgevend comité, bij besluit van de Commissie voor een periode van negen maanden worden geschorst. De Raad kan, met gewone meerderheid van stemmen en op voorstel van de Commissie, besluiten die schorsing met ten hoogste één jaar te verlengen. Die maatregelen mogen uitsluitend worden geschorst indien de marktverhoudingen tijdelijk zodanig zijn gewijzigd dat het onwaarschijnlijk is dat de schorsing opnieuw tot schade zou leiden, en mits de bedrijfstak van de Gemeenschap in de gelegenheid werd gesteld opmerkingen te maken en met die opmerkingen rekening is gehouden. Maatregelen kunnen na overleg te allen tijde weer worden ingesteld indien de reden voor schorsing heeft opgehouden te bestaan.

5. De Commissie kan, na raadpleging van het raadgevend comité, de douaneautoriteiten opdracht geven passende maatregelen te nemen om de invoer te registreren, zodat met ingang van de datum van registratie rechten kunnen worden geheven op de betrokken produkten. Tot registratie van de invoer kan worden overgegaan naar aanleiding van een door de bedrijfstak van de Gemeenschap ingediend verzoek dat voldoende bewijsmateriaal bevat om een dergelijke maatregel te rechtvaardigen. De registratieverplichting wordt opgelegd door middel van een verordening waarin het doel van de maatregel van de bedragen aan rechten die eventueel later verschuldigd zullen zijn. De invoer kan voor een periode van ten hoogste negen maanden aan registratieplicht worden onderworpen.

6. De Lid-Staten brengen de Commissie maandelijks verslag uit over de invoer van goederen waarover onderzoeken gaande zijn en waarop maatregelen van toepassing zijn, onder opgave van het bedrag van de rechten dat op grond van deze verordening is geheven.

Artikel 15

Overleg 1. Overleg zoals bedoeld in deze verordening vindt plaats in een raadgevend comité dat bestaat uit vertegenwoordigers van elke Lid-Staat en waarvan een vertegenwoordiger van de Commissie voorzitter is. Overleg vindt op verzoek van een Lid-Staat of op initiatief van de Commissie onmiddellijk plaats en in ieder geval binnen een periode die het mogelijk maakt de in deze verordening aangegeven termijnen aan te houden.

2. Het comité komt op uitnodiging van de voorzitter bijeen. Deze verstrekt de Lid-Staten zo spoedig mogelijk de nodige gegevens.

3. Zo nodig kan het overleg uitsluitend schriftelijk plaatsvinden. De Commissie deelt dit aan de Lid-Staten mede, onder opgave van de termijn waarbinnen zij hun standpunt kenbaar kunnen maken of om mondeling overleg kunnen verzoeken. Het mondelinge overleg wordt door de voorzitter geregeld, mits het binnen een periode kan plaatsvinden die het mogelijk maakt de in deze verordening genoemde termijnen aan te houden.

4. Het overleg heeft in het bijzonder betrekking op:

i) het bestaan van dumping en de methoden om de dumpingmarge vast te stellen;

ii) het bestaan en de omvang van de schade;

iii) het oorzakelijke verband tussen de invoer met dumping en de schade;

iv) de maatregelen die in de gegeven omstandigheden passend zijn om schade door dumping te voorkomen of om deze schade weg te nemen en de wijze waarop deze maatregelen worden uitgevoerd.

Artikel 16

Controlebezoeken 1. Indien zij dit nuttig oordeelt, legt de Commissie bezoeken af om de administratie van importeurs, exporteurs, handelaars, vertegenwoordigers, producenten, handelsverenigingen en -organisaties ter plaatse te onderzoeken teneinde de ingewonnen inlichtingen over dumping en schade te controleren. Indien niet tijdig een correct antwoord wordt ontvangen, kan van controle ter plaatse worden afgezien.

2. De Commissie kan zo nodig onderzoeken in derde landen verrichten, mits de betrokken ondernemingen hiermee instemmen en de vertegenwoordigers van de overheid van het betrokken land op de hoogte worden gebracht en dezen tegen het onderzoek geen bezwaar maken. Zodra de toestemming van de betrokken ondernemingen is verkregen, deelt de Commissie de autoriteiten van het land van uitvoer de namen en adressen mede van de te bezoeken ondernemingen en de overeengekomen bezoekdata.

3. De betrokken ondernemingen worden in kennis gesteld van de aard van de inlichtingen die tijdens het bezoek zullen worden gecontroleerd en van alle tijdens het bezoek te verstrekken aanvullende informatie, hetgeen echter niet belet dat ter plaatse nadere bijzonderheden kunnen worden gevraagd in het licht van de verkregen inlichtingen.

4. Bij controles die ingevolge dit artikel worden uitgevoerd, wordt de Commissie bijgestaan door ambtenaren van de Lid-Staten die hiertoe de wens te kennen hebben gegeven.

Artikel 17

Steekproeven 1. Indien het aantal klagers, exporteurs of importeurs, produktsoorten of transacties groot is, kan het onderzoek worden beperkt tot hetzij een redelijk aantal partijen, produkten of transacties, door gebruik te maken van statistisch significante steekproeven die gebaseerd zijn op informatie die op het tijdstip van de selectie beschikbaar is, hetzij de grootste representatieve produktie-, verkoop- of exporthoeveelheden die redelijkerwijs binnen de beschikbare tijd onderzocht kunnen worden.

2. De definitieve selectie van partijen, produktsoorten of transacties ingevolge dit artikel geschiedt door de Commissie, bij voorkeur in overleg en met toestemming van de betrokken partijen, mits deze zich binnen drie weken bij de Commissie aanmelden en voldoende inlichtingen verstrekken om een representatieve steekproef mogelijk te maken.

3. Indien, overeenkomstig dit artikel, een beperkt onderzoek heeft plaatsgevonden, wordt niettemin een individuele dumpingmarge vastgesteld voor elke exporteur of producent die niet in de oorspronkelijke selectie was opgenomen, maar die binnen de bij deze verordening bepaalde termijnen de nodige informatie verstrekt, tenzij het aantal exporteurs of producenten zo groot is dat individuele onderzoeken te belastend zijn en een tijdige afsluiting van het onderzoek in de weg staan.

4. Wanneer tot een steekproefonderzoek wordt besloten en enkele of alle geselecteerde partijen weigeren medewerking te verlenen in een mate die de resultaten van het onderzoek aanmerkelijk zal beïnvloeden, kan een nieuwe selectie worden gemaakt. Indien echter een groot aantal geselecteerden medewerking blijft weigeren of indien er niet genoeg tijd is om een nieuwe selectie te maken, zijn de desbetreffende bepalingen van artikel 18 van toepassing.

Artikel 18

Niet-medewerking 1. Indien belanghebbenden binnen de bij deze verordening vastgestelde termijnen geen toegang geven tot de nodige informatie of deze anderszins niet verstrekken of het onderzoek aanmerkelijk belemmeren, kunnen voorlopige of definitieve conclusies, zowel in positieve als in negatieve zin, worden getrokken aan de hand van de beschikbare gegevens. Blijkt dat een belanghebbende onjuiste of misleidende informatie heeft verstrekt, dan wordt deze buiten beschouwing gelaten en kan van beschikbare gegevens gebruik worden gemaakt. Belanghebbenden dienen van de gevolgen van niet-medewerking in kennis te worden gesteld.

2. Indien de belanghebbende zijn antwoord niet door middel van systemen voor automatische gegevensverwerking verstrekt, wordt dit niet als het niet verlenen van medewerking beschouwd, mits deze belanghebbende aantoont dat het verstrekken van het antwoord in de gevraagde vorm voor hem een onredelijke extra belasting zou betekenen of onredelijke extra kosten met zich zou brengen.

3. Indien de informatie die een belanghebbende verstrekt niet in alle opzichten ideaal is, mag deze niet buiten beschouwing worden gelaten indien de tekortkomingen niet van dien aard zijn dat zij het bereiken van redelijk betrouwbare conclusies onnodig bemoeilijken, de informatie op passende wijze binnen de termijnen wordt verstrekt en controleerbaar is en de betrokkene naar beste vermogen heeft gehandeld.

4. Indien bewijzen of inlichtingen niet worden aanvaard, dient de partij die deze heeft verstrekt onverwijld in kennis te worden gesteld van de redenen die aan deze afwijzing ten grondslag liggen en dient haar gelegenheid te worden gegeven binnen de gestelde termijn nadere inlichtingen te verstrekken. Indien de verstrekte inlichtingen ontoereikend worden geacht, dienen de redenen voor de afwijzing van dergelijke bewijzen of dergelijke inlichtingen te worden vermeld in alle bevindingen die openbaar worden gemaakt.

5. De op lid 1 gebaseerde vaststellingen, met inbegrip van die welke betrekking hebben op de normale waarde en de in de klacht vervatte informatie, dienen, indien praktisch mogelijk en met inachtneming van de voor het onderzoek vastgestelde termijnen, te worden getoetst aan informatie uit andere beschikbare onafhankelijke bronnen, zoals gepubliceerde prijslijsten, officiële invoerstatistieken of douanestatistieken alsmede aan de informatie die in de loop van het onderzoek van andere belanghebbenden werd verkregen.

6. Indien een belanghebbende geen of slechts gedeeltelijke medewerking verleent, waardoor relevante informatie niet beschikbaar is, kan dit ten gevolge hebben dat de resultaten voor deze belanghebbende minder gunstig zijn dan indien hij wel medewerking had verleend.

Artikel 19

Vertrouwelijke gegevens 1. Inlichtingen die vanwege hun aard vertrouwelijk zijn (bij voorbeeld omdat bekendmaking ervan een concurrent aanmerkelijk zou bevoordelen of ernstige nadelige gevolgen zou hebben voor degene die de informatie heeft verstrekt of van wie hij deze informatie heeft verkregen) of die door partijen bij een onderzoek als vertrouwelijk worden verstrekt, worden, indien daarvoor geldige redenen worden opgegeven, als dusdanig door de autoriteiten behandeld.

2. Belanghebbenden die vertrouwelijke inlichtingen verstrekken, dienen daarvan een niet-vertrouwelijke samenvatting toe te zenden. Deze samenvattingen moeten gedetailleerd genoeg zijn om een redelijk inzicht te verschaffen in de essentie van de als vertrouwelijk medegedeelde gegevens. In buitengewone omstandigheden kunnen belanghebbenden aangeven dat deze inlichtingen niet kunnen worden samengevat. In dergelijke buitengewone omstandigheden moet worden aangegeven waarom het niet mogelijk is een samenvatting te verstrekken.

3. Indien de Commissie van oordeel is dat een verzoek om vertrouwelijke behandeling niet gegrond is en degene die de inlichtingen heeft verstrekt niet bereid is deze bekend te maken of de bekendmaking ervan in algemene bewoordingen of in samengevatte vorm toe te staan, kunnen deze inlichtingen buiten beschouwing worden gelaten, tenzij uit goede bronnen blijkt dat ze juist zijn. Verzoeken om vertrouwelijke behandeling mogen niet willekeurig worden afgewezen.

4. Dit artikel vormt geen beletsel voor de bekendmaking van algemene informatie door de autoriteiten van de Gemeenschap en, in het bijzonder, van de motivering van besluiten die ingevolge deze verordening zijn genomen of voor de bekendmaking van het bewijsmateriaal waarop de autoriteiten van de Gemeenschap steunen, voor zover het noodzakelijk is deze motivering in gerechtelijke procedures toe te lichten. Bij deze bekendmaking moet rekening worden gehouden met het rechtmatige belang van de betrokkenen wat de bescherming van hun zakengeheimen betreft.

5. De Raad, de Commissie en de Lid-Staten en de ambtenaren van de Raad, de Commissie en de Lid-Staten maken zonder die uitdrukkelijke toestemming van de persoon die ze heeft verstrekt geen gegevens bekend die zij ingevolge deze verordening hebben verkregen en waarvoor deze persoon een vertrouwelijke behandeling heeft gevraagd. Informatie die tussen de Commissie en de Lid-Staten wordt uitgewisseld of informatie in verband met het overleg op grond van artikel 15 of interne documenten die door de autoriteiten van de Gemeenschap of van de Lid-Staten zijn opgesteld, worden niet bekendgemaakt, tenzij in deze verordening anders bepaald.

6. De op grond van deze verordening verkregen informatie wordt uitsluitend gebruikt voor het doel waarvoor ze is gevraagd.

Artikel 20

Bekendmaking van gegevens 1. De klagers, de importeurs, de exporteurs, de representatieve verenigingen van importeurs en exporteurs en de vertegenwoordigers van het land van uitvoer kunnen vragen in kennis te worden gesteld van de gegevens betreffende de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan voorlopige maatregelen zijn ingesteld. Dergelijke verzoeken dienen onmiddellijk na het instellen van de voorlopige maatregelen schriftelijk te worden ingediend en de gevraagde informatie wordt zo spoedig mogelijk schriftelijk verstrekt.

2. De in lid 1 genoemde partijen mogen om mededeling vragen van de definitieve bevindingen inzake de essentiële feiten en overwegingen op grond waarvan wordt overwogen definitieve maatregelen of beëindiging van een onderzoek of procedure zonder maatregelen aan te bevelen, waarbij bijzondere aandacht wordt geschonken aan de mededeling van feiten of overwegingen die afwijken van die waarop de voorlopige maatregelen waren gebaseerd.

3. De in lid 2 bedoelde verzoeken om mededeling van definitieve bevindingen worden schriftelijk aan de Commissie gericht en moeten, wanneer een voorlopig recht is ingesteld, uiterlijk één maand na de bekendmaking van de instelling van dat recht door de Commissie zijn ontvangen. Wanneer geen voorlopig recht is ingesteld, worden partijen in de gelegenheid gesteld om mededeling van definitieve bevindingen te vragen binnen de door de Commissie gestelde termijnen.

4. Definitieve bevindingen worden schriftelijk medegedeeld met inachtneming van de verplichting tot bescherming van vertrouwelijke gegevens. Deze mededeling geschiedt zo spoedig mogelijk en uiterlijk één maand voordat de Commissie een definitief besluit neemt of voordat zij ingevolge artikel 9 een voorstel tot het nemen van definitieve maatregelen doet. Kan de Commissie bepaalde feiten of overwegingen op dat tijdstip niet mededelen, dan deelt zij deze mede zodra dit mogelijk is. Deze mededeling doet geen afbreuk aan besluiten die de Commissie of de Raad daarna neemt, maar indien dergelijke besluiten op andere feiten en overwegingen zijn gebaseerd, worden deze zo spoedig mogelijk medegedeeld.

5. Opmerkingen die na de mededeling van definitieve bevindingen worden gemaakt, worden uitsluitend in aanmerking genomen binnen de termijn die de Commissie in elk afzonderlijk geval heeft vastgesteld en die ten minste tien dagen bedraagt, waarbij de urgentie van de kwestie in aanmerking wordt genomen.

Artikel 21

Belang van de Gemeenschap 1. In het kader van deze verordening wordt bij het beantwoorden van de vraag, of het belang van de Gemeenschap met een interventie gediend is, rekening gehouden met de belangen van alle betrokkenen, waaronder de binnenlandse producenten, de gebruikers en de consumenten. Een vaststelling op grond van dit artikel wordt slechts gedaan indien alle partijen de gelegenheid hebben gehad hun standpunt overeenkomstig lid 2 bekend te maken. Bij dit onderzoek wordt in het bijzonder aandacht besteed aan de noodzaak de handel verstorende gevolgen van schade veroorzakende dumping weg te nemen en een effectieve mededinging te herstellen. Maatregelen die op basis van de geconstateerde dumping en schade zijn vastgesteld, mogen niet worden toegepast indien het de autoriteiten, op grond van de voorgelegde informatie, duidelijk is dat het niet in het belang van de Gemeenschap is deze maatregelen toe te passen.

2. Teneinde de autoriteiten voldoende informatie te verschaffen om bij het beantwoorden van de vraag, of het instellen van maatregelen in het belang van de Gemeenschap is, met alle standpunten en gegevens rekening te kunnen houden, kunnen de klagers, de importeurs en hun representatieve verenigingen, de representatieve gebruikers en de representatieve consumentenorganisaties binnen de in het bericht van opening van een anti-dumpingonderzoek gestelde termijnen, zich bij de Commissie bekendmaken en deze laatste inlichtingen verstrekken. Deze inlichtingen, of passende samenvattingen daarvan, worden ter beschikking gesteld van de andere in dit artikel genoemde partijen die het recht hebben daarover opmerkingen te maken.

3. Partijen die overeenkomstig lid 2 hebben gehandeld, kunnen vragen om te worden gehoord. Deze verzoeken worden ingewilligd indien zij binnen de in lid 2 bedoelde termijnen zijn ingediend en daarin de redenen zijn vermeld, waarom, in het belang van de Gemeenschap, een mondeling onderhoud nodig wordt geacht.

4. Partijen die overeenkomstig lid 2 hebben gehandeld, kunnen over de toepassing van ingestelde voorlopige rechten opmerkingen maken. Om in aanmerking te worden genomen, moeten deze opmerkingen uiterlijk één maand na de toepassing van deze maatregelen zijn ontvangen. Deze opmerkingen, of passende samenvattingen daarvan, worden ter beschikking gesteld van andere partijen, die het recht hebben daarop commentaar te geven.

5. De Commissie onderzoekt de informatie die op passende wijze is voorgelegd en gaat na of deze representatief is. Het resultaat van dit onderzoek, te zamen met een oordeel over de waarde van de ontvangen inlichtingen, wordt aan het raadgevend comité voorgelegd. Het overeengekomen standpunt van het comité wordt door de Commissie in aanmerking genomen wanneer zij op grond van artikel 9 een voorstel doet.

6. Partijen die overeenkomstig lid 2 hebben gehandeld, mogen om mededeling verzoeken van de feiten en overwegingen op basis waarvan de definitieve besluiten waarschijnlijk zullen worden genomen. Dergelijke informatie wordt voor zover mogelijk ter beschikking gesteld en doet geen afbreuk aan de later door de Commissie of de Raad te nemen besluiten.

7. De op grond van dit artikel verstrekte inlichtingen worden slechts in aanmerking genomen indien zij door bewijsmateriaal worden gestaafd.

Artikel 22

Slotbepalingen Deze verordening doet geen afbreuk aan de toepassing van:

i) bijzondere voorschriften in overeenkomsten tussen de Gemeenschap en derde landen;

ii) de verordeningen van de Gemeenschap in de landbouwsector en de Verordeningen (EEG) nr. 1059/69 van de Raad van 28 mei 1969 tot vaststelling van de handelsregeling die van toepassing is op bepaalde goederen, verkregen door verwerking van landbouwprodukten (1), (EEG) nr. 2730/75 van de Raad van 29 oktober 1975 betreffende glucose en lactose (2) en (EEG) nr. 2783/75 van de Raad van 29 oktober 1975 betreffende een gemeenschappelijke regeling van het handelsverkeer voor ovoalbumine en lactoalbumine (3). De onderhavige verordening vormt een aanvulling op voornoemde verordeningen en houdt een afwijking in van de daarin vervatte bepalingen die de toepassing van anti-dumpingrechten in de weg staan;

iii) bijzondere maatregelen, mits deze niet strijdig zijn met de verplichtingen uit hoofde van de GATT.

Artikel 23

Intrekking van bestaande wetgeving Verordening (EEG) nr. 2423/88 wordt ingetrokken. Verwijzingen naar de ingetrokken verordening worden gelezen als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 24

Inwerkingtreding Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1995. Zij is van toepassing op na 1 september 1994 ingeleide procedures en tussentijdse herzieningsonderzoeken en op herzieningsonderzoeken bij het vervallen van een maatregel waarvoor het bericht dat de maatregel binnenkort zal vervallen na de laatstgenoemde datum is bekendgemaakt. Voor overeenkomstig artikel 5, lid 9, ingeleide procedures worden de bepalingen inzake termijnen echter eerst toegepast na de in een besluit van de Raad vermelde datum, welk besluit de Raad uiterlijk op 1 april 1995 met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen zal nemen op grond van een voorstel van de Commissie dat bij de Raad zal worden ingediend nadat de nodige begrotingsmiddelen zijn toegewezen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk is elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 22 december 1994.

Voor de Raad De Voorzitter H. SEEHOFER

(1) Advies uitgebracht op 14 december 1994 (nog niet verschenen in het Publikatieblad.

(2) PB nr. L 209 van 2. 8. 1988, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) 521/94 (PB nr. L 66 van 10. 3. 1994, blz. 7) en Verordening (EG) nr. 522/94 (PB nr. L 66 van 10. 3. 1994, blz. 10).

(1) PB nr. L 67 van 10. 3. 1994, blz. 89.

(1) PB nr. L 302 van 19. 10. 1992, blz. 1 (1) PB nr. L 141 van 12. 6. 1969, blz. 1 (2) PB nr. L 281 van 1. 11. 1975, blz. 20. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) 222/88 van de Commissie (PB nr. L 28 van 1. 2. 1988, blz. 1).

(3) PB nr. L 282 van 1. 11. 1975, blz. 104. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) 4001/87 van de Commissie (PB nr. L 377 van 31. 12. 1987, blz. 44).