31994R2894

Verordening (EG) nr. 2894/94 van de Raad van 28 november 1994 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte

Publicatieblad Nr. L 305 van 30/11/1994 blz. 0006 - 0008
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 11 Deel 33 blz. 0081
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 11 Deel 33 blz. 0081


VERORDENING (EG) Nr. 2894/94 VAN DE RAAD van 28 november 1994 houdende bepaalde wijzen van toepassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte

DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 238 juncto artikel 228, lid 2, tweede zin, en lid 3, tweede alinea,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien de instemming van het Europees Parlement (1),

Overwegende dat op 2 mei 1992 in Porto tussen de Europese Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en hun Lid-Staten, enerzijds, en de EVA-Staten, anderzijds, een Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte is ondertekend;

Overwegende dat, als gevolg van het feit dat de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte door Zwitserland niet werd geratificeerd, de Europese Economische Gemeenschap, de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal en hun Lid-Staten, enerzijds, en de Republiek Finland, het Vorstendom Liechtenstein, het Koninkrijk Noorwegen, de Republiek Oostenrijk, de Republiek IJsland en het Koninkrijk Zweden, anderzijds, op 17 maart 1993 een Protocol tot aanpassing van de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte hebben ondertekend; dat de Overeenkomst te zamen met het Protocol hierna "EER-Overeenkomst" wordt genoemd;

Overwegende dat het nodig is de wijzen van toepassing van verscheidene bepalingen van de EER-Overeenkomst vast te stellen;

Overwegende dat bij de EER-Overeenkomst een Gemengd Comité van de EER met beslissingsbevoegdheid is ingesteld; dat de Gemeenschap in dit Comité haar standpunt kenbaar dient te maken en dat het derhalve noodzakelijk is procedureregels vast te stellen ter bepaling van het standpunt dat de Gemeenschap in deze instantie zal innemen;

Overwegende dat het van belang is een overgangsprocedure vast te stellen opdat het acquis communautaire zo dicht mogelijk bij de datum van inwerkingtreding van de EER-Overeenkomst en binnen de kortst mogelijke termijn wordt overgenomen, teneinde de doelstellingen van de EER-Overeenkomst, namelijk de totstandbrenging van een dynamische en homogene Europese Economische Ruimte, te verwezenlijken;

Overwegende dat er tevens uitvoeringsvoorschriften op het gebied van de mededinging moeten worden vastgesteld, teneinde met name te zorgen voor de overeenkomstige toepassing op de EER van de beginselen die gelden voor de toepassing van het mededingingsrecht op basis van de artikelen 85 en 86 van het EG-Verdrag;

Overwegende dat er, gezien de bijzondere aard van het Raadgevend Comité voor het bankwezen, ingesteld bij artikel 11 van Richtlijn 77/780/EEG (2), en van het Comité voor het verzekeringswezen, ingesteld bij Richtlijn 91/675/EEG (3), specifieke voorschriften voor de raadpleging van deze comités moeten worden vastgesteld;

Overwegende dat er, krachtens de EER-Overeenkomst, door de EVA-Staten een financieel mechanisme tot stand is gebracht en dat moet worden vastgesteld hoe de middelen zullen worden toegewezen per Lid-Staat die op grond van Protocol nr. 38 van de EER-Overeenkomst voor rentesubsidies en giften in aanmerking komt; dat deze toewijzing een specifiek karakter in het kader van de EER heeft en dat de daarbij gehanteerde criteria de voor de communautaire Fondsen geldende criteria geheel onverlet laten;

Overwegende dat de door de Gemeenschap gesloten overeenkomsten haar Instellingen en Lid-Staten binden; dat de Lid-Staten derhalve de eventueel noodzakelijke maatregelen moeten nemen zodat de Gemeenschap haar verplichtingen krachtens de EER-Overeenkomst kan nakomen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Wanneer de Commissie bij de Raad een voorstel indient dat naar haar mening een sector bestrijkt die onder de EER-Overeenkomst valt, verklaart zij dat het toekomstige rechtsinstrument, nadat het aangenomen is, tot de EER moet worden uitgebreid. Indien een Lid-Staat het niet eens is met de mening van de Commissie dat het betreffende voorstel een sector bestrijkt die onder de EER-Overeenkomst valt en dat het toekomstige rechtsinstrument dus tot de EER moet worden uitgebreid, beslist de Raad met de meerderheid voorgeschreven in de bepaling die als rechtsgrond is gekozen voor het communautair instrument dat na aanneming tot de EER moet worden uitgebreid, en uiterlijk op het tijdstip waarop dat communautair instrument aangenomen wordt, of het betreffende instrument al dan niet onder een door de EER-Overeenkomst bestreken sector valt.

2. Het standpunt van de Gemeenschap over besluiten van het Gemengd Comité van de EER die alleen een uitbreiding van communautaire rechtsinstrumenten tot de EER behelzen, wordt, met eventuele technische aanpassingen, vastgesteld door de Commissie.

3. Voor de overige besluiten van het Gemengd Comité van de EER wordt het standpunt van de Gemeenschap door de Raad op voorstel van de Commissie vastgesteld, onder de volgende voorwaarden:

a) Voor het bepalen van het standpunt van de Gemeenschap over besluiten van het Gemengd Comité van de EER die een uitbreiding van een communautair rechtsinstrument tot de EER behelzen via wijzigingen die verder gaan dan technische aanpassingen, besluit de Raad met de meerderheid die is voorgeschreven in de bepaling die als rechtsgrond voor genoemd instrument is gekozen.

b) Voor het bepalen van het standpunt van de Gemeenschap over andere besluiten van het Gemengd Comité van de EER dan die welke een uitbreiding van communautaire rechtsinstrumenten tot de EER behelzen, besluit de Raad:

- met eenvoudige meerderheid van stemmen, wanneer het overwogen besluit van het Gemengd Comité van de EER betrekking heeft op zijn reglement van orde of op een procedurekwestie;

- met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, wanneer het door het Gemengd Comité van de EER overwogen besluit betrekking heeft op een sector waar voor de aanneming van interne voorschriften een zelfde meerderheid vereist is;

- in de overige gevallen met eenparigheid van stemmen.

Artikel 2

Het standpunt van de Gemeenschap in de EER-Raad wordt met eenparigheid van stemmen vastgesteld door de Raad.

Wanneer de EER-Raad evenwel een aangelegenheid dient te behandelen met betrekking tot een communautair rechtsinstrument, besluit de Raad met de meerderheid die is voorgeschreven in de bepaling die als rechtsgrond voor genoemd instrument is gekozen.

Artikel 3

1. Wanneer een voorstel voor een communautair rechtsinstrument over een onder de EER-Overeenkomst vallende sector aan het Europees Parlement wordt toegezonden, wordt het Parlement verzocht tegelijk een standpunt in te nemen over uitbreiding van het instrument tot de EER.

2. In het in artikel 1, lid 3, onder a), bedoelde geval stelt de Raad het standpunt van de Gemeenschap vast na raadpleging van het Europees Parlement, dat advies uitbrengt binnen een termijn die de Raad naar gelang van de urgentie kan vaststellen. Indien binnen die termijn geen advies is uitgebracht, kan de Raad een besluit nemen.

3. In de in artikel 1, lid 3, onder b), en artikel 2 bedoelde gevallen wordt het Europees Parlement in kennis gesteld van de besluiten die door het Gemengd Comité van de EER en door de EER-Raad zijn genomen.

Artikel 4

Bij wijze van overgangsprocedure wordt het standpunt van de Gemeenschap over het besluit van het Gemengd Comité van de EER betreffende de uitbreiding tot de EER van het acquis communautaire dat tot en met 31 december 1993 is aangenomen, met eenparigheid van stemmen op voorstel van de Commissie en na raadpleging van het Europees Parlement door de Raad vastgesteld.

Artikel 5

1. Met het oog op de tenuitvoerlegging van de in de artikelen 1, lid 2, onder e), en 53 tot en met 60 van de EER-Overeenkomst vervatte beginselen zijn de communautaire bepalingen die uitvoering geven aan de beginselen vervat in de artikelen 85 en 86 van het EG-Verdrag en in Verordening (EEG) nr. 4064/89 van de Raad van 21 december 1989 betreffende de controle op concentraties van ondernemingen (4), op overeenkomstige wijze van toepassing. Dit geldt eveneens voor alle relevante maatregelen die de Gemeenschap in de toekomst inzake mededinging zal treffen.

2. Met het oog op de tenuitvoerlegging van het in artikel 8, lid 4, van de Protocollen nr. 23 en nr. 24 van de EER-Overeenkomst vervatte beginsel, verleent de Commissie aan de vertegenwoordigers van de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA machtiging om deel te nemen aan de in deze bepaling bedoelde verificaties.

Artikel 6

1. Wanneer afzonderlijke gevallen, als bedoeld in de artikelen 53 en 54 van de EER-Overeenkomst, worden toegewezen aan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA overeenkomstig artikel 56 van de EER-Overeenkomst, voert de Commissie de taken die haar bij Protocol nr. 23 zijn opgedragen uit in nauw en voortdurend overleg met de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten.

2. Met name doet de Commissie de Lid-Staten onverwijld de aanmeldingen, inlichtingen en alle andere documenten toekomen die door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA overeenkomstig de artikelen 2, 3, 4, 6, 7 en 8 van Protocol nr. 23 zijn verstrekt.

3. Indien de Lid-Staten formeel schriftelijke opmerkingen willen indienen in specifieke gevallen die door de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA worden behandeld, worden die opmerkingen doorgegeven aan de Commissie, die haar goede diensten aanbiedt om een op communautair niveau algemeen aanvaardbare oplossing te vinden waaruit de eensgezindheid van de Lid-Staten die opmerkingen hebben gemaakt, blijkt.

Zodra het communautaire standpunt is bepaald, wordt het door de Commissie aan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA voorgelegd.

Indien een dergelijk standpunt niet kan worden vastgesteld binnen 30 dagen na de datum waarop in artikel 2 van Protocol nr. 23 wordt gedoeld, worden de opmerkingen van de Lid-Staten en van de Commissie gelijktijdig door de Commissie aan de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA toegezonden.

4. De toepassing van lid 3 laat de mogelijkheid die de Lid-Staten hebben om overeenkomstig de bepalingen van Protocol nr. 23 deel te nemen aan de vergaderingen van het Raadgevend Comité van de EVA onverlet.

Artikel 7

Wanneer de EVA-Staten met het oog op de goede werking van de EER-Overeenkomst worden geraadpleegd over de ontwerp-maatregelen die de Commissie voornemens is te nemen in het kader van haar uitvoerende bevoegdheden op de gebieden waarvoor het Raadgevend Comité voor het bankwezen en het Comité voor het verzekeringswezen bevoegd zijn, worden de voorzitter en de vice-voorzitter van het Raadgevend Comité voor het bankwezen, alsmede de voorzitter en het bureau van het Comité voor het verzekeringswezen bij dit overleg betrokken.

Artikel 8

1. Conform artikel 4, lid 1, van Protocol nr. 38 bij de EER-Overeenkomst stelt de Commissie namens de Gemeenschap het aandeel vast van elke subsidiabele regio in de totale financiële bijstand krachtens het financiële mechanisme waarin deel VIII van de EER-Overeenkomst voorziet. Deze aandelen worden voor een periode van vijf jaar vastgesteld in het licht van de relatieve economische ontwikkeling, de bevolking van de subsidiabele regio's en andere relevante factoren.

2. De Commissie deelt haar besluit mee aan de Raad en vervolgens, zo spoedig mogelijk nadat de Raad deze verordening heeft aangenomen, aan de EVA-Staten en de Europese Investeringsbank.

3. Bij de jaarlijkse vastleggingen voor elke regio wordt rekening gehouden met het tempo waarin de te financieren projecten worden ingediend, alsmede met de totale jaarlijkse vastleggingen waarin Protocol nr. 38 van de EER-Overeenkomst voorziet. De Commissie treft met de Europese Investeringsbank en het Comité voor het financiële mechanisme van de EVA de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de jaarlijkse kredieten voor elke regio geen afbreuk doen aan de aandelen van de periode van vijf jaar als bedoeld in lid 1.

Artikel 9

De Lid-Staten nemen de maatregelen die eventueel nodig zijn om uitvoering te geven aan de verplichtingen van de Gemeenschap uit hoofde van de EER-Overeenkomst.

Artikel 10

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 28 november 1994.

Voor de Raad

De Voorzitter

K. KINKEL

(1) Instemming betuigd op 17 november 1994 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).

(2) PB nr. L 322 van 17. 12. 1977, blz. 30. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 89/646/EEG (PB nr. L 386 van 30. 12. 1989, blz. 1).

(3) PB nr. L 374 van 31. 12. 1991, blz. 32.

(4) PB nr. L 395 van 30. 12. 1989, blz. 1.